direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Veld Oostenrijk 13 - Horst
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1507.HOVELDOOSTENRIJK13-BPV1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel van het bestemmingsplan

Limgroup, gevestigd aan Veld Oostenrijk 13 te Horst, is een vooruitstrevend en innovatief internationaal opererend agrarisch veredelings- en onderzoeksbedrijf actief in asperge, zacht fruit en paddenstoelen.

Met name op het gebied van asperge is Limgroup, voorheen opererend onder de naam Limseeds, een wereldwijde, toonaangevende speler met rassen voor alle klimaatgebieden en toepassingen.

De veredelingsactiviteiten betreffende zacht fruit en paddenstoelen zijn nog jong maar hebben eenzelfde doelstelling als die betreffende asperge: kwalitatief hoogwaardige rassen ontwikkelen voor de mondiale markt.

Binnen Limgroup versterken de wetenschappelijke onderzoeksteams en de teeltteams elkaar onderling door synergie en samenwerking in kennisuitwisseling en onderzoeksfaciliteiten.

De hoofdlocatie is gevestigd aan Veld Oostenrijk 13. Aan de Schengweg 5a-7 is een nevenlocatie gevestigd. Deze twee locaties zijn slechts gescheiden door de Schengweg. Tezamen vormen ze één bedrijf.

De Limgroup streeft na om flexibele mogelijkheden te hebben om een verdere uitbreiding van tuinbouwkassen, teeltondersteunende voorzieningen en bijbehorende bedrijfsruimte op de binnen de contouren van het concentratiegebied glastuinbouw gelegen percelen te kunnen realiseren, ter uitbreiding van de bestaande bedrijfsactiviteiten.

1.2 Ligging en begrenzing van het plangebied

Het plangebied van het onderhavige project, met een omvang van circa 9 ha, omvat (delen van) de percelen 464, 465, 466, 537, 988, 989, 1263, 1316, 1317, 1336 en 1351 (ged.) gelegen in de sectie O van de kadastrale gemeente Horst. Op onderstaande figuur is het plangebied rood omkaderd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.HOVELDOOSTENRIJK13-BPV1_0002.jpg"

Figuur 1: plangebied

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

Het plangebied is gelegen binnen het bestemmingsplan 'Buitengebied 2009 Deelgebied 2' van de gemeente Horst aan de Maas. Dit bestemmingsplan is op 6 oktober 2009 vastgesteld door de raad. Het plangebied heeft hierin de bestemmingen Agrarische doeleinden, Agrarisch onderzoekscentrum en de aanduiding Agrarisch bouwkavel (deels ongebouwd) gekregen. De voor Agrarische doeleinden aangewezen gronden zijn bestemd voor agrarisch grondgebruik; agrarische bedrijven en bedrijfswoningen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding "agrarische bouwkavel". De typering 'Agrarisch onderzoekscentrum' is passend voor het beoogde gebruik en zou als bestemming ook doorgetrokken moeten worden over de bestemming Agrarische doeleinden, zodat het gebied waarover het bedrijf Limgroup zich aan Veld Oostenrijk uitstrekt, cq waar de uitbreidingsmogelijkheden zijn voorzien, een gelijkluidende bestemming krijgt, welke recht doet aan het gebruik. Een en ander conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012.

Het voorliggende bestemmingsplan 'Veld Oostenrijk 13 - Horst' van de gemeente Horst aan de Maas voorziet in een adequate planologisch-juridische regeling voor het project.

1.4 Leeswijzer

Deze toelichting bestaat uit de volgende delen. Na deze inleiding volgt hoofdstuk 2 met een beschrijving van het plangebied. In hoofdstuk 3 wordt het plan getoetst aan het geldende ruimtelijke beleid. Hoofdstuk 4 bevat een beschrijving van de te regelen ruimtelijke ontwikkeling zelf. Vervolgens geeft hoofdstuk 5 inzicht in de relevante milieu-planologische aspecten. De uitvoerbaarheid is neergelegd in hoofdstuk 6 en ten slotte de juridische toelichting in hoofdstuk 7.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het plangebied

2.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt de ligging van het plangebied op gemeentelijk niveau en de feitelijke
situatie van het plangebied beschreven. Ook wordt er ingegaan op de aanwezige
ruimtelijk-functionele structuur van het plangebied en omgeving. Ook worden de huidige
landschaps- en cultuurhistorische waarden van het plangebied beschreven.

2.2 Ruimtelijke structuur

Het plangebied is gelegen ten noorden van het centrum van Horst (gemeente Horst aan de Maas) en ten zuidwesten van de A73 en maakt deel uit van het glastuinbouwconcentratiegebied Veld Oostenrijk. Het plangebied wordt aan de oostzijde begrensd door Veld-Oostenrijk, aan de noordzijde door de kassen behorende bij het bedrijf aan Veld-Oostenrijk 27, aan de zuidzijde door de Schengweg en aan de westzijde door percelen met de bestemming agrarisch met landschappelijke en natuurwaarden, deels in bezit van Limgroup. Het plangebied wordt ontsloten door de weg Veld-Oostenrijk, zijnde een geasfalteerde weg die toegankelijk is voor doorgaand verkeer.

Op dit moment zijn midden in het plangebied de bedrijfsbebouwing in de vorm van kassen, bedrijfsruimtes, laboratoria en kantoren van Limgroup gesitueerd. Aan de achterzijde bevindt zich, aan drie zijden ingebouwd tussen de kassen, een bassin voor de opvang van hemelwater. De overige gronden zijn in gebruik als akkerland, met een woning met paardenstal nabij de hoek Veld-Oostenrijk-Schengweg. Betreffend perceel is verworven en wordt bij de plannen betrokken. Binnen de huidige agrarische bedrijfsbestemming ten behoeve van glastuinbouw (Veld Oostenrijk 9) bevindt zich een bedrijfswoning. Dit voormalig glastuinbouwbedrijf wordt door het nu aan de orde zijnde bestemmingsplan betrokken bij de bestemming voor Limgroup.

Omgeven door het plangebied bevinden zich twee burgerwoningen (Veld Oostenrijk 17 en 21).

De overzijde van Veld-Oostenrijk wordt gekenmerkt door een menging van vooral burgerwoningen, een agrarisch hulpbedrijf en een agrarisch bedrijf (bloembollenteelt). Langs de Schengweg bevinden zich alleen maar agrarische bedrijven (glastuinbouw en een pluimveehouderij) en een door burgers bewoonde woning.

Ten westen is het landgoed de Gortmeule gesitueerd.

Ten (noord)westen, op grotere afstand, van het plangebied liggen de Castenrayse Vennen en de Schadijksche bossen.

Onderstaand is op een plattegrond en een luchtfoto weergegeven waar het plangebied zich bevindt en hoe de omgeving eruit ziet.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.HOVELDOOSTENRIJK13-BPV1_0003.jpg"

Figuur 2a: Plattegrond

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.HOVELDOOSTENRIJK13-BPV1_0004.jpg"

Figuur 2b: Luchtfoto

2.3 Functionele structuur

Horst en daarmee ook het noordelijker gelegen plangebied bevindt zich tussen het beekdal van de Groote Molenbeek en de oorspronkelijke droge heidegronden van de Sint Martinusberg , de Castenrayse Vennen en Schadijkse Bosschen. Doorgaande noord-zuidverbindingen tussen de dorpen en steden zijn in de huidige situatie nog steeds herkenbaar. Veld-Oostenrijk bijvoorbeeld ligt als lint parallel aan het beekdal en vormt een oude route van Horst naar Venray. In de oost-westrichting, tussen de ontgonnen voedselrijke dalen en de hoger gelegen gronden, liep een netwerk van onverharde paden. Enkele van deze zijn in de huidige landschappelijke structuur terug te vinden als bebouwingslinten. Op kruispunten van de verschillende bebouwingslinten zijn in de huidige situatie verdichtingen in bebouwing te zien die kleine buurtschappen vormen.

De oorspronkelijk open structuur, omringd door bos of bebouwing, is op veel plekken nog steeds zichtbaar. Aan de oostzijde van Veld Oostenrijk is een grote menging van gebruik zichtbaar. Het groene beeld van tuinen, boerenerven, tuinderijen en kwekerijen overheersen het beeld. Voor wat betreft het gebied Veld Oostenrijk bepalen kassencomplexen het beeld.

Aan deze structuur zal als gevolg van onderhavig project niets wijzigen.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Daar streeft het Rijk naar met een krachtige aanpak die ruimte geef aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Dit doet het Rijk samen met andere overheden en met een Europese en mondiale blik. Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo ontstaat er ruimte voor maatwerk en ontwikkelingen van burgers en bedrijven. In deze structuurvisie schetst het Rijk ambities voor Nederland in 2040: een visie hoe Nederland er in 2040 voor moet staan. Uitgaande van de verantwoordelijkheden van het Rijk zijn de ambities uitgewerkt in rijksdoelen tot 2028 en is aangegeven welke nationale belangen daarbij aan de orde zijn. Deze tijdshorizon is gesteld omdat in de loop van de tijd nieuwe ontwikkelingen en opgaven kunnen vragen om bijstelling van de rijksdoelen. Voor de ambities zijn rijksinvesteringen slechts een van de instrumenten die worden ingezet. Ook kennis, bestuurlijke afspraken en kaders worden ingezet. De huidige financiële rijkskaders (begroting) zijn randvoorwaardelijk voor de concrete invulling van die rijksambities. Een actualisatie van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid is nodig om de nieuwe aanpak vorm te geven. De verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zijn gedateerd door nieuwe politieke accenten en veranderende (wereldwijde) omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen die onder andere ontstaan omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. Deze structuurvisie geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vormt de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

Het Rijk is verantwoordelijk voor een goed systeem van ruimtelijke ordening inclusief zorgvuldige, transparante ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dat betekent dat het systeem zo ingericht moet zijn dat integrale planvorming en besluitvorming op elk schaalniveau mogelijk is en dat bestaande en toekomstige belangen goed kunnen worden afgewogen. Gebruikswaarde, toekomstwaarde en belevingswaarde zijn hier onderdeel van. Het gaat dan zowel om belangen die conflicteren als belangen die elkaar versterken. Bij nieuwe ontwikkelingen, aanleg en herstructurering moet in elk geval aandacht zijn voor de gevolgen voor de waterhuishouding, het milieu en het cultureel erfgoed.

