direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Grandorse
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1507.KBGRANDORSE-BP02

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doelstelling

De gemeente Horst aan de Maas maakt deel uit van de hippische sportzone in Limburg, die denkbeeldig loopt in de lijn van Horst naar Weert tot in Noord-Brabant. Hier werken gemeenten samen met de paardenbranche, ondernemers, provincie en Limburg Paardensport om de paarden(sport)infrastructuur te versterken en de hippische topsport en breedtesport te faciliteren en te ontwikkelen.

Mede naar aanleiding hiervan is in het westelijk deel van het buitengebied van de gemeente Horst aan de Maas de hippische zone Grandorse aangewezen. De gemeente staat hier een gebiedsontwikkeling voor waarbij beoefening en beleving van de paardensport enerzijds, en verdergaande economische ontwikkeling op het gebied van paardensport gerelateerde bedrijvigheid anderzijds, de ruimte krijgen en elkaar versterken.

Enige jaren geleden is binnen de hippische zone reeds het Peelbergen Equestrian Centre (PEC; voorheen ECdP: Equestrian Centre de Peelbergen) gerealiseerd in het kader van de verplaatsing van de voormalige manege de Leistert in de voormalige gemeente Leudal, waar regionale, nationale en internationale wedstrijden voor paarden worden georganiseerd. Daarnaast vindt er dagelijkse training van paarden en ruiters plaats.

De gemeente wenst de hippische zone rondom het PEC nu verder door te ontwikkelen. Hiertoe wordt in het gebied ontwikkelingsruimte geboden voor de volledige hippische keten, zoals (nieuw)vestiging en uitbreiding van productie- en gebruiksgerichte paardenhouderijen en realisering van hippisch gerelateerde bedrijvigheid en detailhandel alsmede ruimte voor hippische advisering, opleiding en organisatie van conferenties. Daarnaast wordt ruimte geboden aan oprichting van een permanente paardenstalling en realisering van een hippische evenementenzone ten behoeve van (inter)nationale hippische wedstrijden en evenementen, waardoor alle benodigde voorzieningen en faciliteiten van de hippische sport ter plaatse binnen handbereik zijn.

Om de voorgestane verdere ontwikkeling van de hippische zone te kunnen faciliteren wenst de gemeente voor het gebied een separaat bestemmingsplan op te stellen met een samenhangende planologisch-juridische regeling.

Omdat het bestemmingsplan moet voorzien in een planologische regeling voor initiatieven waarvan de exacte invulling nog niet bekend is, wil de gemeente een bestemmingsplan opstellen met enige flexibiliteit voor de nadere invulling, binnen de te stellen planologische en milieukaders.

Voor de plansystematiek is aangesloten bij de methodiek die ook is gehanteerd voor de uitbreiding van Toverland (ruimte voor ontwikkeling binnen kaders) alsmede de planologische regeling van het (gewijzigd) vastgestelde bestemmingsplan buitengebied dd. 19 december 2017.

Voor dit (ontwerp)bestemmingsplan is tevens een (ontwerp) planMER opgesteld. Met het opstellen van de planMER wordt beoogd om de milieuruimte te bepalen, die in het plangebied aanwezig is (onder andere voor vestiging van nieuwe hippische bedrijven). De resultaten van het onderzoek naar de milieueffecten zijn gebruikt als onderbouwing bij het opstellen van het ontwerp bestemmingsplan.

In 2018 heeft reeds een ontwerp bestemmingsplan ter inzage gelegen. Doordat de Raad van State op 29 mei 2019 de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) onverbindend heeft verklaard vanwege strijdigheid met de europese habitatrichtlijn kon het ontwerp bestemmingsplan niet als zodanig worden vastgesteld.

Inmiddels is met de instelling van een specifieke stikstofdepositie bank alsnog een nieuwe stikstofregeling opgesteld, waardoor het bestemmingsplan nu alsnog door de gemeenteraad vastgesteld kan gaan worden.

De gemeente heeft echter besloten in het kader van de zorgvuldigheid, dit aangepaste ontwerp bestemmingsplan eerst opnieuw als ontwerp bestemmingsplan ter inzage te leggen. Alhoewel de toenmalige planopzet niet wezenlijk is gewijzigd zijn in dit nieuwe ontwerp wel enkele nieuwe ontwikkelingen meegenomen en is de regeling op basis van voortschrijdend inzicht op ondergeschikte onderdelen aangepast. Zo is in dit bestemmingsplan ondermeer de aangelegde eventingroute in het zuidelijk gelegen bosgebied aan het plangebied toegevoegd, is mede naar aanleiding daarvan ook de hiervoor vereiste natuurontwikkeling uitgebreid en aangepast en zijn de ontwikkelingsmogelijkheden in het plan nader begrensd op basis van de reeel te verwachten bezoekersaantallen. Bovendien is naar aanleiding van de eerder ingediende zienswijzen op het ontwerp bestemmingsplan en de reactie van de m.e.r. commissie op de eerdere ontwerp planMER een aanvulling op het MER rapport opgesteld. Dit nieuwe ontwerp bestemmingsplan zal samen met de eerdere ontwerp planMER en de Aanvulling MER opnieuw ter inzage worden gelegd.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied betreft de hippische zone Grandorse en heeft een globale omvang van ca. 250 ha. De hippische zone ligt in het buitengebied van de gemeente Horst aan de Maas, ten westen van de kern Kronenberg en ten oosten van de Middenpeelweg N277 en de kern Evertsoord. Ten noorden van het plangebied bevindt zich golfbaan De Golfhorst, ten zuiden van het plangebied bevindt zich het recreatiepark Toverland.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.KBGRANDORSE-BP02_0001.png"

Situering plangebied

Het plangebied omvat naast het reeds gerealiseerde PEC alsmede de zuidwestelijk hiervan gelegen manege d'n Umswing hoofdzakelijk agrarische (onbebouwde) gronden ten noorden van de Peelloop en enkele bestaande bospercelen.

Dit plangebied is grotendeels gelijk aan het gebied waarvoor de “Totaalvisie Hippische Zone De Peelbergen” (2016) is opgesteld en vastgesteld door de gemeenteraad van Horst aan de Maas. De detailbegrenzing is nader afgestemd op de feitelijke eigendomssituatie, de gronden zijn allen in eigendom van gemeente of het PEC. Daarnaast is de reeds gerealiseerde eventingroute in het bosgebied (de Heesberg) ten zuiden van Peelstraat aan het plangebied toegevoegd alsmede een zuidwestelijk hiervan gelegen recent verworden agrarisch perceel dat wordt benut als 'overloop' parkeergelegenheid. Bovendien zijn enkele percelen ten noordwesten van de kern Sevenum aan het plangebied (ten noorden van de Blakterbeek) toegevoegd ter nadere borging van de voorgestane natuurversterking en -ontwikkeling ter plaatse.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.KBGRANDORSE-BP02_0002.png"

Uitsnede luchtfoto met planbegrenzing bovenstaand gehele plangebied onderstaand ingezoomd op het otnwikkelingsgebied

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.KBGRANDORSE-BP02_0003.png"

1.3 Geldend bestemmingsplan

Onderhavig plangebied maakt in zijn geheel onderdeel uit van het bestemmingsplan 'Buitengebied Horst aan de Maas', dat op 19 december 2017 door de gemeenteraad gewijzigd is vastgesteld en gedeeltelijk herzien door het bestemmingsplan 'Buitengebied Horst aan de Maas, herziening 2020' die op 8 september 2020 is vastgesteld. Het bestemmingsplan buitengebied betreft een conserverend plan, waarbij voor de planologische regeling is uitgegaan van de bestaande regelingen, zoals opgenomen in onder andere het bestemmingsplan 'Park “de Peelbergen” (2006), het wijzigingsplan Manege de Peelbergen (2012) en de verleende omgevingsvergunningen met afwijking bestemmingsplan (2014).

De onbebouwde agrarische gronden van de planlocatie zijn voorzien van de bestemming 'Agrarisch met waarden'. De als agrarisch bestemde gronden zijn onder meer bestemd voor agrarisch grondgebruik en grondgebonden agrarische bedrijven. De bestaande bos- en natuurgebieden zijn overeenkomstig bestemd als 'Bos' respectievelijk 'Natuur'.

Het bestaande PEC en manege d'n Umswing zijn bestemd als 'Sport' met de nadere aanduidingen 'hippisch centrum' respectievelijk 'manege'. Een gedeelte van de gronden ten westen van het PEC is tevens voorzien van de aanduiding 'parkeerterrein' respectievelijk 'evenemententerrein'.

Het bestaande evenemententerrein ten zuiden van de Peelstraat is bestemd als 'Recreatie-dagrecreatie'.

Daarnaast geldt voor delen van het gebied de archeologische dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3, 4 respectievelijk 6'. Hier geldt voor meer ingrijpende cq. grootschalige bodemingrepen dat vooraf een nader onderzoek is vereist.

Het gehele plangebied, met uitzondering van het noordwestelijk deelgebied is voorzien van de gebiedsaanduiding 'overige zone - peelbossen'. Ter plaatse zijn de gronden tevens bestemd voor het behoud, de bescherming, de ontwikkeling en/of het herstel van de cultuurhistorische, landschappelijke en natuurlijke waarden, betreffende besloten bosgebied en hoge natuurwaarden met waardevolle droge en natte delen voor flora, bos- en moerasvogels, zoogdieren, reptielen en amfibieën.

Daarnaast zijn ter bescherming van de natuur- en landschapswaarden voor de gronden die onderdeel uitmaken van de natuurzones overeenkomstig het provinciaal beleid de dubbelbestemmingen 'Waarde – zone goudgroene natuurzone', 'Waarde – zone zilvergroene natuurzone' respectievelijk 'Waarde – zone bronsgroene natuurzone' van toepassing.

De gronden in het zuidoosten zijn middels de aanduiding 'overige zone - uitlooproutes evenemententerrein' mede bestemd voor routegebonden dagrecreatieve activiteiten ten behoeve van de hippische sport.

De gronden ten noordwesten van de kern Sevenum zijn middels de aanduiding 'milieuzone - hydrologisch beschermingszone' mede aangewezen voor het hydrologisch beschermen van de naburige verdrogingsgevoelige natuurgebieden.

Daarnaast is voor het plangebied het bestemmingsplan 'Parapluplan internationale werknemers Horst aan de Maas 2021' van kracht. Dit bestemmingsplan ziet toe op een planologisch-juridische regeling voor het huisvesten van arbeidsmigranten. Een dergelijke regeling is niet in onderhavig bestemmingsplan opgenomen.

Voor de voorgestane ontwikkelingen van de hippische zone Grandorse (waaronder nieuwvestiging van diverse hippische bedrijven, alsmede oprichting van een stallencomplex) is een herziening van de geldende planologische regeling noodzakelijk.

Voor een 4 - tal specifieke locaties binnen het plangebied is eerder reeds een omgevingsvergunning afwijking bestemmingsplan verleend. Dit betreft navolgende locaties:

- Travers ong. (vastgesteld 23 augustus 2018; nieuwvestiging hippisch bedrijf aan de Travers, ong);

- Schorfvenweg 3 (vastgesteld 30 augustus 2018; uitbreiding bestaande accommodatie d'n Umswing;

- Travers 10 (vastgesteld 6 december 2018; nieuwvestiging ruitersportwinkel aan de Travers 10);

- Peelstraat ong. (vastgesteld 15 augustus 2019; realisering Equiduct Peelstraat);

De verleende omgevingsvergunningen voor de desbetreffende ontwikkelingen zijn in onderhavig bestemmingsplan ook doorvertaald en voorzien van een adquate juridisch-planologische regeling.

1.4 Leeswijzer

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en deze toelichting. De regels en de verbeelding vormen de juridisch bindende elementen van het bestemmingsplan. Onderhavig document omvat de toelichting van het bestemmingsplan om de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk te maken. Deze toelichting is als volgt opgebouwd:

In hoofdstuk 2 is een beschrijving van het plangebied opgenomen, voor wat betreft de ruimtelijke en functionele structuur. Hoofdstuk 3 bevat de beschrijving van het planvoornemen, inclusief de voorgenomen landschappelijke inpassing en natuurontwikkeling. In hoofdstuk 4 wordt het voornemen getoetst aan het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleidskader. In hoofdstuk 5 wordt de bestemmingsregeling nader toegelicht. In hoofdstuk 6 zijn de resultaten van de milieueffectrapportage beschreven, waarin de mogelijke effecten van het planvoornemen op de relevante milieu- en omgevingsaspecten aan bod komen. Hoofstuk 7 bevat een motivering van de uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 8 geeft de juridische toelichting op het plan weer.

Het ontwerp PlanMER, alsmede de aanvulling hierop zijn als Bijlage 1 respectievelijk Bijlage 2 bij dit bestemmingsplan gevoegd. De rapportages van de uitgevoerde milieuonderzoeken zijn in bijlage 3 t/m 12 opgenomen.

 

Hoofdstuk 2 Beschrijving plangebied

2.1 Algemeen

De planlocatie bestaat uit een gebied van ca. 250 ha omvang met grote agrarische eenheden, afgewisseld met grotere boseenheden, gelegen tussen Evertsoord in het westen en Kronenberg in het oosten. De provinciale weg N277 (de Midden Peelweg) vormt een heldere begrenzing van het plangebied aan de westzijde. De andere begrenzingen zijn minder scherp bepaald. De noordelijke grens bestaat globaal uit het golfterrein de Golfhorst. Zuidelijk van de planlocatie ligt het dagrecreatief attractiepark Toverland. Centraal in het gebied ligt het PEC en ten zuiden daarvan de ruiteraccommodatie d'n Umswing aan de Schorfvenweg met het huidige evenemententerrein, waar meerdere verenigingen gebruik van maken.

2.2 Bestaande ruimtelijke structuur

De ruimtelijke structuur van het plangebied is vrij grootschalig en bestaat uit robuuste landschappelijke eenheden. Karakteristiek voor het zandgrondenlandschap is de rationele gebiedsindeling, met open blokverkavelingen en een robuuste boszone. Hierbij kan in het plangebied een nader onderscheid worden gemaakt in meer besloten agrarische gronden rondom bestaande bos-/natuurgebieden ('Kronenbergerheide') ten zuiden van de Kulbergweg en de overige meer open gesitueerde gronden ten noorden van de Kulbergweg. In het zuiden is het bestaand bosgebied 'de Heesberg' gelegen. Door het midden van het plangebied loopt de (gekanaliseerde) Peelloop. Oostelijk van het plangebied ligt het meer fijnmazige landschap van de oude akkercomplexen, westelijk – rond Evertsoord – het open hoogveenontginningenlandschap.

2.3 Bestaande functionele structuur

Het agrarisch gebruik in het gebied is grondgebonden; akkerbouw en weidebouw geven het gebied een gemengd karakter. Het plangebied is uitgezonderd het PEC en d'n Umswing, nagenoeg onbebouwd. Het Equestrian Centre de Peelbergen is een hippische accommodatie voor de regionale, nationale en internationale paardensport. Het centrum voorziet in beginsel in de behoefte aan opleiding van sportpaarden, een ontmoetingscentrum voor handel in sportpaarden en het organiseren van internationale wedstrijden en dagelijkse training van paarden en ruiters. Hiervoor heeft het PEC de beschikking over 3 rijhallen / binnenpistes met centraal gelegen voorzieningen, 4 buitenpistes / buitenbakken, een derbyterrein, stallingsruimte en parkeerplaatsen.

Ten zuiden van de Peelstraat bevindt zich aan de Schorfvenweg een bestaand ruitercomplex d'n Umswing van Hippische Vereniging Bucephalus. Dit complex bestaat uit een eigen rijhal, twee buitenbakken, parkeerterrein en een ca. 10 ha groot evenementen terrein.

Op basis van reeds verleende omgevingsvergunningen vooruitlopend op het bestemmingsplan zijn inmiddels aan de Travers tevens een hippisch bedrijf en ruitersportwinkel gerealiseerd.

Direct grenzend aan de planlocatie bevindt zich in het noorden een mestverwerkingsbedrijf (Kulbergweg 8). Ten zuidwesten bevindt zich een bestaand agrarisch bedrijf (Schorfvenweg 6). Ten oosten bevindt zich aan de Peelstraat een bebouwingscluster met lintbebouwing bestaande uit enkele burgerwoningen, een 3-tal agrarische bedrijven, waaronder 1 intensieve veehouderij (Peelstraat 48) en een loodgieter- en installatiebedrijf (Peelstraat 54).

Natuur

De natuurwaarden in het gebied zijn met name gerelateerd aan de grotere landschappelijke eenheden. Naast het bestaande bosgebied 'de Heesberg' in het zuiden betreffen het met name enkele bestaande bospercelen in het middengedeelte, ten noorden en westen van het PEC alsmede de bos- en natuurgebieden in het zuiden van de planlocatie aansluitend aan de Heesberg en het Aardsbroek.

Infrastructuur

Het plangebied wordt regionaal ontsloten via de provinciale weg N277. De Peelstraat dient als gebiedsontsluiting en vormt de verbinding tussen Evertsoord, Kronenberg en de provinciale weg. De overige wegen in het gebied hebben een zeer lokale functie en dienen vooral ter ontsluiting van de aanliggende percelen. Het betreft de Kulbergweg en de Travers in het noordelijk deel en de Schorfvenweg en Meerweg in het zuidelijk deel.

In het gebied zijn enkele recreatieve routes uitgezet over de wegen en zandbanen.

2.4 Historische ontwikkeling en cultuurhistorie

Het plangebied is gelegen op het oostelijk deel van de Peelhorst en maakt onderdeel uit van het dekzandontginningslandschap. Gedurende de laatste ijstijd is hier een dik pakket zand afgezet. Vervolgens zijn hier in de warmere perioden beken in ontstaan, die door erosie lager in het landschap liggen. De beekdalen lopen overwegend van oost naar west. Langs de beken zijn nederzettingen ontstaan. De lage gronden werden gebruikt als weide, de hogere gronden als bouwland. Op plaatsen waar het regenwater niet kon worden afgevoerd, ontstond laagveen dat later overging in hoogveen. Door ontwatering, ontginning en afgraving zijn aanzienlijke delen van dit vroegere veenlandschap grotendeels verdwenen (Peelrestanten), waardoor het onderliggende zwak golvende dekzandlandschap met hier en daar een hogere dekzandrug, weer aan het oppervlak ligt.

De gronden van het plangebied betreffen oorspronkelijke heidegronden, die pas in het begin van de 20e eeuw in ontwikkeling zijn genomen. Het betrof armere gronden, die pas met behulp van kunstmest ook in cultuur konden worden gebracht. De schaapsdriften op de heide werden hiertoe rechtgetrokken, waarvoor soms 'dijken' aangelegd moesten worden. Langs deze dijken woonden de eerste ontginners in plaggenhutten, die later zijn omgezet in stenen boerderijen van het Brabantse langgeveltype.

In het kader van werkverschaffingsprojecten uit de jaren '30 zijn de overgebleven heidevelden en stukjes veen ontgonnen. Sommige heidevelden werden door plaggensteken ten behoeve van de bemesting van bouwland zodanig verarmd dat stuifgronden ontstonden. De stuifgronden zijn in de vorige eeuw ingeplant met bos (dit betreft onder andere de Schadijkse bossen, Steegberg en Schatberg). In het kader van de ruilverkaveling is in de jaren '60 de Midden Peelweg vanuit Zeeland en de Rips via IJsselstein verder naar het zuiden doorgetrokken tot aan Kessel. Deze weg vormt de grens tussen de veenontginningen in het westen en heide-ontginningen ten oosten van de weg.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

Inleiding

Nederland is wereldleider in de hippische topsport en fokkerij, tevens is het opleidings- en trainingsniveau zeer hoog. Dit vormt een ideaal vestigingsklimaat voor de internationale paardenhouderij. Gemeente Horst aan de Maas heeft een centrale ligging in het gebied van Brussel – Eindhoven – Aken, dat wordt beschouwd als het centrum voor hippische topsport en fokkerij binnen Europa.

Nu het huidige PEC-complex is gerealiseerd dient de hippische zone erom heen verder ontwikkeld te worden, waarin gebiedsontwikkeling van de paardensport centraal staat. Ter plaatse dienen alle benodigde voorzieningen en faciliteiten op korte afstand van elkaar aanwezig te zijn, zodat de paardensport tot op het hoogste niveau kan worden beoefend. Hierbij wordt gezocht naar een bepaalde kwaliteit en uitstraling met allure. De beoogde doelgroep van gebruikers van de kavels betreft met name (inter)nationaal opererende hippische ondernemers, verbonden aan de wedstrijdsport, die hoge eisen stellen aan de kwaliteit van gebouwen en voorzieningen. Er wordt gestreefd naar een combinatie van kennis, kwaliteit van de paarden, aanwezigheid van de vele trainers, fokkers en handelaren, goede accommodaties en op korte afstand van verschillende internationale wedstrijdaccommodaties. Deze combinatie tussen wonen, werken, sport, opleiding, kennis en recreatie, allen gericht op de paardensport, is onderscheidend in de (internationale) markt.

De gemeente wenst in dit plangebied de volledige hippische keten ontwikkelingsruimte te bieden. Deze bestaat uit de agrarische vormen van paardenhouderijen, de fokkerijen en de vormen die met name waarde-toevoegend werken, zoals de sport- en handelsstallen. Tevens wenst de gemeente ruimte te bieden aan gebruiksgerichte vormen van paardenhouderij met in het verlengde daarvan ruimte en faciliteiten voor de topsport en breedtesport. Om de keten te completeren, is er daarnaast een gebiedsontwikkeling gewenst van andere hippische en hippisch gerelateerde bedrijvigheid, op het gebied van paardenzorg en (sport-)medische zorg, bedrijfsmatig, toeristisch en recreatief gebruik dat verbonden is aan de paardensport. Ook is het van belang om ontwikkeling op het gebied van hippische advisering, opleiding, educatie, studie en conferentie te kunnen faciliteren en ruimte te bieden aan detailhandel die ondersteunend en faciliterend is aan de hippische keten.

Voor de gewenste ontwikkeling van Grandorse is eerder in 2016 reeds een toekomstvisie opgesteld: Totaalvisie Hippische Zone De Peelbergen, waarin een koers is uitgezet voor de gewenste ontwikkelingen, zie navolgende afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.KBGRANDORSE-BP02_0004.png" Uitsnede kaart ontwikkelingsvisie de Peelbergen

Op basis van deze totaalvisie heeft de gemeente een (concept) Nota van Uitgangspunten ten behoeve van dit bestemmingsplan opgesteld. In deze nota is tevens een indicatief programma uitgewerkt: uit welke onderdelen kan de beoogde gebiedsontwikkeling bestaan, wat zou de omvang van deze onderdelen kunnen zijn en wat zijn de verwachtingen met betrekking tot bezoekersaantallen. Dit indicatief programma is nader uitgewerkt in het kader van dit bestemmingsplan en MER.

Aangezien zowel de Totaalvisie als de Nota van Uitgangspunten voor dit bestemmingsplan Grandorse uitsluitend een mogelijk beeld schetsen van de gewenste c.q. mogelijke ontwikkeling van het gebied, zonder dat er zekerheid bestaat over de initiatieven die met name ondernemers willen ontplooien dient het bestemmingsplan voor een deel globaal en kaderstellend zijn. In het milieuonderzoek op deze onzekerheden, o.a. door bandbreedten m.b.t. invulling en de milieugevolgen te onderzoeken. Naar aanleiding van de resultaten van de in 2018 opgestelde ontwerp planMER zijn in de juridische regeling van onderhavig bestemmingplan de geboden ontwikkelingsmogelijkheden nader ingeperkt om mogelijk negatieve effecten op de omgeving uit te kunnen sluiten. Hiertoe is onder meer een nadere begrenzing opgenomen van het maximaal aantal bezoekers alsmede het maximaal aantal paarden in gebied.

Concreet zijn navolgende ontwikkelingen voorzien binnen het plangebied:

  • 1. Nieuwvestiging en ontwikkeling hippische bedrijven

Ten noorden van het PEC wordt voorzien in de nieuwvestiging van maximaal 12 hippische bedrijven. Deze locaties beschikken over:

  • Bedrijfsbebouwing, trainingsfaciliteiten, erfverhardingen e.d.:
  • Bedrijfswoning(en) met bijgebouw, mogelijkheid voor een tweede bedrijfswoning;
  • Verblijven voor verzorgers/leerlingen/ruiters/gasten;
  • Omliggende weiden met voorzieningen zoals galoppeerbaan,
  • buitenpisten, paddocks, stapmolens, longeercirkels en schuilgelegenheden voor paarden.

Vooruitlopend op de vaststelling van dit bestemmingsplan is aan de Travers op basis van een verleende ommgevingsvergunning reeds een eerste hippisch bedrijf gerealiseerd. Het plan biedt dus nog de mogelijkheid voor vestiging van 11 andere hippische bedrijven.

  • 2. Realisering permanent stallencomplex

Om de hippische zone uit te kunnen laten groeien tot een wedstrijdpodium met internationale allure, waarbij op het hoogste niveau springwedstrijden worden georganiseerd dient een permanente stalling met bijbehorende voorzieningen te worden toegevoegd aan de hippische zone. Dit stallencomplex is voorzien ten noordwesten van het huidige PEC-terrein. Realisering van het stallencomplex vormt een verplichte randvoorwaarde voor het kunnen organiseren van internationale wedstrijden. Hiermee wordt het dus gemakkelijker om grote internationale wedstrijden te organiseren in het gebied met een spin-off naar de breedtesport die tevens jaarrond van een meer permanente inrichting gebruik kunnen maken.

  • 3. Hippische boulevard voor ondersteunende hippische bedrijvigheid en dienstverlening

Ten oosten van het huidige PEC wordt een economische zone gerealiseerd. De hier te vestigen economische ondersteunende commerciële voorzieningen hebben een directe relatie met de hippische sector. Doelgroepen betreffen (sport-)medische voorzieningen, sectorgebonden hippische detailhandel, advies/opleiding/educatie/studie/conferentie en beroepshalve danwel recreatief verblijf. De te verkopen kavels worden ruim opgezet en omringd door groen, zodat het een kwaliteitsvolle uitstraling krijgt. Daarnaast wordt aan de oostzijde van noord naar zuid een groene verbinding gerealiseerd.

Inmiddels heeft reeds 1 bedrijf (ruitersportwinkel) zich daar (middels een omgevingsvergunning) gevestigd.

  • 4. Wedstrijd- en evenemententerrein

Ten behoeve van het faciliteren van de organisatie van regionale, nationale en internationale wedstrijden en overige evenementen dient een wedstrijd- en evenemententerrein te worden aangewezen in het gebied. Met name om de breedtesport te faciliteren en om jaarrond oefen- en trainingsfaciliteiten te bieden, is het hiertoe wenselijk in het gebied permanent ingerichte paardensportterreinen in te richten; e.e.a. in aanvulling op de bestaande terreinen van het PEC en d'n Umswing. Binnen het PEC zijn hiertoe een derbyterrein, 3 binnenpistes en 4 buitenpistes gerealiseerd. In aanvulling daarop is er behoefte aan verbeterde buitenpistes van voldoende afmeting bij D’n Umswing om ook internationale menwedstrijden te kunnen houden. Hiervoor zijn naar aard en omvang voldoende faciliteiten noodzakelijk in de vorm van springhindernissen, dressuurbakken met allweather-bodems, voldoende gedraineerde terreinen en voldoende begaanbare publieksruimten, om grote evenementen weersonafhankelijk te maken. Een gedeelte van deze voorzieningen is op basis van de huidige bestemmingsregeling inmiddels reeds gerealiseerd.