Deze aspecten zullen in paragraaf 5.3, respectievelijk paragraaf 5.2 en 5.7 aan de orde komen.

De regio Noord-Brabant en Limburg heeft als opgave van nationaal belang onder andere het verbeteren van het vestigingsklimaat van Greenport Venlo. Hierbij wordt vooral gedoeld op infrastructuur. Echter, ook het bestaan, de doorontwikkeling en uitbreiding van bedrijven als Limgroup, welke zorgen voor innovatie en praktische toepassing van wetenschappelijk onderzoek, hebben een zeer gewenst effect op het vestigingsklimaat rondom Greenport Venlo. De uitbreiding van dergelijk bedrijf is dan ook niet strijdig met de visie van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

3.2 Provinciaal beleid

Provinciaal Omgevingsplan Limburg en Omgevingsverordening

In december 2014 is het provinciaal omgevingsplan Limburg vastgesteld. Minder dan voorheen richt de provincie zich op het beoordelen van individuele ontwikkelingen met een lokaal karakter. Dat kunnen gemeenten het beste. Een instrument als het Limburgs kwaliteitsmenu is al overgedragen aan gemeenten. Belangrijke principes in het nieuwe omgevingsbeleid zijn:

1. Kwaliteit. Dat komt tot uiting in het koesteren van de gevarieerdheid van Limburg onder het motto ‘meer stad, meer land’, het bieden van ruimte voor verweving van functies, in kwaliteitsbewustzijn, en in dynamisch voorraadbeheer dat moet resulteren in een nieuwe vorm van groeien.

2. Algemene principes voor duurzame verstedelijking. De ladder van duurzame verstedelijking en de prioriteit voor herbenutting van cultuurhistorische en beeldbepalende gebouwen.

3. Uitnodigen. De manier waarop de provincie samen met de partners het voortreffelijke leef- en vestigingsklimaat willen realiseren. Met instrumenten op maat en ruimte om te experimenteren.

De Provincie wil hierbij selectief zijn: het POL richt zich alleen op die zaken die er op provinciaal niveau echt toe doen en vragen om regionale oplossingen.

Voor wat betreft de projectlocatie is het beleid in het POL 2014 niet gewijzigd ten opzichte van het voorgaande beleid. De projectlocatie is gelegen in het buitengebied, ontwikkelingsgebied glastuinbouw.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.HOVELDOOSTENRIJK13-BPV1_0005.jpg"

Figuur 3: uitsnede kaart POL 2014

Ten aanzien van glastuinbouw wordt uitgegaan van concentratie van glastuinbouw in het buitengebied in de ontwikkelingsgebieden glastuinbouw (dit is een bundeling van de projectvestigingsgebieden Siberië en Californië, de ontwikkelruimte voor glastuinbouw in de intergemeentelijke structuurvisie Klavertje 4 (Klaver 9, 10, 12, 13) en de concentratiegebieden glastuinbouw). In de ruimtelijke plannen van de gemeenten is concreet beschreven welke ontwikkelingsmogelijkheden er zijn binnen de betreffende gebieden. Nieuwvestiging is alleen hier mogelijk.

Daarbuiten is doorgroei mogelijk in combinatie met sloop van bestaande kassen (gemeentelijke uitwerking van de module glastuinbouw uit het Limburgs Kwaliteitsmenu, in Horst aan de Maas, Venlo en Peel en Maas vervat in de glas-voor-glasregeling op van toepassing).

Bij iedere bedrijfsontwikkeling waar (omgevings-)vergunning voor noodzakelijk is worden technieken toegepast gericht op duurzaamheid (energie, water etc).

Dit wordt geconcretiseerd in artikel 2.12 van de Omgevingsverordening 2014. Een ruimtelijk plan voorziet niet in de nieuwvestiging van een glastuinbouwbedrijf buiten een Ontwikkelingsgebied glastuinbouw, noch in de vergroting van een bouwvlak van een glastuinbouwbedrijf in de Goudgroene natuurzone of Zilvergroene natuurzone.

In het verleden is door de provincie Limburg aangegeven dat Limgroup beoordeeld zal worden als zijnde een glastuinbouwbedrijf vanwege de uitstraling en het feit dat in hoofdzaak glasopstanden op de locatie aanwezig zijn, evenals bij reguliere glastuinbouwbedrijven het geval is. De functie van agrarisch onderzoekscentrum staat letterlijk en figuurlijk aan de wieg van de agrarische activiteiten in de vorm van landbouw. Zonder onderzoek, veredeling en zaadproductie kan de landbouw zich niet ontwikkelen. Dit onderzoek kan nergens anders plaatsvinden dan in het agrarisch gebied op agrarische gronden. Voor de benodigde kassen en teeltondersteunende voorzieningen is bebouwing noodzakelijk en dus een passend bouwvlak met de aanduiding 'agrarisch onderzoekscentrum', waarbinnen dit gerealiseerd kan worden.

Het projectgebied is gelegen binnen het ontwikkelingsgebied glastuinbouw, in het buitengebied. Hierdoor is uitbreiding van het bestaande, als glastuinbouw te typeren, bedrijf niet strijdig met het POL 2014 en de Omgevingsverordening 2014.

Delen van het plangebied maken onderdeel uit van de Venloschol, zijnde een milieubeschermingsgebied als bedoeld in de Omgevingsverordening Limburg.

Het is in de Venloschol beneden 5 meter boven NAP verboden:

  • a. een boorput te hebben;
  • b. de grond te roeren;
  • c. een gesloten bodemenergiesysteem te hebben;
  • d. werken op of in de bodem uit te voeren of te doen uitvoeren waarbij ingrepen worden verricht of stoffen worden gebruikt die de beschermende werking van slecht doorlatende bodemlagen kunnen aantasten.

Gedeputeerde staten kunnen ontheffing verlenen van de verboden van artikel 5.8.3 (Venloscholontheffing).

Conclusie:

Gelet op het feit dat het plangebied op een hoogte van circa 24 meter boven NAP is gelegen en ontgravingen cq putten geen diepte zullen bereiken van meer dan 19 meter onder het maaiveld, wordt in het gebied Venloschol op een diepte van 5 meter boven NAP de grond niet geroerd en is derhalve geen ontheffing van GS noodzakelijk.

3.3 Gemeentelijk beleid

Integrale structuurvisie Horst aan de Maas

Op 9 april 2013 is de Integrale Structuurvisie Horst aan de Maas vastgesteld. Het betreft een integrale structuurvisie voor het gehele grondgebied van de gemeente Horst aan de Maas. De structuurvisie geeft een integraal beeld van de ruimtelijke en sociaal-maatschappelijke ontwikkelingen die de gemeente op haar grondgebied voor ogen staat voor de langere termijn. Verder is de integrale structuurvisie opgesteld om maximaal gebruik te maken van de mogelijkheid tot het plegen van kostenverhaal die de Wet ruimtelijke ordening biedt. De structuurvisie bestaat uit een beleidskader en een uitvoeringsparagraaf waarin het voorheen geldende Limburgs Kwaliteitsmenu (LKM) wordt geïmplementeerd.

Eén van de speerpunten van het gemeentelijk beleid is het versterken van de concurrentiepositie van duurzame agribusiness, door gebruik te maken van het innovatief vermogen van bedrijven en door in te zetten op de praktische toepassing van wetenschappelijk onderzoek. Meer specifiek heeft de gemeente beleid geformuleerd ten aanzien van glastuinbouw in de vorm van een zogenaamde Voor- en nadelenanalyse IV/Glas. Deze analyse is op 15 mei 2012 door het college vastgesteld. In deze analyse zijn (milieu)criteria afgezet tegen de deelgebieden van de structuurvisie. De analyse geldt onder andere voor uitbreidingen van bestaande glastuinbouwbedrijven. Indien een glasbedrijf wil uitbreiden in één van de deelgebieden kan aan de hand van de criteria worden bepaald waar dit meer of minder kansrijk is. Ten aanzien van glastuinbouw volgt de gemeente het provinciale driesporenbeleid. In de concentratiegebieden glastuinbouw – waarvan er drie concreet zijn aangewezen en begrensd (gebied ‘Veld Oostenrijk’ ten noorden van Horst; gebied ‘Reindonk’ tussen America, Hegelsom, Horst en Meterik; gebied ten oosten van Melderslo) zijn er vooral mogelijkheden voor uitbreiding van bestaande bedrijven. Solitaire bedrijven krijgen onder voorwaarden uitbreidingsmogelijkheden boven de referentiemaat van 3 hectare. Dit laatste onderdeel van het provinciale beleid is het enige onderdeel dat de gemeente verbijzondert: uitbreiding van solitaire bedrijven is alleen mogelijk in die deelgebieden van het buitengebied waarvoor dit specifiek is opgenomen bij de gebiedsindeling in hoofdstuk 5. De gemeente volgt hierbij één op één de Glas-voor-glasregeling Limburg. Voor uitbreiding in de gebieden waar dat wel mogelijk is, is vooralsnog geen bovengrens vastgesteld. Hierbij geldt echter dat uitbreiding van bedrijven in concentratiegebieden mogelijk is, zonder dat hiervoor in het kader van de Glas-voor-glasregeling een kwaliteitsbijdrage is vereist.

Het plangebied is gelegen in deelgebied 7c (glastuinbouwconcentratiegebied) en voor een heel beperkt gedeelte in deelgebied 3A (agrarisch gebied tussen Horst en Park de Peelbergen). Voor uitbreiding van glastuinbouwbedrijven, waartoe Limgroup (zijnde een glastuinbouwbedrijf dat zich toelegt op het versterken van de concurrentiepositie van duurzame agribusiness, door gebruik te maken van het innovatief vermogen en door in te zetten op de praktische toepassing van wetenschappelijk onderzoek) gerekend moet worden, neemt de gemeente een positieve grondhouding aan voor wat betreft deelgebied 7C en een meedenkende grondhouding voor wat betreft deelgebied 3A. Een positieve grondhouding betekent dat de gemeente in principe de potentiële ontwikkeling wenst en stimuleert.