Bovendien is het wenselijk een brugelement over de Peelstraat te realiseren, geschikt voor wel en niet aangespannen paarden. Hiermee wordt het derbyterrein en het evenemententerrein jaarrond inzetbaar als één groot sport- en evenemententerrein. Dit brugelement is inmiddels vooruitlopend op het bestemmingsplan met een verleende omgevingsvergunning ook reeds gerealiseerd.

In aanvulling op de in bestaande reeds als evenemententerrein aangewezen gronden ten zuiden van de Peelstraat, nabij en ten oosten van manege d'n Umswing zijn in dit bestemmingsplan ook de gronden ten noorden van de Peelstraat rondom en ten zuiden van het PEC aangeduid als evenemententerrein.

Daarnaast is de hierop aansluitende, onlangs gerealiseerde eventingroute door het bosgebied ten zuiden van het evenementen errein ook aan het plangebied van dit bestemmingsplan toegevoegd.

  • 5. Natuurontwikkeling en aanleg van landschapselementen

Met het voornemen wordt binnen het plangebied ook natuurontwikkeling voorgestaan en vergroting van de aantrekkelijkheid van het gebied. Hiertoe is een salderingsplan voor het gehele gebied opgesteld, dat als Bijlage 3 bij dit bestemmingsplan is gevoegd. Dit salderingsplan geeft inzicht in hoe in het plangebied het Natuurnetwerk per saldo uitgebreid wordt en kwalitatief verbeterd wordt, zie ook 6.2 

Op basis van het landschappelijk kader zoals opgenomen in de eerder opgestelde Totaalvisie Hippische Zone de Peelbergen wordt in het gebied met de aanleg van landschaps- en natuurelementen een landschappelijk casco gerealiseerd. Hiertoe worden extra en robuuste nieuwe natuur- en landschapselementen aangelegd ter verbinding van de bestaande elementen. Daarnaast worden bestaande watergangen heringericht, zodat deze een natuurlijk verloop krijgen.

Op basis van de Beleidsregel natuurcompensatie dient in het plangebied in totaal 46, 88 ha nieuwe natuur gerealiseerd te worden als gevolg van de aantasting van de bestaande Goudgroene zone alsmede een vereiste toeslag. In het plangebied zal hiertoe 34, 42 ha aan groen worden aangelegd, ten behoeve van de verbinding van bestaande bosgebieden, waardoor een robuuste groenstructuur in noord-zuidelijke richting ontstaat.

Het resterende deel van de vereiste natuurontwikkeling (12,46 ha) zal worden gerealiseerd binnen de plangrens van de zogeheten 'Gedeelde Peel'. Dit betreft een gebiedsontwikkelingsproject in het kader van de gebiedsgerichte aanpak van het Peelgebied ten westen van het plangebied, tussen het gebied De Peelbergen en de Mariapeel, waar het primaat is gelegd bij ontwikkeling van natuur, landschap en waterdoelen. Met de voorgenomen natuurontwikkeling ter plaatse kan hier een oost-west verbinding worden versterkt tussen het peelgebied van de Mariapeel en de natuurgebieden in de Peelbergen. De totale nog te realiseren aanleg van nieuwe natuur dient binnen 3 jaar na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan te zijn gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.KBGRANDORSE-BP02_0005.png"

Uitsnede totaalkaart salderingsplan (waarbij de toe te voegen natuurgronden aan de goudgroene natuurzone in groen zijn weergegeven, de, bestaande, te behouden gronden in de goudgroen natuurzone lichtgroen zijn aangegeven en de geschrapte gronden uit de goudgrone natuurzone in rood zijn aangegeven (Bron: Salderingsplan Gourdgroene natuurzone Grandorse 2022, februari 2023).

Daarnaast wordt vanwege het verlies aan ca 8 ha mozaiek landschap als gevolg van nieuwvestiging van hippische bedrijven die waren aangewezen als zilvergroene natuurzone nog eens 4 ha extra natuur ontwikkeld. Dit betreft een aantal percelen ten noordwesten van de kern Sevenum, direct ten noorden van de Blakterbeek.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.KBGRANDORSE-BP02_0006.png"

Deze huidige weilanden zullen natuurlijk worden heringericht met kruidenrijk grasland, houtwallen en diverse poelen, zodat een robuustere groene verbinding ontstaat tussen de natte natuurparel Heesbeemd en het Molenbeekdal.

Bovendien wordt voor iedere ontwikkeling een goede landschappelijke inpassing vereist, passend binnen het landschappelijk casco. Hiervoor is in de regels van dit bestemmingsplan verankerd dat bij nieuwvestiging van een paardenhouderij maximaal 30% van het perceel mag worden bebouwd/verhard en daarnaast maximaal 35% van het perceel mag worden benut voor overige bouwwerken en (onverharde) voorzieningen. Minimaal 35% van het perceel dient groen te worden ingericht.

De gemeente Horst aan de Maas maakt aanvullend met eventuele initiatiefnemers ook nadere privaatrechtelijke afspraken in het kader van financiële verplichtingen, realisatie en beheer. Initiatiefnemer draagt zo bij aan het realiseren en versterken van het landschappelijk casco, waarbij de locatie tevens wordt ingepast. Daarnaast wordt de bestaande groenstructuur in het gebied versterkt door aanleg van extra groenelementen.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Nationale omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is op 11 september 2020 vastgesteld. Deze visie is door het Rijk opgesteld in het kader van de nieuwe omgevingswet, die per 1 januari 2024 in werking treedt. Aan de hand van een toekomstperspectief is hierin de langetermijnvisie in beeld gebracht. Op de geformuleerde 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven wil het Rijk (net als nu) sturen een richting geven. Hiervoor worden de volgende vier prioriteiten onderscheiden:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie;
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkelingen van het landelijk gebied.

Om invulling te kunnen geven aan deze vier prioriteiten hanteert het Rijk de volgende drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaat voor enkelvoudige functies;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
  • Afwentelen wordt voorkomen.

Centraal in de te maken afwegingen tussen belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving in zijn volledige omvang (boven- en ondergrond). Bij het maken van beleidskeuzes dient uit te worden gegaan van een omgevingsinclusieve benadering van de leefomgeving. Een omgevingsinclusieve benadering van de leefomgeving houdt in dat ontwikkeling van de leefomgeving samen gaat met versterking van te beschermen waarden als gezondheid, landschap, waterveiligheid, natuur, cultureel erfgoed, leefomgevingskwaliteit en milieukwaliteit. Veiligheid, gezondheid en duurzaamheid zijn basale randvoorwaarden voor alle maatschappelijke activiteiten zoals bedrijfsmatige activiteiten, de energietransitie en de woningbouw.

Met het voornemen tot uitbreiding en versterking van de hippische zone in het gebied tezamen met de realisering van het bijbehorend salderingsplan wordt bijgedragen aan een toekomstbestendige inrichting van het landelijk gebied alsmede het versterken van de regionale identiteit. Het onderhavige plan is hiermee passend binnen de in de Omgevingsvisie gestelde doelen.

Totdat de NOVI van kracht wordt (bij daadwerkelijke inwerkingtreding van de Omgevingswet), is het rijksbeleid vastgelegd in respectievelijk de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro).

4.1.2 Structuurvisie infrastructuur en ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), die op 13 maart 2012 door de minister is vastgesteld, is de overkoepelende rijksstructuurvisie voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028, met een doorkijk naar 2040. Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland, door middel van een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt.

Anders dan in de Nota Ruimte gaat de structuurvisie uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. In de realisatieparagraaf van de SVIR zijn per nationaal belang de instrumenten uitgewerkt die hiervoor worden ingezet. Eén van deze instrumenten is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol.

Het planvoornemen betreft een lokale ontwikkeling. Er zijn daarmee niet direct rijksbelangen in het geding met uitzondering van de bescherming van het nationale Natuurnetwerk. Het plangebied overlapt voor een gedeelte met dit Natuurnetwerk. De bestaande bos- en natuurgebieden binnen het plangebied maken hier namelijk onderdeel van uit, zie navolgende figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.KBGRANDORSE-BP02_0007.png"

Uitsnede Natuurnetwerk Nederland

Met de realisering van het voornemen vinden ook enkele ruimtelijke ontwikkelingen in het Natuurnetwerk plaats. Als gevolg van de verplichte aanleg van nieuwe natuur alsmede aanvullende natuur- en landschapsmaatregelen wordt het Natuurnetwerk echter per saldo uitgebreid en kwalitatief verbeterd, zie verder paragraaf 6.2.3.

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte richt zich op een dusdanig schaalniveau en is als gevolg daarvan ook van een zeker (hoog) abstractieniveau, dat hieruit geen concrete beleidskaders voortkomen voor dit bestemmingsplan. Het beleid zoals vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte heeft dan ook geen verdere gevolgen voor de ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt.

De nadere planologische bescherming van de bos- en natuurgebieden binnen het Natuurnetwerk vindt plaats in de provinciale Omgevingsverordening, zie verder paragraaf 4.2.2.

4.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en de bijbehorende Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) vormen de juridische vertaling van de kaderstellende uitspraken die in de SVIR zijn geformuleerd. Het Besluit en de Regeling bevatten regels ter bescherming van de 13 nationale belangen. De regels van het Barro moeten in acht worden genomen bij het opstellen van provinciale ruimtelijke verordeningen en bestemmingsplannen, zodat ze doorwerken tot het niveau van de lokale besluitvorming.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), beter bekend als de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte, zijn dertien nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen in gemeentelijke bestemmingsplannen met het oog op een goede ruimtelijke ordening. Dit betreft onder meer het Nationale Natuurnetwerk (voorheen de Ecologische Hoofdstructuur) en Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

Van de nationale belangen die in de AMvB Ruimte zijn geregeld, is uitsluitend het Natuur netwerk Nederland (voorheen EHS) van toepassing op het plangebied.

Met de realisering van het voornemen vinden ook enkele ruimtelijke ontwikkelingen in het Natuurnetwerk plaats. Als gevolg van de vereiste aanleg van nieuwe natuur alsmede aanvullende natuur- en landschapsmaatregelen wordt het Natuurnetwerk echter per saldo uitgebreid en kwalitatief verbeterd, zie verder paragraaf 6.2.3.

Ten aanzien van het NNN heeft het Rijk in de AMvB Ruimte aangegeven dat provincies in haar verordeningen regels moeten stellen ter bescherming van de natuurwaarden van de NNN. De provincie Limburg heeft deze doorvertaling gemaakt in haar Omgevingsverordening Limburg 2014 en Omgevingsverordening Limburg. Deze verordening komt bij het provinciale beleid aan bod, zie paragraaf 4.2.2.

Onderhavig plangebied is niet gelegen in of nabij een gebied waarin het Rijk een ander specifiek nationaal belang heeft aangewezen, met uitzondering van het Natuurnetwerk. De nadere planologische bescherming van de bos- en natuurgebieden binnen het Natuurnetwerk vindt plaats in de provinciale Omgevingsverordening. Het Barro heeft derhalve geen consequenties voor voorliggend plan.

Zodra de Omgevingswet in 2024 in werking treedt, vervalt het Barro. De regels van het Barro zullen dan worden vervangen door het Besluit kwaliteit leefomgeving.

4.1.4 Bro; motivering duurzame verstedellijking

In artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de 'ladder duurzame verstedelijking' opgenomen. Conform deze ladder dient een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving te bevatten van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Naast kwantitatieve aspecten, kunnen ook kwalitatieve aspecten een rol spelen bij de beschrijving van de behoefte. Een stedelijke ontwikkeling betreft “een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.“ De motivering duurzame verstedelijking richt zich op substantiële veranderingen en bouwplannen, die qua aard en omvang zodanig zijn, dat voor mogelijke leegstand elders gevreesd zou kunnen worden. Het doel is om overbodige bouwplannen (kantoren, woningen) te voorkomen en hergebruik te stimuleren.

Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient de toelichting, aanvullend op de beschrijving van de behoefte tevens een motivering te bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in de behoefte kan worden voorzien. Daarbij kunnen de beschikbaarheid en geschiktheid van de ontwikkelingsmogelijkheden in bestaand stedelijk gebied een rol spelen.

In dit bestemmingsplan wordt binnen de bestemming 'Gemengd – Hippische boulevard' ruimte geboden aan de ontwikkeling van in totaal 4,5 ha economische bedrijfspercelen, waarvan 1,5 ha bebouwd mag worden.

De hippische boulevard vormt onderdeel van het totaal concept van het hippisch centrum. De gronden zijn specifiek bestemd voor hippisch gerelateerde bedrijven en voorzieningen, in de vorm van detailhandelsbedrijven, handelsbedrijven, dienstverlenende bedrijven en sport-medische bedrijven; educatieve en congresfaciliteiten en horecavoorzieningen. Het betreft derhalve specifieke bedrijvigheid, die hippisch gerelateerd is,en waarbij het desbetreffende bedrijf zich uitsluitend richt op de hippische bedrijven binnen het plangebied, en/of op de bezoekers van, en deelnemers aan de - binnen het plangebied uit te oefenen - paardensport. Dit is als zodanig als gebruiksregel in de juridische regeling opgenomen.

De vestiging van de voorzieningen is direct verbonden aan de situering van het PEC, waardoor vestiging elders niet mogelijk is voor deze bedrijven. Niet-hippisch gerelateerde bedrijven zoals grootschalige detailhandel, reguliere sportwinkels, een supermarkt en verkooppunten van levensmiddelen zoals slagers, bakkers, groente- en fruitzaken, zijn niet toegestaan.

4.2 Provinciaal beleid

4.2.1 Provinciale Omgevingsvisie Limburg

Op 1 oktober 2021 is door Provinciale Staten van Limburg de Provinciale Omgevingsvisie Limburg vastgesteld. De Omgevingsvisie Limburg vervangt het in 2014 vastgestelde Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL2014). Deze visie bouwt deels voort op eerder gemaakte beleidskeuzes, op andere onderdelen zijn nieuwe keuzes gemaakt. De Omgevingsvisie is een visie in tekst en bevat geen specifiek kaartmateriaal. De begrenzingen van de zoneringen en andere werkingsgebieden die voortkomen uit de Limburgseprincipes en de uitwerkingen in de thema's in deze Omgevingsvisie, zullen verankerd worden in het kaartmateriaal behorende bij de Omgevingsverordening Limburg.

De Omgevingsvisie Limburg bestaat uit twee delen: een thematisch deel en een gebiedsgerichtekijk opdeze thema's. Het thematische deel gaat gedetailleerd in op de opgaven en ambities voor de verschillende thema´s en beschrijft zaken die voor heel Limburg gelijk zijn. In het gebiedsgerichte deel worden de thema's op hoofdlijnen verbonden aan en vertaald naar de drie gebieden Noord-, Midden- en Zuid-Limburg.

In de visie wordt voor de periode 2021 tot 2030-2050 beschreven hoe de provincie richting wil geven aan toekomstbestendige ontwikkelingen en daarbij de balans zoekt tussen het beschermen én benutten van de fysieke leefomgeving. Er zijn een drietal hoofdopgaven beschreven:

  • 1. Een aantrekkelijke, sociale, gezonde en veilige leefomgeving:
    • a. in stedelijk c.q. bebouwd gebied;
    • b. in landelijk gebied;
  • 2. Een toekomstbestendige, innovatieve en duurzame economie; inclusief landbouw- transitie;
  • 3. Klimaatadaptatie en energietransitie.

Binnen het landelijk gebied worden een drietal zones onderscheiden met uiteenlopende opgaven en ruimte voor de ontwikkeling van natuur, water, landschap en land- en tuinbouw, te weten:

  • Natuurnetwerk Limburg (voorheen de goudgroene natuurzone);
  • Groenblauwe mantel (voorheen de zilvergroene natuurzone en de bronsgroene landschapszone);
  • Buitengebied.

De Limburgse natuurgebieden, waaronder ook de Natura 2000-gebieden, vormen samen het Limburgse deel van het Natuurnetwerk Nederland. Het Natuurnetwerk Limburg beslaat circa 53.000 hectaren. Het Natuurnetwerk Limburg is gelegen in delen van beekdalen,op hellingen en op veen- en stuifzandgebieden van de hoger gelegen gebieden. Dit netwerk heeft een belangrijke functie voor de biodiversiteit. Het fungeert daarnaast als belangrijke recreatiezone en als drager van de landschappelijke structuur, samen met het cultureel erfgoed. Binnen het Natuurnetwerk Limburg wordt ingezet op een goede kwaliteit en bescherming van de natuur met een bijzonder accent op bedreigde Limburgse dier- en plantensoorten door het voldoende robuust maken van het Natuurnetwerk Limburg en door goede overgangen naar de omliggende gebieden te realiseren. Daarnaast is het bieden van mogelijkheden voor natuurbeleving belangrijk.

Het Maasdal, de beekdalen en steilere hellingen vormen samen de circa 36.000 hectaren grote Groenblauwe mantel (voorheen de bronsgroene landschapszone en zilvergroene natuurzone) binnen de landelijke gebieden van Limburg. De gebieden liggen als een soort mantel tussen en om het Natuurnetwerk Limburg. Ze hebben vaak een functie als buffer ronden verbindingszones tussen bestaande natuurgebieden. Het beleid is gericht op het faciliteren en ondersteunen van de verbindings- en bufferfunctie voor aangrenzende gebieden van het Natuurnetwerk Limburg. Het zijn gebieden waar goede combinatiemogelijkheden zijn voor duurzame vormen van (kringloop) land- en tuinbouw en andere economische functies, vooral door hergebruik van reeds aanwezige monumentale en beeldbepalende gebouwen. In de Groenblauwe mantel blijft de grondgebonden landbouw de belangrijkste functie en is de agrarische sector tevens de belangrijkste beheerder. Er worden mogelijkheden geboden voor agrarisch natuur- en landschapsbeheer die bijdragen aan de instandhouding en versterking van de landschappelijke kernkwaliteiten. In de groenblauwe mantel staat het klimaatadaptief maken van het watersysteem centraal. Er zijn hier kansen voor natuurwaarden en landschapskwaliteit in combinatie met andere functies zoals landbouw en vrijetijdseconomie.

Het Buitengebied betreft de landelijke gebieden op de Zuid-Limburgse plateaus en op de hogere zandgronden in Noord- en Midden-Limburg, samen zo'n 85.000 hectaren groot. De intensieve veehouderij is vooral aanwezig in de gebieden ten westen van de Maas in Noord- en Midden- Limburg. Hier liggen grote transitieopgaven in verband met de problemen rondom onder andere stikstof en fijnstof. Op de hogere zandgronden van Noord-en Midden-Limburg is, rekening houdend met de natuurlijke omstandigheden en de ruimteclaims vanuit verschillende transitieopgaven, een breed scala aan grondgebruiksvormen mogelijk, niet alleen van landbouw, maar ook voor andere functies waaronder de vrijetijdseconomie.

In het gebiedsgerichte deel zijn navolgende belangrijke uitdagingen en opgave voor Noord-Limburg beschreven:

  • Ondernemen & Innoveren (gezond ondernemen en gezonde arbeidsmarkt);
  • Toerisme & Leisure (gezond leven);
  • Vitale en gezonde bewoners en hun leefomgeving;
  • Mobiliteit & Logistiek (gezond verbinden);
  • Energie & Klimaat (gezond leefklimaat).

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.KBGRANDORSE-BP02_0008.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.KBGRANDORSE-BP02_0009.png" afbeelding "i_NL.IMRO.1507.KBGRANDORSE-BP02_0010.png"

Uitsnede regio kaart Noord-Limburg

Voor de regio is beschreven en ook aangeduid in bovenstaande figuur dat zich rondom de Midden-Peelweg een krachtig toeristisch cluster met dagrecreatieve voorzieningen. In hetzelfde gebied ligt de hippische zone Grandorse, waar internationale, aan paarden gerelateerde economische activiteiten zich sterk ontwikkelen.

De bestaande bos- en natuurgebieden maken onderdeel uit van het 'Natuurnetwerk Limburg'. De planologische bescherming van deze gebieden is nader geborgd in de Omgevingsverordening door een 'nee-tenzij'- bescherming. Activiteiten met een negatief effect kunnen uitsluitend op basis van de 'saldobenadering' worden toegestaan. Dit betekent dat een gecombineerde uitvoering van samenhangende activiteiten moet leiden tot een verbetering van de kwaliteit en samenhang van de Goudgroene natuurzone op gebiedsniveau.

Enkele aangrenzende agrarische gronden zijn onderdeel van de 'Groenblauwe mantel'. Het beleid is hier gericht op het faciliteren en ondersteunen van de verbindings- en bufferfunctie voor aangrenzende gebieden van het Natuurnetwerk Limburg. Het zijn gebieden waar goede combinatiemogelijkheden zijn voor duurzame vormen van (kringloop) land- en tuinbouw en andere economische functies. Er zijn hier kansen voor natuurwaarden en landschapskwaliteit in combinatie met andere functies zoals landbouw en vrijetijdseconomie.

Alle overige agrarische gronden in het landelijk gebied zijn onderdeel van het 'Buitengebied'. Dit betreft gronden met veelal een agrarisch karakter. Hier is rekening houdend met de natuurlijke omstandigheden en de ruimteclaims vanuit verschillende transitieopgaven, een breed scala aan grondgebruiksvormen mogelijk, niet alleen van landbouw, maar ook voor andere functies waaronder de vrijetijdseconomie.

De voorgestane doorontwikkeling van de hippische bedrijvigheid in het gebied is overeenkomstig het geformuleerde beleid voor de Peelbergen. Met de realisering van het bijbehorend salderingsplan wordt bijgedragen aan het verbinden en versterken van de natuurwaarden, zie Bijlage 3. Het voornemen wordt passend geacht binnen de uitgangspunten van de Omgevingsvisie.

4.2.2 Omgevingsverordening Limburg (2014)

Naast de indeling in zoneringen is tevens sprake van diverse provinciale beschermingsgebieden, waartoe de regelgeving op grond van de Omgevingsverordening Limburg 2014 van toepassing is. De Omgevingsverordening Limburg 2014 is (net als het POL2014) op 12 december 2014 door Provinciale Staten van Limburg vastgesteld. Middels een erratum en enkele wijzigingsverordeningen is de Omgevingsverordening op onderdelen gewijzigd om enkele technische en redactionele omissies te herstellen alsmede borging van de regionale bestuursafspraken en implementatie van de nieuwe Wet natuurbescherming. Deze wijzigingen zijn allen verwerkt in de geconsolideerde versie van december 2022. Voorliggende ontwikkeling zal moeten voldoen aan de regels in de (geconsolideerde) Omgevingsverordening.

Op basis van de omgevingsverordening wordt nieuwvestiging van een intensieve veehouderij niet toegestaan. Voor grondgebonden veehouderij bedrijven alsmede paardenhouderijen geldt dit verbod echter niet. Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een specifiek milieubeschermingsgebied.

Natuurnetwerk

De bestaande boscomplexen zijn opgenomen in het Nationale Natuurnetwerk (NNN) en aangeduid als goudgroene natuurzone. Dit betreft met name de gronden in het midden gedeelte, ten noorden en direct ten westen van het PEC alsmede de bos- en natuurgebieden in het zuiden en zuidoosten van de planlocatie (Heesberg en Aardsbroek). Ingrepen in deze gebieden zijn uitsluitend toegestaan, indien de gecombineerde uitwerking van onderling samenhangende activiteiten leidt tot een verbetering van de kwaliteit en samenhang van de goudgroene zone op gebiedsniveau (de zogeheten 'saldobenadering').

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.KBGRANDORSE-BP02_0011.png"

Uitsnede goudgroene natuurzone (bron: Salderingsplan, Bureau Meervelt/Heusschen Copier).

Met donkergroen is in bovenstaande afbeelding de goudgroene natuurzone aangegeven binnen het plangebied (zwart omlijnd). Betreffende gebieden zijn in dit bestemmingsplan veelal conform de bestaande regeling als 'Natuur' bestemd.

De locaties waar delen van de Goudgroene natuurzone verdwijnen door ruimtelijke ontwikkelingen zijn gearceerd. Dit betreft een hoekperceel aan de Kulbergweg alwaar nieuwvestiging van een paardenhouderij is gerealiseerd. Daarnaast is de Travers is aan de oostzijde verbreed, om de toekomstige verkeersbewegingen goed te kunnen verwerken. Aan de zuidwestzijde is als gevolg van een verkeerskundige herinrichting (aanpassing van de rotonde bij de N-277) ook een herbegrenzing van het natuurnetwerk noodzakelijk. Tenslotte is door de realisering van een eventing route in het zuidelijk gelegen bosgebied (de Heesberg) ook aldaar geen sprake meer van een goudgroene natuurzone.

Met het voornemen wordt binnen het plangebied ook natuurontwikkeling en versterking voorgestaan. Hiertoe is een salderingsplan voor het gehele gebied opgesteld, dat als Bijlage 3 bij dit bestemmingsplan is gevoegd. Dit salderingsplan geeft inzicht in hoe in het plangebied het Natuurnetwerk per saldo uitgebreid wordt en kwalitatief verbeterd wordt, zie ook 6.2 Conform de eerder opgestelde totaalvisie hippische zone de peelbergen wordt een ruimtelijk-landschappelijk casco in het gebied gerealiseerd. Uit het salderingsplan blijkt dat de combinatie van voorgestane ingrepen en activiteiten in het gebied in zijn geheel leidt tot aanleg van 34,42 ha nieuwe natuurgronden binnen het plangebied alsmede aanleg van 12,46 ha nieuwe natuurgronden binnen het gebied van de gedeelde Peel. Door uitvoering van dit salderingsplan wordt de samenhang tussen de Heesberg en de Kronenbergerheide versterkt. De nieuw voorgestelde structuur vormt een aaneengesloten gebied vanuit de bossen nabij Toverland tot aan Golfbaan de Golfhorst waar de verbinding robuuster wordt. Daarnaast wordt met het salderingsplan de oost-west verbinding tussen het peelgebied van de Mariapeel en de bosgebieden in de Peelbergen versterkt. Dit leidt tot een verbetering van de natuurwaarden in en rond het gebied alsmede verbetering van de samenhang op gebiedsniveau. De daadwerkelijke uitvoering van het salderingsplan wordt middels een salderingsovereenkomst nader geborgd. Deze overeenkomst zal na ondertekening voor vaststelling als bijlage bij het bestemmingsplan worden gevoegd.

Enkele agrarische gronden ten noorden van het PEC, die direct aansluiten aan de goudgroene natuurzone zijn aangeduid als zilvergroene zone. Ingrepen in deze zone zijn uitsluitend toegestaan, indien de kernkwaliteiten van het gebied niet negatief worden beïnvloed.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.KBGRANDORSE-BP02_0012.png"

Uitsnede zilvergroene natuurzone

Ter plaatse van de zilvergroene natuurzone wordt in het bestemmingsplan op de gronden ten noorden en direct ten zuiden van de Kulbergweg in dit bestemmingsplan geen ontwikkelingsmogelijkheden geboden. Op de overige als zilvergroene natuurzone aangeduide gronden voorziet dit plan in de mogelijkheid tot nieuwvestiging van hippische bedrijven. Dit betreft in totaal 3 locaties, met een gezamenlijke omvang van ca 8 ha. Voor bovenstaande ingrepen dient ter plaatse te worden voorzien in compenserende landschappelijke inpassing, waardoor de kernkwaliteiten van het gebied in zijn totaliteit niet worden aangetast.

Ten behoeve van het verlies aan in totaal ca 8 ha mozaiek landschap dat was aangewezen als zilvergroene natuurzone wordt 4 ha natuur ontwikkeld ten noordwesten van de kern Sevenum. Dit betreft een aantal agrarische percelen direct ten noorden van de Blakterbeek. Deze huidige weilanden zullen natuurlijk worden heringericht met kruidenrijk grasland, houtwallen en diverse poelen, zodat een robuustere groene verbinding ontstaat tussen de natte natuurparel Heesbeemd en het Molenbeekdal. Ten behoeve van de natuurontwikkeling zal de huidige agrarische bestemming worden gewijzigd in een natuurbestemming.

Daarnaast zijn enkele gronden ten zuidwesten van het PEC aangeduid als bronsgroene natuurzone. Ingrepen in deze zones zijn uitsluitend toegestaan, indien de kernkwaliteiten van het gebied niet negatief worden beïnvloed.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.KBGRANDORSE-BP02_0013.png"

Uitsnede bronsgroene natuurzone

Ter plaatse van de bronsgroene natuurzone binnen het plangebied wordt in het bestemmingsplan voorzien in natuur- en landchapsontwikkeling, die nader wordt geborgd met een natuur bestemming. Dit leidt derhalve niet tot aantasting van de kernkwaliteiten van het gebied.

Toevoeging woningen

Een ruimtelijk plan voor een gebied gelegen in de regio Noord-Limburg voorziet niet in de toevoeging van woningen aan de bestaande voorraad woningen alsmede aan de bestaande planvoorraad woningen anders dan op de wijze zoals beschreven in de door de gemeenteraden vastgestelde regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg.

Het voornemen heeft betrekking op toevoeging van agrarische bedrijfswoningen (maximaal 24) alsmede eventuele inpandige bedrijfswoningen op de hippische boulevard. Dergelijke woningen vallen buiten het gemeentelijk woningbouwprogramma.

Een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt dient rekening te houden met de ladder voor duurzame verstedelijking, zoals opgenomen in het Bro.

De uitbreiding van het PEC met een economische zone dient te worden beschouwd als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Het betreft echter specifieke bedrijvigheid, die hippisch gerelateerd is en waarbij het desbetreffende bedrijf zich uitsluitend richt op de hippische bedrijven binnen het plangebied, en/of op de bezoekers van, en deelnemers aan de - binnen het plangebied uit te oefenen – paardensport, waarmee de vestiging locatie-gebonden is, zie ook paragraaf 4.1.4 van deze toelichting.

Klimaatadaptatie

Klimaatadaptatie vormt een van de drie hoofdopgaven in de Omgevingsvisie Limburg. Bij de ruimtelijke inrichting dient rekening gehouden te worden met het veranderende weer en bijbehorende momenten van droogte en wateroverlast. In de toelichting van een ruimtelijk plan die een nieuwe ontwikkeling mogelijk maakt dient ingegaan te worden op de manier waarop hiermee in de inrichting wordt omgegaan en welke mtigerende of adapterende maatregelen en voorzieningen zijn genomen om de risico’s van klimaatverandering te voorkomen of te beperken. Dit betreft onder meer waterveiligheid, wateroverlast, droogte en hitte.

Afkoppeling van hemelwater en het realiseren van een bergings- en infiltratievoorzieningen zijn in het gebied mogelijk. Afgekoppeld hemelwater van nieuwe bedrijfsgebouwen zal worden opgevangen en gescheiden worden afgevoerd naar de aan te leggen hemelwatervoorzieningen. In de regels van het bestemmingsplan is geborgd dat infiltratie op eigen terrein gerealiseerd dient te worden. Daarnaast is als randvoorwaarde opgenomen dat maximaal 30% van het perceel van een nieuw te vestigen hippisch bedrijf bebouwd cq verhard mag worden en minimaal 35% van het perceel ingericht dient te worden voor groen (waarin ook infiltratievoorzieningen kunnen worden gerealiseerd). Bovendien wordt ten oosten van de Middenpeelweg alsmede in de groenstrook ten oosten van de hippische boulevard voorzien in realisering van een aanvullende waterbergingsvoorziening voor het hele gebied.

Realisering van het voornemen leidt tot een verbetering van de natuurwaarden in en rond het gebied alsmede verbetering van de samenhang op gebiedsniveau. Deze aan te leggen natuurgebieden in het plangebied zorgen voor extra verkoeling bij hitte.

Gelet op bovenstaande wordt het voornemen passend geacht binnen het provinciaal beleid.

Omgevingsverordening Limburg (2021)

De provincie heeft inmiddels in december 2021 een nieuwe Omgevingsverordening vastgesteld, deze treedt echter pas in werking na invoering van de Omgevingswet. In deze verordening worden de termen 'Goudgroene natuurzone' alsmede de termen 'Zilvergroen natuurzone' en 'Bronsgroene landschapszone' gewijzigd in 'Natuurnetwerk Limburg' respectievelijk 'Groenblauwe mantel.' De salderingsbenadering is ook in de nieuwe omgevingsverordening opgenomen. De omgevingsverordening voorziet niet in wijzigingen van beleidsuitgangspunten, waarmee onderhavig voornemen strijdig zal zijn.

4.2.3 Limburgs Kwaliteitsmenu

Voor (nieuw)bouwen in het buitengebied van de provincie Limburg geldt specifiek beleid, te weten de provinciale beleidsregel ‘Limburgs Kwaliteitsmenu’ (LKM). Dit beleid houdt in dat voor iedere ‘rode ontwikkeling’ (bebouwing) in het buitengebied een ‘groene tegenprestatie’ (natuur) dient te worden geleverd. De te leveren tegenprestatie kan op diverse manieren worden geleverd. Bijvoorbeeld door het zelf realiseren van nieuwe landschappelijke beplantingen (natuur), het slopen van opstallen of het storten van een financiële bijdrage in een ‘groenfonds’.

Aan het toestaan van een nieuwe ontwikkeling in het buitengebied wordt in dit kwaliteitsmenu, ter compensatie van het verlies, een kwaliteitsverbetering gekoppeld. De kwaliteitsverbetering kan op de locatie van de ontwikkeling zelf worden uitgevoerd. Bijvoorbeeld wanneer het gaat om een goede inpassing van een agrarische bouwkavel. De kwaliteitsverbetering kan ook door de initiatiefnemer worden uitgevoerd op een andere locatie. Bijvoorbeeld door het ontwikkelen van een stuk nieuwe natuur elders in de gemeente. In beide gevallen is sprake van een directe koppeling. Dit is echter niet altijd mogelijk of planologisch gewenst. In het Limburgs Kwaliteitsmenu wordt daarom ook in de mogelijkheid voorzien om de kwaliteitsbijdrage in een gemeentelijk of regionaal kwaliteitsfonds te storten. De gemeente kan dit fonds zelf inrichten en in haar kwaliteitsbeleid aangeven wanneer gebruik kan worden gemaakt van het fonds.

De gemeente Horst aan de Maas heeft de provinciale beleidsregel 'Limburgs Kwaliteitsmenu' als 'Gemeentelijk Kwaliteitsmenu' doorvertaald in haar gemeentelijke structuurvisie. Hierop wordt in paragraaf 4.4.1 nader ingegaan.

4.3 Regionaal beleid

4.3.1 Waterbeheerprogramma 2022-2027 'Limburgs water in een veranderend klimaat'

Het plangebied valt onder het beheer van Waterschap Limburg. Het Waterbeheerprogramma 2022-2027 is op 8 december 2021 vastgesteld. Het betreft het centrale beleids- en uitvoeringsplan van het waterschap. In dit document wordt de koers voor een toekomstbestendig waterbeheer in Limburg uitgezet. Het waterschap beschrijft hierin hoe:

  • inwoners worden beschermd tegen overstromingen vanuit de Maas;
  • de juiste balans kan ontstaan tussen water afvoeren en water vasthouden;
  • het water schoon wordt (gehouden) en wateren natuurlijk worden ingericht;
  • rioolwater wordt gezuiverd en daarbij grondstoffen worden teruggewonnen en gebruikt.

Het beleid van het waterschap is nog steeds gericht op het zo lang mogelijk vasthouden van gebiedseigen water, gecombineerd met het zoveel mogelijk scheiden van schoon en verontreinigd water. De Speerpunten van het Waterschap Limburg met betrekking tot het waterbeheer zijn onder andere:

  • 1. Hoogwaterbescherming Maasvallei: bescherming tegen overstromingen vanuit de Maas.
  • 2. Klimaatadaptatie: balans tussen water afvoeren én water vasthouden.
  • 3. Waterkwaliteit en ecologie: het water is schoon en wateren zin natuurlijk ingericht.
  • 4. Zuiveren en waterketen: zuiveren rioolwater en grondstoffen terugwinnen en gebruiken.

Deze indeling is niet scherp, want water kent geen grenzen en is verbonden met andere thema's. Duurzamer grondgebruik in het stroomgebied van de Maas en de beken zorgt voor een gelijkmatiger afvoerdynamiek. Regenwater infiltreren in stedelijk gebied helpt daar ook bij, voorkomt dat riolen overstorten en ontlast de zuiveringen. Een constantere aanvoer in de zomer verlaagt de kans op waterkwaliteitsproblemen door droogte en hitte. Kortom: alle uitdagingen moeten in samenhang met elkaar worden bekeken. Met de maatregelen worden het liefst meerdere problemen tegelijk opgelost: een integrale aanpak.

De wateraspecten van de beoogde ontwikkeling zijn uiteengezet in paragraaf 6.3 van deze toelichting.

4.4 Gemeentelijk beleid

4.4.1 Structuurvisie Horst aan de Maas

De 'Structuurvisie Horst aan de Maas' betreft een integrale structuurvisie voor het gehele grondgebied van de gemeente Horst aan de Maas, die op 9 april 2013 door de gemeenteraad is vastgesteld. In 2019 zijn een tweetal partiele herzieningen van de structuurvisie vastgesteld met betrekking tot het beleid voor Teeltondersteunende voorzieningen alsmede het toevoegen van een woning in de kern. Beide herzieningen zijn niet van toepassing op voorliggend voornemen.

De structuurvisie geeft een integraal beeld van de ruimtelijke en sociaal-maatschappelijke ontwikkelingen die de gemeente op haar grondgebied voor ogen staat voor de langere termijn. Verder is de integrale structuurvisie opgesteld om maximaal gebruik te maken van de mogelijkheid tot het plegen van kostenverhaal dat de nieuwe Wro biedt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.KBGRANDORSE-BP02_0014.png"

Uitsnede visiekaart

In de gemeentelijke Structuurvisie is beschreven dat het gebied Park de Peelbergen als Recreatieve Zone verder ontwikkeld kan worden. Dit gebied heeft in het provinciale en regionale beleid een bijzondere status. Park de Peelbergen wordt als een majeur economisch project gezien, met een grote strategische betekenis voor andere bedrijven in de regio en voor de regionale werkgelegenheid. Binnen dit landschapspark is ruimte voor ontwikkeling van toeristische en recreatieve functies, waarbij de gemeente tevens aanvullend bos- en natuurgebied wens te realiseren ten behoeve van de gewenste landschappelijke versterking. Daarnaast is er in het verleden geconstateerd dat er een verbeterde verbinding wenselijk is vanuit Evertsoord in oostelijke richting, boven Kronenberg langs naar Berghem (route Horst-Sevenum).

Gemeentelijke kwaliteits menu

In de gemeentelijke structuurvisie is tevens het Limburgs Kwaliteitsmenu (LKM) geïmplementeerd, als zijnde het 'Gemeentelijk Kwaliteitsmenu'. Het grondprincipe van het gemeentelijk (en provinciaal) kwaliteitsmenu (GKM) is, dat bepaalde ontwikkelingen ter plaatse leiden tot verlies aan omgevingskwaliteit, wat dient te worden gecompenseerd door een kwaliteitsbijdrage. Dit geldt zowel binnen als buiten de ‘rode contouren’. De kwaliteitsbijdrage wordt ingezet om de omgevingskwaliteit en leefbaarheid te versterken. Het doel is dat per saldo daarmee de kwaliteit toeneemt.

Het plangebied is hierin aangeduid als Park de Peelbergen e.o., waarbij de bestaande bosgebieden zijn aangeduid als 'bos- en natuurgebieden' en de overige gronden als 'recreatief –agrarisch gebied'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.KBGRANDORSE-BP02_0015.png"

Uitsnede gebiedsindeling gemeentelijk kwaliteitsmenu

Nieuwvestiging van intensieve veehouderijbedrijven wordt niet toegestaan, maar binnen het recreatief-agrarisch gebied geldt voor nieuwvestiging van grondgebonden agrarische bedrijven een voorwaardelijke grondhouding ('nee, tenzij'), waarbij voor de nieuwvestiging naast landschappelijke maatregelen ten behoeve van een goede inpassing op basis van een inpassingsplan en realisering van voorzieningen voor de afkoppeling van hemelwater tevens verdergaande kwaliteitsverbeterende maatregelen worden vereist in de vorm van aanleg van natuur of landschap. De landschappelijke inpassing en kwaliteitsbijdrage zijn in hoge mate maatwerk. De aard, grootte en vorm van de ontwikkeling, tezamen met de waarden van de omgeving, zijn hierin leidend. Dit geldt tevens voor uitbreiding van solitaire niet-agrarische bedrijven. Voor overige (gebouwde) functies geldt een meedenkende grondhouding ('ja, mits'), waarbij sprake is van maatwerk, waarbij een kwalitatieve benadering uitgangspunt is. Voor vestiging van commerciële voorzieningen is naast een goede ruimtelijke en landschappelijke inpassing een aanvullende kwaliteitsbijdrage vereist. De hoogte en vorm van de bijdrage betreft maatwerk. Voor gebiedseigen recreatie en toerisme geldt een positieve grondhouding ('ja').

Ten behoeve van de voorgestane gebiedsontwikkeling is een ruimtelijk – landschappelijk kader opgesteld, de 'Totaalvisie Hippische Zone De Peelbergen'. Hierin wordt de realisatie van een landschappelijk casco in het gebied voorgesteld. Dit is nader uitgewerkt in het salderingsplan, dat als Bijlage 3 is opgenomen bij dit bestemmingsplan. De gemeente draagt zorg voor de realisatie van de hierin opgenomen nieuwe natuur- en landschapselementen, waarmee een landschappelijk casco in het gebied ontstaat, waarbij de afzonderlijke bedrijfslocaties landschappelijk zijn ingepast. De financiering komt mede voort uit de opbrengsten van de kavelverkoop. Bij vestiging van een bedrijf in het gebied is de vereiste kwaliteitsbijdrage reeds verwerkt in de kavelprijs.

Ontwerp (Omgevingsvisie Horst aan de Maas)

Momenteel heeft de gemeente een Omgevingsvisie in voorbereiding. Het opstellen van een omgevingsvisie (als opvolger van de structuurvisie) is een verplichting voor elke overheid in het kader van de nieuwe Omgevingswet. De ontwerp Omgevingsvisie heeft van 29 oktober tot en met 10 december 2021 ter inzage gelegen. Een omgevingsvisie is evenals de structuurvisie uitsluitend bindend voor de gemeente zelf. Voor anderen geldt de visie als inspiratiekader en toekomstvisie, maar brengt geen verplichtingen met zich mee.

De omgevingsvisie heeft betrekking op het hele grondgebied van de gemeente Horst aan de maas, dus op alle kernen en het hele buitengebied. De omgevingsvisie biedt een vooruitblik op de leefomgeving tot het jaar 2040. Het is een langetermijnvisie op hoofdlijnen voor de ontwikkeling van de leefomgeving. De omgevingsvisie is een dynamisch document die periodiek aangepast kan worden als er zich nieuwe ontwikkelingen of maatschappelijke wensen voordoen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.KBGRANDORSE-BP02_0016.png"

Uitsnede visiekaart (ontwerp) Omgevingsvisie Horst aan de Maas

In de nieuwe gemeentelijke omgevingsvisie zijn geen specifieke beleidsuitgangspunten voor Grandorse beschreven. Grandorse wordt wel als een belangrijke toeristische trekpleister beschouwd.

De vrijetijdseconomie wordt als een belangrijke economische pijler van de gemeente beschouwd. Gestreefd wordt naar het verantwoord versterken van de vrijetijdseconomie met aandacht voor de balans tussen drukte en rust. Daarnaast wordt onder meer gestreefd naar combinaties met natuur, het versterken van de biodiversiteit en realiseren van een klimaatbestendige omgeving.

Met het voornemen tot uitbreiding en versterking van de hippische zone in het gebied tezamen met de realisering van het bijbehorend salderingsplan wordt bijgedragen aan een toekomstbestendige inrichting van het landelijk gebied. Met de realisering van het Salderingsplan wordt bijgedragen aan versterking van de natuur- en landschapswaarden in het gebied en een klimaatbestendigere inrichting. Hiermee wordt het voornemen passend geacht binnen de gemeentelijke (ontwerp) Omgevingsvisie Horst aan de Maas.

4.4.2 Welstandsnota

De gemeente Horst aan de Maas heeft op 20 november 2012 een welstandsnota opgesteld om een welstandstoets te kunnen uitvoeren bij aanvragen om omgevingsvergunningen voor de activiteit bouwen. De vereenvoudigde welstandsnota bevat de basisvoorwaarden waaraan bouwvragen op welstandsaspecten getoetst zullen worden. De gemeente onderscheidt twee niveaus van welstand: 'normaal' en 'streng'. Voor het buitengebied geldt overwegend het niveau 'normaal'. Vergunningaanvragen op basis van dit bestemmingsplan moeten voldoen aan de eisen uit de welstandsnota. Voor het recreatiezoekgebied De Peelbergen gelden specifieke welstandscriteria. Deze zijn opgenomen in de tabel op pagina 23 van de Welstandsnota. Specifieke aandachtspunten daarbij zijn:

  • Eenheid in en samenhang tussen stedenbouwkundige opbouwen en bebouwingskarakteristiek
  • Uitstraling van randen van terrein binnen een landschappelijk kader.

Uitstraling van de randen:

De situering van de gebouwen dient aan de randen afgestemd te worden op de aangrenzende gebieden en/of het landschap.

Eenheid in de stedenbouwkundige/ architectonische karakteristiek:

Het samenspel van de bouwmassa’s, kapvormen en richtlijnen dient te worden gerespecteerd.

De gevelindelingen en geledingen:

De gebouwen zijn doelmatig en mogelijk ook representatief ontworpen. In dit gebied is het integreren van de complexen in het landschap de belangrijkste opgaaf.

Uitstraling van de randen:

Kleurtoon en materiaalkeuze die een relatie vertonen met de in het landschap overheersende elementen kunnen daaraan bijdragen.

4.4.3 Visie Peelbergen

De gemeenteraad van Horst aan de Maas heeft op 14 juni 2016 de totaalvisie voor de ontwikkeling van Hippische zone De Peelbergen vastgesteld. De gemeente wenst in dit plangebied de volledige hippische keten ontwikkelingsruimte te bieden. Deze bestaat uit de agrarische vormen van paardenhouderijen, de fokkerijen en de vormen die met name waarde toevoegend werken. Tevens wenst de gemeente ruimte te bieden aan gebruiksgerichte vormen van paardenhouderij met in het verlengde daarvan ruimte en faciliteiten voor de topsport en breedtesport. Om de keten te completeren, is er daarnaast een gebiedsontwikkeling gewenst van andere hippische en hippisch gerelateerde bedrijvigheid, op het gebied van paardenzorg en (sport)medische zorg, bedrijfsmatig, toeristisch en recreatief gebruik dat verbonden is aan de paardensport. Ook is het van belang om ontwikkeling op het gebied van hippische advisering, opleiding, educatie, studie en conferentie te kunnen faciliteren en ruimte te bieden aan detailhandel die ondersteunend is aan de hippische keten. Het gebied moet een eenheid vormen waarbinnen het paard centraal staat. De infrastructuur binnen hippische zone De Peelbergen staat ten dienste van het paard. De accommodaties en voorzieningen zijn onderling verbonden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.KBGRANDORSE-BP02_0017.png"

De totaalvisie vormde de basis voor de regelling in onderhavig bestemmingsplan. De totaalvisie is hierin nader uitgewerkt en zoveel mogelijk doorvertaald met inachtneming van recente inzichten.

Hoofdstuk 5 Randvoorwaarden en bestemmingsregeling

5.1 Zone hippische bedrijven

Om nieuwvestiging van hippische bedrijven in het gebied mogelijk te maken zijn de onbebouwde agrarische gronden ten noorden van de Peelstraat voorzien van de bestemming 'Zone hippische bedrijven'. De totale omvang van deze bestemming bedraagt ca. 52 ha. Deze momenteel veelal nog onbebouwde agrarische gronden kunnen worden benut voor de vestiging van maximaal 12 hippische bedrijven. Inmiddels is op de kavel op de hoek van de Travers en de Kulbergweg een eerste hippisch bedrijf gerealiseerd op basis van een verleende omgevingsvergunning.

Voor de nieuwvestiging wordt geen onderscheid gemaakt in productie- of gebruiksgerichte bedrijfsactiviteiten, beiden zijn toegestaan. Tevens kunnen een 2-tal maneges worden toegestaan. Daarnaast wordt op de kavel ten oosten van het gerealiseerde hippisch bedrijf tevens een hippisch opleidingsinstituut toegestaan. Hier worden aanvullend op de reguliere voorzieningen bij een hippisch accommodatie (zoals rijhallen, paardenstallen, buitenpiste en overige voorzieningen) tevens lesruimten alsmede een appartementencomplex met algemene verblijfsruimten (waaronder een keuken met restaurant en diverse ontspanningsruimtem) gerealiseerd voor maximaal 60 leerlingen. De campus is bedoeld om ruiters/paardenmensen uit de hele wereld op academisch niveau zowel praktisch als theoretisch middels een 2 jarige opleiding op te leiden om een paardenhouderij te kunnen leiden.

Via een afwijking kan hier tevens onder voorwaarden vestiging van een hippisch hulpbedrijf worden toegestaan (maximaal 2 in het plangebied). Dit betreft een aan de hippische sport verwant bedrijf dat zich richt op het leveren van diensten en goederen aan hippische bedrijven.

De vestigingslocaties variëren in omvang, de uit te geven bouwpercelen bedragen 2,5 tot circa 6,5 ha. Het terrein mag naar eigen wens ingericht worden. De bebouwing en verharding mag verspreid over het perceel gerealiseerd worden, binnen het uit te geven bouwperceel geldt een maximaal bebouwingspercentage van 30% voor de rode (bebouwing) en grijze (verharding en voorzieningen) functies. Op dit bebouwingspercentage wordt een uitzondering gemaakt voor bouwpercelen, die kleiner zijn dan 3 ha. Ter plaatse wordt een bebouwd en verhard oppervlak van minimaal 1 ha toegestaan. Daarnaast geldt voor de kavel ter plaatse van de campus, dat op het westelijk gedeelte geen bebouwing en dichte afrastering wordt toegestaan, als gevolg van de nabijheid van een dassenburcht. In Bijlage 1 bij de regels is een overzicht opgenomen van voorzieningen die al dan niet binnen de 30% regeling passen. Voorzieningen zoals, paddocks, onoverdekte stapmolens en longeercirkels, springweiden etc behoeven niet te worden meegerekend binnen de 30% bebouwingspercentage. Dit geldt tevens voor buitenpistes (tot maximaal 5.000 m2) alsmede een galoppeerbaan (met een maximale breedte van 5 meter) die eveneens zijn toegestaan.

Voor alle locaties geldt tevens dat minimaal 35% van het perceel een groene aankleding dient te krijgen. De landschappelijke inpassing is als voorwaardelijke verplichting in de juridische regeling van dit bestemmingsplan geborgd.

Alle bedrijven mogen bij recht 1 bedrijfswoning oprichten. Via afwijking kan onder voorwaarden ook een 2e bedrijfswoning worden toe gestaan. Daarnaast mogen per bedrijf bij recht maximaal 15 longstay appartementen worden gerealiseerd met een totale oppervlakte van 55 m2 per appartement ten behoeve van de huisvesting van grooms, stagaires, en/of buitenlandse ruiters die binnen het betreffende hippisch bedrijf paarden verzorgen / trainen. Ook voor het verblijf van gasten respectievelijk klanten wiens aanwezigheid noodzakelijk is ten behoeve van de handel in paarden danwel ten behoeve van het bezoeken van een evenement mogen deze verblijfsvoorzieningen worden gerealiseerd. Via afwijking kan eventuele uitbreiding van de oppervlakte en/of het aantal appartementen mogelijk worden gemaakt, indien de noodzaak hiertoe voor een doelmatig agrarisch gebruik van het hippisch bedrijf ter plaatse wordt aangetoond door bv. een bedrijfsplan.

Voor de oprichting van bovenstaande verblijfsvoorzieningen (nieuwe bedrijfswoningen, longstay appartementen danwel gastenverblijven) gelden wel enkele randvoorwaarden.

Gelet op de nabijheid van de Middenpeelweg mogen in het kader van geluidshinder alleen woningen worden gebouwd indien voor de geluidbelasting vanwege een weg kan worden voldaan aan de voorkeurgrenswaarde van de Wet geluidhinder (48 dB), dan wel na afgifte van een hogere waarde kan worden voldaan aan genoemde wet. Dit is in de regels nader geborgd via een koppeling met de op de verbeelding opgenomen aanduiding 'geluidzone – weg'.

Daarnaast is in het kader van de milieuzonering binnen 50 meter van het bestaande loonbedrijf met mestverwerking aan de Kulbergweg 8 realisering van een woning niet toegestaan. Dit geldt zowel voor permanent wonen (bijvoorbeeld een bedrijfswoning) als voor tijdelijke woonvormen (zoals bv longstay appartementen, gastenverblijven, etc). Dit is in de regels nader geborgd via een koppeling met de op de verbeelding opgenomen aanduiding 'milieuzone – gevoelige functies uitgesloten'.

Tenslotte dient ter voorkoming van geurhinder een nieuwe bedrijfswoning, longstay appartement of overige gastenverblijven op minimaal 25 meter afstand van een naburige hippische bedrijf te worden gesitueerd. Dit is als zodanig in de juridische regeling van het bestemmingsplan opgenomen en zal daarnaast via een aanpassing van de gemeentelijke geurverordening nader worden geborgd.