De gemeente Horst aan de Maas en initiatiefnemer zijn, op basis van een maatwerkbeoordeling, overeengekomen dat er bovenop de verplichte landschappelijke inpassing geen aanvullende kwaliteitsverbeterende maatregelen uitgevoerd hoeven te worden.

Samenvattend kan worden geconcludeerd dat het project past binnen de Integrale structuurvisie. In paragraaf 4.3 van deze plantoelichting zal de landschappelijke inpassing nader worden beschreven.

Bestemmingsplan

Het plangebied is gelegen binnen het bestemmingsplan 'Buitengebied 2009 Deelgebied 2' van de gemeente Horst aan de Maas. Dit bestemmingsplan is op 6 oktober 2009 vastgesteld door de raad. Het plangebied heeft hierin de bestemmingen Agrarische doeleinden, Agrarisch onderzoekscentrum en de aanduiding Agrarisch bouwkavel (deels ongebouwd) gekregen. De voor Agrarische doeleinden aangewezen gronden zijn bestemd voor agrarisch grondgebruik; agrarische bedrijven en bedrijfswoningen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding "agrarische bouwkavel". Ten dienste van het agrarisch grondgebruik zijn uitsluitend tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen tot een hoogte van 2,5 m en erfafscheidingen toegestaan tot een hoogte van 1,5 m.

De typering 'Agrarisch onderzoekscentrum' is passend voor het beoogde gebruik en zou ook doorgetrokken moeten worden over de bestemming Agrarische doeleinden, zodat het gebied waarover het bedrijf Limgroup zich uitstrekt, cq waar de uitbreidingsmogelijkheden zijn voorzien, een gelijkluidende bestemming krijgt, welke recht doet aan het gebruik. Een en ander conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.HOVELDOOSTENRIJK13-BPV1_0006.jpg"

Figuur 4: Uitsnede bestemmingsplan  Buitengebied 2009 Deelgebied 2

Op onderstaande figuur is te zien dat het concentratiegebied glastuinbouw op gemeentelijk niveau overeenkomt met de nieuwe POL-kaart. Onderstaande ontwikkelingenkaart maakt onderdeel uit van het bestemmingsplan buitengebied 2009. Het gehele plangebied Veld-Oostenrijk 13 valt binnen het glastuinbouwconcentratiegebied. Deze ontwikkelingenkaart geeft de gewenste ontwikkelingen weer met betrekking tot de agrarische sector.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.HOVELDOOSTENRIJK13-BPV1_0007.jpg"

Figuur 5: Uitsnede ontwikkelingenkaart bestemmingsplan Buitengebied 2009

Van de in het bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheid voor uitbreiding van de bebouwing binnen de agrarische bestemming kan geen gebruik worden gemaakt, met name niet vanwege het feit dat de doelstelling van Limgroup niet enkel gelegen is in het voortbrengen van gewassen (wat het zonder discussie een agrarisch bedrijf zou maken), doch dat de doelstelling mede is gelegen in het onderzoek naar gewassen. Dit onderzoeksaspect heeft tot gevolg dat een nadere aanduiding 'agrarisch onderzoekscentrum' binnen de agrarische bestemming passend is.

Het voorliggende bestemmingsplan 'Limgroup' van de gemeente Horst aan de Maas voorziet in een adequate planologisch-juridische regeling voor het project tot uitbreiding van het agrarisch onderzoekscentrum.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Het plan

Limgroup is onder de naam Asparagus juridisch opgericht in 1993, met als enige activiteit het asperge-veredelingsprogramma voor NW-Europa (vers-wit) van de Proeftuinen Noord-Limburg. Vanaf 1996 is de verkoop door externe partners ingevuld. In 1999 is als eerste activiteitenverbreding gestart met het veredelen van asperge voor de hele wereld. In 2006 is de eigen verkoop ter hand genomen. In 2008 is de juridische structuur middels certificering van aandelen verder beschermd tegen invloeden van buitenaf. Tevens is toen besloten de activiteiten te gaan verbreden. In 2009 is daarop gestart met het veredelen van zachtfruit (voorlopig alleen aardbei, lange termijn scoop is breder) en paddenstoelresearch (voorlopig alleen champignonveredeling, lange termijn scoop is breder). Verdere verbredingen op langere termijn zijn daarbij niet uitgesloten.

Limgroup, gevestigd aan Veld Oostenrijk 13 te Horst, is een vooruitstrevend en innovatief internationaal opererend agrarisch veredelings- en onderzoeksbedrijf actief in asperge, zacht fruit en paddenstoelen.

Met name op het gebied van asperge is Limgroup, voorheen opererend onder de naam Limseeds, een wereldwijde, toonaangevende speler met rassen voor alle klimaatgebieden en toepassingen.

De veredelingsactiviteiten betreffende zacht fruit en paddenstoelen zijn nog jong maar hebben eenzelfde doelstelling als die betreffende asperge: kwalitatief hoogwaardige rassen ontwikkelen voor de mondiale markt.

Binnen Limgroup versterken de wetenschappelijke onderzoeksteams en de teeltteams elkaar onderling door synergie en samenwerking in kennisuitwisseling en onderzoeksfaciliteiten.

De hoofdlocatie is gevestigd aan Veld Oostenrijk 13. Aan de Schengweg 5a-7 is een nevenlocatie gevestigd. Deze twee locaties zijn slechts gescheiden door de Schengweg. Tezamen vormen ze één bedrijf.

De Limgroup streeft na om flexibele mogelijkheden te hebben om een verdere uitbreiding van tuinbouwkassen, teeltondersteunende voorzieningen en bijbehorende bedrijfsruimte op de binnen de contouren van het concentratiegebied glastuinbouw gelegen percelen te kunnen realiseren, ter uitbreiding van de bestaande bedrijfsactiviteiten.

De locatie bevindt zich in een glastuinbouwconcentratiegebied, waarbinnen ruime ontwikkelingsmogelijkheden worden geboden voor glastuinbouwbedrijven. Daarom wil Limgroup op deze locatie de veredelings-, productie- en onderzoeksactiviteiten voor asperges, paddenstoelen en zacht fruit kunnen uitbreiden. Het bedrijf wil de beschikbare percelen derhalve 'planologisch geschikt' maken, zodat het de mogelijkheid heeft om toekomstige uitbreidingen op de op dat moment beste detaillocaties te realiseren.

Ten tijde van de vestiging van Limgroup zijn door de gemeente de percelen Horst O 464, 465 en 466 bestemd als Agrarisch Onderzoekscentrum, gekoppeld aan de aard van het bedrijf. De in de loop van de tijd verworven percelen hebben een bestemming agrarische doeleinden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.HOVELDOOSTENRIJK13-BPV1_0008.jpg"

Het bedrijf wil de beschikbare percelen derhalve 'planologisch correct' maken.

Op het noordelijke, geëgaliseerde perceel zijn op korte termijn (in het voorjaar van 2015) tunnels en een trayveld voorzien. Dit trayveld zal het huidige trayveld, dat is gelegen binnen de bestemming Agrarisch met landschappelijke en natuurwaarden, gaan vervangen. Afhankelijk van de plantcyclus zal dit in elk geval binnen 2 jaar na het van kracht worden van onderhavig bestemmingsplan gebeuren.

Op basis van het vigerende bestemmingsplan zijn in het noordelijk deel van het plangebied ten dienste van het agrarisch grondgebruik uitsluitend tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen tot een hoogte van 2,5 m en erfafscheidingen toegestaan tot een hoogte van 1,5 m.

Binnen deze bestemming zijn permanente teeltondersteunende voorzieningen, net als kassen, niet toegestaan, zodat een bestemmingsplanherziening ook noodzakelijk is om dit gebruik mogelijk te maken. Met deze bestemmingsplanherziening is het wenselijk om een eenduidige regeling te bewerkstelligen waardoor voor het gehele agrarische onderzoekscentrum gelijke regels komen te gelden.

Op het zuidelijke deel van het plangebied zijn bedrijfsgebouwen voorzien welke voor het grootste deel uit kassen zullen bestaan. Ter ondersteuning wordt ook een bedrijfsruimte in de planvorming meegenomen.

De nieuwe bebouwing behorende bij het agrarisch onderzoekscentrum zal worden voorzien van een landschappelijke inpassing, waarbinnen ook de hemelwaterproblematiek wordt opgelost.

4.2 Stedenbouwkundige/ruimelijke aspecten

Op onderstaande luchtfoto is het totale plangebied met een gele stippellijn afgebakend.

Het noordelijk gelegen perceel is in 2003 geëgaliseerd en vooralsnog onbebouwd.

In het midden van het plangebied staat de bestaande glasopstand van Limgroup, inclusief bedrijfsgebouwen, kantoren en parkeergelegenheid.

Veld Oostenrijk 7 is begin 2014 aangekocht. Het betreft het perceel dat in het zuidelijk deel van het plangebied is gelegen. Daarop staan een paardenstal van 80 m2 en een woning welke op korte termijn gesloopt zullen worden. Veld Oostenrijk 9 is een voormalige bedrijfswoning bij het voormalige glastuinbouwbedrijf welke eveneens binnen het plangebied is gesitueerd en eigendom is van Limgroup. Deze woning zal op termijn ook feitelijk aan de woonfunctie worden onttrokken en nu binnen de aanduiding agrarisch onderzoekscentrum komen te vallen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.HOVELDOOSTENRIJK13-BPV1_0009.jpg"

Figuur 6: totale plan

De uitbreiding van Limgroup aan Veld-Oostenrijk 13 is zowel noordelijke als zuidelijke voorzien. Het noordelijke, nog onbebouwde plandeel zal gebruikt gaan worden als trayveld en/of voor de plaatsing van boogkassen (teeltondersteunende voorzieningen).

Op het zuidelijke deel is een glasopstand voorzien met een bijbehorend bedrijfsgebouw. De exacte uitvoering, vormgeving en locatie dienen nader ingevuld te worden, waarbij de regels van onderhavig bestemmingsplan uiteraard maatgevend zijn.