In verband met de stikstofregelgeving geldt er een maximum aantal te houden paarden in het gehele gebied. Dit maximum is direct afhankelijk van de beschikbaarheid van ontwikkelingsruimte op basis van stikstofrechten in de stikstofdepositiebank. Hiertoe zijn in de regels van het bestemmingsplan gebruiksbepalingen met een ammoniakemissieplafond op basis van de beschikbare depositieruimte conform de ingestelde depositiebank opgenomen, die niet mogen worden overschreden.

In de directe nabijheid van buisleidingen mogen geen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten (waaronder woningen) worden opgericht. Dit is als zodanig in de juridische regeling van het bestemmingsplan opgenomen, maar is feitelijk alleen van toepassing op de oostelijke onderhoek van de meest noordelijke kavel.

5.2 Sport – Hippisch sportcomplex

5.2.1 Stallencomplex

Ten behoeve van de gewenste realisering van een permanent stallencomplex voor maximaal 485 paarden zijn de gronden ten noordwesten van het PEC complex (ca. 9 ha) voorzien van de bestemming 'Sport – Hippisch sportcomplex'. Ter plaatse worden binnen het hiertoe opgenomen bouwvlak wedstrijdboxen alsmede bijbehorende voorzieningen gerealiseerd (zoals longeervoorzieningen en paddocks, maar ook sanitaire voorzieningen en keukenvoorzieningen voor de grooms).

5.2.2 PEC

Ten behoeve van mogelijk toekomstige uitbreiding van de huidige accommodatie van het PEC is het bestaande bouwvlak in zuidwestelijke richting uitgebreid. Bovendien worden op het uit te breiden terrein stapmolens en andere permanente voorzieningen gerealiseerd om jaarrond als oefen- en trainingsfaciliteiten te kunnen dienen. Tenslotte vindt uitbreiding van het parkeerterrein en aanleg van erfverhardingen plaats.

Voor de juridische regeling is zoveel mogelijk aangesloten bij de geldende regeling van onderstaande, toegestane activiteiten:

  • Hippisch centrum met rijhallen en paardenstallen;
  • Hippische voorzieningen (paddock, longeercirkels, stapmolens, tredmolens, pistes, buitenbakken);
  • Manege/paardenpension;
  • Evenemententerrein ter plaatse van de specifieke aanduiding;
  • Dagrecreatieve voorzieningen;
  • Detailhandel en horeca.
5.2.3 D’n Umswing

Ten behoeve van de gerealiseerde renovatie- en uitbreidingsplannen van de bestaande manege aan de Schorfvenweg is een afzonderlijke ruimtelijke procedure gevolgd. De verleende omgevingsvergunning afwijking bestemmingsplan is doorvertaald in de juridische regeling en op de verbeelding.

De inmiddels gerealiseerde uitbreidingsplannen betreffen concreet: renovatie van de bestaande accommodatie en uitbreiding van de bestaande rijhal in noordelijke richting met ca. 25 meter.

In totaal hebben de uitbreidingsplannen geleid tot een bebouwingstoename van ca. 850 m2 en daarnaast een toename van erfverharding van ca. 500 m2..

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.KBGRANDORSE-BP02_0018.png"

Uitsnede toekomstige situatie manege d'n Umswing (Bron: ruimtelijke onderbouwing d'n Umswing dd. 28 05 2018)

Hiertoe is het bestaande bouwvlak van de manege in noordelijke richting uitgebreid. Daarnaast is het gehele manege terrein voorzien van de bestemming 'Sport Hippisch sportcomplex' met de nadere aanduiding 'manege'.

Daarnaast heeft aansluitend aan de westzijde eveneens een uitbreiding plaatsgevonden van de bestemming 'Sport - Hippisch sportcomplex'. Ter plaatse is voorzien in realisering van een oefenterrein met diverse hippische hindernisvoorzieningen.

Ten zuiden van d'n Umswing is tenslotte voorzien in de realisering van een werkschuur (maximaal 2.000 m2) ten behoeve van opslag van materialen, alsmede kantine en sanitaire voorzieningen. Hiertoe is een specifieke aanduiding 'specifieke vorm van sport - werkschuur/kantine' op de verbeelding opgenomen.

5.3 Gemengd – Hippische boulevard

Ten behoeve van de realisering van een economische zone zijn de gronden ten oosten van het huidige PEC voorzien van de bestemming 'Gemengd – Hippische boulevard'. Ter plaatse zullen binnen een gebied van in totaal 4,5 ha hectare diverse economische bedrijfspercelen worden uitgegeven, waarvan maximaal 30% mag worden bebouwd, minimaal 35% uitsluitend benut mag worden voor landschappelijke groene inpassing en maximaal 35% mag worden benut voor openbare voorzieningen en verhardingen, zoals parkeerplaatsen.

Concreet wordt ca. 1,5 ha bebouwd ten behoeve van paard gerelateerde bedrijven / commerciele voorzieningen en verblijfsrecreatieve voorzieningen gerelateerd aan hippische bedrijvigheid, inclusief eventueel inpandige bedrijfswoningen. Hierbij geldt ewel als voorwaarde dat de voorgenomen vestiging hippisch gerelateerd is, waarbij het desbetreffende bedrijf zich uitsluitend richt op de hippische bedrijven binnen het plangebied, en/of op de bezoekers van, en deelnemers aan de - binnen het plangebied uit te oefenen – paardensport, waarmee de vestiging locatie-gebonden is.

Daarnaast is in de juridische regeling als voorwaardelijke verplichting opgenomen dat binnen 2 jaar na afgifte van de omgevingsvergunning voor bouwen de vereiste landschappelijke inpassing dient te zijn gerealiseerd op basis van een door de gemeente goedgekeurd landschapsplan.

Het zuidelijk gedeelte van het perceel (ca. 1,65 ha) fungeert tevens als overloopgebied voor parkeervoorzieningen ten behoeve van het hippisch sportcomplex en is derhalve voorzien van de specifieke aanduiding 'specifieke vorm van verkeer – overloop parkeren'. Daarnaast wordt aan de oostzijde van noord-naar zuid een groene verbinding aangelegd.

Inmiddels heeft zich in het gebied reeds 1 bedrijf (ruitersporthandel) gevestigd, op basis van een verleende omgevingsvergunning, die in onderhavig bestemmingsplan is doorvertaald.

5.4 Wedstrijd- / evenemententerrein

Ten behoeve van het faciliteren van de organisatie van regionale, nationale en internationale wedstrijden en overige evenementen is een wedstrijd- en evenemententerrein aangewezen in het gebied en als zodanig met de aanduiding 'evenemententerrein' ook in het bestemmingsplan opgenomen. Dit gebied bevat het gehele PEC terrein alsmede het perceel ten zuiden van de Peelstraat ten oosten van d'n Umswing en heeft een totale omvang van ca. 25 ha.

Daarnaast is in het zuidelijk gelegen bosgebied, aangrenzend aan het evenemententerrein een eventing route uitgezet. Hiertoe is de aanduiding 'overige zone – eventingroute' binnen de bestemming 'Bos' op de verbeelding opgenomen. Ter plaatse zijn de gronden mede bestemd voor routegebonden dagrecreatieve activiteiten ten behoeve van de hippische sport, waaronder maximaal 12 eventing-wedstrijden.

Tenslotte is de inmiddels met een omgevingsvergunning reeds gerealiseerde brug voorziening over de Peelstraat voorzien van een planologische-juridische regeling binnen onderhavig bestemmingsplan, zie ook paragraaf 5.8 van deze toelichting,

Het aantal te verwachten bezoekers voor hippische evenementen wordt op basis van huidige bezoekersaantallen geschat op 110.000 tot 175.000 bezoekers per jaar (inclusief deelnemers). Deze schatting is gebaseerd op de volgende aannamen:

  • Wekelijks wedstrijden met gemiddeld 350 bezoekers (inclusief deelnemers) per dag (maximaal 20.000 bezoekers per jaar);
  • Maximaal 18 internationale meerdaagse wedstrijden per jaar met gemiddeld 1.000 tot 2.000 bezoekers per dag (maximaal 90.000 bezoekers per jaar);
  • Maximaal 2 grootschaligere hippische evenementen met gemiddeld 10.000 bezoekers per dag (maximaal 40.000 bezoekers per jaar);

In de juridische regeling zijn in aansluiting op het gemeentelijk evenementenbeleid nadere randvoorwaarden opgenomen om eventuele overlast voor de omgeving (in het kader van met name eventuele geluidshinder en/of verkeers- en parkeeroverlast) zoveel mogelijk te voorkomen.

Zo mag het maximaal bezoekersaantal niet meer dan 10.000 bezoekers per dag bedragen, om onder meer eventuele verkeersoverlast te voorkomen. Daarnaast mag het totale jaarlijkse bezoekersaantal (inclusief deelnemers aan wedstrijden) niet meer bedragen dan 175.000. Voor evenementen (> 1.000 bezoekers per dag) is overigens tevens een evenementenvergunning noodzakelijk.

Ter plaatse zijn uitlsuitend hippisch gerelateerde sport- en bedrijfsevenementen toegestaan. Daarnaast mag maximaal 6 x per jaar een publieksgericht evenement plaats vinden (zoals een hardloop- of mountainbike wedstrijd), onder de voorwaarde dat het effect van het dit publieksgericht evenement gelijk is aan het effect van een bedrijfsgerelateerd evenement.

Voor het kunnen faciliteren van de wedstrijden/ evenementen is tevens uitbreiding van het huidige parkeerterrein noodzakelijk. Voor een evenement met 10.000 bezoekers per dag zijn conform het uitgevoerde verkeersonderzoek, Bijlage 12, circa 4.200 parkeerplaatsen nodig. Hiertoe wordt het bestaande parkeerterrein bij het PEC in westelijke richting uitgebreid. Daarnaast worden extra (overloop) parkeervoorzieningen gerealiseerd voor bezoekers. Dit betreft allereerst een gebied van 1,5 ha ten zuiden van de hippische boulevard. Daarnaast wordt ook een recent door de gemeente verworven agrarisch perceel (4,3 ha) ten zuidwesten van de eventing route ingericht om te worden benut als overloop parkeer terrein.

Het voornemen om 1 à 2 keer per jaar binnen het plangebied wedstrijden en evenementen te houden met meer dan 10.000 bezoekers per dag wordt niet mogelijk gemaakt in het bestemmingsplan; ook niet via een wijzigingsbevoegdheid. Hiervoor moet dus een 'buitenplanse' vergunning aangevraagd worden. Via deze weg kunnen door de gemeente conform het lokale evenementenbeleid specifieke voorschriften worden voorgeschreven en randvoorwaarden worden opgenomen met betrekking tot onder andere de verkeersregulering, maar ook andere aspecten zoals geluid. Er zal dan onder meer gebruik dienen te worden gemaakt van verkeersregelaars en andere maatregelen op het gebied van verkeers- en parkeermanagement ten behoeven van de verkeersafwikkeling, waarbij zonodig ook nadere afstemming noodzakelijk is eventuele piekbelastingen van omliggende verkeersaantrekkende activiteiten.

5.5 Agrarisch met waarden

Het gebied ten zuiden van de Peelstraat, ten oosten van het evenemententerrein, lokaal bekend als 'de Mair'. betreft een historisch open agrarisch perceel, grenzend aan bospercelen van de Heesberg. Hier worden vooralsnog geen ontwikkelingen voorzien. De gronden zijn derhalve voorzien van de geldende bestemming 'Agrarisch met waarden' alwaar regulier agrarisch grondgebruik is toegestaan, maar verder geen bebouwing of voorzieningen mogen worden geraliseerd.

Een recent aangekocht agrarisch perceel ten zuidwesten van de eventing route (ca. 4,3 ha) is en blijft in gebruik als landbouwgrond, maar kan incidenteel ook worden benut als overloopgebied voor parkeervoorzieningen en is derhalve voorzien van de specifieke aanduiding 'specifieke vorm van verkeer – overloop parkeren'.

5.6 Bos

Dit betreft het bestaande bosgebied de Heesberg, waarbinnen de eventing route is gerealiseerd. Betreffende gronden zijn voorzien zijn van een specifieke aanduiding, zie hiervoor verder paragraaf 5.4.

Naast de bescherming van natuurwaarden vormt in dit gebied recreatief medegebruik een belangrijke nevenfunctie en kan tevens houtproductie worden toegestaan.

5.7 Natuur

De bestaande bos- en natuurgebieden zijn conform bestemd als 'Natuur'. Deze gronden maken onderdeel uit van het NNN en de goudgroene natuurzone en worden overeenkomstig beschermd.

Daarnaast betreft dit ook de gronden, die worden ingezet ten behoeve van landschapsontwikkeling en de noodzakelijke natuurontwikkeling. Hiertoe worden op basis van het salderingsplan bestaande landschapselementen met elkaar verbonden en versterkt, zodat een robuuste groenstructuur ontstaat als ruimtelijke casco voor de overige ruimtelijke ontwikkelingen in het gebied.

Tenslotte zijn de gronden direct ten oosten van de N-277 tevens voorzien van de aanduiding 'waterberging' aangezien deze gronden tevens zullen worden benut voor realisering van een waterbergingsvoorziening voor het gebied.

5.8 Verkeer

Bestaande wegen zijn conform opgenomen en voorzien van de bestemming 'Verkeer'.

Daarnaast is ten behoeve van de verkeersveiligheid de realisering van een brug over de Peelstraat mogelijk gemaakt ter plaatse van de aanduiding 'brug', conform de reeds verleende omgevingsvergunning. Met deze inmiddels gerealiseerde brug kan bij evenementen de doorstroming van bezoekers op een veilige manier plaats vinden. Daarnaast kan de brug bij menwedstrijden als object/hindernis worden gebruikt.

5.9 Water

De bestaande hoofdwatergangen de Peelloop en de Peel alsmede de Korhoen (gedeeltelijk) zijn voorzien van de bestemming 'Water', waarbij de aangrenzende gronden conform de geldende regeling zijn voorzien van de dubbelbestemming 'Waterstaat – Profiel van vrije ruimte' voor het beheer en onderhoud van de waterloop alsmede de ontwikkeling en bescherming van de ecologische waarden van de waterloop door hermeandering en herinrichting van meer natuurvriendelijke oevers. Ter plaatse is oprichting van bouwwerken slechts toegestaan na een positief advies van het waterschap.

Hoofdstuk 6 Milieu- en omgevingsaspecten

6.1 PlanMER en milieuonderzoeken

Gezien de samenhang van de diverse onderdelen (kavels voor internationale paardenhouderijen, uitbreiding PEC) en de omvang van het plangebied, inclusief de mogelijke toename van de stikstofdepositie op Natura2000 gebieden t.g.v. nieuwvestiging van paardenhouderijen, heeft de gemeente er voor gekozen een MER op te stellen en de m.e.r.-procedure te doorlopen. De in 2018 opgestelde (ontwerp) planMER is als Bijlage 1 bij de toelichting van dit bestemmingsplan opgenomen. De recente opgestelde aanvulling op de planMER is als Bijlage 2 bij de toelichting van dit bestemmingsplan opgenomen. In de overige bijlagen (3 t/m 12) van de toelichting zijn de thematische onderzoeksrapporten opgenomen, zoals voor de thema's natuur, verkeer, geluid, lucht en externe veiligheid.

De m.e.r.-procedure is gestart start met een bekendmaking van de start van de m.e.r.-procedure via een openbare kennisgeving door de gemeente (publicatie in de Staatscourant, 9 november 2017). Daaraan gekoppeld heeft de gemeente de wettelijke adviseurs en andere bestuursorganen (zoals de provincie, het waterschap en buurgemeenten) geraadpleegd over de reikwijdte en het detailniveau van het op te stellen milieueffectrapport (MER). Ook heeft de gemeente andere betrokkenen de mogelijkheid gegeven tot het geven van een reactie over de inhoud van het op te stellen MER.

Ten behoeve van deze zogenaamde consultatie heeft de gemeente een Notitie reikwijdte en detailniveau (NRD) opgesteld en gepubliceerd. Hierop zijn bij de gemeente geen reacties binnengekomen. De aanpak van het milieuonderzoek zoals dat is beschreven in de Notitie reikwijdte en detailniveau is daarom gehanteerd als basis voor het ontwerp MER.

In de planMER zijn de mogelijke milieueffecten van benutting van de in het bestemmingsplan opgenomen geboden planologische ruimte in beeld gebracht. Hiertoe is voor de aspecten verkeer, lucht en geluid een bandbreedte onderzoek uitgevoerd. Dit om de effecten die gekoppeld zijn aan het aantal bezoekers (en de mogelijke variatie daarbinnen) in beeld te brengen.

In 2018 heeft dit (ontwerp) planMER samen met het ontwerp bestemmingsplan ter inzage gelegen. De (ontwerp) planMER is tevens ter toetsing voorgelegd aan de Commisie voor de milieueffectrapportage. In haar concept toetsingsadvies (d.d. 3 mei 2018) heeft de commissie aangegeven dat het MER op een aantal punten nog informatie mist om een besluit te kunnen nemen over het bestemmingsplan waarbij het milieubelang volwaardig kan worden meegewogen.

Inmiddels hebben er meerdere wijzigingen plaatsgevonden, zowel binnen het plangebied als in het nog vast te stellen bestemmingsplan. Deze wijzigingen hebben (mogelijk) ook invloed op de beoordeling van de milieueffecten. Daarnaast zijn voor een aantal aspecten, waaronder stikstof, de beleidskaders en regelgeving gewijzigd.

Mede gelet op bovenstaande is een aanvulling op de eerdere ontwerp planMR opgesteld. Deze aanvulling is als Bijlage 2 bij de toelichting van dit bestemmingsplan toegevoegd. Deze rapportage geeft een aanvulling op het MER van februari 2018 naar aanleiding van het toetsingsadvies van de Commissie m.e.r. en de tussentijdse wijzigingen in het plan en in het plangebied. Deze aanvulling moet samen met het MER 'Grandorse' (2018) de informatie verstrekken om de gemeenteraad een besluit te kunnen laten nemen over het bestemmingsplan waarbij het milieubelang volwaardig kan worden meegenomen

6.2 Natuur en landschap

6.2.1 Wetgeving

De nieuwe Wet natuurbescherming vervangt sinds 1 januari 2017 drie wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet. Doel van de Wet natuurbescherming is drieledig:

1. bescherming van de biodiversiteit in Nederland,

2. decentralisatie van verantwoordelijkheden en

3. vereenvoudiging van regels.

Op basis van deze Europese richtlijnen is Nederland verplicht om beschermde habitats, soorten en hun leefgebieden in stand te houden of te herstellen. Daarvoor worden gebieden aangewezen waar deze soorten en habitats voorkomen. Voor deze aangewezen gebieden, veelal reeds onderdeel uitmakend van het Natuur Netwerk Limburg, geldt een speciaal beschermingsregime. Bij uitbreiding of verandering van activiteiten of bij nieuwe activiteiten in of in de nabijheid van deze gebieden moet er getoetst worden of er significante gevolgen zijn voor de gebieden.

De Wet natuurbescherming vormt tevens het wettelijk kader voor de bescherming van een groot aantal inheemse bedreigde dier- en plantsoorten. Bij nieuwe ruimtelijke ingrepen en activiteiten dient tevens onderzocht te worden of deze ingrepen en /of activiteiten eventueel negatieve gevolgen hebben voor aanwezige dier- en plantensoorten in de omgeving. De wet is bedoeld om soorten te beschermen, niet individuele planten of dieren. Het gaat erom dat het voortbestaan van de soort niet in gevaar komt.

Om in beeld te brengen of de voorgenomen ontwikkelingen in strijd zijn met natuurwetgeving en hoe eventuele strijdigheid met de wet voorkomen kan worden is door Bureau Meervelt in 2017 een quickscan uitgevoerd van de gronden in het plangebied. Dit onderzoek richtte zich zowel op de beschermde gebieden als op de beschermde soorten. Vervolgens is in 2021 een update van de quickscan uitgevoerd. Deze geactualiseeerde onderzoeksrapportage is als Bijlage 4 toegevoegd aan de toelichting van dit bestemmingsplan.

6.2.2 Gebiedsbescherming - Natura 2000

Het dichtstbijzijnde Natura 2000 gebied betreft de Mariapeel / Deurnesche Peel, dat is gelegen op circa 1.900 meter. De achtergronddepositie in de Deurnsche Peel & Mariapeel varieert tussen ongeveer 1.400 tot 2.500 mol N/ha/jaar en overschrijdt daarmee ruim de kritische depositiewaarde van 500 mol/ha/jaar.

Op grotere afstand zijn ook andere beschermde Natura2000-gebieden gelegen, zoals de Groote Peel (9,5 km), de Maasduinen (13 km), Boschhuizerbergen (13 km), het Leudal (17 km), het Swalmdal (17 km) en Sarsven en de Banen (19 km), zie ook onderstaande figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.KBGRANDORSE-BP02_0019.png"

Overzicht Natura 2000 gebieden binnen 20 km van het plangebied (blauw gemarkeerd)

Deze gebieden maken onderdeel uit van een Europees natuurnetwerk. Om de Europese biodiversiteit te behouden en te herstellen wordt gestreefd naar de ontwikkeling van dit netwerk van beschermde natuurgebieden, Natura 2000. Op basis van Europese richtlijnen is Nederland verplicht om beschermde habitats, soorten en hun leefgebieden in stand te houden of te herstellen. Daarvoor worden gebieden aangewezen waar deze soorten en habitats voorkomen. Voor deze aangewezen gebieden, geldt een speciaal beschermingsregime. Bij uitbreiding of verandering van activiteiten of bij nieuwe activiteiten in of in de nabijheid van deze gebieden moet er getoetst worden of er significante gevolgen zijn voor de gebieden. In het kader van dit plan betreffen dit met name de aspecten verstoring door geluid, verdroging, optische verstoring en stikstofdepositie (verzuring en vermesting).

Voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is het noodzakelijk dat kan worden uitgesloten dat de geboden planologische mogelijkheden kunnen leiden tot negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van deze natuurgebieden. Effecten als verstoring of verdroging op Natura2000 gebieden kunnen vanwege de afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000 gebied, de aard en omvang van het voornemen, de ligging van de locatie en situering ten opzichte van de provinciale weg N277 op voorhand met zekerheid worden uitgesloten. Dit geldt niet voor effecten die samenhangen met de stikstofdepositie.

Vooral effecten t.g.v. emissie van ammoniak van paarden op Natura 2000 gebieden kunnen leiden tot een toename van de stikstofdepositie. Doordat het voornemen ruimte biedt voor nieuwvestiging (en stalling) van paarden zijn significant (negatieve) effecten op de beschermde, kwetsbare en voor stikstof overbelaste Natura2000-gebieden vanwege een toename stikstofdepositie als gevolg van emissies van de paarden niet op voorhand en zonder mitigerende maatregelen uit te sluiten. De toename van stikstofdepositie door extra verkeersemissies is slechts beperkt t.o.v. de totale effecten t.g.v. de toename van de ammoniakemissies.

Omdat er geen sprake is van bestaande paardenbedrijven zijn er geen mogelijkheden om de effecten van extra paarden te mitigeren door aanpassing van stalsystemen van bestaande paardenhouderijen (intern salderen). Om toch te borgen dat realisering van het planvoornemen niet leidt tot een toename aan stikstofdepositie op de nabij gelegen stikstof gevoelige Natura 2000 gebieden zal gebruik worden gemaakt van een opgestelde stikstofdepositiebank op basis van de op 1 december 2020 door Gedeputeerde Staten vastgestelde 'Beleidsregels depositiebank de Peelbergen', in aanvulling op de eerder vastgestelde 'Beleidsregels intern en extern salderen in Limburg, december 2019'. Hiermee wordt de mogelijkheid geboden om de toename aan stikstofuitstoot te salderen met één of meer activiteiten buiten de begrenzing van één project of locatie ten behoeve van de verlening van een natuurvergunning.

Met behulp van deze stikstofdepositiebank kunnen op basis van externe saldering de aangekochte stikstofrechten van recent gestopte veehouderijbedrijven na afroming (in plaats van de 30% die is vermeld in de beleidsregels wordt dit waarschijnlijk een afroming van 50%) worden benut voor andere actviteiten. Hiermee kan worden gegarandeerd dat de totale stikstofdepositie afneemt. Initiatieven in het kader van de gebiedsontwikkeling Grandorse kunnen bij de vergunningverlening gebruik maken van de in de stikstofdepositie bank opgenomen stikstofrechten.

Inmiddels zijn met zeven veehouderijbedrijven vergaande afspraken gemaakt, waarmee de depositiebank reeds voor een aanzienlijk deel is gevuld. Dit is momenteel echter nog (net) niet voldoende om alle gewenste ontwikkelingen in het gebied mogelijk te kunnen maken. Er lopen nog diverse onderhandelingen met stoppende veehouderijbedrijven. Bij definitieve vaststelling van dit bestemmingsplan zal beoordeeld worden in hoeverre de depositiebank voldoende is gevuld om alle beoogde ontwikkelingen mogelijk te maken of dat bepaalde ontwikkelingen in dit bestemming niet rechtstreeks meegenomen kunnen worden.

Op basis van de voorziene gebiedsontwikkeling is een raming gemaakt van de maximale ammoniakemissie en stikstofdeposities. De raming gaat uit van 12 nieuwe locaties voor paardenhouderijen van ieder 30 tot maximaal 60 paarden c.q. pony's Tevens is voorzien in een uitbreiding van D'n Umswing (25 paarden en 25 pony's). En er is voorzien in de realisatie/nieuwbouw van Stallencomplex De Peelbergen (= kavel 4); een permanente stalling voor maximaal 485 paarden, met een dierbezetting van gemiddeld 80 paarden per jaar. In de stikstofberekeningen in het MER (bijgevoegd als bijlage 2 bij de toelichting) is voor kavel 4 gerekend met maximaal gemiddeld 150 paarden, maar ook met een gemiddelde dierbezetting van 80 paarden (waarvoor intussen al een Wnb-vergunning is aangevraagd). De bijbehorende maximale emissie van alle ontwikkelingen samen (incl. gemiddeld 150 paarden/jaar op kavel 4) samen bedraagt 3.412,5 kg NH3/jaar. In geval van gemiddeld 80 paarden op kavel 4 bedraagt de raming 3.102,5 kg NH3/jaar.  

Zonder de stikstofdepositiebank zijn negatieve effecten op beschermde Natura2000-gebieden niet uit te sluiten. In de planregels van het bestemmingsplan is daarom een stikstofemissie- en plafondregeling opgenomen, waarbij een relatie is gelegd met de beschikbare stikstofdepostieruimte. Ruimtelijke ontwikkelingen ten behoeve van het houden van paarden, het organiseren van evenementen en bijbehorende verkeersbewegingen, die leiden tot een toename van de ammoniakemissie (m.n. het houden van paarden) ten opzichte van de feitelijke legaal vergunde situatie ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan, zijn uitsluitend toegestaan, indien de ammoniakemissie en stikstofdepositie t.g.v. dit gebruik voldoet aan de hiertoe gestelde regels. Hiermee wordt geborgd dat een toename van de stikstofdepositie bij nieuwvestiging of uitbreiding van stikstofbronnen (zoals hippische bedrijven) past binnen de beschikbare depositieruimte van de depositie bank en daarmee niet leidt tot een toename van stikstofdepositie op de voor stikstofgevoelige en overbelaste omliggende Natura 2000 gebieden.

Voorafgaand aan vaststelling van het bestemmingsplan wordt op basis van de op dat moment beschikbare stikstofruimte bepaald wat de maximaal toe te kennen hoeveelheid stikstof per hippische kavel wordt, met daarbij een raming van het maximaal aantal paarden voorzien van Aerius verschil-berekeningen. Bij het vast te stellen bestemmingsplan worden actuele Aerius berekeningen bijgevoegd c.q. opgenomen als bijlage in de planregels om dit nader te borgen.

Het aantal paarden op kavel 4 voor Stallencomplex De Peelbergen kan vóór vaststelling nog aangepast worden naar het gemiddelde aantal paarden waarvoor een Wnb-vergunning is aangevraagd en daadwerkelijk ammoniak is aangekocht uit de depositiebank. Als de aangevraagde vergunning vóór vaststelling van het bestemmingsplan verleend en onherroepelijk is kan de betreffende Wnb-vergunning 'één op één ingepast' worden in dit bestemmingsplan en vormt dan het stikstofplafond voor kavel 4 voor Stallencomplex De Peelbergen.

Voor de verschillenden stikstofberekeningen (Aerius Calculator v2023) en bijbehorende berekende stikstofdeposities en kaarten wordt verwezen naar de Aanvulling op het MER in Bijlage 2 bij de toelichting.

6.2.3 Gebiedsbescherming - Natuur netwerk Limburg

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is een netwerk van groene gebieden, voorheen bekend als de Ecologische Hoofdstructuur en wordt beschermd via het planologisch kader. De goudgroene natuurzone (in de ontwerp Omgevingsverordening aanduid als Natuurnetwerk Limburg) vormt het Limburgse deel van het NNN. Binnen de goudgroene zone streeft de provincie naar behoud en beheer van de reeds aanwezige natuur en de ontwikkeling van nieuwe natuur. Bij ingrepen in een goudgroene zone is de beleidsregel Natuurcompensatie van toepassing.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.KBGRANDORSE-BP02_0020.png"

Uitsnede Goudgroene, zilvergroene en bronsgroene natuurzone

De bestaande natuur in het gebied betreft een restant van een voormalig droog heideterrein met plaatselijk stuifzandkoppen. Het gebied (Kronenbergerheide) is na 1945 ontgonnen en bestaat uit dennenbos en pas aangelegde landschapselementen met verschillende soorten loofbomen en struiksoorten. Aandachtssoort hier is de Levendbare hagedis.

Met het voornemen vinden ingrepen in de goudgroene en zilvergroene natuurzone plaats. De voorgenomen plannen leiden tot aantasting van het huidige natuurnetwerk (goudgrone natuurzone) van in totaal ca 33 ha. Dit betreft de navolgende ontwikkelingen:

1. Kap van bos en vestiging hippisch bedrijf (reeds uitgevoerd)

2. Verbreding Tavers/Kulbergweg (reeds uitgevoerd)

3. Aanleg rotonde N277 (reeds uitgevoerd)

4. Uitbreiding wedstrijd-/evenemententerrein Hippisch sportcomplex. Het resterende deel is te smal om te kunnen functioneren als natuurnetwerk (reeds uitgevoerd).

5. Eventingroute door de Heesberg (reeds uitgevoerd).

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.KBGRANDORSE-BP02_0021.png"

Uitsnede natuurnetwerk (donkergroen) met situering ruimtelijke ontwikkelingen / aantastingen gearceerd (Bron: Salderingsplan, Bureau Meervelt/Heusschen Copier)

Met de voorgenomen ingrepen vindt vernietiging van natuurdoeltypen, aantasting van geomorfologische waarden en aantasting van overige waarden (rust, stilte, donkerte en openheid) in de goudgroene natuurzone plaats.

Aantasting van wezenlijke kenmerken en waarden in het natuurnetwerk is in beginsel niet toegestaan. Activiteiten met een negatief effect op natuurwaarden kunnen op basis van de 'saldobenadering' alsnog worden toegestaan, als de gecombineerde uitvoering van samenhangende activiteiten, inclusief de vereiste compensatie, leidt tot een verbetering van de kwaliteit en samenhang van de Goudgroene natuurzone op gebiedsniveau. Hiertoe kan gedacht worden aan uitbreiding van de Goudgroene natuurzone met als doel het opheffen van versnippering, beheermaatregelen in de Goudgroene natuurzone met als doel (gedeeltelijke) omvorming van dennenbos naar gemengd loofbos en vergroten van de biodiversiteit door het creëren van geleidelijke bosranden met struweel en open plekken, aanplant van vruchtdragende bomen en struiken ter verbetering van het leefgebied van de Das, inrichting van (delen van) de Zilvergroene natuurzone met natuur of percelen met agrarisch natuurbeheer en/of het natuurlijker inrichten van de waterlopen. Hiertoe is door Heusschen & Copier in samenwerking met Bureau Meervelt een Salderingsplan opgesteld, dat als Bijlage 3 bij dit bestemmingsplan is gevoegd.

Op basis van de Beleidsregel natuurcompensatie dient in het plangebied in totaal 46, 88 ha Goudgroene natuurzone gerealiseerd te worden als gevolg van de aantasting van de bestaande Goudgroene zone alsmede een vereiste toeslag. In het plangebied zal hiertoe 34, 42 ha aan groen worden aangelegd. Het resterende deel van de vereiste natuurontwikkeling (12,46 ha) zal worden gerealiseerd binnen de plangrens van de zogeheten 'Gedeelde Peel'. Hiervan is de exacte locatie nog niet duidelijk. De totale nog te realiseren nieuwe natuur dient binnen 3 jaar na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan te zijn aangelegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.KBGRANDORSE-BP02_0022.png"

Uitsnede Goudgroene natuurzone in toekomstige situatie (Bron: Salderingsplan, Bureau Meervelt/Heusschen Copier). De bestaande en te behouden Goudgroene natuurzone is lichtgroen weergegeven. De te vernietigen Goudgroene natuurzone is rood aangegeven.

Naast de verplichte aanleg van nieuwe natuur van het natuurnetwerk vindt er een extra uitbreiding plaats van percelen met de bestemming natuur in het plangebied. Deze percelen worden ingezet als landschappelijke inpassing in de hippische zone, deel van het zogenoemd landschappelijk casco. Op deze percelen worden brede singels aangeplant die voor diverse soorten mogelijkheden bieden tot verblijf en foerageren (vlinders, (broed)vogels, kleine zoogdieren tot mogelijk ook Das en vleermuizen). Door een steviger aansluiting te maken tussen de zuidelijk gelegen bossen en de golfbaan in het noorden kan een betere verbindende functie ontstaan (voor bijvoorbeeld doelsoort Das) tussen de Heesberg en de Kronenbergerheide. De nieuw voorgestelde structuur vormt een aaneengesloten gebied vanuit de bossen nabij Toverland tot aan Golfbaan de Golfhorst waar de verbinding robuuster wordt. Langs de Midden-Peelweg wordt een zone aangelegd die erop gericht is om de Das op een centrale plek onder de Midden-Peelweg te geleiden. Middels dwarsverbindingen die van west naar oost lopen, sluiten deze aan de op de structuur van de Goudgroene natuurzone en vormen deze een fijnmazige structuur van groene elementen die de Goudgroene natuurzone en het landschappelijk netwerk versterken. Voor de exacte inrichting van de nieuwe natuurlijke verbindingen is door de gemeente Horst aan de Maas in samenwerking met de Bosgroep Zuid-Nederlandog een inrichtingsplan gemaakt, dat als bijlage bij het Salderingsplan is opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.KBGRANDORSE-BP02_0023.png"

Uitsnede kaart inrichtingsplan (Bron: Salderingsplan, Bureau Meervelt/Heusschen Copier)

Met realisering van het salderingsplan wordt aan de vereisten van de saldobenadering voor het natuurnetwerk voldaan. De daadwerkelijke uitvoering van het salderingsplan wordt middels een salderingsovereenkomst nader geborgd. Deze overeenkomst zal na ondertekening voor vaststelling als bijlage bij het bestemmingsplan worden gevoegd.

Enkele gronden van het plangebied maken conform de omgevingsverordening Limburg 2014 ook onderdeel uit van Zilvergroene natuurzone en de Bronsgroene landschapszone.

Als gevolg van het verlies van ca 8 ha mozaiek landschap dat was aangewezen als zilvergroene natuurzone als gevolg van nieuwvestiging van hippische bedrijven moet nog eens 4 ha extra natuur ontwikkeld. Dit betreft een aantal percelen ten noordwesten van de kern Sevenum, direct ten noorden van de Blakterbeek zie onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.KBGRANDORSE-BP02_0024.png"

Deze huidige weilanden zullen natuurlijk worden heringericht met  kruidenrijk grasland, houtwallen en diverse poelen, zodat een robuustere groene verbinding ontstaat tussen de natte natuurparel Heesbeemd en het Molenbeekdal. Ten behoeve van de natuurontwikkeling zal de huidige agrarische bestemming hier tevens worden gewijzigd in een natuurbestemming.

6.2.4 Soortenbescherming

De Wet natuurbescherming vormt het wettelijk kader voor de bescherming van een groot aantal inheemse bedreigde dier- en plantsoorten. Bij nieuwe ruimtelijke ingrepen en activiteiten dient te worden nagegaan of deze ingrepen en /of activiteiten eventueel negatieve gevolgen hebben voor aanwezige dier- en plantensoorten in de omgeving. De wet is bedoeld om soorten te beschermen, niet individuele planten of dieren. Het gaat erom dat het voortbestaan van de soort niet in gevaar komt. Te allen tijde geldt dat de algemene zorgplicht van toepassing is. Dit houdt in, dat handelingen die niet noodzakelijk zijn met betrekking tot de voorgenomen ingreep en die nadelig zijn voor de in en om het plangebied voorkomende flora en fauna, achterwege moet blijven.

Ten behoeve van het voornemen is door Bureau Meervelt in 2022 een geactualiseerde quickscan Wet natuurbescherming uitgevoerd, waarbij op basis van bestaande natuurgegevens alsmede een oriënterend veldbezoek eventuele effecten van het voornemen op mogelijk aanwezige beschermde soorten inzichtelijk zijn gemaakt. De quickscan is als Bijlage 4 bij dit bestemmingsplan gevoegd.

Uit de quickscan kan worden geconcludeerd dat de (ruime) omgeving van het plangebied (mogelijk) leefgebied vormt van beschermde diersoorten. Dit betreft een aantal zoogdieren, waaronder de das, de eekhoorn en diverse vleermuizen (gewone dwergvleermuis, gewone grootoorvleermuis en laatvlieger). Das is samen met Ree de meest kwetsbare soort met het oog op de al uitgevoerde aanpassingen van infrastructuur en toenemende drukte. Broedvogels van agrarisch gebied ontbreken in de meeste agrarische percelen. De bospercelen en houtwallen bieden wel nog ruimte aan territoria van diverse zangvogels. In de omgeving broeden onder meer Buizerd, Torenvalk en Steenuil. Het plangebied maakt deel uit van het foerageergebied van deze soorten, mogelijk wordt ook binnen het plangebied gebroed. Vrij bijzonder is de aanwezigheid van Levendbarende hagedis net buiten het plangebied, aanwezigheid in het plangebied kan niet uitgesloten worden.

Bij de ontwikkelingen in het gebied zal rekening moeten worden gehouden met eventueel aanwezige beschermde flora en fauna. Negatieve effecten op beschermde flora en fauna moet zoveel mogelijk worden voorkomen. Wanneer dit niet (geheel) mogelijk is, kan het noodzakelijk zijn een ontheffing van de verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming aan te vragen. Dit aspect speelt bij de inrichting van het gebied met paden en het toekomstige gebruik hiervan, alsmede bij de vestiging van bedrijven.

Op grond van de floragegevens en het aangetroffen biotoop tijdens het veldbezoek wordt de kans op aanwezigheid van beschermde flora-soorten uitgesloten. Nader onderzoek of een ontheffing voor planten is niet nodig.

In het hele bestemmingsplangebied komen een aantal algemeen voorkomende soorten voor waaronder Egel, Haas en Konijn en enkele soorten muizen. Mogelijk komen ook kleine marterachtigen voor. Voor deze soorten geldt een jaarronde vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkelingen voor het vangen en vernietigen van verblijfplaatsen. Wel geldt de zorgplicht en dient voor toekomstige ontwikkelingen op locaties waar deze soorten mogelijk voorkomen, gewerkt te worden op grond van een ecologisch werkprotocol.

Te kappen bomen dienen voorafgaand aan de kap in een daarvoor gunstige periode geïnspecteerd te worden op het voorkomen van nesten van Eekhoorn. Voor Eekhoorn geldt een vrijstelling voor het vernietigen van nesten/nestbomen in de maanden maart, april en juli t/m november. De kapwerkzaamheden dienen op basis van een ecologisch werkprotocol te worden uitgevoerd.

Ten aanzien van de Das geldt dat de vaste rust- en verblijfsplaatsen een strikte bescherming genieten. In het vroege voorjaar van 2021 is een vlakdekkend onderzoek uitgevoerd naar dassenburchten en -pijpen in het gehele gebied. Op basis van de aangetroffen sporen mag worden aangenomen dat in het bestemmingsplangebied twee territoria aanwezig zijn met twee burchten die naar verwachting als kraamburcht in gebruik zijn. Het aantal Dassen per territorium is niet bekend. Aangenomen mag worden dat de bossen en het omliggende agrarisch gebied in en rond het bestemmingsplangebied deel uitmaken van het foerageergebied van de aanwezige dassenfamilies. In de huidige situatie zijn er nauwelijks fysieke beperkingen voor Dassen om het omliggende gebied te bereiken.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.KBGRANDORSE-BP02_0025.png"

Uitsnede overzicht bewoonde dassenburchten, voorjaar 2021 (Bron: Update Quickscan Wet natuurbescherming, Bureau Meervelt)

Gezien de stapeling van negatieve effecten op Dassen is een dusdanige verstoring en/of sterfte met als gevolg het verlaten van een of meerdere burchten aannemelijk. Met name de burcht in het zuiden van het bestemmingsplangebied is zeer kwetsbaar geworden door de aanleg van de eventing route en de geplande grootschalige evenementen. Voor de al uitgevoerde en nog uit te voeren ontwikkelingen dienen mitigerende en compenserende maatregelen te worden genomen. Hiertoe is aanvullend op het Salderingsplan een Dassenplan opgesteld, dat als Bijlage 5 bij de toelichting van dit bestemmingsplan is. Het Dassenplan beschrijft welke maatregelen genomen dienen te worden vanwege de al uitgevoerde ruimtelijke ingrepen en bij uitvoering van de voorgenomen ontwikkelingen, om de in het plangebied aanwezige dassenpopulatie te laten herstellen en duurzaam te laten voortbestaan

Met de uitbreiding van het Natuurnetwerk en de bestemmingsplanwijziging waarbij agrarische gronden de bestemming ‘Natuur’ krijgen en omgevormd worden tot kwalitatief goed foerageergebied op basis van het Salderingsplan, wordt geborgd dat er gronden beschikbaar blijven als leef- en foerageergebied voor (onder meer) Dassen. Het plangebied dient voldoende veilige delen te behouden die onderling verbonden zijn tot een leefgebied dat alle functies kan vervullen voor minimaal twee territoria. In onderstaande figuur zijn de minimale benodigde maatregelen weergegeven, die voorafgaand aan de ruimtelijke ontwikkelingen genomen moeten worden. Met deze maatregelen (waaronder aanleg van minimaal 2 dassentunnels met bijbehorende rasters) wordt foerageergebied op een veilige manier binnen en buiten het plangebied toegankelijk gehouden en blijft de mogelijkheid van migratie behouden (zonder verkeersslachtoffers).

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.KBGRANDORSE-BP02_0026.png"

Uitsnede overzicht te nemen infrastructurele maatregelen ter bescherming van de Das (Bron: Dassenplan, Bureau Meervelt)

Met het geheel aan de voorgenomen ontwikkelingen (inclusief uitvoering van het salderingsplan) is de verwachting dat de dassenburchten als kraamburchten in gebruik blijven en dat de burchten niet worden verlaten. Met de uitvoering van de maatregelen in dit dassenplan wordt binnen het preferente leefgebied van de burcht Kronenburg kwalitatief hoogwaardig foerageergebied ontwikkeld en op korte afstand van het preferente leefgebied van de burcht in de Heesberg wordt eveneens hoogwaardig foerageergebied ontwikkeld. Een overtreding van de verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming is daarmee niet aan de orde.

Bij kap van potentieel geschikte bomen met verblijfsplaatsen (holten, losse schors) voor vleermuizen en de bomen in de omgeving daarvan dient voorafgaand aan de kap vastgesteld te worden of de boom een functie heeft als vaste verblijfplaats. Bij kap van een boom met een vastgestelde verblijfplaats of bomen in de omgeving daarvan, dient voorafgaand aan de kap een ontheffing te worden aangevraagd voor het vernielen van voortplantings- of rustplaatsen van vleermuizen.

Bij de kap van bomen/bos dient voorafgaand aan de kap een inspectie en/of inventarisatie uitgevoerd te worden om te onderzoeken of (potentieel) jaarrond beschermde vogelnesten aanwezig zijn.

In het broedseizoen kunnen in het hele plangebied broedvogels aanwezig zijn. Nesten en de functionele omgeving van alle broedvogels zijn beschermd tijdens de broedperiode. Bij ruimtelijke ontwikkelingen en grootschalige evenementen dient met de aanwezigheid van broedgevallen rekening gehouden te worden.

Door het wegnemen van broedgelegenheid voorafgaand aan het broedseizoen (bijvoorbeeld door het bouwklaar maken), kan broeden voorkomen worden en kan ook tijdens het broedseizoen gewerkt worden. Indien bomen met jaarrond beschermde nesten behouden blijven, rekening gehouden wordt met de aanwezigheid van broedgevallen en nesten niet verstoord worden, is geen nader onderzoek of ontheffing voor vogels nodig.

Nader onderzoek of een ontheffing voor amfibieën, reptielen of vissen is niet nodig mits rekening gehouden wordt met de mogelijke aanwezigheid van Levendbarende hagedis en de daarvoor vrijstelde periode voor ruimtelijke ingrepen.

Het voorkomen van overige beschermde soorten in het plangebied is uit te sluiten op grond van de aanwezige habitats en de bekende verspreiding van deze soorten. Nader onderzoek of een ontheffing voor overige soorten is niet nodig.

6.2.5 Landschap

De ruimtelijke structuur van het plangebied is vrij grootschalig en bestaat uit robuuste landschappelijke eenheden. Karakteristiek voor het zandgrondenlandschap is de rationele gebiedsindeling, met open blokverkavelingen en een robuuste boszone. Dit landschap vormt een ruimtelijke basis voor het zuidelijk van de planlocatie gelegen dagrecreatiepark Toverland en noordelijk gelegen golfcomplex en verderop gelegen recreatieverblijfspark. Oostelijk van het plangebied ligt het meer fijnmazige landschap van de oude akkercomplexen, westelijk – rond Evertsoord – het open hoogveenontginningenlandschap.

Het agrarisch gebruik in het gebied is grondgebonden; akkerbouw en weidebouw geven het gebied een gemengd karakter. Het plangebied is vrijwel onbebouwd, met uitzondering van het PEC en de rijhal met buitenvoorzieningen aan de Schorfvenweg.

Door nieuwvestiging van hippische bedrijven en uitbreiding van het PEC zal het landschap wijzigen. Er ontstaat bebouwing in een voorheen onbebouwd en open gebied.

Om aantasting van de landschapswaarden zoveel mogelijk te beperken wordt bij iedere ruimtelijke ontwikkeling naast vastlegging van een bebouwingspercentage tevens een gedegen landschappelijke inpassing vereist. Daarnaast wordt door de gemeente een groen landschappelijke casco in het gebied gerealiseerd, zoals voorgesteld in de opgestelde Totaalvisie Hippische Zone de Peelbergen en nader uitgewerkt in het Salderingsplan, zie Bijlage 3.

Het basisprincipe daarbij is dat in het nu nog nagenoeg onbebouwde gebied het landschappelijk casco waar nodig wordt versterkt met bomenrijen en lanen in het westelijke deelgebied en inkadering van reeds aanwezige boskamers in het oostelijke bosgebied. Zo ontstaat het landschappelijk casco dat ruimte biedt aan de eerder beschreven bedrijfsvormen.

Toevoegingen van structurele aard zijn enkele en dubbelen bomenrijen, die de blokverkavelingen ruimtelijk versterken en een passende en representatieve omgeving creëren voor de bedrijven. Daarnaast worden enkele bospercelen en groengebieden aangelegd, onder andere op het perceel ten oosten van de PEC en ten oosten van de Middenpeelweg, waarmee een robuuste aaneenschakeling van bossen en natuur tussen het plangebied en de noordelijke en zuidelijke bospercelen wordt gecreëerd. Uiteindelijk doel is om de bossen rondom het golfterrein van de Golfhorst te verbinden met de bossen ten zuiden van het evenemententerrein.

Ter voorkoming van de aantasting van de landschapswaarden is in het bestemmingsplan de vereiste landschappelijke inpassing ter plaatse van de hippische boulevard middels een voorwaardelijke verplichting nader geborgd. Daarnaast is in de prijs voor de kavelverkoop van de hippische bedrijven reeds een afzonderlijke bijdrage aan versterking van het groene casco meegenomen.

6.3 Waterhuishouding

6.3.1 Inleiding

Ten behoeve van het voornemen dient een waterparagraaf te worden opgesteld, waarin de effecten van het voornemen op de waterhuishouding worden onderzocht. Dit betreft enerzijds effect op het grond- en oppervlaktewatersysteem en anderzijds het effect op de grond- en oppervlaktewaterkwaliteit.

6.3.2 Bestaande situatie

Bodemopbouw, geohydrologie en grondwaterstanden

De gegevens van de bodemsamenstelling en de hydrologische gegevens zijn verkregen uit de TNO-grondwaterkaarten, Eindhoven/Venlo, kaartblad 52, west en 62 oost 1972. Binnen het plangebied zijn met name veldpodzolgronden aanwezig.

Het plangebied ligt op een hoogte variërend van circa 30 m tot 33 +NAP, zie navolgende figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.KBGRANDORSE-BP02_0027.png"

Uitsnede hoogtekaart (Bron: archeologisch onderzoek, Archeopro)

Conform de grondwatertrappenkaart is de GHG gelegen op 40 cm beneden maaiveld.

Ter plaatse van de onderzoekslocatie (Peelhorst) bestaat de aanwezige deklaag uit een pakket fijne slibhoudende zanden, leem, klei en veen. Deze afzettingen behoren grotendeels tot de Nuenen Groep en afzettingen met Holocene ouderdom. De dikte van de ter plaatse aanwezige deklaag bedraagt circa 4 tot 6 meter. Onder deze deklaag bevindt zich het eerste watervoerend pakket. Dit pakket is voornamelijk opgebouwd uit matig tot zeer grove, grindhoudende zanden.

Op de Peelhorst wordt het eerste watervoerend pakket in het algemeen gevormd door de Formaties van Kreftenheye, Veghel, Tegelen en de Kiezeloötformatie. De dikte van het eerste watervoerend pakket bedraagt circa 10 - 15 meter. De onderzijde van het eerste watervoerend pakket bevindt zich op 5 meter -NAP. Onder dit eerste watervoerend pakket bevindt zich de hydrologisch basis. De slecht doorlatende basis is voornamelijk opgebouwd uit fijne slib- en kleihoudende zanden.

De gemiddelde stijghoogte van het grondwater in het voornaamste watervoerende pakket is te verwachten rond 27,5 m +NAP. De grondwaterstroming zal in noordwestelijke richting plaatsvinden. Op een diepte van circa 2,5 m-mv zal ter plaatse van de onderzoekslocatie grondwater worden aangetroffen.

Het plangebied ligt niet in een grondwaterbeschermingsgebied, waterwingebied en/of boringsvrije zone.

Oppervlaktewater

Dwars door het plangebied loopt de Peelloop met aansluitend het Korhoen en De Peel. Aan de noordzijde loopt de Nieuwe Kulbergse loop en aan de westzijde, parallel aan de N277 is Het Saar gelegen. Deze beken zijn opgenomen op de zogenaamde legger van het waterschap (zie onderstaande figuur).

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.KBGRANDORSE-BP02_0028.jpg"

Uitsnede legger waterlopen

De legger is een informatiesysteem waarin de normen zijn aangegeven waaraan de door het waterschap beheerde waterstaatswerken moeten voldoen. Verder is in de legger de begrenzing van waterstaatswerken opgenomen, waarmee het werkingsbereik van de keur wordt bepaald. De keur is een verordening van het waterschap waarin is aangegeven wat wel en niet mag op en nabij waterstaatswerken. Met behulp van de legger en de Keur worden de waterstaatswerken beschermd zodat deze duurzaam kunnen functioneren.

De beken zijn niet aangemerkt als een beek met een (specifiek) ecologische functie.

Verder is binnen het plangebied geen oppervlaktewater aanwezig. Het plangebied is niet gelegen binnen een grondwaterbeschermingsgebied. Waterkeringen en/of bruggen zijn niet in het plangebied aanwezig.

Infiltratiecapaciteit

Ter plaatse van het huidige PEC is eerder een infiltratie-onderzoek uitgevoerd, waaruit blijkt dat het plangebied matig geschikt is voor de oppervlakte infiltratie van neerslag.

6.3.3 Toekomstige situatie

Door de geplande ontwikkelingen zal het verhard oppervlakte toenemen. Het gaat hierbij vooral om de bebouwingsuitbreiding ten behoeve van het stallencomplex, de verdere realisering van de hippische boulevard en de oprichting van nieuwe bedrijfsgebouwen bij nieuwvestiging van paardenhouderijen.

Op welke wijze wordt omgegaan met het afval- en hemelwater binnen het plangebied wordt hierna uiteengezet.

Opvang hemelwater - waterberging

Conform het beleid van het waterschap, zoals ook opgenomen in de Keur dienen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zoveel mogelijk hydrologisch neutraal te worden uitgevoerd. Bij nieuwbouw dient minimaal 100% van het verharde oppervlak afgekoppeld te worden. Het schone hemelwater dient afzonderlijk te worden opgevangen en te worden afgevoerd naar een te realiseren infiltratie- en/of bergingsvoorziening. Om te beoordelen hoe groot de te realiseren hemelwatervoorziening moet zijn, dient de hoeveelheid af te voeren hemelwater conform de eisen van het waterschap te worden berekend bij extreme buien van T=25 (een neerslaghoeveelheid van 50 mm). Daarnaast dienen de gevolgen van T=100 (een neerslaghoeveelheid van 84 mm) in beeld te worden gebracht. Bij mogelijke risico dienen er maatregelen te worden getroffen.