Qua bouwhoogte en uitstraling van de nieuwe kassen en bedrijfsgebouwen zal zoveel mogelijk worden aangesloten op de bestaande bebouwing.

4.3 Landschappelijke inpassing en water

Het plangebied zelf is niet als een waardevol groen element aangeduid in het POL. Ten noorden bevinden zich de Schadijker bossen en de Castenrayse Vennen. Deze gebieden maken onderdeel uit ven de ecologische hoofdstructuur en de provinciale ontwikkelingszone groen. omdat de afstand tussen het plangebied en de natuurgebieden ruim 500 meter bedraagt, zal de uitbreiding van Limgroup geen negatief effect hebben op de instandhouding van voornoemde gebieden.

De oorspronkelijk open structuur, omringd door bos of bebouwing, is op veel plekken nog steeds zichtbaar. Aan de oostzijde van Veld Oostenrijk is een grote menging van gebruik zichtbaar. Het groene beeld van tuinen, boerenerven, tuinderijen en kwekerijen overheersen het beeld. Voor wat betreft het gebied Veld Oostenrijk bepalen kassencomplexen het beeld.

Anno 2014 is de ruimtelijke context van het plangebied te kenschetsen als matig sterk tot sterk verdicht. Het plangebied kan in essentie vanaf de aangrenzend gelegen wegen worden waargenomen. Vanaf de ten noorden gelegen Australieweg zijn enkele kortdurende doorkijken op het noordelijk deel van het plangebied mogelijk. Vanaf de Gortmolenweg is een kortdurende doorkijk op het zuidelijk deel van het plangebied mogelijk.

Het Landschapskader Noord en Midden-Limburg rangschikt het plangebied in kaart 5 (Kwaliteitsimpuls) in een zone voor het versterken van erfbeplanting en groenstructuren.

In het Landschapsontwikkelingsplan heeft de gemeente met betrekking tot de omgeving van het plangebied de opgave meegegeven tot het ontwikkelen van architectonische kwaliteit, het ontwikkelen van nieuw functioneel landschap , het bewerkstelligen van nieuwe landbouwkundige duurzaamheid en de inpassing in ecologische en hydrologische structuur. Landschapselementen en -structuur moeten heroverwogen worden en waar mogelijk en gewenst dient erfbeplanting aangebracht te worden.

De in het plangebied aanwezige beplanting bestaat uit de navolgende elementen:

  • een beukenhaag en een rij bomen bestaande uit kersen, berken en een lijsterbes,
  • een haag bestaande uit veldesdoorn en solitaire bomen (Lindes) aan de straatkant (Veld Oostenrijk).

Op het buurperceel ten zuidwesten bevindt zich een meer dan manshoge beukenhaag. De haag sluit qua sortiment aan bij het karakter van de omgeving. De omvang van de haag is echter als ‘niet gebiedseigen’ hoog te kenschetsen; hagen in dit soort hoogte worden normaliter als windscherm rond fruitteelt toegepast.

Het plan is om de te realiseren onderdelen van het bedrijf aansluitend bij het karakter van de als oud bouwland te kenschetsen landschappelijke context, de uitgangssituatie en de doelstelling van het Landschapskader Noord en Midden Limburg en het inspiratieboekje van de gemeente Horst, in te passen middels hagen en solitaire bomen. Daarbij is een onderscheid te maken tussen de als hoofdweg beleefde weg Veld Oostenrijk, de zijwegen (Schengweg en Gortmolenweg) en de veldkanten. Voorgesteld wordt om de naar Veld Oostenrijk gerichte zijde van het trayveld te begeleiden met een haag en de te realiseren kas aan de zijde van Veld Oostenrijk te begeleiden met lagere hagen en solitaire bomen. De naar de zijwegen gerichte zijdes van het trayveld en de kas zijn te begeleiden met middelhoge hagen.

Om een soepele uitwisseling van producten met de aangrenzend gelegen akkers mogelijk te maken is het wenselijk de zo te noemen veldzijde van de uitbreidingslocatie noord vrij te houden van beplanting. Dit is acceptabel omdat de veldzijde van de geplande teeltondersteunende voorzieningen niet of nauwelijks uit de context of vanaf de Gortmolenweg kunnen worden waargenomen; de aanwezige manshoge Beukenhaag staat geen zicht op de voorzieningen toe.

Hogere haag: de overgang van het plangebied naar het ten westen gelegen gebied is te versterken middels de aanplant van een haag; deze vormt een verbindende schakel tussen de beplanting op het ten westen gelegen buurerf en de beplanting van het ten zuidoosten gelegen weitje met het veldkruis.

Binnen het plangebied bevindt zich, anders het het hemelwaterbassin, op dit moment geen water.

Hoofdstuk 5 Sectorale aspecten

5.1 Milieuaspecten

5.1.1 Bodem- en grondwaterkwaliteit

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening dient, in geval van een nieuw bestemmingsplan, aangegeven te worden of de bodemkwaliteit ter plaatse geschikt is voor de nieuwe functie.

Op 7 juli 2014 is een verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740 uitgevoerd door Econsultancy BV. Tijdens dit onderzoek zijn de volgende constateringen gedaan:

'De bovengrond bestaat voornamelijk uit zwak tot matig humeus, zwak tot matig siltig, zeer fijn zand. De ondergrond bestaat uit zwak tot matig siltig, zeer fijn tot matig fijn zand. Vanaf 1.0 m -mv is de ondergrond bovendien plaatselijk zwak gleyhoudend of zwak tot sterk roesthoudend. Ter plaatse van deellocatie C zijn een klinker-, puin- en asfaltverharding aangetroffen, onder deze laag bevindt zich een matig puinhoudende bodemlaag.

Er zijn op basis van het vooronderzoek, tijdens de terreininspectie en bij de uitvoering van de veldwerkzaamheden geen aanwijzingen gevonden, die aanleiding geven een asbestverontreiniging op de locatie te verwachten. Op de onderzoekslocatie zijn de volgende deellocaties onderzocht:

A en B: akkers

Zintuiglijk zijn in de boven- en ondergrond geen verontreinigingen aangetroffen. Enkel ter plaatse van de ondergrond van het oostelijk terreindeel van deellocatie A is een lichte verontreiniging met PCB aangetroffen. Voor de lichte PCB-verontreiniging heeft Econsultancy vooralsnog geen verklaring. Het grondwater is licht verontreinigd met cadmium, barium, zink en/of nikkel, plaatselijk is het grondwater matig tot sterk verontreinigd met nikkel. Deze metaalverontreinigingen zijn hoogstwaarschijnlijk te relateren aan regionaal verhoogde achtergrondconcentraties van metalen in het grondwater. Uit een brief van Gedeputeerde Staten van de provincie Limburg (nummer 95/36199V, d.d. 12 september 1995) blijkt dat, indien er geen lokale verontreinigingsbron voor een grondwaterverontreiniging aanwezig is en de gemiddeld hoogste grondwaterstand zich op meer dan 1 m -mv bevindt, er geen bezwaar bestaat voor een bouwaanvraag van deze aard. Econsultancy raadt echter af het freatisch grondwater te gebruiken voor besproeiing van gewassen, veedrenking of consumptie.

C: erf en voormalige kaslocatie

Zintuiglijk zijn plaatselijk in de bovengrond matig tot sterk puinhoudende bodemlagen waargenomen. In de zintuiglijk schone bovengrond zijn lichte verontreinigingen aangetroffen met cadmium, kobalt en zink. De zintuiglijk met puin verontreinigde bovengrond is licht verontreinigd met PAK en PCB. Deze verontreinigingen houden hoogstwaarschijnlijk verband met het intensiever gebruik van dit deel onderzoekslocatie en de bijmenging met puin in de bovengrond. In het grondwater zijn geen verontreinigingen geconstateerd.

De vooraf gestelde hypothese dat de onderzoekslocatie ter plaatse van de deellocaties als "(grootschalig) onverdacht" kan worden beschouwd, wordt voor deellocatie A en C verworpen en voor deellocatie B aanvaard. Echter, gelet op de aard en mate van verontreiniging, bestaat er géén reden voor een nader onderzoek en bestaan er met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem géén belemmeringen voor de voorgenomen nieuwbouw, alsmede bestemmingsplanwijziging op de onderzoekslocatie.'

Het verkennend bodemonderzoek is integraal als bijlage bij de planstukken gevoegd.

5.1.2 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) is van toepassing op woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen (onder meer onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen en andere gezondheidszorggebouwen) en geluidsgevoelige terreinen (onder meer woonwagenstandplaatsen). Uit art. 74 Wgh vloeit voort dat in principe alle wegen voorzien zijn van een geluidzone, met uitzondering van wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied of wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km/uur geldt. De zonebreedte is afhankelijk van het gebied (stedelijk of buitenstedelijk) en het aantal rijstroken. Binnen de zones moet een akoestisch onderzoek worden verricht. De voorkeursgrenswaarde voor woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en terreinen bedraagt in die zone op de buitengevel 48 dB (art. 82 Wgh).

De beoogde uitbreiding van kassen is geen geluidgevoelig gebouw, waardoor de Wet geluidhinder niet van toepassing is.

In de nieuwe situatie is het een mogelijkheid dat de verkeersbewegingen met (vracht)auto’s incidenteel en/of in beperkte mate toenemen, maar de activiteiten worden op een akoestisch gunstige plaats uitgevoerd, zoals nu ook al het geval is. De woningen aan de westzijde van Veld-Oostenrijk, voorzover gelegen in het plangebied, zijn eigendom van Limgroup. De woningen aan Veld-Oostenrijk 10, 12, 16, 17, 18, 20, 21, 22 en 24 zullen in meerdere of mindere mate een beperkte toename van aan- en afvoeractiviteiten ervaren. Het noordelijke deel van het plangebied zal, zoals nu ook al het geval is, met bedrijfsvoertuigen worden bereikt; het gebruik van teeltondersteunende voorzieningen brengt hierin geen verandering. De personele verkeersbewegingen vanuit de richting Horst buigen af ter plaatse van de parkeerplaatsen aan de voorzijde van de hoofdlocatie en zullen derhalve niet langs Veld-Oostenrijk 17, 21, 22 en 24 voeren."