Afgekoppeld hemelwater van nieuwe bedrijfsgebouwen zal worden opgevangen en gescheiden worden afgevoerd naar de aan te leggen hemelwatervoorzieningen. Dit betreft infiltratie- danwel bergingsvoorzieningen (bv poel, wadi of zaksloot) in de onbebouwde delen van het perceel of de aangrenzende natuurgebieden.

Afkoppeling van de neerslag en het realiseren van een bergings- en infiltratievoorzieningen zijn in het gebied mogelijk. Mede gelet op de omvang van het totale plangebied (248 ha) in relatie tot de bestaande bebouwing en verharding (2,5 ha respectievelijk 20 ha) en de (maximaal) nieuw realiseren bebouwing (30 ha) en verharding (20 ha) en de bodemdoorlatendheid is de inschatting dat binnen het plangebied ruimschoots kan worden voldaan aan de bergingsopgave.

In de regels van het bestemmingsplan is als gebruiksbepaling opgenomen dat infiltratie op eigen terrein gerealiseerd dient te worden. In het bestemmingsplan is daarnaast als randvoorwaarde opgenomen dat maximaal 30% van het perceel van een nieuw te vestigen hippisch bedrijf bebouwd cq verhard mag worden. Daarnaast dient minimaal 35% van het perceel te worden ingericht voor groen (waarin ook infiltratievoorzieningen kunnen worden gerealiseerd). Voor nieuwvestiging van bedrijven op de hippische boulevard is in de planregels opgenomen dat maximaal 35% van het bestemmingsvlak mag worden bebouwd en daarnaast 35% mag worden verhard ten behoeve van parkeren etc; minimaal 30% van het bestemmingsvlak dient voor groen voorzieningen te worden benut; daarnaast wordt aangrenzend aan de oostzijde een natuurzone ingericht, waarin ook infiltratievoorzieningen kunnen worden gerealiseerd.

Bij de verdere ontwikkeling van de verschillende deellocaties moet de definitieve uitwerking van de infiltratievoorzieningen berekend worden voor de uiteindelijke verharde oppervlakten. Het is mogelijk een combinatie van meerdere soorten infiltratie- en/of bergingsvoorzieningen aan te leggen. Een bovengrondse voorziening heeft hierbij de voorkeur, bijvoorbeeld in de vorm van een verlaagd terreingedeelte of wadi. De precieze uitwerking van de infiltratievoorzieningen vindt plaats ten tijde van de bouwaanvraag. Uitgangspunt is infiltreren op eigen terrein. Indien een overloop naar een omliggende waterloop wordt gerealiseerd dient hierbij melding te worden gemaakt bij het Waterschap.

Daarnaast wordt ter plaatse van de nieuw aan te leggen natuurstrook ten oosten van de Middenpeelweg alsmede in de groenstrook ten oosten van de hippische boulevard tevens voorzien in een aanvullende waterbergingsvoorziening voor het gebied.

Voorkomen van wateroverlast

Gelet op de grondwaterstand en het maaiveld in het plangebied kan worden voldaan aan de ontwateringsnormen voor de nieuwe gebruiksfuncties. Door hier bij het bepalen van het bouwpeil bij nieuwe ontwikkelingen rekening mee te houden kan worden voorkomen dat er water in de te realiseren gebouwen komt. Er hoeft derhalve geen drainage of andere manieren van grondwateronttrekkingen te worden toegepast om eventuele grondwateroverlast te voorkomen.

In de plannen is niet voorzien in grondwateronttrekkingen. Waterkeringen en/of bruggen zijn niet in het plangebied gepland.

Afvalwater

Uitgangspunt is dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater niet verslechterd. Het vuil- en regenwater moet apart ingezameld worden.

Uitloging bij infiltratie wordt voorkomen door alleen schoon hemelwater te infiltreren in de bodem. Door het gebruik van niet-uitlogende materialen in de bouw wordt verontreiniging van het hemelwater voorkomen. Daarnaast zal met de infiltratie van het regenwater eventuele vervuiling ervan in de eerste 50 cm van de bodem achterblijven. Hierdoor vindt er geen vervuiling in het grondwater plaats.

Het afvalwater als gevolg van onderhavige planontwikkeling zal worden geloosd middels nieuwe aansluitingen op de gemeentelijke riolering. Vanuit milieuhygienisch oogpunt is het afvoeren van afvalwater via de gemeentelijke riolering vereist en daarmee tevens de beste optie. Er zal bij de bouw van de nieuwe bedrijfswoningen en eventuele logiesgebouwen met de gemeente nadere afstemming dienen te worden gezocht voor aansluiting op het gemeentelijk riool.

Waterlopen

Op de verbeelding zijn de bestaande waterlopen van het Waterschap ongewijzigd met de enkelbestemming 'Water' opgenomen. Dit betreft de Peelloop, de Peel en het Korhoen. Ten behoeve van het onderhoud aan de watergangen alsmede ten behoeve van de beoogde ontwikkeling van de ecologische waarden door hermeandering en herinrichting van meer natuurvriendelijke oevers is tevens de dubbelbestemming 'Waterstaat - Profiel van vrije ruimte' opgenomen. Met het project ‘Klimaatbestendige inrichting van de Peelloop’’ hoopt de gemeente meer ruimte in het watersysteem te creëren, zodanig dat er kan worden geanticipeerd op natte en droge perioden

Overleg waterbeheer

Met het waterschap is meermaals contact geweest over de voorgenomen plannen, met name met betrekking totn de aanpassing van de waterlopen en haar oevers (meandering, aftakking en natuurviendelijkere oevers) binnen het plangebied. Met deze natuurvriendelijke aanpassingen tesamen met aanleg van de waterbergingsbuffer ten oosten van de middenpeelweg en de voorwaarde dat ter plaatse van de paardenhouderij minimaal 1/3 onverhard blijft kan voldoende worden geborgd dat er geen wateroverlast in het gebied ontstaat.

6.4 Archeologie en cultuurhistorie

6.4.1 Archeologie

In Europees verband is als wettelijk toetsingskader het zogenaamde 'Verdrag van Malta' tot stand gekomen. Uitgangspunt van dit verdrag is het archeologisch erfgoed zo veel mogelijk te behouden. Waar dit niet mogelijk is, dient het bodemarchief met zorg ontsloten te worden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang vanaf het begin meewegen in de besluitvorming.

In de Erfgoedwet is vastgelegd dat Rijk, provincies en gemeenten in ruimtelijke plannen rekening houden met het aspect archeologie. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ).

Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, moet op grond van het voorgaande dan ook worden aangegeven op welke wijze met in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden rekening wordt gehouden.

Om de bescherming op gemeentelijk niveau te borgen heeft de gemeente Horst aan de Maas een gedetailleerd archeologisch bureauonderzoek laten verrichten, waarvan de resultaten onder meer tot een gemeentelijke archeologische maatregelenkaart zijn verwerkt. Deze kaart is in 2014 herzien. De herziene maatregelenkaart met de daarbij behorende toelichtende rapporten vormen de basis voor het gemeentelijke ontheffingsbeleid ten aanzien van de ‘archeologieplicht’. De mogelijkheid voor ontheffing van de archeologische onderzoeksplicht is afhankelijk van de ligging, de oppervlakte en de diepte van het initiatief.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.KBGRANDORSE-BP02_0029.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.1507.KBGRANDORSE-BP02_0030.png"

Uitsnede gemeentelijke archeologische maatregelenkaart Horst aan de Maas

Het plangebied heeft wat betreft archeologie een verschillende archeologische verwachting, variërend van laag (in het westelijk deel van het plangebied) tot voor de vroege prehistorie een hoge verwachtingswaarde in het midden en oostelijk deel van het plangebied, zie bovenstaande uitsnede van de archeologische maatregelenkaart.

Daarom is ten behoeve van het voornemen door ArcheoPro een archeologisch bureau-onderzoek uitgevoerd, dat als bijlage 4 bij de dit bestemmingsplan is toegevoegd.

Het plangebied ligt op een dekzandrug in de buurt van een beekdal. In een dergelijke omgeving bestaat een variatie in biodiversiteit en gradiënt. De iets hoger gelegen gebieden zullen aantrekkelijke locaties zijn geweest voor laat-paleolithische en mesolithische activiteiten. Voor de late prehistorie moet rekening worden gehouden dat de omgeving mogelijk al erg nat is geweest.

Volgens het gespecificeerd archeologisch verwachtingsmodel naar aanleiding van het uitgevoerde bureau onderzoek geldt voor het plangebied een hoge verwachting voor resten van vuursteenplaatsen uit het laat-paleolithicum en het mesolithicum. Dergelijke resten worden met name verwacht op de hoger gelegen delen van het dekzandlandschap in de nabijheid van voormalige watervoerende laagten. Deze verwachting wordt bevestigd door de aanwezigheid van talrijke vondsten van bewerkt vuursteen in met name de eerder archeologisch onderzochte gebieden op het centrale deel van het plangebied. In verband met de relatieve onvruchtbaarheid van de bodem en het ontbreken van vondsten uit deze perioden, geldt een middelhoge archeologische verwachting voor vindplaatsen uit de periode neolithicum t/m de vroege middeleeuwen. Voor de late middeleeuwen en de nieuwe tijd geldt gezien de late ontginning van het gebied een lage verwachting voor resten van bewoning. Wel geldt voor deze perioden een hoge verwachting voor resten van karresporen en schaapskooien binnen het plangebied. Naar verwachting zullen met name ondiepe archeologische resten sterk hebben geleden onder de ontginning van het plangebied. Dit wordt deels bevestigd door de bevindingen van de eerder binnen het plangebied verrichte onderzoeken.

Binnen het plangebied zijn stuifzandgebieden aanwezig die sinds de ontginning slechts zijn beplant met bos. Onder dit stuifzand kunnen prehistorische sporenniveaus juist goed bewaard gebleven zijn.

Derhalve wordt geconcludeerd dat ten behoeve van de bescherming van de mogelijk aanwezige archeologische waarden in alle zones in navolgende figuur die een dubbelbestemming archeologie hebben en die nog niet eerder zijn onderzocht, onderzoek door middel van een verkennend booronderzoek noodzakelijk is zodra hier bodemingrepen gepland zijn die dieper reiken dan 50 centimeter beneden het bestaande maaiveld en die meer dan 500 vierkante meter beslaan. Dit geldt ook voor de gronden, die in het verleden zijn afgegraven omdat hier vooral stuifzand is afgegraven en de oorspronkelijk hieronder gelegen bodem nog (deels) intact kan zijn. Verkennend booronderzoek heeft dan ook met name tot doel om vast te stellen of de bodem nog voldoende intact is om behoudenswaardige archeologische resten te bevatten en zo ja, vanaf welke diepte dit het geval is. Vervolgens kan worden bepaald waar en op welke wijze planaanpassing of archeologisch vervolgonderzoek noodzakelijk is.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.KBGRANDORSE-BP02_0031.png"

Uitsnede archeologische advieskaart voor vervolgonderzoek (Bron: Archeologisch onderzoek Grandorse, Archeopro)

Voor de bescherming van het aspect archeologie is een dubbelbestemming in het bestemmingsplan opgenomen. Ter plaatse is bij bodemingrepen die meer dan 500 vierkante meter beslaan en die dieper reiken dan 50 centimeter onder het bestaande maaiveld een verkennend booronderzoek noodzakelijk.

6.4.2 Cultuurhistorie

Per 1 september 2017 is de Erfgoedwet in werking getreden. In een bestemmingsplan dient op grond van het Bro artikel 3.1.6 een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten, rekening is gehouden.Ook de facetten historische bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.

De provincie Limburg heeft een Cultuurhistorische waarden kaart. Uit deze kaart (zie onder) blijkt dat het gebied grotendeels is gelegen binnen het type nieuw cultuurland 1980-1990 en een gedeelte resterend onontgonnen gebied 1990. Verder liggen in het plangebied geen (lijn- of punt) objecten of bouwwerken met een cultuurhistorische waarde.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.KBGRANDORSE-BP02_0032.png"

Uitsnede cultuurhistorische waarden kaart

Uit het uitgevoerde archeologisch bureauonderzoek, dat als Bijlage 6 is toegevoegd bij dit bestemmingsplan) blijkt dat het plangebied deel uitmaakt van de (voormalige) Kronenbergerheide en ongeveer een kilometer ten westen van kerkdorp Kronenberg is gelegen. Dit dorp heeft zich met name in de negentiende eeuw ontwikkeld als ontginningsnederzetting langs één van de vele wegen die vanuit het oostelijker gelegen Sevenum naar de Peel liepen. Deze Peelstraat liep vanuit Sevenum, door het centrum van Kronenberg en vervolgens door het zuidelijke deel van het plangebied. Het plangebied vormde in die tijd een gebied van heide- en stuifzandterreinen en natte laagten.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.KBGRANDORSE-BP02_0033.png"

Uitsnede historische relicten (Bron: Archeologisch onderzoek Grandorse, Archeopro)

Binnen het plangebied komt de ligging van één van de huidige wegen gedeeltelijk nog dermate precies overeen met die van één van de oorspronkelijke veldwegen, dat dit deel is aangemerkt als historisch relict, zie voorgaande figuur.

Langs deze veldweg lagen enkele van de binnen het plangebied oorspronkelijk aanwezige schaapskooien.

Het plangebied is na 1890 pas in cultuur gebracht. In 1958 zijn veruit de meeste delen van het plangebied ontgonnen tot akker of weiland. De enige delen van het plangebied die niet of nauwelijks zijn ontgonnen zin de stuifzanden die zijn beplant met naaldbos.

De beoogde functieveranderingen zijn grotendeels gelegen binnen het type nieuw cultuurland 1980-1990. Ter plaatse van het aangeduide resterend onontgonnen gebied 1990 vinden geen ontwikkelingen plaats. Deze beboste gronden behouden de bestemming 'Natuur'. Dit geldt tevens voor een gedeelte van de weg, die als historisch relict is gekenmerkt.

Verder zijn er geen bijzondere cultuurhistorische waarden in het gebied aanwezig, die met het planvoornemen aangetast kunnen worden.

6.5 Overige milieuaspecten

6.5.1 Bodem

Indien sprake is van een planologische functiewijziging, dient te worden bezien of de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse geschikt is voor het voorgenomen gebruik. Hiertoe is door Aelmans een historisch bodemonderzoek verricht, dat als bijlage 5 bij dit bestemmingsplan is gevoegd.

Volgens de bodemfunctieklassekaart van de gemeente Horst aan de Maas (versie november 2010) is de onderzoekslocatie gelegen in de bodemfunctieklasse 'overig' (landbouw/natuur). Voor deze bodemfunctieklasse is de bodemkwaliteitsklasse 'achtergrondgrenswaarde' van toepassing.

De uitgevoerde bodemonderzoeken bevestigen dit beeld. In de beschikbare informatie zijn geen aanwijzingen aangetroffen die duiden op de aanwezigheid van mogelijke bodemverontreinigingen en/of bodembedreigende activiteiten. Ook tijdens de begin 2017 uitgevoerde terreininspectie zijn geen aanwijzingen geweest, die kunnen wijzen op enige vorm van bodemverontreiniging, zie uitgevoerde historische bodemonderzoeken die als bijlage 5 bij dit bestemmingsplan zijn opgenomen.

Uit de in 2016 respectievelijk 2017 uitgevoerde bodemonderzoeken op een landbouwperceel aan de Travers ongenummerd met een totale oppervlakte van circa 5 hectare blijkt dat in de grond geen verhoogde gehaltes worden aangetroffen. Tijdens het verrichten van het veldwerk zijn zintuigelijk geen asbestverdachte materialen aangetroffen.

Ook het in 2013 uitgevoerde bodemonderzoek ter plaatse van de toentertijd op te richten PEC laat een vergelijkbaar beeld zien. Uit de analyseresultaten blijkt dat in zowel de bovengrond als in de ondergrond geen van de onderzochte componenten zijn gemeten in gehalten verhoogd ten opzichte van de berekende achtergrondwaarde

Het freatisch grondwater is plaatselijk licht verontreinigd met diverse zware metalen en minerale olie. Plaatselijk is het grondwater matig verontreinigd met koper. Voornoemde concentraties zijn van dien aard, dat dergelijke verontreinigingen veelvuldig worden aangetroffen in het ondiepe grondwater ter plaatse van Noord-Limburg.

Een uitzondering hierop vormen de binnen het plangebied aanwezige deels onverharde wegen en de waterloop. Van de wegen is niet bij voorbaat geheel uit te sluiten dat funderingsmateriaal met bijmengingen aanwezig is. De waterloop maakt een verzorgde indruk en is goed onderhouden.

Gebaseerd op de beschikbare informatie kan de onderzoekslocatie als grootschalig onverdacht worden beschouwd, met uitzondering van de aanwezige (deels) onverharde wegen en de aanwezige waterloop in het plangebied. In het kader van het planvoornemen zijn echter geen werkzaamheden aan de wegen en waterlopen gepland.

In de beoogde bouwactiviteiten zal er sprake zijn van een grondoverschot waarvan de inschatting is dat die geheel binnen het plangebied kan worden hergebruikt. Indien grond van de locatie vrijkomt en wordt toegepast gelden de regels van het Besluit Bodemkwaliteit. Dit wil zeggen dat bij het toepassen van grond de kwaliteit in overeenstemming moet zijn met de functie en kwaliteit van de ontvangende grond. Bij graafwerkzaamheden ter plaatse van de wegen geldt dat verhardingslagen apart moeten worden ontgraven en verwerkt worden.

Uit het historisch onderzoek is gebleken dat op de onderzoekslocatie (behalve mogelijk de wegen en de watergangen) geen sprake is van een mogelijke bodemverontreiniging en hoeft in beginsel derhalve geen verkennend bodemonderzoek ('i.c. veldwerk en analyses) te worden uitgevoerd.

6.5.2 Geluid

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient op basis van de Wet geluidhinder onderzocht te worden of sprake is van geluidsoverlast, in het bijzonder in verband met verkeer of bedrijven. Het plan voorziet in het toevoegen van diverse geluidsgevoelig objecten (bedrijfswoningen, long-stay appartementen en gastenverblijven). Daarnaast is sprake van een uitbreiding van bedrijfsmatige activiteiten, waarbij sprake is van geluid. Bovendien veroorzaken de vervoersbewegingen van en naar de inrichting indirecte (geluids)hinder. Het akoestisch onderzoek industrielawaai is als bijlage 6 bij dit bestemmingsplan opgenomen.

Wegverkeerslawaai

Het planvoornemen voorziet in de vestiging van nieuwe bedrijfswoningen. Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat tot circa 120 meter afstand van de Middenpeelweg kan worden voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48dB. Op circa 45 meter kan nog worden voldaan aan de maximale ontheffingswaarde van 53 dB.

Gelet op bovenstaande is in het bestemmingsplan op de verbeelding tot 120 meter afstand tot de Middenpeelweg de aanduiding 'geluidzone – weg' opgenomen, waarbinnen oprichting van geluidsgevoelige objecten niet is toegestaan, tenzij een hogere grenswaarde is verleend..

Industrielawaai

Uit het geluidsonderzoek blijkt tevens dat de geluidbelasting bij grote internationale wedstrijden/evenementen niet meer voldoet aan de geluidgrenswaarde uit de VNG-publicatie.

Een dergelijk grootschalige internationale wedstrijd / evenement wordt op basis van het bestemmingsplan niet toegestaan. Hiervoor is een afzonderlijke gemeentelijke evenementenvergunning noodzakelijk, waarin mogelijk afwijkende geluidgrenswaarden kunnen worden opgenomen. Dit betreffen incidentele situaties (evenement) die minder dan 12 maal per jaar voorkomen en waarvoor op basis van de zogenaamde 12-dagenregeling een ontheffing kan worden aangevraagd bij de gemeente.

Een nadere beschermingsregeling in het bestemmingsplan is derhalve niet noodzakelijk.

Indirecte hinder

Vrijwel de gehele verkeersafwikkeling zal plaatsvinden via de Peelstraat in westelijke richting en zal daarna worden opgenomen op in het heersende verkeersbeeld van de Midden Peelweg (277). Vóór het verkeer via de ter plaatse aanwezige rotonde wordt opgenomen op de N277 worden geen geluidgevoelige bestemmingen gepasseerd. Het aspect indirecte hinder is derhalve niet aan de orde. Mogelijke uitzondering vormt de woning (met groepsaccommodatie) aan Peelstraat 79. De voertuigen hebben dan echter al minimaal 400 meter afgelegd en de ter plaatse optredende snelheid bereikt. Bovendien ligt de dichtstbijzijnde gevel van het betreffende object op meer dan 50 meter uit de wegas, waardoor er met maximaal 2.000 mvt. per etmaal (dagen met een wegstrijd blijven maatgevend) geen sprake kan zijn van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A). Een nadere beschermingsregeling in het bestemmingsplan is derhalve niet noodzakelijk.

6.5.3 Luchtkwaliteit

Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste bepalingen inzake de luchtkwaliteit opgenomen in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna ook: Wmb). Omdat de luchtkwaliteitseisen zijn opgenomen in titel 5.2 Wmb, staat deze ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. Met de inwerkingtreding van de Wet luchtkwaliteit is het Besluit luchtkwaliteit 2005 komen te vervallen.

Het doel van titel 5.2 Wmb is om de mensen te beschermen tegen de negatieve gevolgen van luchtverontreiniging op hun gezondheid. In de wet- en regelgeving zijn de richtlijnen uit de Europese regelgeving opgenomen, waaraan voorgenomen ontwikkelingen dienen te voldoen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen de luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid van een bestuursorgaan ex. artikel 5.16 Wm:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde;
  • een project leidt al dan niet per saldo, tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) of een regionaal programma van maatregelen.

Het besluit NIBM

Deze Algemene maatregel van Bestuur (AmvB) legt vast wanneer een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de toename van concentraties van bepaalde stoffen in de lucht. Een project is NIBM wanneer het aannemelijk is dat het een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2 (voor PM10 bedraagt de norm 40 ìg/m3 jaargemiddelde concentratie. Verder mag het daggemiddelde concentratie van 50 ìg/m3 op niet meer dan 35 dagen per jaar worden overschreden). Het NSL is vanaf augustus 2009 van kracht, zodat de 3% grens aangehouden dient te worden.

De ontwikkeling van de hippische zone zal leiden tot een toename van het aantal paarden. Gelet op de geringe bijdrage aan de fijn stof concentratie zijn voor paarden geen emissiefactoren voor fijnstof vastgesteld (in relatie tot blootstelling aan de mens) en behoeft de toename van het aantal paarden in relatie tot fijn stof derhalve hier niet nader beschouwd te worden. De verdere ontwikkeling van de hippische zone leidt echter tevens tot een toename van het aantal voertuigbewegingen. Dit heeft indirect wel invloed op de luchtkwaliteit.

Hiertoe is door Aelmans een nader luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd, dat als Bijlage 9 bij dit bestemmingsplan is opgenomen. In het onderzoek is de invloed onderzocht van het aantal extra voertuigbewegingen ten gevolge van de verdere ontwikkeling van de hippische zone.

Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat sprake is van een concentratie toename als gevolg van de extra verkeersbewegingen. Deze concentratietoename bevindt zich echter alleen nabij de hoofdinfastructuur, waaronder de Middenpeelweg. Op korte afstand van de Middenpeelweg zijn in het plangebied geen bestaande kwetsbare objecten gesitueerd. In het bestemmingsplan worden mede in het kader van geluidhinder geen gevoelige functies binnen 120 meter van de weg mogelijke gemaakt.

Daarnaast is de achtergrondconcentratie voor fijn stof (PM10) ter hoogte van het plangebied ruim lager dan de maximaal toegestane jaargemiddelde concentratie en de concentratie waarbij er sprake is van het maximaal aantal overschrijdingsdagen. De fijnstofconcentratie vormt daarmee geen belemmering voor de realisatie van het plan.

In het uitgevoerde luchtkwaliteitsonderzoek is de NIBM-tool gebruikt. Hiervan is nu een recentere versie beschikbaar (versie 2021), met hierin de actuele achtergrondconcentraties (deze liggen lager dan in 2018). Ook het jaar van realisatie is opgeschoven. Gedurende de jaren is sprake van een daling van de emissiefactoren voor voertuigen. In combinatie met de forse verkleining van de bezoekersaantallen in dit aangepaste ontwerp bestemmingsplan en daarmee de verkeersgeneratie kan geconcludeerd worden dat ten aanzien van luchtkwaliteit uitsluitend sprake is van verbeteringen ten opzichte van het MER 2018.

Gelet op vorenstaande vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen voor onderhavige planontwikkeling.

6.5.4 Bedrijven en milieuzonering

Inleiding

Om tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijven op milieuhygiënische aspecten te komen wordt het begrip milieuzonering gehanteerd. De milieuzonering zorgt voor voldoende afstand tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) in ruimtelijke plannen. Hiertoe zijn bedrijven voorzien van een zone waar mogelijke nadelige effecten zijn voor milieugevoelige functie, zoals woningen.

Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend.

Bij het bepalen van het van toepassing zijnde omgevingstype moet niet gekeken worden naar de locatie zelf maar naar het (soort) gebied waarin de locatie ligt. Grandorse ligt in het buitengebied van de gemeente Horst aan de Maas. In het gebied zijn diverse agrarische bedrijven aanwezig alsmede het reeds bestaande PEC, een golfbaan en ten zuiden van het plangebied ligt tevens het recreatiepark Toverland. Het gebied kan derhalve door de aanwezigheid van de diverse functies worden getypeerd als een gemengd gebied.

De richtafstanden van zowel een 'rustige woonwijk' als van 'gemengd gebied' is in onderstaande tabel weergegeven.

Milieucate-gorie   Richtafstanden tot omgevingstype
'rustige woonwijk en rustig buitengebied'  
Richtafstand tot omgevingstype
'gemengd gebied'  
1   10 meter     0 m  
2   30 meter     10 meter  
3.1   50 meter     30 meter  
3.2   100 meter     50 meter  
4.1   200 meter     100 meter  
4.2   300 meter     200 meter  
5.1   500 meter     300 meter  
5.2   700 meter     500 meter  
5.3   1000 meter     700 meter  
6   1500 meter     1000 meter  

Tabel richtafstanden

Wijze van meten van de richtafstanden

De richtafstand geldt in eerste instantie vanaf de grens van het perceel waarop een agrarische (of andere bestemming (of andere milieubelastende functie)) rust tot de grens van het perceel waarop een (bedrijfs-)woning (milieugevoelige bestemming) volgens het bestemmingsplan mogelijk is. Wanneer deze afstand niet toereikend is, wordt gekeken naar de maximale bouwmogelijkheden.

Voor een paardenfokkerij en een manege gelden als richtafstanden in rustig buitengebied: 50 meter in verband met geur, 30 meter in verband met stof en 30 meter in verband met geluid.

Wettelijke kader geurhinder

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt sinds 2007 het beoordelingskader voor geur (stank) bij de afgifte van omgevingsvergunningen voor veehouderijbedrijven. De wet stelt normen aan de geurbelasting van veehouderijen op geurgevoelige objecten en stelt minimale afstanden vast van veehouderijen tot geurgevoelige objecten. Op grond van deze wet kunnen gemeenten een geurverordening opstellen waarin zij - binnen bepaalde wettelijke marges - hun eigen geurnormen stellen. Een gemeente die eigen geurbeleid wil voeren, moet daarvoor wel de huidige geursituatie in kaart brengen en een gebiedsvisie opstellen.