De mogelijke uitbreiding op het zuidelijk deel van het plangebied betreft met name een grotere oppervlakte aan kassen in plaats van open teelt. De aan- en afvoerfrequentie van goederen zal nagenoeg gelijk blijven en de verkeersbewegingen ten behoeve van de open teelt zullen verdwijnen. In de nieuwe kassen worden geen nieuwe geluidsbronnen geplaatst. De uitbreiding van het kassencomplex heeft daardoor op termijn alleen een toename van verkeersbewegingen van personeel tot gevolg . Het bedrijf opereert vanuit 3 locaties: Veld Oostenrijk 13, Schengweg 5a en Schengweg 7. Deze locaties worden in het kader van de Wet milieubeheer samen als één inrichting beschouwd aangezien er onderling duidelijke organisatorische, technische en functionele bindingen bestaan en de vestigingen zich in elkaars directe nabijheid bevinden. Het aantal fte's van deze inrichting bedraagt momenteel 70 en zal wellicht toenemen tot circa 82 fte's, hetgeen in de praktijk neerkomt op maximaal 15 medewerkers.

Deze verkeersbewegingen vinden alleen plaats op werkdagen tijdens de dagperiode. De ontsluiting van het terrein vindt plaats via de huidige ontsluiting aan Veld-Oostenrijk en ook aan de zuidzijde via de Schengweg.

Op 9 augustus 2013 is door HMB een akoestisch onderzoek uitgevoerd voor de gehele inrichting. Hierin is ten aanzien van werknemersverkeer het volgende gesteld:

Personeel en bezoekers maken overwegend gebruik van de parkeerplaatsen bij de vestiging Veld Oostenrijk 13. (...) Een en ander resulteert in 140 rijbewegingen. Voor elke beweging op het terrein is rekening gehouden met een bedrijfsduur van 20 sec. voor rijden en manoeuvreren.

Geconcludeerd werd onder andere dat op basis van initiële geluidmetingen (meetsessie 27-05-2013) is gebleken dat de koeltoren te veel lawaai produceerde. Door de installateur zijn vervolgens enkele aanpassingen gedaan waarvan het resultaat met een nieuwe meting (meetsessie 06-08-2013) is vastgesteld. De uitgevoerde maatregelen bleken voldoende om op basis van de koelbehoefte op een warme dag te kunnen voldoen aan de geldende geluidvoorschriften.

Uit de berekeningsresultaten volgt dat overschrijdingen optreden voor LAmax. bij twee woningen in de dagperiode. De hoogste berekende waarde bedraagt 74 dB(A) als gevolg van laden/lossen en zwaar transport. Het is niet ongebruikelijk dergelijke activiteiten in de dagperiode uit te sluiten van toetsing. Het treffen van maatregelen is in alle redelijkheid niet mogelijk omdat alle voertuigen en gebruikte technieken voldoen aan de huidige stand der techniek. Uitgaande van een goed onderhouden woning mag een gevelgeluidwering van minimaal 20 dB(A) verwacht worden. Bij de berekende waarde zal daarom te allen tijde een leefbaar binnenklimaat gewaarborgd zijn.

De toename van het aantal verkeersbewegingen is alleen gelegen in personenauto's en is dusdanig beperkt (maximaal 15 auto's of fietsen per dag) dat de ontwikkeling van het bedrijf niet leidt tot een substantiële geluidstoename bij de geluidsgevoelige objecten, mede gelet op het feit dat de overschrijdingen in gevelbelasting gerelateerd worden aan laden/lossen en zwaar transport.

5.1.3 Luchtkwaliteit

Wetgeving

Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5.2 van de Wet milieubeheer; 'Wet Luchtkwaliteit'). Hierin wordt een programma-aanpak geïntroduceerd. Alle projecten binnen een programmagebied kunnen hierdoor doorgang vinden mits de Nederlandse overheden voldoende maatregelen nemen om overal in het gebied aan de grenswaarden te voldoen.

Kern van deze wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het Rijk coördineert de ontwikkeling van het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden en heeft een looptijd tot 1 augustus 2014.

De Wet Luchtkwaliteit wordt verder uitgewerkt in nadere regelgeving zoals een Algemene Maatregel van Bestuur (Besluit “ Niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)”) en Ministeriële Regelingen (Regeling “Niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)”). Op 16 januari 2009 is verder het Besluit “gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)” in werking getreden. Dit besluit is gericht op het voorkomen van de bouw van zogenoemde 'gevoelige bestemmingen', zoals kinderdagverblijven en scholen, binnen een bepaalde afstand van (snel)wegen in gebieden die (nog) niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen. Zo wil het Rijk de gezondheid van kwetsbare bevolkingsgroepen beschermen tegen een relatief verhoogd gezondheidsrisico.

Kleine en grote projecten

De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en grote' projecten. Kleine projecten dragen niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen). Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in het Besluit “Niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)”.

Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten - die jaarlijks meer dan 3 procent van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van PM10 en NO2 bijdragen- een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing.

Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)

Dit is een Regeling van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 31 oktober 2007, nr. DJZ2007004707, houdende regels omtrent de aanwijzing van categorieën van gevallen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen als bedoeld in artikel 5.16, eerste lid, onder c, van de Wet milieubeheer (Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)).

Het gaat hierbij om de volgende categorieën:

  • 1. inrichtingen
  • 2. infrastructuur
  • 3. kantoorlocaties
  • 4. woningbouwlocaties

De Regeling NIBM noemt de volgende subcategorieën van landbouwinrichtingen:

  • a. akkerbouw- of tuinbouwbedrijven met open grondteelt*
  • b. inrichtingen die uitsluitend of in hoofdzaak bestemd zijn voor witloftrek of teelt van eetbare paddenstoelen of andere gewassen in een gebouw. *
  • c. permanente en niet-verwarmde opstanden van glas of van kunststof voor het telen van gewassen*
  • d. permanente en verwarmde opstanden van glas of van kunststof voor het telen van gewassen, mits niet groter dan 2 hectare (3% criterium);
  • e. kinderboerderijen*.

* Al deze inrichtingen zijn NIBM, ongeacht de omvang van het bedrijf.

De uitbreiding van het bedrijf ter plaatse draagt ‘in betekenende mate’ (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging. Er worden immers permanente en verwarmde opstallen van glas of van kunststof voor het telen van gewassen groter dan 2 hectare opgericht.

Een luchtkwaliteitsonderzoek dient te worden uitgevoerd om de effecten op de luchtkwaliteit te onderzoeken. In het verglijkbare onderzoek van 5 oktober 2011, uitgevoerd door Cauberg-Huygen voor de locatie aan de Schengweg 5a-7 wordt geconcludeerd dat ruimschoots voldaan wordt aan de grenswaarden uit de Wet luchtkwaliteit.

Nu onderhavige uitbreiding slechts een toename van personenauto's tot gevolg heeft (circa 15 per etmaal) en er verder geen toename is van andere fijnstof en stikstof emiterende bronnen zorgt ook deze uitbreiding niet voor een overschrijding van de grenswaarden de Wet Luchtkwaliteit. Immers, in vergelijking met een 'niet in betekenende mate bijdragend' woningbouwproject, gaat onderhavige uitbreiding slechts met een fractie van de toename van verkeersbewegingen gepaard.

5.1.4 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient primair als toetsingskader voor vergunningaanvragen voor veehouderijen ten aanzien van geuraspecten, maar deze wet heeft ook consequenties voor planologische besluiten die voorzien in de realisatie van geurgevoelige objecten nabij veehouderijen. Die uitstraling van de geurregelgeving naar de ruimtelijke ordening wordt wel aangeduid met de term ‘omgekeerde werking’. De reden voor die uitstraling is duidelijk: een geurnorm beoogd mensen te beschermen tegen overmatige geurhinder. Omgekeerd moet een bevoegd gezag dan ook niet toestaan dat mensen zichzelf blootstellen aan die overmatige hinder, bijvoorbeeld door zich in de directe nabijheid van de veehouderij te vestigen.

Alleen een geurgevoelig object wordt in het kader van de Wgv tegen geurhinder beschermd. Onder geurgevoelig object wordt verstaan: gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt (artikel 1 Wet geurhinder en veehouderij). De vraag is of een kas een geurgevoelig object is en of er dus getoetst moet worden aan de Wgv.

Gelet op voornoemde definitie betreffen de nieuwe kassen conform de Wgv geen geurgevoelige objecten. Immers, de arbeidsintensiteit is laag; er worden enkele keren per week controlerondes gelopen en 1 of 2 keer per jaar tijdens de oogstperiode wordt er met circa 10 personen gewerkt. Andere voorzieningen bij de kas, zoals een kantine of kantoor, betreffen wél geurgevoelige objecten omdat dezelfde mensen daar grotere delen van de dag aanwezig zijn.

Ten westen van het plangebied bevindt zich aan de Schengweg 6 een pluimveehouderij. Voor de vergunning van dit bedrijf zijn in V-Stacks Vergunning berekeningen uitgevoerd. De nieuwe kassen zijn uiteraard niet in deze berekening meegenomen. Op basis van de berekening kan wel geconcludeerd worden dat de geurbelasting op perceel met kadastraal nummer 537 (nu bestemd als 'agrarisch, onbebouwd deel') rond de geurnorm van 14 OUE/m3 zal liggen. De overige percelen liggen om dusdanige afstand dat de verwachting is dat er ruimschoots aan de geurnorm voldaan wordt.

De geurgevoelige objecten behorende bij Limgroup zijn van deze pluimveehouderij af gesitueerd en bevinden zich daardoor in de luwte van de geur. De niet-geurgevoelige kassen vormen een buffer tegen de geurveroorzakende veehouderij en de geurgevoelige kantine en kantoren. De afstand tussen beide functies bedraagt hierdoor ten minste 300 meter, zodat aan de geurnorm wordt voldaan.

5.1.5 Bedrijven en milieuzoneringen

Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten wordt milieuzonering gehanteerd. Hieronder wordt verstaan een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen en anderzijds milieugevoelige gebieden zoals woongebieden. Om milieuzonering hanteerbaar te maken wordt gebruik gemaakt van de Staat van bedrijfsactiviteiten zoals die is opgenomen in de VNG brochure 'Bedrijven en milieuzonering', van maart 2009.

Bedrijven en milieuzonering

De indeling van de bedrijven c.q. bedrijfsactiviteiten is vastgelegd een Staat van bedrijfsactiviteiten die is opgenomen in de VNG brochure 'Bedrijven en milieuzonering', van maart 2009. In deze Staat worden bedrijfsactiviteiten ingedeeld in een zestal categorieën met toenemende potentiële milieuemissies. Op grond van deze Staat kan een beleidsmatige selectie worden gemaakt van de op het plangebied toe te laten bedrijfsactiviteiten. De bedrijven zijn op basis van de Standaard Bedrijfs Indeling (SBI-codes) in deze Staat gerangschikt. Per bedrijfsactiviteit is voor elk ruimtelijk relevante milieucomponent (geur, stof, geluid en gevaar) een richtafstand aangegeven die in beginsel moet worden aangehouden tussen een bedrijf en milieugevoelige objecten (woningen) om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. Bij het bepalen van deze richtafstanden zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • het betreft 'gemiddelde' moderne bedrijfsactiviteiten met gebruikelijke productieprocessen en voorzieningen;
  • de richtafstanden hebben betrekking op de omgevingstype 'rustige woonwijk' , 'rustig buitengebied' of vergelijkbare omgevingstypen;
  • de richtafstanden bieden in beginsel ruimte voor normale groei van de bedrijfsactiviteiten.

De grootste afstand van de milieucomponenten vormt de indicatie voor de aan te houden afstand van de bedrijfsactiviteit tot een milieugevoelig object. Elk bedrijf c.q. bedrijfsactiviteit wordt in een bepaalde milieucategorie ingedeeld. De milieucategorie is direct afgeleid van de grootste afstand:

  • categorie 1: grootste afstand 10 meter;
  • categorie 2: grootste afstand 30 meter;
  • categorie 3.1: grootste afstand 50 meter;
  • categorie 3.2: grootste afstand 100 meter;
  • categorie 4.1: grootste afstand 200 meter;
  • categorie 4.2: grootste afstand 300 meter;
  • categorie 5.1: grootste afstand 500 meter;
  • categorie 5.2: grootste afstand 700 meter;
  • categorie 5.3: grootste afstand 1.000 meter;
  • categorie 6: grootste afstand 1.500 meter.

Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kunnen gemotiveerd kortere richtafstanden worden aangehouden bij het omgevingstype 'gemengd gebied', dat gezien de aanwezige functiemenging of ligging nabij drukke wegen al een hogere milieubelasting kent. In zo'n geval is het ruimtelijk aanvaardbaar dat de richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd.

Invloed milieuhinder op het plangebied

Het plangebied ten noorden van de kern van Horst, nabij agrarische bedrijven, niet-agrarische bedrijven en woningen. Er is dus sprake van een gemengd gebied.

Het agrarisch onderzoekscentrum betreft een vergunningsplichtige inrichting samen met de locatie aan de Schengweg. Het Besluit glastuinbouw wordt hier toch als richtlijn gebruikt. Het Besluit glastuinbouw van 1 april 2002 bevat zowel voorschriften gebaseerd op de Wet milieubeheer als op de Waterwet. De richtafstand geldt tussen enerzijds de grens van de bestemming die het bedrijf (of andere milieubelastende functie) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een woning (of andere milieugevoelige functie).

Een kassencomplex heeft een belastend effect voor milieugevoelige functies (woningen) in de directe omgeving. De meest nabijgelegen woningen bevinden zich enerzijds als het ware 'omarmd' door het kassencomplex (nummers 17 en 21) en anderzijds aan de overzijde van Veld-Oostenrijk (nummers 12, 16, 18, 20, 22 en 24).

Op basis van bedrijven en milieuzonering wordt de grootste indicatieve afstand aangegeven voor kassen (met gasverwarming) van 30 meter voor geluid en voor champignonkwekerijen (algemeen, dus zonder mestfermentatie) van 30 meter voor geur en geluid.

Het nu voor glastuinbouwbedrijven geldende Activiteitenbesluit kent geen afstandsregels meer. In het (inmiddels vervallen) Besluit glastuinbouw waren afstanden opgenomen die aangehouden moeten worden ten opzichte van objecten, waarbij onderscheid gemaakt wordt in objecten categorie I (50 meter) en categorie II (25 meter). Categorie I-objecten zijn aaneengesloten woningen en gebouwen geschikt voor dag- en verblijfsrecreatie en categorie II-objecten zijn woningen van derden en restaurants. In de omgeving van de uitbreidinglocatie is sprake van categorie II-objecten. De bouwregels voor kassen zijn zodanig vormgegeven dat er een afstand van minimaal 25 meter tot nabijgelegen woningen van derden wordt gehandhaafd (in het verlengde van het (inmiddels vervallen) Besluit glastuinbouw).

Gebruik van gewasbeschermingsmiddelen

Limgroup voert gewasbescherming uit met behulp van biologische en chemische middelen.

Ten aanzien van de volgende handelingen zijn lozingsregels en regels ten behoeve van bodembescherming opgenomen in het Activiteitenbesluit:

  • Behandelen van de gewassen met gewasbeschermingsmiddelen en biociden in dompelbaden of douche-installaties
  • Spoelen van de verpakkingen en fusten (bijvoorbeeld het materiaal waarmee de gewassen zijn opgeslagen)
  • Spoelen van gewassen zelf (bijvoorbeeld bloembollen in spoelbassins)
  • Sorteren van de gewassen en deze transporteren binnen het bedrijf (dus vóór het vervoer naar de afnemers). In principe zijn de eigen gewassen, maar er mag sprake zijn van een beperkte hoeveelheid gewassen van derden).

Gebruik van assimilatiebelichting

Het Activiteitenbesluit stelt eisen aan assimilatiebelichting. Deze moeten lichthinder voor omwonenden voorkomen en de duisternis en het donkere landschap beschermen. Assimilatiebelichting wordt toegepast bij het telen van gewassen in kassen. Assimilatiebelichting is de kunstmatige belichting van gewassen om het groei- en bloeiproces te bevorderen. Als een ondernemer assimilatiebelichting toepast tijdens de donkerteperiode, moeten kassen aan de bovenkant een lichtscherminstallatie hebben, die ten minste 98% lichtuitstraling kan verminderen.

Limgroup kan in een beperkt aantal afdelingen assimilatiebelichting toepassen. Door de beperkte omvang valt dit gebruik niet onder de definitie conform het Activiteitenbesluit.

Spuitzone

Voor wat betreft het spuiten van (akkerbouw)gewassen zijn geen wettelijke voorschriften over de minimaal aan te houden afstanden tussen gronden waarop bomen en andere gewassen in de open lucht worden gekweekt, en nabijgelegen gevoelige objecten. Het ontbreken van dergelijke voorschriften laat echter onverlet dat in het kader van een goede ruimtelijke ordening een afweging van alle bij het gebruik van de gronden betrokken belangen dient plaats te vinden, waarbij de aan te houden afstand tussen akkerbouwgronden en gevoelige objecten zodanig gekozen dient te worden dat een aanvaardbaar leefklimaat kan worden gegarandeerd.

Primair moet geconstateerd worden dat ook nu reeds de gronden in agrarisch gebruik zijn, hierop gewassen worden verbouwd en deze gewassen behandeld worden, althans kunnen worden met gewasbeschermingsmiddelen. Onderhavig bestemmingsplan voegt daaraan niets toe.

De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft eerder overwogen dat toepassing van de vuistregel om een afstand aan te houden van 50 m tussen gevoelige functies en agrarische bedrijvigheid waarbij gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt, in het algemeen niet onredelijk is. Dit brengt echter niet reeds met zich dat een kortere afstand in dit geval niet redelijk zou kunnen zijn. Dit hangt mede samen met de hoogte van de gewassen (hoe hoger, des te meer sprake er kan zijn van drift), windrichting, soort bestrijdingsmiddelen, frequentie van spuiten en de aanwezigheid van een haag.

De heersende windrichting ter plaatse is zuid-west. De drift van de gewasbeschermingsmiddelen zal derhalve in noordoostelijke richting plaatsvinden. In een straal van 50 meter in noordoostelijke richting van het noordelijke deel van het plangebied bevinden zich weliswaar gronden van derden, doch alle woningen van derden, alsmede de terrassen behorende bij die woningen bevinden zich op een grotere afstand dan 50 meter. Voor het zuidelijke deel van het plangebied, mochten hier geen kassen worden opgericht die drift van gewasbeschermingsmiddelen volledig voorkomen, geldt dit eveneens. De dichterbij gelegen woningen aan Veld Oostenrijk 17 en 21 liggen in de luwte van de wind, gezien de situering ten opzichte van het noordelijke deel van het plangebied; voor de woning aan de Schengweg 5, gelegen ten zuiden van het gehele plangebied, is dit helemaal het geval. Daarenboven is in de planregels bepaald dat de landschappelijke inpassing, waaronder hagen, uitgevoerd en behouden moet worden. Deze landschappelijke inpassing zorgt ervoor dat drift wordt beperkt. Onderstaand is weergegeven waar deze hagen reeds aanwezig zijn en waar deze nog zullen worden gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.HOVELDOOSTENRIJK13-BPV1_0010.jpg"

Afbeelding 6a: drift-beperkende hagen

In de periodes dat er daadwerkelijk gewas wordt geteeld kan er gewasbescherming worden uitgevoerd. Dit gebeurt waar mogelijk biologisch en waar nodig chemisch. De behandelingen worden uitgevoerd tot een hoogte van circa 1,5 meter, handmatig of machinaal, gericht en selectief, op een gunstig moment op de dag en bij gunstige weersomstandigheden. Grotere behandelingen worden vooraf bij omwonenden aangekondigd waardoor overlast tot een minimum kan worden beperkt.

Door de windrichting, de ligging van de gevoelige functies ten opzichte van de te spuiten percelen, de in de planregels bindende voorwaarden ten aanzien van realisatie en behoud van landschappelijke inpassing mede in de vorm van driftbeperkende hagen en de door Limgroup gehanteerde voorzorgsmaatregelen, kan gesteld worden dat het woon- en leefklimaat hierdoor niet wordt geschaad en er verder geen extra onderzoek aan ten grondslag behoeft te worden gelegd om dit nog verder te staven.