Indirect heeft de Wet geurhinder en veehouderij ook consequenties voor de totstandkoming van geurgevoelige objecten en dus voor de ruimtelijke ordening, dit wordt wel de eomgekeerde werkingf genoemd. De reden hiervoor is duidelijk: een geurnorm is bedoeld om mensen te beschermen tegen overmatige geurhinder, omgekeerd moet een bevoegd gezag dan ook niet toestaan dat mensen zichzelf blootstellen aan die overmatige hinder.

Nieuwe ontwikkelingen (met name uitbreiding van agrarische bedrijven, maar bijvoorbeeld ook realisering van nieuwe geurgevoelige objecten door woningsplitsing), mogen er niet toe leiden dat er vanuit het aspect geur een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat gaat ontstaan. Hiervoor dient beoordeeld te worden of wordt voldaan aan de normen en afstanden uit de gemeentelijke geurverordening (individueel en cumulatief).

Als de nieuw op te richten woning/geurgevoelig object het dichtstbijzijnde object wordt is de gemeentelijke geurverordening van toepassing. Als de nieuwe woning niet het dichtstbijzijnde object wordt hoeft uitsluitend te worden getoetst op basis van een aanvaardbaar woon- en leefmilieu.

Ten aanzien van de beoordeling of sprake is van een goed woon- en leefklimaat wordt onderscheid gemaakt tussen de voorgrondbelasting en achtergrondbelasting. De voorgrondbelasting betreft de geurbelasting van individuele veehouderij op een geurgevoelig object. De achtergrondbelasting betreft de gebiedsbelasting: cumulatieve geurbelasting in een gebied als gevolg van de aanwezige veehouderijen.

In de aan de Wgv gekoppelde Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) is per diercategorie een geuremissiefactor vastgesteld, uitgedrukt in Europese odour units per tijdseenheid per dier (ouE/s/dier). Voor diercategorieën waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld, gelden minimaal aan te houden afstanden. Deze zijn opgenomen in artikel 4 van de Wgv.

Voor bedrijven waar paarden gehouden worden, zijn geen geuremissies vastgesteld waardoor vaste afstanden aangehouden dient te worden. De minimaal te hanteren afstand bedraagt 25 meter vanaf het dierenverblijf tot aan een bedrijfswoning welke eveneens hoort bij een ander agrarisch bedrijf. 50 meter dient aangehouden te worden vanaf het dierenverblijf tot aan een woning die niet bij een agrarisch bedrijf hoort.

De gemeenteraad van Horst aan de Maas heeft de bevoegdheid om in het kader van de Wet geurhinder en veehouderij de minimale afstanden tussen een dierenverblijf en een voor geurhinder gevoelig object te aan te passen. De minimale te hanteren afstanden is 25 meter. De gemeente kan een dergelijk besluit nemen in combinatie met het vaststellen van het bestemmingsplan buitengebied.  

In het kader een toets of er sprake is van een goede ruimtelijke ordening is onderzocht of in het plangebied een goed woon- en verblijfklimaat is gegarandeerd. Ter plekke van het plangebied is blijkens een recente weergave van de achtergrondbelasting ter plaatse sprake van een goed leefklimaat, zie onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.KBGRANDORSE-BP02_0034.png"

Uitsnede beoordeling leefklimaat op basis van indicatieve achtergrondbelasting

Het plan voorziet in de realisatie van bedrijven, namelijk paardenhouderijen met bedrijfswoningen met verblijfruimtes alsmede bedrijven met bedrijfswoningen op de hippische boulevard en de uitbreiding van het PEC (met evenementen).

Omliggende bedrijven

In de directe omgeving liggen twee bedrijven die mogelijk van invloed zijn op het plangebied. Dit is enerzijds het bedrijf gelegen aan de Kulbergweg 8 en de daarbij gelegen golfbaan Golfhorst.

Het bedrijf aan de Kulbergweg 8 betreft een loonbedrijf, hierbij vindt opslag van dierlijke meststoffen plaats. Op basis van het vigerend bestemmingsplan is op deze locatie een bedrijf met maximaal milieucategorie 2 toegestaan. Het perceel kent daarnaast nog een specifieke functieaanduiding, namelijk 'specifieke vorm van bedrijf – mestverwerking'. De gemeente hanteert in de milieuvergunning een maximale te hanteren afstand van 50 meter voor de mestverwerker.

Wanneer binnen 50 meter afstand milieugevoelige functies worden gerealiseerd dient nader onderzoek uitgevoerd te worden naar de geluidsbelasting op de functies. Deze onderzoeken zullen dan tevens moeten uitwijzen of de nieuwe milieugevoelige functies het bestaande bedrijf belemmeren in zijn bedrijfsvoering dan wel uitbreidingsmogelijkheden.

Ten behoeve van de golfbaan Golfhorst geldt een maximaal aan te houden afstand van 0 meter in gemengd gebied (10 meter in een rustige woonwijk). Milieugevoelige functies kunnen derhalve tot aan de perceelsgrens van de golfbaan gerealiseerd worden (onder voorbehoud van overige aan te houden afstanden). De golfbaan is derhalve niet relevant voor dit thema.

Omliggende woningen/ groepsaccommodaties

De woning aan de Kievietweg 11 is de kortst bij het plangebied gelegen woning. De afstand van de bestemmingsgrens van de woning tot de dichtstbijzijnde relevante planontwikkeling (vestiging hippisch bedrijf ter plaatse van 'zone hippische bedrijven') bedraagt circa 220 meter. Voor de woning aan de Peelstraat 58 is de plangrens van het bestemmingsplan op circa 280 meter van de perceelgrens van de woning gelegen. Hiermee zijn deze woningen op voldoende afstand van de voorgenomen ontwikkelingen gelegen en niet relevant voor dit thema. Op basis van de Wet geurhinder en veehouderij bedraagt de vaste afstand namelijk 50 meter ten opzichte van een woning welke geen deel uitmaakt van een ander agrarisch bedrijf. Op basis van de VNG-brochure geldt daarnaast voor stof en geluid nog de richtafstand van 10 meter. De woningem bevindt zich derhalve ruim buiten de aan te houden richtafstanden.

Aan de Peelstraat 81 ligt een groepsaccommodatie. De naast gelegen bestemming is natuur. De afstand tot de zone hippische bedrijven is minimaal 90 meter. Ook deze accommodatie bevindt zich buiten de richtafstand van 50 meter.

Aan de Schorfvenweg 6 is een agarisch bedrijf gelegen. De naastgelegen bestemming is 'Sport - hippisch sportcomplex'. De afstand van de woning tot de relevante aanduiding 'werkschuur' bedraagt 50 meter. De afstand van het agrarisch bouwperceel tot de 'werkschuur' bedraagt 30 meter.

Binnen het plangebied

Binnen het plangebied worden naast bedrijfswoningen ook appartementen en longstay verblijven gerealiseerd. Deze maken allen deel uit van een ander agrarisch bedrijf. Hiervoor geldt dat op basis van de Wet geurhinder en veehouderij een afstand van minimaal 25 meter aangehouden dient te worden tussen het emissiepunt van het dierenverblijf en het geurgevoelig object (bedrijfswoning).

Als gevolg van stof en geluid dient op basis van de VNG-brochure een afstand aangehouden te worden van 10 meter. In eerste instantie wordt deze afstand gemeten van perceel tot perceel. Hier mag de gemeente gemotiveerd van afwijken en vervolgens de afstand van gevel tot gevel hanteren.

Conclusies

In de directe nabijheid van het plangebied bevinden zich twee bedrijven. Als gevolg van het bedrijf aan de Kulbergweg 8 dient ten gevolge van de specifieke aanduiding 'mestverwerking' niet een richtafstand van 10 meter maar een richtafstand van 50 meter aangehouden te worden. Wanneer binnen deze afstand milieugevoelige objecten gerealiseerd worden is nader onderzoek naar geur en geluid noodzakelijk. Ten aanzien van de golfbaan geldt geen aan te houden richtafstanden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.KBGRANDORSE-BP02_0035.png"

Figuur (indicatieve) effectafstanden van loonbedrijf

Voor de naast gelegen woningen en de groepsaccommodatie aan de Peelstraat geldt dat deze zich buiten de aan te houden richtafstanden bevinden en derhalve in dit kader niet relevant zijn.

Tussen de hippische bedrijven onderling binnen het plangebied moet ook rekening worden gehouden met een aan te houden afstand. Als gevolg van stof en geluid dient minimaal 10 meter aangehouden te worden tussen de perceelgrenzen. Daarnaast dient tussen de bouwpercelen van de paardenhouderijen en de eventuele milieugevoelige objecten (zoals de long stay appartementen of overige gastenverblijven) in beginsel de minimale afstand 50 meter te bedragen als gevolg van geur (Wet geurhinder en veehouderij / Activiteitenbesluit). Tussen stallen en bedrijfswoningen van derden mag de afstand kleiner zijn (25 meter).

Op de hippische kavels kunnen naast bedrijfswoningen ook gebouwen met een logiesfunctie ten dienste van de hippische bedrijven opgericht worden (zowel voor lang als kort verblijf). In de gebouwen met langdurig logiesfuncties verblijven alleen personen die binding hebben met de hippische activiteiten zoals bijvoorbeeld medewerkers, grooms en paardeneigenaren. Deze personen kiezen er juist voor om op hetzelfde terrein te overnachten en ervaren geen geurhinder van de paardenstallen en mestopslagen. Op de hippische kavels in het gebied Grandorse wonen of verblijven/overnachten geen mensen die geen binding hebben met de hippische bedrijven en activiteiten in het gebied

Gelet op de aard van de gebiedsontwikkeling en de gebruikers en bezoekers van het plangebied (de binding met de hippische activiteiten) en de lage huidige geurbelasting in het gebied, is een verkleining van de afstand tot 25 meter te rechtvaardigen. Om de vaste afstand tussen een stal waar paarden verblijven en een voor geurhinder gevoelig object te verkleinen van 50 meter naar 25 meter, dient de gemeenteraad hiervoor een verordening (in het kader van de Wet geurhinder en veehouderij) vast te stellen. Gelet op de aard van de gebiedsontwikkeling en de gebruikers en bezoekers van het plangebied (de binding met de hippische activiteiten) en de huidige geurbelasting, is een dergelijk verkleining van de afstand te onderbouwen. Daarom zal een de raad worden voorgesteld om gelijktijdig met het vaststellen van dit bestemmingsplan een besluit in het kader van de Wgv te nemen om de vaste afstand voor paardenbedrijven in het plangebied te verkleinen tot 25 meter.

6.5.5 Externe veiligheid

Algemeen

De doelstelling van het externe veiligheidsbeleid (Regeling externe veiligheid inrichtingen) is het realiseren van een veilige woon- en leefomgeving door het beheersen van risico's van industriele activiteiten met opslag en transport van gevaarlijke stoffen. Het beleid is er op gericht te voorkomen dat er te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden. Het gaat daarbij om de bescherming van individuele personen en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen of omstandigheden.

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet voor externe veiligheid worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van specifieke risicovolle inrichtingen, relevante transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen of relevante buisleidingen. Toetsingskaders zijn het "Besluit externe veiligheid inrichtingenh (Bevi), het "Besluit externe veiligheid transportroutes" (Bevt) en het "Besluit externe veiligheid buisleidingen" (Bevb). Daarnaast zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit milieubeheer veiligheidsafstanden genoemd die rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting, moeten worden aangehouden.

In onderhavig plan is sprake van het realiseren van een zogenaamd kwetsbaar object. Het plan voorziet onder meer in realisatie van meerdere bedrijfswoningen en tevens in realisatie van een aantal verblijfsruimtes voor grooms/verzorgers van de paarden. Het voornemen leidt daarmee tot een toename van de personendichtheid. Het beleid inzake externe veiligheid is derhalve van toepassing. Om die reden is een afweging gemaakt of de planontwikkeling ertoe leidt dat er een onaanvaardbaar risico ontstaat in het kader van de externe veiligheid.

Wanneer er sprake is van een situatie waarin externe veiligheid een rol speelt en waarin de overheid (gemeente) als bevoegd gezag een beslissing dient te nemen, moet beoordeeld worden of de situatie niet in strijd is met de grenswaarden voor het plaatsgebonden risico en dient het groepsrisico al dan niet te worden verantwoord. De 'verantwoording van groepsrisico' is ingevoerd met de inwerkingtreding van het Bevi (Besluit externe veiligheid inrichtingen). Kort gezegd komt het er op neer dat het bevoegd gezag verantwoording aflegt over het groepsrisico en de maatregelen die getroffen zijn om dat risico zoveel mogelijk te beperken.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico is de kans dat iemand die zich op een bepaalde plaats bevindt, komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven door een lijn op een kaart die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt (zogeheten risicocontour). Het Rijk heeft als maatgevende risicocontour de kans op overlijden van 10-6 per jaar gegeven (indien een persoon zich gedurende een jaar binnen deze contour bevindt is de kans op overlijden groter dan één op een miljoen jaar).

Ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan het plaatsgebonden risico 10-6. Het plaatsgebonden risico 10-6 is voor ruimtelijke besluiten vertaald naar grenswaarden en richtwaarden. De wetgeving is erop gericht om voor bestaande situaties geen personen in kwetsbare objecten en zo min mogelijk personen in beperkt kwetsbare objecten bloot te stellen aan een plaatsgebonden risico dat hoger is dan 10-6 per jaar. De definitie van (beperkt) kwetsbare objecten wordt verderop toegelicht.

Nieuwe ontwikkelingen van kwetsbare objecten binnen de risicocontour van 10-6 per jaar zijn niet toegestaan. Nieuwe ontwikkelingen van beperkt kwetsbare objecten zijn ongewenst, maar wel toegestaan indien gemotiveerd kan worden waarom dit noodzakelijk is. Daarnaast dient aangetoond te worden dat afdoende maatregelen worden genomen om de risico's en de gevolgen van een eventueel ongeval te beperken.

Groepsrisico

Het groepsrisico is een maat voor de kans dat een bepaald aantal mensen overlijdt als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De hoogte van het groepsrisico hangt af van:

  • de kans op een ongeval;
  • het effect van het ongeval;
  • het aantal personen dat in de omgeving van de bron (inrichting of transportroute) verblijft;
  • de mate waarin de personen in de omgeving beschermd zijn tegen de gevolgen van een ongeluk.

Het groepsrisico kan worden weergegeven in een grafiek met op de horizontale as het aantal dodelijke slachtoffers en op de verticale as de kans per jaar op tenminste dat aantal slachtoffers. Het groepsrisico wordt bepaald binnen het zogenaamde invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Hoe meer personen per hectare in het invloedsgebied aanwezig zijn, hoe groter het aantal (potentiële) slachtoffers is, en hoe hoger het groepsrisico.

Voor het groepsrisico als gevolg van transport van gevaarlijke stoffen over (spoor-)wegen en water geldt een verantwoordingsplicht voor het bevoegd gezag. In de toelichting bij een bestemmingsplan binnen het invloedsgebied van een transportroute dient het bevoegd gezag in te gaan op de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp en de mogelijkheden van zelfredzaamheid (beperkte verantwoording groepsrisico). Als het groepsrisico groter is dan de oriëntatiewaarde dient het bevoegd gezag altijd in te gaan op alle genoemde aspecten van het externe risico (uitgebreide verantwoording groepsrisico). De hoogte van het groepsrisico en de toename ervan volgen uit een risicoberekening. In eenvoudige gevallen is de toepassing van vuistregels mogelijk.

(Beperkt) kwetsbare objecten

De inventarisatie en het definiëren van de (beperkt) kwetsbare objecten is een zeer belangrijk onderdeel van de planvorming. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) geeft een niet-limitatieve opsomming van objecten die als beperkt kwetsbaar of kwetsbaar moeten worden beschouwd.

Onder beperkt kwetsbare objecten worden verstaan (Bevi art. 1.1):

  • a. verspreid liggende woningen, woonschepen en woonwagens van derden met een dichtheid van maximaal twee woningen, woonschepen of woonwagens per hectare én dienst- en bedrijfswoningen van derden;
  • b. kantoorgebouwen, voorzover zij niet onder onderdeel l, onder c, vallen; c. hotels en restaurants, voorzover zij niet onder onderdeel l, onder c, vallen;
  • c. winkels, voorzover zij niet onder onderdeel l, onder c, vallen; e. sporthallen, sportterreinen, zwembaden en speeltuinen;
  • d. kampeerterreinen en andere terreinen bestemd voor recreatieve doeleinden, voorzover zij niet onder onderdeel l, onder d, vallen;
  • e. bedrijfsgebouwen, voorzover zij niet onder onderdeel l, onder c, vallen;
  • f. objecten die met de onder a tot en met e en g genoemde gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven, het aantal personen dat daarin doorgaans aanwezig is en de mogelijkheden voor zelfredzaamheid bij een ongeval, voorzover die objecten geen kwetsbare objecten zijn,
  • g. objecten met een hoge infrastructurele waarde, zoals een telefoon- of elektriciteitscentrale of een gebouw met vluchtleidingsapparatuur, voorzover die objecten wegens de aard van de gevaarlijke stoffen die bij een ongeval kunnen vrijkomen, bescherming verdienen tegen de gevolgen van dat ongeval;

Onder kwetsbaar object worden verstaan(onderdeel I uit Bevi):

  • a. woningen, woonschepen en woonwagens, niet zijnde woningen, woonschepen of woonwagens als bedoeld in bovengenoemd onderdeel b, onder a;
  • b. gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, zoals: 1º. ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen; 2º. scholen, of 3º. gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor dagopvang van minderjarigen;
  • c. gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, waartoe in ieder geval behoren: 1º. kantoorgebouwen en hotels met een bruto vloeroppervlak van meer dan 1500 m2 per object, of 2º. complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk bruto vloeroppervlak meer dan 1000 m2 bedraagt en winkels met een totaal bruto vloeroppervlak van meer dan 2000 m2 per winkel, voorzover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd, en
  • d. kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen.

De opsomming van objecten geeft het bevoegd gezag de ruimte om voor niet-genoemde objecten een eigen afweging te maken. Eveneens staat het bevoegd gezag vrij om een beperkt kwetsbaar object als een kwetsbaar object te behandelen.

Inventarisatie van het plangebied

Bij de inventarisatie van risicobronnen rondom het plangebied is gebruik gemaakt van de “Risicokaart Nederland” (samenwerking van het Rijk, de provincies en de gemeenten). Hierbij zijn de volgende vier risicobronnen aangetroffen:

  • 1. Propaantank, golfbaan Golfhorst;
  • 2. Provinciale weg N277, N270/N277 Yselstein- N277/A67 (afrit 38 Helden);
  • 3. Spoor, trajectnummer 12BL.4.
  • 4. Buisleidingen A-520, A-578 en A-665;

In onderstaande uitsnede zijn deze risicobronnen nabij het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.KBGRANDORSE-BP02_0036.png"

Uitsnede risicokaart (plangebied ongeveer met blauwe omlijning aangegeven)

  • 1. Propaantank, golfbaan Golfhorst

In het Activiteitenbesluit en de -regeling zijn eisen opgenomen over de opslag van propaan in tanks. Dit is van toepassing op propaanopslag als een tank (maximaal 2) een inhoud hebben van maximaal 13 m3. Voor propaantanks met een inhoud groter dan 13 m3 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) het uitgangspunt. De propaantank horende bij golfbaan Golfhorst heeft een grote van 5 m3 en valt daarmee onder het activiteitenbesluit en is geen inrichting in het kader van het Besluit externe veiligheid inrichtingen. Op basis van de gegevens van de risicokaart dient een veiligheidsafstand van 25 meter te worden aangehouden ten opzichte van de propaantank. De afstand van de propaantank tot de eigen perceelsgrens bedraagt circa 295 meter waardoor de nieuwe ontwikkelingen op ruim voldoende afstand zijn gelegen. Voor onderhavige planontwikkeling is deze risicobron derhalve niet relevant.

  • 2. Rijksweg A67 en provinciale weg N277

De N277 wordt in de risicokaart aangegeven als een incident regionale weg. De plaatsgebonden risicocontour (PR 10-6) is nul. Voor het groepsrisico geldt een overschrijdingsfactor van < 0,1 maal de oriëntatiewaarde.

Uit de recente telgegevens van Rijkswaterstaat blijkt dat over de Midden Peelweg LF1 en LF2 stoffen worden getransporteerd. Hiervoor geldt een invloedsgebied van max. 45 meter. Een gedeelte van het plangebied valt binnen het invloedsgebied van deze weg, derhalve is een verantwoording van het groepsrisico aan de orde, zie hiervoor Bijlage 11 bij de toelichting van dit bestemmingsplan.

De aanwezige A67 is gelegen op een afstand van meer dan 3 km van het plangebied. Er is geen sprake van een plaatsgebonden risicocontour (PR 10-6). Deze afstand is dermate groot dat hier geen rekening mee gehouden hoeft te worden in het kader van onderhavig planvoornemen.

Vanwege het transport van toxische gassen over de weg geldt een invloedsgebied van 4 km. Hiermee valt het zuidelijk deel van het binnen het invloedsgebied en is voor dit aspect eveneens een verantwoording van het groepsrisico aan de orde, zie hiervoor Bijlage 11 bij de toelichting van dit bestemmingsplan.

  • 3. Spoorlijn

Door de gemeente Horst aan de Maas loopt de spoorlijn Eindhoven – Venlo (trajectnummer 12BL.4). Over de spoorlijn worden o.a. brandbare gassen en brandbare vloeistoffen vervoerd. Het plangebied ligt op een afstand van circa 1.200 meter van de spoorlijn. Van de spoorlijn zijn de navolgende gegevens in tabel 2 bekend.

Stofcategorie   Hoeveelheden (ketelwagens)   Maximale effectafstand (m)  
  Afstand plangebied   1200 meter        
  Plaatsgebonden risicocontour   8 meter        
A   Brandbaar gas   2150       460  
B2   Toxisch gas   0       995  
B3   Zeer toxisch gas   0       > 4000  
C3   Zeer brandbare vloeistof   0       35  
D3   Toxische vloeistof   0       375  
D4   Zeer toxische vloeistof   0       > 4000  

Tabel 2: Gegevens spoorlijn

Gelet op bovenstaande is de afstand van het plangebied tot de spoorweg dermate groot dat hier geen rekening mee gehouden hoeft te worden in het kader van onderhavig planvoornemen.

  • 4. Buisleidingen

Binnen het plangebied zijn een drietal hogedrukgasleidingen van de Gasunie aanwezig.

Voor buisleidingen met een druk hoger dan 4000 kPa geldt dat het plaatsgebonden risico op 5 meter aan weerzijden van de leiding niet meer dan 10-6 mag zijn. Er wordt daarbij gemeten vanaf het hart van de leiding. De exploitant dient hier bij de aanleg rekening mee te houden. Binnen deze zone zijn kwetsbare objecten niet toegestaan en beperkt kwetsbare objecten niet wenselijk. In het bestemmingsplan dient deze zone ook als veiligheidszone bestemd te worden.

Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting bij een calamiteit. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit invloedsgebied wordt begrensd door de 1%-letaliteitsgrens: de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen.

Omdat het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van enkele hoge druk aardgasleidingen is nader onderzoek vereist om te beoordelen of de buisleidingen een belemmering vormen voor het plangebied.

Hoogspanningslijnen

Hoewel hoogspanningslijnen geen onderdeel uitmaken van externe veiligheid is volledigheidshalve onderzocht of er hoogspanningslijnen in of nabij het plangebied zijn gelegen. Dit gelet op het beleidsadvies van het voormalige ministerie van Vrom in 2005 in verband met magnetische velden als mogelijke veroorzaker van leukemie bij kinderen. VROM adviseert hierin om te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven binnen de zogenaamde magneetveldzone.

Nabij het plangebied is een hoogspanningslijn gelegen. Het betreft de lijn Maasbracht-Boxmeer (380 kv), gelegen op een afstand van circa 1,5 kilometer. Deze lijn heeft aan weerszijde een indicatieve (magnetische) zone van 155 meter. Het plangebied ligt ver buiten deze zone. De hoogspanningsleiding leidt derhalve niet tot belemmeringen voor het planvoornemen.

Nader onderzoek buisleidingen

Aangzien het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van enkele hogedruk aardgasleidingen is nader onderzocht of de buisleidingen een belemmering vormen voor het plangebied. Tevens is bepaald welke effecten het plan heeft op de hoogte van het groepsrisico van de betreffende buisleidingen. De berekeningen hebben overeenkomstig de voorschriften plaatsgevonden met het rekenprogramma CAROLA. Dit nader onderzoek externe veiligheid buisleidingen is als Bijlage 10 bij dit bestemmingsplan gevoegd.

Uit de berekening volgt dat het plangebied nagenoeg volledig is gelegen binnen de 100%-letaliteitsafstand voor externe veiligheid van de buisleidingen A-578-deel-1 en A-665-deel-1 en grotendeels binnen de 100% letaliteitsafstand van buisleiding A-520-deel-1 gelegen, zodat de invloed van het plan op de hoogte van het groepsrisico voor deze buisleidingen is bepaald.

Plaatsgebonden risico

Uit de berekening met behulp van het programma CAROLA blijkt dat voor buisleiding A-520-deel-1 sprake is van een PR10-6-risicocontour ter hoogte van het plangebied. Voor de overige buisleidingen wordt ter hoogte van het plangebied geen 10-6-risicocontour berekend.

De gemeente Horst aan de Maas is met de Gasunie overeengekomen maatregelen te treffen waardoor de PR10-6- risicocontour van buisleiding A-520-deel-1 ter hoogte van het stallencomplex komt te vervallen. Deze maatregelen bestaan uit striktere begeleiding van werkzaamheden en extra diepteligging (d.w.z. het ophogen van het maaiveld met 20 cm).

Na het treffen van deze maatregelen is geen sprake meer van een PR10-6-risicocontour ter hoogte van het stallencomplex. Wel is in het noordelijk en zuidelijk deel van het plangebied nog sprake van een PR 10-6 -contour die deels over het plangebied ligt. Bij de nadere invulling van de kavel met de bestemming “Zone hippische bedrijven” dient rekening gehouden te worden met deze contour. In de navolgende afbeelding is de ligging van de PR 10-6-risicocontouren weergegeven

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.KBGRANDORSE-BP02_0037.png"

Afbeelding PR10-6-risicocontouren (groene lijn) buisleiding A-520-deel-1 na maatregelen (bron: Gasunie)

Voor beide gebieden is in het bestemmingsplan de nadere aanduiding 'Veiligheidszone -Leiding' op de verbeelding opgenomen. Binnen deze aanduiding mogen in beginsel geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten (waaronder woningen) worden opgericht.