5.1.6 Externe veiligheid

Risicovolle inrichtingen (bevi)

De veiligheid rond bedrijven wordt gereguleerd in de vigerende milieuvergunning (of een geldende Algemene Maatregel van Bestuur) en het Besluit externe veiligheid inrichtingen van 21 oktober 2004 (Bevi). In het Bevi worden specifieke regels opgenomen voor specifieke risicovoIle inrichtingen. In het Bevi heeft iedere risicovolle inrichting een veiligheidszone gekregen. Dit heet de plaatsgebonden risicocontour (PR-contour). Binnen deze contour mogen nieuwe kwetsbare objecten (zoals woningen, scholen, ziekenhuizen, grootschalige kantoren, hotels, winkelcentra, campings) of beperkt kwetsbare objecten (zoals verspreid liggende woningen, bedrijfswoningen dan wel bedrijfsgebouwen van derden, kleinere kantoren, hotels en winkels, sporthallen, zwembaden) niet of niet zonder meer worden opgericht. Het Bevi gaat uit van een PR-contour 10-6 /jr.

Het kan gaan om inrichtingen waarbij door middel van een vaste afstand wordt voldaan aan deze contour (zogenaamde “categoriale inrichtingen”) en inrichtingen waarbij deze contour individueel moet worden berekend (Quantitative Risk Assement (QRA)). Dit is geregeld in Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi).

Bij het nemen van een planologische besluit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan of een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan) moet het bevoegd gezag deze contour in acht nemen voor kwetsbare objecten. Hierbij geldt de PR-contour 10-6/jr. als grenswaarde. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de contour als richtwaarde, d.w.z. in principe moet PR 10-6/jr. aangehouden worden, maar er mag gemotiveerd van worden afgeweken.

Naast het plaatsgebonden risico kent het Bevi ook het groepsgebonden risico (GR). Het groepsgebonden risico geeft aan wat de kans is op een ongeval met ten minste 10, 100 of 1000 dodelijke slachtoffers in de omgeving van de beschouwde bron. Het aantal personen dat in de omgeving van de bron verblijft bepaalt daardoor mede de hoogte van het groepsrisico. Voor het GR geldt geen harde juridische norm (zoals de PR-contour 10-6/jr. wel is) maar een zogenaamde oriënterende waarde. Het berekende groepsrisico wordt weergegeven in een curve, waarbij de kans op een ongeval wordt uitgezet tegen het aantal mensen dat daarbij omkomt. In dezelfde grafiek wordt de oriënterende waarde uitgezet. Als die wordt overschreden door een ruimtelijke ontwikkeling moet dat worden verantwoord. Hiermee wordt in beeld gebracht of en in welke mate het bevoegd gezag het GR wel of niet aanvaardbaar vindt, al dan niet na het nemen van maatregelen.

Volgens de Risicokaart van de provincie Limburg ligt in de directe omgeving (in een straal van 500 m) van het plangebied géén risicovolle inrichting. De dichtstbijzijnde risicovolle inrichting is het Texaco tankstation, gelegen aan de Venrayseweg. Het betreft hier een bedrijf met een LPG vulpunt en reservoir, met een plaatsgebonden risicocontour van 35 meter. Deze inrichting is gelegen op een afstand van 777 meter van het plangebied. Deze risicocontour reikt derhalve niet tot aan het plangebied.

Gezien deze afstand van de risicovolle inrichting tot het plangebied, kan ervan worden uitgegaan dat de uitbreiding van het bedrijf ook geen invloed heeft op de hoogte van het groepsrisico.

Vervoer gevaarlijke stoffen

Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor of binnenwateren is geregeld in de Wet vervoer gevaarlijke stoffen (WVGS) en de daarop gebaseerde Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Op basis van deze circulaire kunnen langs wegen, spoorwegen en vaarwegen PR-contouren 10-6/jr. en het GR bepaald worden. De juridische binding van deze contouren voor bestaande en nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten is grotendeels gelijk aan het Bevi. Dat geldt ook voor de rol van het GR. Conform deze circulaire hoeven er in principe geen beperkingen aan het ruimtegebruik te worden gesteld in het gebied dat op meer dan 200 m van een route of tracé ligt.

Het beleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor en het water is nog volop in ontwikkeling. Deze ontwikkelingen moeten uiteindelijk resulteren in een nieuw beleidskader in de vorm van het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev). De uitgangspunten van het huidige beleid blijven overeind. De wijzigingen zitten voornamelijk in de ontwikkeling die bekend staat als het Basisnet. Het basisnet geeft meer duidelijkheid over het plafond van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de diverse wegen, spoorlijnen en waterwegen. Afhankelijk van de maximum omvang van het transport, kunnen mogelijk beperkingen gelden voor ruimtelijke ontwikkelingen in de buurt van deze transportassen.

De risicoatlassen weg, spoor en hoofdvaarwegen geven een algemeen beeld van het vervoer van gevaarlijke stoffen in Nederland en de daarbij behorende risico's. In 2006 en 2007 zijn landelijk nieuwe tellingen verricht. Ter voorbereiding van het Rijksbasisnet zijn de Rijkswegen met een nieuwe rekenmodel en met de gegevens van deze tellingen opnieuw berekend. Onlangs zijn de stukken voor het basisnet Weg en het basisnet Water naar de Tweede Kamer gegaan. De conclusies zijn samengevat in de Inventarisatie van externe veiligheidsrisico's bij het vervoer van gevaarlijke stoffen.

In de omgeving van het plangebied is de A73 gelegen. Deze weg is echter gelegen op meer dan 200 meter van het plangebied gelegen (te weten op 675 meter). Het plangebied is tevens daardoor niet gelegen binnen de plaatsgebonden risicocontour van de A73. Het plangebied ligt niet binnen een plaatsgebonden risicocontour of een invloedsgebied van een bedrijf of een transportroute van gevaarlijke stoffen (via de weg, water of buisleiding Paragraaf 3.6) ) vanwege groepsrisico. Externe veiligheid vormt derhalve geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

Het plangebied bevindt zich verder ruim 3,5 km verwijderd van de spoorlijn Venray-Venlo en 4,2 km van de spoorlijn Venlo-Eindhoven. Volgens de ‘Risicoatlas Spoor, Vervoer van gevaarlijke stoffen over de vrije baan‘ vindt over de spoorlijn Venray-Venlo geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Deze spoorlijn heeft derhalve geen invloed op het plaats- of groepsgebonden risico in het plangebied. Over de spoorlijn Venlo-Eindhoven vindt wel vervoer plaats van gevaarlijke stoffen. Het invloedsgebied van de spoorlijn bedraagt ruim 1,7 km. Dit betekent dat deze spoorlijn geen invloed heeft op het plangebied.

5.2 Waterparagraaf

Waterbeleid

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Waterschap Peel en Maasvallei. In het kader van het beleid van zowel de gemeente Horst aan de Maas als het waterschap dient binnen het plangebied een duurzaam waterhuishoudkundig systeem gerealiseerd te worden. Concreet betekent dit dat er sprake moet zijn van gescheiden schoon- en vuilwaterstromen die afzonderlijk worden verwerkt. Vanuit het waterschap Peel en Maasvallei gelden daarbij de volgende uitgangspunten:

  • afkoppelen van 100% van het verhard oppervlak, waarbij de beslisboom verantwoord afkoppelen (Zuiveringschap Limburg 2002) van toepassing is;
  • de trits vasthouden-bergen-afvoeren is van toepassing, waarbij hergebruik dan wel infiltratie van schoon regenwater de voorkeur heeft;
  • verontreiniging van het water dient door bronmaatregelen voorkomen te worden;
  • grondwateroverlast dient voorkomen te worden;
  • een gelimiteerde afvoer naar het oppervlaktewatersysteem is toegestaan.

Hergebruik

Hierbij kan gedacht worden aan de aanleg van gescheiden watercircuits door het hergebruik van bijvoorbeeld regenwater (drinkwater, grijswater, huishoudwater). De ervaringen met bestaande proefprojecten leert echter dat deze pas rendabel zijn bij projecten met 1000 of meer te bouwen woningen. Ook de recent aangescherpte regelgeving op dit vlak maakt het hergebruik van (regen)water niet snel haalbaar. Het onderhavige project is dan ook te kleinschalig om deze voorziening toe te passen.

Infiltratie, buffering en afvoer

Onderstaand is aangegeven hoe met deze aspecten wordt omgegaan.

Waterhuishoudkundige situatie plangebied

Afvoerend verhard oppervlak en riolering

Binnen het plangebied vindt een maximale toename van het afvoerend verhard oppervlak plaats ten belope van ongeveer 2,2 ha, te weten de nieuwe glasopstand aan de zuidzijde van het plangebied.

Grondwater

De bodem in het plangebied is tamelijk vlak. De maaiveldhoogte varieert binnen het plangebied tussen 24 en 25 meter boven NAP. De bodem in het plangebied bestaat uit hoge zwarte enkeerdgronden. Enkeerdgronden zijn zandige gronden met een humusrijke (zwarte) bovenlaag. De zwart bovenlaag is ontstaan als gevolg van jarenlange agrarische bewerking.

De grondwaterstanden in het plangebied zijn niet bekend. Van een nabijgelegen boorput zijn wel grondwatergegevens bekend. Het gaat hierbij om boorpuntnummer LSK3315, gelegen ten oosten van de Seurenweg (circa 1,25 kilometer ten zuidwesten van het plangebied). Van dit boorpunt zijn de volgende gegevens bekend:

• Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand (GHG) 2,24 m-mv

• Gemiddeld Laagste Grondwaterstand (GLG) 3,95 m-mv

• Grondwatertrap VIId

Uit het verkennend bodemonderzoek aan de Schengweg (locatie behorende bij de totale inrichting) blijkt dat de grondwaterstand in de peilbuizen op dat moment dieper zat dan 2 meter onder het maaiveld. Volgens het waterschap mag ook op de projectlocatie worden uitgegaan van een gemiddelde hoogste grondwaterstand van 2 m -mv.