Berekening hoogte groepsrisico

Omdat het plangebied is gelegen binnen de zowel de 100% als de1% letaliteitsafstand van de genoemde buisleidingen, is met behulp van het programma CAROLA (versie 1.0.0.52, parameterbestand 1.3) de hoogte van het groepsrisico inzichtelijk gemaakt. De berekeningen zijn voor zowel de huidige situatie als voor de toekomstige situatie uitgevoerd. Ter hoogte van het plangebied zijn echter door Gasunie, in opdracht van gemeente Horst aan de Maas, mitigerende maatregelen genomen ter reductie van het risico. Derhalve is in deze rapportage het groepsrisico ter hoogte van het plangebied specifiek beschouwd. De resultaten zijn in onderstaande tabel samengevat:

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.KBGRANDORSE-BP02_0038.png"

* Normwaarde: de maximale waarde van het groepsrisico ten opzichte van de oriëntatiewaarde. De maximale waarde wordt berekend als het product van de frequentie met het kwadraat van het aantal slachtoffers. Een normwaarde > 1 betekent een overschrijding van de oriëntatiewaarde

Uit deze berekeningen blijkt dat in de huidige situatie en de toekomstige situatie de oriëntatiewaarde voor alle drie de buisleidingen niet wordt overschreden. Ook de 0,1 maal de oriëntatiewaarde wordt zowel in de huidige als toekomstige situatie niet overschreden. Het planvoornemen leidt wel voor alle buisleidingen tot een rekenkundige toename van de hoogte van het groepsrisico. Conform artikel 12 lid 3 van het Besluit externe veiligheid buisleidingen juncto artikel 8 van de Regeling externe veiligheid buisleidingen is derhalve sprake van een beperkte verantwoordingsplicht.

Verantwoording groepsrisico

Uit het onderzoek blijkt dat een (beperkte) verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk is met betrekking tot transporten met gevaarlijke stoffen over de A-67 alsmede door buisleidingen. Deze verantwoording is als Bijlage 11 bij de toelichting van dit bestemmingsplan gevoegd.

Met het invullen van de verantwoordingsplicht wordt antwoord gegeven op de vraag in hoeverre externe veiligheidsrisico's in het plangebied worden geaccepteerd en welke maatregelen getroffen zijn om het risico zoveel mogelijk te beperken.

Uit deze verantwoording blijkt dat het risico op een incident met een hoge druk aardgasleiding voornamelijk bepaald wordt door het risico van schade aan de leiding door (graaf)werkzaamheden nabij de leiding. Daarnaast is ook gekeken naar de risico's ten gevolge van een mogelijk incident met toxische stoffen op met name de A67.

Een belangrijkste bronmaatregel om het risico van een incident met de aardgasleiding te verkleinen is het opnemen van een omgevingsvergunningstelsel voor een strook aan weerszijden van de aardgastransportleiding. Daarnaast dient in het bestemmingsplan te worden opgenomen dat binnen de belemmeringsstrook een bouwverbod geldt.

In het bestemmingsplan is ter van de buisleidingen een dubbelbestemming 'Leiding – Gas' opgenomen. Voor gronden binnen deze bestemming geldt een bouwverbod en geldt voor bepaalde bodemingrepen een omgevingsvergunningstelsel.

Daarnaast wordt geadviseerd om grondwerkzaamheden, zoals heien, op minder dan 20 meter van de buisleiding onder toezicht van de leidingbeheerder te laten uitvoeren. Door deze maatregelen wordt het groepsrisico verder gereduceerd.

Voor gebouwen die binnen het plangebied worden gerealiseerd is het raadzaam rekening te houden met het het realiseren van veilige vluchtroutes in de luwte van het gebouw. Hierdoor worden de gevolgen van hittebestraling beperkt.

Om personen goed te kunnen beschermen tegen de effecten van een giftige gaswolk dienen ramen en deuren dan ook goed gesloten te kunnen worden. Aangezien het nieuwbouw betreft, zal op grond van de vigerende bouwregelgeving voldoende aandacht aan de luchtdichtheid geschonken worden. Eventueel aanwezige luchtbehandelingsinstallaties dienen met één handeling uitgeschakeld te worden.

Bij de inrichting van het plangebied dienen voldoende vluchtwegen aanwezig te zijn om het plangebied in geval van calamiteit te ontvluchten. De vluchtwegen dienen van de leiding cq. A67 af gericht te zijn.

In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat de zelfredzaamheid kan worden verbeterd door maatregelen zoals een waarschuwings- en alarmeringssysteem en risicocommunicatie (hoe te handelen bij een incident, gebaseerd op de relevante scenario's). In geval van een calamiteit is een snelle alarmering van aanwezige personen binnen het effectgebied essentieel voor een goede zelfredzaamheid. Daarnaast zijn het opstellen van een bedrijfsnoodplan en de bedrijfshulpverlening inrichten en oefenen op het beschreven scenario interne maatregelen die de zelfredzaamheid verhogen.

Per 1 januari 2024 wordt de Omgevingswet van kracht. Hierdoor vinden wijzigingen plaats in de regelgeving, ook voor het aspect externe veiligheid, waardoor mogelijke aanvullende voorschriften noodzakelijk zijn in de vergunningverlening bij realisering van het voornemen.

6.6 Verkeer en parkeren

Met betrekking tot onderhavige planontwikkeling dienen de (eventuele) gevolgen voor de verkeersafwikkeling en de verkeersveiligheid alsmede het parkeren tijdens reguliere en bijzondere omstandigheden (evenementen) inzichtelijk te worden gemaakt.

Hiertoe is een verkeersonderzoek uitgevoerd, dat als Bijlage 12 bij dit bestemmingsplan is opgenomen. Op basis van de resultaten van het uitgevoerde verkeersonderzoek kan worden geconcludeerd, dat:

  • Reguliere wedstrijden en kleinere evenementen niet leiden tot een noemenswaardige verandering in de doorstroming en verkeersveiligheid op de Midden-Peelweg N277;
  • Vanaf 10.000 bezoekers (per dag) beperkte afwikkelingsproblemen kunnen ontstaan op het zuidelijk deel van de N277, met name rondom de aansluiting A67. Het gedeelte tussen de aansluiting A67 en rotonde Kleefsedijk is vormgegeven als 2 rijstroken per richting, echter direct ten noorden van de rotonde wordt de N277 teruggebracht naar 1 rijstrook per richting. Bij overbelasting zal het verkeer vanaf dit punt stagneren, waardoor filevorming (langzaam rijdend) en terugslag kan gaan ontstaan. Daarnaast kunnen bij grotere evenementen (meer dan 15.000 bezoekers) ook knelpunten op het gebied van verkeersveiligheid binnen de kom van Ysselstein en als gevolg van sluipverkeer. Op piekmomenten kan dit leiden tot onveilige situaties.
  • Met betrekking tot de parkeervoorzieningen zijn voor de wekelijkse evenementen/-wedstrijden ca 500 parkeerplaatsen nodig. Hier wordt momenteel reeds in voorzien. Bij een evenement met 10.000 bezoekers zijn circa 4.200 parkeerplaatsen nodig.

Naar aanleiding van bovenstaande conclusies worden onder andere navolgende aanbevelingen geadviseerd:

  • Bij evenementen vanaf een omvang met 10.000 bezoekers per dag zijn aanvullende verkeersmaatregelen en parkeergeleiding nodig. Op basis van het gemeentelijk evenementenbeleid zullen hiertoe verkeersregelaars worden ingezet en kunnen andere verkeersmaatregelen worden voorgeschreven. Zo kan bij grootschalige evenementen ter voorkoming van sluipverkeer een tijdelijke wegafsluiting (voor niet aanwonenden) aan de orde zijn.
  • Om ook bij grote evenementen (>10.000 bezoekers) voldoende parkeergelegenheid te kunnen aanbieden en daarmee wild parkeren in de berm langs de N277 te voorkomen worden tijdelijke overloop parkeergebieden ingericht voor bezoekers op nabij gelegen percelen alsmede percelen elders (naburige recreatieve attracties en/of bedrijventerreinen), waarna bezoekers met een pendeldienst naar het PEC/het evenemententerrein worden gebracht.

Aanpassingen bestemmingsplan

Aantal bezoekers

Mede op basis van de conclusies en aanbevelingen uit het verkeersonderzoek alsmede ingediende zienswijzen op het eerdere ontwerpbestemmingsplan is in dit aangepaste ontwerp bestemmingsplan het aantal bezoekers dat planologisch wordt toegestaan terug gebracht tot de volgende maximale bezoekersaantallen:

  • met maximaal 10.000 bezoekers per dag en maximaal 175.000 bezoekers per jaar;
  • de maximale aantallen zijn inclusief deelnemers aan wedstrijden.

Dergelijke bezoekersaantallen zijn met name van toepassing op de grote wedstrijden en evenementen die gemiddeld 1 x per maand plaatsvinden. Voor de reguliere wedstrijden en middelgrote evenementen zijn de bezoekersaantallen aanzienlijk lager met maximaal 1.000 bezoekers.

Het voornemen om 1 à 2 keer per jaar binnen het plangebied wedstrijden en evenementen te houden met meer dan 10.000 bezoekers per dag wordt niet (meer) mogelijk gemaakt in het bestemmingsplan; ook niet via een wijzigingsbevoegdheid. Hiervoor moet dus een 'buitenplanse' vergunning aangevraagd worden. Via deze weg kunnen door de gemeente specifieke voorschriften worden voorgeschreven en randvoorwaarden worden opgenomen met betrekking tot onder andere de verkeersregulering, maar ook andere aspecten zoals geluid.

Parkeervoorzieningen

Het bestaande parkeerterrein bij het PEC (oppervlakte van ca 4,5) voorziet reeds in ca. 2.250 parkeerplaatsen. Daarnaast wordt het terrein ten zuiden van de hippische boulevard (1,5 ha) ingericht als overloop parkeergebied. Hier kunnen 750 parkeerplaatsen worden gerealiseerd. Tenslotte kan een recent verworven agrarisch perceel (4,3 ha) ten zuidwesten van de eventingroute bij grotere evenementen worden ingezet als extra overloop parkeer terrein met ruimte voor 1.250 tot 1.500 parkeerplaatsen.

Op basis van het uitgevoerde onderzoek leidt een dergelijk aantal bezoekers niet tot belemmeringen van het voornemen met betrekking tot het aspect verkeer en parkeren.

6.7 Kabels en leidingen

In het plangebied is een ondergrondse aardgastransportleiding gesitueerd met een beschermingszone, die als zodanig in dit bestemmingsplan juridisch is geborgd. Voordat grondverstorende werkzaamheden worden verricht dient afstemming met de Gasunie plaats te vinden.

De aanwezigheid van overige kabels en leidingen met betrekking tot de nutsvoorzieningen in de omgeving is evident. Bij het nader uitwerken van de aansluitingen, dient met de verschillende netwerkbeheerders contact te worden opgenomen.

6.8 Duurzaamheid

In het bestemmingsplan zijn de ambities van de gemeente op het gebied van duurzaamheid, energietransitie en klimaatadaptatie en de vertaling daarvan in de gebiedsontwikkeling (gebouwen en buitenruimte) indirect doorvertaald. Bijvoorbeeld door de realisering van waterberging in het groenblauw raamwerk, toestaan van ondergeschikte duurzame energie voorzieningen zoals zonnepanelen, aanleg en onderhoud van groenvoorzieningen, het ontkoppelen van hemelwater en waterberging.

Bij voorliggend planvoornemen wordt daarnaast, voor zover dit betreft de te realiseren nieuwbouw, het aspect duurzaam bouwen in acht genomen. Voor de inrichting van het terrein zullen geen uitlogende materialen zoals lood, koper of zink worden gebruikt.

In de bestemmingsregels is de realisering van ondergeschikte duurzame energie voorzieningen, zoals zonne-collectoren op eigen terrein mogelijk gemaakt.

Hoofdstuk 7 Economische en maatschappelijke aanvaardbaarheid

7.1 Economische uitvoerbaarheid

Op 1 juli 2008 zijn samen met de Wet ruimtelijke ordening bepalingen over Grondexploitatie (Afdeling 6.4 Wro) in werking getreden. Artikel 6.12, lid 1 Wro bepaalt dat de gemeenteraad wordt verplicht om de gronden, waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen, een exploitatieplan op te stellen. Artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening geeft aan om welke bouwplannen het gaat.

Hoofdregel is dat er een plicht bestaat voor het opstellen van een exploitatieplan. Onder artikel 6.12, lid 2 Wro wordt hierop echter een aantal uitzonderingsmogelijkheden geboden:

  • het verhaal van kosten over de in het plan of besluit begrepen kosten is anderszins verzekerd;
  • het is niet nodig een tijdvak te bepalen waarbinnen de grondexploitatie zal plaatsvinden;
  • het is niet nodig een fasering op te nemen waarbinnen werken, werkzaamheden en bouwplannen uitgevoerd moeten worden;
  • het is niet nodig eisen en/of regels omtrent de uitvoering te stellen aan het bouwrijp maken en/of de inrichting van de openbare ruimte en/of de aanleg van nutsvoorzieningen;
  • het is niet nodig regels te stellen omtrent de uitvoering van de in het bestemmingsplan opgenomen bepalingen omtrent sociale huur en/of koopwoningen, kavels voor particulier opdrachtgeverschap of branches in de detailhandel.

Als gevolg van bovenstaande behoeft geen exploitatieplan te worden opgesteld. De betrokken gronden zijn in eigendom van de gemeente Horst aan de Maas. Door middel van de uitgifteprijs van de gronden is verzekerd dat het planvoornemen financieel uitvoerbaar is.

7.2 Maatschappelijke aanvaardbaarheid

Destijds heeft het voormalige ontwerp bestemmingsplan reeds 6 weken ter inzage gelegen, van 16 maart 2018 tot en met 26 april 2018. Na de ter inzage ligging van het ontwerpplan heeft het plan geruime tijd stil gelegen. Nadat het plan weer is opgepakt en is het bestemmingsplan en bijbehorende onderzoeken geactualiseerd en aangepast, waarbij waar mogelijk rekening is gehouden met de binnnengekomen zienswijzen op het eerdere ontwerpbestemmingsplan.

Vooroverleg

Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft aan dat de gemeente bij de voorbereiding van een ruimtelijke ontwikkeling overleg moeten plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Hiertoe is het aangepaste concept ontwerp bestemmingsplan opnieuw toegezonden aan de betreffende instanties. Naar aanleiding van de provinciale reactie is het concept salderingsplan na afstemming met de provincie aangepast. Daarnaast zijn enkele ondergeschikte tekstuele aanpassingen doorgevoerd.

Zienswijzen

Gelet op de lange periode die verstreken is en gelet op de aanpassingen in het ontwerpbestemmingsplan, is ervoor gekozen het aangepaste ontwerpbestemmingsplan nogmaals gedurende 6 weken ter inzage te leggen, zodat iedereen hier een reactie op kan geven.

Eventuele zienswijzen zullen worden samengevat, voorzien van een gemeentelijke beantwoording en zonodig worden verwerkt in het bestemmingsplan, dat ter vaststelling aan de gemeenteraad aangeboden zal worden.

Hoofdstuk 8 Juridische toelichting

8.1 Algemene opzet

Een bestemmingsplan is een planologische regeling die zowel de burger als de overheid rechtstreeks bindt. De regels en verbeelding dienen als één geheel te worden beschouwd en kunnen niet los van elkaar worden gezien.

De toelichting op de regels en verbeelding is niet juridisch bindend, maar biedt wel inzicht in de belangenafweging die tot de aanwijzing van bestemmingen heeft geleid en kan bovendien dienst doen bij planinterpretatie.

Om inzicht te geven in de juridische opzet zijn hierna de systematiek en de opbouw van het bestemmingsplan toegelicht.

Vergelijkbare bestemmingsplannen

SVBP 2012 geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. Dit om de gewenste vergelijkbaarheid zeker te stellen. De standaarden hebben geen betrekking op de toelichting van het bestemmingsplan. De toelichting maakt immers - strikt juridisch gezien - geen deel uit van het bestemmingsplan.

De verbeelding van het bestemmingsplan bestaat uit een verzameling geografische bepaalde objecten, die zijn opgeslagen in een digitaal ruimtelijk informatiesysteem. De objecten zijn voorzien van bestemmingen met bijbehorende doeleinden en regels. Er wordt uitdrukkelijk op gewezen dat de standaarden geen betrekking hebben op de inhoud van een bestemmingsplan.

Bestemmingen

Het centrale onderdeel van een bestemmingsplan is de bestemming. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening worden aan de in het plan begrepen grond bestemmingen toegewezen met bijbehorende doeleinden. Aan de bestemmingen zijn regels gekoppeld over het gebruik van de in het plan begrepen grond en van de zich daar bevindende bouwwerken.

Dit bestemmingsplan bevat ook dubbelbestemmingen. Deze overlappen bestemmingen en geven eigen regels, waarbij sprake is van een rangorde tussen de bestemmingen en de dubbelbestemmingen.

Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken binnen een bestemming of dubbelbestemming nader of specifieker te regelen. Het gaat hierbij om specificaties met betrekking tot het gebruik of de bouwmogelijkheden. De aanduidingen hebben daardoor juridische betekenis en komen ook altijd in de regels van het bestemmingsplan voor.

Verbeelding

De verbeelding heeft een belangrijke rol bij het bepalen van de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden in het buitengebied. Daartoe zijn op de verbeelding bestemmingsvlakken en aanduidingen opgenomen. Aan de ondergrondgegevens op de verbeelding, zoals ingetekende gebouwen, kunnen geen rechten worden ontleend. Daar staat tegenover dat het ontbreken van dergelijke ondergrondgegevens ook niet leidt tot een beperking van rechten. De ondergrondgegevens hebben dus uitsluitend een illustratief karakter. Deze gegevens zijn een hulpmiddel voor het bepalen van bestemmingsvlakken en bouwvlakken.

Bestemmingsregeling

De opbouw van de regels is gelijk aan Standaard Vergelijkbare

Bestemmingsplannen 2012. De opbouw is als volgt:

  • betekenisafspraken (Hoofdstuk 1 Inleidende regels);
  • de gebruiks- en bouwregels per bestemming (Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels);
  • algemene regels (Hoofdstuk 3 Algemene regels);
  • overige regels (Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels).

Een bestemmingsartikel (Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels) wordt uit de volgende leden in deze volgorde opgebouwd:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • nadere eisen;
  • afwijken van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijken van de gebruiksregels (niet van toepassing in dit plan);
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • wijzigingsbevoegdheid (niet van toepassing in dit plan).

Ontwikkelingen die niet in de regels mogelijk zijn gemaakt, zijn uitsluitend mogelijk via een buitenplanse procedure.

8.2 De (dubbel) bestemmingen

Bestemmingen

In deze paragraaf worden de enkel- en dubbelbestemmingen en de gebiedsaanduidingen nader toegelicht. De inhoud van het plan is in hoofdstuk 5 al bestemmings- en gebiedsgericht toegelicht en onderbouwd.

In deze paragraaf worden de juridische regels waar nodig per (dubbel)bestemming en gebiedsaanduiding in kort bestek nader toegelicht.

Artikel 3: Agrarisch met waarden

Deze bestemming reguleert het regulier agrarisch gebruik van de als zodanig aangeduide gronden. Oprichting van (bedrijfs)bebouwing is hier niet toegestaan. De specifieke opzet van de regeling en de inhoud is afgestemd op de regeling zoals deze is opgenomen in het vigerende bestemmingsplan buitengebied.

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer – overloop parkeren' zijn de gronden tevens bestemd voor de inrichting en het gebruik als overloopparkeergebied .

Artikel 4: Bos

Dit betreft het bestaande bosgebied de Heesberg, waarbinnen de eventing route is gerealiseerd. Betreffende gronden zijn voorzien zijn van een specifieke aanduiding. Ter plaatse zijn de gronden mede bestemd voor routegebonden dagrecreatieve activiteiten ten behoeve van de hippische sport, waaronder eventing-wedstrijden.

Naast de bescherming van natuurwaarden vormt in dit bosgebied recreatief medegebruik een belangrijke nevenfunctie en kan tevens houtproductie worden toegestaan.

Artikel 5: Gemengd – Hippische boulevard

Deze bestemming reguleert het toestaan van zorgvuldig landschappelijk ingepaste hippisch gerelateerde bedrijven en voorzieningen. De bestemmingsomschrijving omvat het soort bedrijven dat, mits hippisch gerelateerd, binnen deze bestemming kan worden toegestaan. De term hippisch gerelateerd is cruciaal voor het al dan niet toestaan van bedrijven. In de begripsbepaling is deze term nader ingevuld: een bedrijf dat zich bedrijfsmatig richt op hippische bedrijven en/of op bezoekers van, en/of deelnemers aan de paardensport;

Het toestaan van andere dan hippische bedrijven binnen het plangebied van Grandorse is voorts alleen bedoeld voor bedrijven die ook daadwerkelijk een functionele binding hebben met het plangebied door zich in hoofdzaak te richten op de hippische bedrijven binnen het plangebied, en/of op de bezoekers van, en/of deelnemers aan de binnen het plangebied te houden wedstrijden of andere evenementen in het kader van de paardensport (artikel 5.3.1 onder c).

In de gebruiksregels zijn nadere ruimtelijke randvoorwaarden voorgeschreven (zie art. 5.3.2 onder a.) alsmede de landschappelijke inpassing (zie art 5.3.2 onder b). De landschappeljike inpassing is middels een voorwaardelijke verplichting in artikel 5.1.2 onder a nader geborgd.

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer – overloop parkeren' zijn de gronden tevens bestemd voor de inrichting en het gebruik als overloopparkeergebied ten behoeve van het hippisch sportcomplex en evenemententerrein.

Artikel 6: Natuur

De bestemming Natuur komt qua opzet en inhoud overeen met de bestemming Natuur in het vigerende bestemmingsplan Buitengebied.

De gronden, die tevens zullen worden benut voor realisering van een waterbergingsvoorziening zijn voorzien van de aanduiding 'waterberging' .

Artikel 7: Sport – Hippisch sportcomplex

Voor de juridische regeling van dit bestemmingsvlak is waar mogelijk aangesloten op de bestaande vigerende regelingen.

De bestemmingsomschrijving van de gronden reguleert reeds bestaand gebruik en maakt een uitbreiding van de bestaande manege alsmede de bouw van een permanent stallencomplex met bijbehorende voorzieningen ten behoeve van de verplichte stalling van (maximaal 485) paarden bij wedstrijden/evenementen, mogelijk.

Het evenemententerrein is specifiek aangeduid. In de regels is het evenementenbeleid, voorzover het soort evenementen en aantal bezoekers betreft, gereguleerd. Binnen de bouwmogelijkheden van het terrein (het hippisch sportcentrum binnen het bouwvlak) kan het gebruik van de gebouwen ten behoeve van 2 inpandige longstay-appartementen voor grooms, stagiaires, en/of (buitenlandse) ruiters door middel van het toepassen van de afwijkingsbevoegdheid, artikel 7.4.1 worden toegestaan.

Artikel 8: Verkeer

De ontsluitingswegen en parkeerterrein binnen het gebied zijn bestemd tot 'Verkeer'.

De inmiddels ten behoeve van de verkeersveiligheid gerealiseerde brug over de Peelstraat is voorzien van de aanduiding 'brug'.

Artikel 9: Water

De binnen het gebied gelegen watergangen, zijn primair bestemd voor de berging en afvoer van water. De gronden hebben daarnaast een rol bij de ontwikkeling en beheer van natuurwaarden.

Artikel 10: Zone hippische bedrijven

Deze bestemming reguleert de gronden die mogen worden ingericht als bedrijfslocatie voor hippische bedrijven (zijnde productiegerichte en gebruiksgerichte paardenhouderijen). De bedrijven worden ieder voor zich afgebakend door een bestemmingsvlak.
De functionele, ruimtelijke en milieukundige randvoorwaarden zijn opgenomen in artikel 10.1.2. Met behulp van een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid kan een tweede bedrijfswoning per bedrijf en/of extra longstay-appartementen worden toegestaan.

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - hippische campus' is tevens een hippische opleidingsinstituut toegestaan voor max 60 leerlingen. Hier worden aanvullend op de realisering van reguliere voorzieningen bij een hippisch accommodatie (zoals rijhallen, paardenstallen, buitenpiste en overige voorzieningen) tevens lesruimten alsmede een appartementencomplex met algemene verblijfsruimten (waaronder een keuken met restaurant en diverse ontspanningsruimtem) toegestaan.

In de gebruiksbepaling zijn specifieke regels opgenomen voor het toestaan van buitenverlichting op het bedrijf. Deze regel is gericht op het behoud van de natuurwaarden in de directe omgeving van de bedrijven.

Daarnaast kan via een afwijkingsregeling (artikel 10.5) onder voorwaarden tevens een hippisch hulpbedrijf worden toegestaan.

Dubbelbestemmingen

Dubbelbestemmingen zijn bestemmingen die over een of meerdere onderliggende bestemmingen 'heen vallen' en een heel specifiek belang beogen te regelen. De regels van een dubbelbestemming gaan vóór die van de onderliggende bestemming(en). Teneinde een prioriteit te kunnen stellen in het geval er meerdere dubbelbestemmingen over elkaar lopen, is in artikel 23.1 een specifieke volgorde van toetsing voorgeschreven.

Artikel 11: Leiding- Gas

Deze dubbelbestemming reguleert de bescherming van een ondergronds gelegen hogedruk- gastransportleiding. Naast regeling met betrekking tot het bouwen en het gebruik van de gronden, is in artikel 22 een regeling opgenomen, die voorwaarde stelt aan bepaalde werken en werkzaamheden in het gebied.

Artikel 12: Waarde – Archeologie – 3 /artikel 13: Waarde – Archeologie- 4 / artikel 14: Waarde - Archeologie 6

Op gronden met deze dubbelbestemmingen is uitsluitend het bouwen van gebouwen en/of bouwwerken, waarbij de bebouwing minder diep reikt dan 50 centimeter onder de bestaande maaiveldhoogte, zonder specifiek onderzoek, toegestaan. Met dien verstande dat het bouwen van bouwwerken met een oppervlakte van minder dan 500 m2 c.q. 1.500 m2 in alle gevallen is toegestaan.

Het niet mogen bouwen dieper dan 50 m, zonder dat sprake is van een archeologisch onderzoek, waarmee kan worden aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad., maakt het oprichten van bouwwerken met een fundering onderzoeksplichtig.

Aangezien de archeologische waarde zich onder de 50 cm gemeten vanaf bestaande maaiveldhoogte bevindt, kan ook met het ophogen van de gronden een aantasting van de archeologische waarden worden voorkomen.

In artikel 22.1 is een equivalent van de regeling voor het verrichten van werkzaamheden opgenomen.

Artikel 15: Waterstaat – Profiel van de vrije ruimte

Teneinde de gronden gelegen binnen maximaal 5 m vanuit de insteek van de watergangen zodanig te kunnen beschermen, dat onderhoud aan de watergangen mogelijk blijft, is deze dubbelbestemming opgenomen. Daarnaast wordt met de dubbelbestemming de ontwikkeling en bescherming van de ecologische waarden van de waterloop beoogd door hermeandering en herinrichting van meer natuurvriendelijke oevers mogelijk te maken.