Het bodemkundig informatiesysteem (BIS) geeft eveneens aan dat de grondwatertrap ter plaatse van het plangebied trap VII betreft. Voor deze grondwatertrap gelden de volgende grondwaterstanden:

VII = H 80-140 L >120

De bodem bestaat volgens BIS ter plaatse uit zwarte enkeerdgronden en lemig fijn zand.

Oppervlaktewater

In en direct nabij het projectgebied bevindt zich geen oppervlaktewater of zuiveringstechnische werk, zoals ook uit onderstaande uitsnede van de legger van het waterschap blijkt. Het plangebied ligt op ruime afstand van Schoot, Grootbroek, Diepeleng/De Kemp en Meteriks Veld.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.HOVELDOOSTENRIJK13-BPV1_0011.jpg"

Figuur 7: legger

HemeI- en afvalwater

Infiltratie van hemelwater

Binnen het plangebied vindt een maximale toename van het afvoerend verhard oppervlak plaats van circa 2,2 ha. Gelet op het feit dat het gaat om nieuwbouw, zal de gehele nieuwbouw afgekoppeld dienen te worden.

Infiltratie van hemelwater zal plaatsvinden in een infiltratievoorziening welke is voorzien in nieuw te realiseren hemelwaterinfiltratiebuffers op plekken binnen het plangebied waar bebouwing met kassen niet gewenst is. Deze buffers zullen op een natuurlijke wijze worden vormgegeven zodat ze kwaliteit uitstralen, waar mogelijk als onderdeel van de landschappelijke inpassing.

De K-waarde (geeft de mate van infiltratiegeschiktheid aan) van het plangebied bedraagt volgens dekaart inzake de bodemdoorlatendheid (K-waarde) van de gemeente Horst aan de Maas van het waterschap 0,45-0,75 m/dag. De onderhavige gronden zijn derhalve gemiddeld geschikt voor hemelwaterinfiltratie. Bij de bepaling van de capaciteit/kwantiteit van de gekozen infiltratievoorziening wordt uitgegaan van een neerslaggebeurtenis T=10.

Kwantiteitsberekening

Een infiltratievoorziening met overloop op openwater moet voldoen aan de eisen van het waterschap: boven de infiltratie voorziening moet een dynamische buffer worden gerealiseerd waarin een bui van 50 mm (T=10) kan worden geborgen. Daarbij dient een waakhoogte van ongeveer 0,5 meter te worden gehanteerd. Bij een bui van 84 mm (T=100) mag de voorziening tot aan de rand gevuld zijn.

Als gevolg van dit plan zal het te verharden/bebouwen oppervlak met maximaal grofweg 2,2 ha toenemen; hierbij zijn de trayvelden en boogtunnels op het noordelijke deel niet meegenomen, vanwege het feit dat hemelwater tussen de boogtunnels kan infiltreren dan wel opgenomen wordt door de beplanting in de trays.

Bij de verwerking van hemelwater voor glastuinbouw stelt het waterschap Peel en Maasvallei dat ten minste 1/3 deel van het hemelwater (overeenkomend met 250 mm op jaarbasis) moet worden geïnfiltreerd in de ondergrond. Hierdoor wil het waterschap voorkomen dat al het hemelwater wordt gebruikt voor hergebruik in de kassen. Bij volledig hergebruik zou een situatie ontstaan waarbij nagenoeg geen hemelwater meer infiltreert in de ondergrond, met verdroging en verlaging van de plaatselijke grondwaterspiegel tot gevolg. Proces- en condenswater mogen niet worden geïnfiltreerd; het systeem van afvoer van dit water dient derhalve gescheiden te blijven van het schone hemelwater.

Uitgaande van dit uitgangspunt dient in de T=100 situatie circa 616 m³ te worden geïnfiltreerd in de ondergrond. Het overige deel kan derhalve worden gebufferd in een hemelwaterbassin. Hiervoor worden de volgende voorzieningen gerealiseerd:

  • Wadi die langs de zuidgrens van de nieuwe bedrijfsbebouwing op het zuidelijke deel van het plangebied wordt aangelegd, met een capaciteit van circa 616 m³. Deze wadi, met een oppervlakte van 620 m2 en een gemiddelde diepte van ruim 1 m, behoort, zoals uit onderstaande figuur is te zien, tevens tot de landschappelijke inpassing gelegen tussen de openbare weg en de gevel van de nieuwe bedrijfsbebouwing. Een waakhoogte van 50 cm is bij deze wadi niet noodzakelijk omdat zelfs een bui van T=100 geheel geborgen kan worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.HOVELDOOSTENRIJK13-BPV1_0012.jpg"

Figuur 8: hemelwaterinfiltratie

  • Het bestaande hemelwaterbassin dat voor 3/4 deel is ingebouwd door de bestaande bedrijfsbebouwing, zal door optimaal ruimtegebruik (verlenging, verbreding, verdieping en ophoging van de wallen) vergroot worden tot een inhoud van circa 12.000 m3. Dit water zal worden hergebruikt voor beregening in de kassen. Het huidige bassin heeft inhoud van circa 7.400 m3; door de vergroting ontstaat derhalve een flinke overcapaciteit van bijna 3700 m3.

Ingeval het noordelijk perceel wordt uitgevoerd als containerveld met een niet waterdoorlatende onderlaag, dan zou dit tot gevolg hebben dat het afvoerend verhard oppervlak met nog eens 15.000 m2 toeneemt. Aannemende dat het neerslaande hemelwater geheel moet worden geborgen en niet opgenomen wordt door op de verharding staande containerplanten, betekent dit het volgende:

Bij een T=10 bui dient 15.000 m² * 50 mm = 750 m³ hemelwater geborgen te worden. Daarboven dient een waakhoogte van 0,5 meter gehanteerd te worden. Bij een bui van 84 mm (T=100) mag de voorziening tot aan de rand gevuld zijn. In deze situatie dient een totaal van 15.000 * 84 mm = 1260  m³ verwerkt te worden zonder dat dit leidt tot overlast. Deze hoeveelheid kan geheel geborgen worden in het te vergroten bassin, doch in verband met de verplichting om minimaal 1/3 van het hemelwater ter plaatse te infiltreren zal ook gebruik worden gemaakt van bijvoorbeeld infiltratiegoten gevuld met grind of lavastenen.

Voor de afvoer van bedrijfsafvalwater gelden de eisen zoals opgenomen in de omgevingsvergunning; infiltratie of afvoer op gemeentelijke drukriolering hiervan is niet toegestaan.

Bouwmaterialen

De gemeente Horst aan de Maas streeft naar het terugdringen van het gebruik van uitlogende bouwmaterialen. Dit aspect is als aanbeveling opgenomen in het pakket duurzaam bouwen. Van de initiatiefnemer wordt, voor zover relevant, daarom gevraagd geen gebruik te maken van uitlogende bouwmaterialen.

Concluderend kan gesteld worden dat door onderhavig project geen knelpunten ontstaan tussen grondgebruik en de waterhuishouding.

Overleg waterschap

Vooroverleg met het waterschap is noodzakelijk in geval het project een toename van het nieuw afvoerend verhard oppervlak beslaat van meer dan 2000 m2. In casu is vooroverleg met het waterschap noodzakelijk. De resultaten van het overleg zullen in deze plantoelichting worden opgenomen.

5.3 Kabels en leidingen

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Dit besluit is gebaseerd op de Wet milieubeheer (artikelen 5.1 lid 1, 5.2 lid 1, 5.3 lid 1 en 2 en 9.2.2.1) en de Wet ruimtelijke ordening (artikelen 3.37 en 4.3 lid 1 en 2). Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. De normstelling is in lijn met het Bevi en bevat, analoog aan het Bevi, normen voor het plaatsgebonden risico en een verantwoordingsplicht voor het groepsrisico.

In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen buisleiding.

Het plangebied is niet gelegen binnen een (hinder)zone of werkstrook van hoofdleidingen voor olie of water en hoogspanningsleidingen. Voordat met eventuele (lichte) graafwerkzaamheden een aanvang wordt gemaakt, zal initiatiefnemer een Klic-melding doen, zodat ook rekening gehouden kan worden met de ligging van de gebruikelijke leidingen en kabels.

Het plangebied is verder niet gelegen binnen een obstakelbeheer- of radarverstoringsgebied van een civiel of militair luchtvaartterrein en over het plangebied loopt geen straalpad van telecomaanbieders.

5.4 Natuurbeschermingswet

Uit de POL-kaart ‘Groene Waarden’ blijkt dat het plangebied zelf niet als een waardevol ‘groen’ element is aangeduid. Wel is het noordelijke perceel (1263) aangeduid met de aanvullende categorie 'ontgrondingen'. Dit perceel is begin 2003 geëgaliseerd. Hiervoor is een ontgrondingsvergunning verleend. In deze vergunning zijn geen voorschriften opgenomen ten aanzien van het gebruik van het perceel na de egalisatie.

Ten noorden liggen de bos- en natuurgebieden “Schadijker bosschen” en “Castenrayse Vennen”. Deze bos- en natuurgebieden maken deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en Provinciaal Ontwikkelingsruimte Groen (POG). Deze gebiedscategorieën omvatten naast bestaande bos- en natuurgebieden, eveneens grotere concentraties van voormalige landbouwgronden, die als aangewezen reservaatgebied of natuurontwikkelingsgebied inmiddels zijn verworven en in beheer genomen door natuurbeschermingsorganisaties. Omdat de afstand tussen het plangebied en de beide bos- en natuurgebieden aangewezen als EHS en POG bijna 500 meter bedraagt, zal de uitbreiding van het kassencomplex geen negatief effect hebben op de instandhouding van deze gebieden.

Het plangebied en directe omgeving grenzen in het noorden aan een open landschap dat aan de noordwestzijde wordt begrensd wordt door de Schadijkse Bosschen. In tegenstelling tot dit open landschap maakt het plangebied onderdeel uit van een (met overwegens kassen) volgebouwd gebied. De in het plangebied aangetroffen beplanting bestaat uit een beukenhaag en een rij bomen bestaande uit kers, berk en een lijsterbes, een haag bestaande uit veldesdoorn en solitaire bomen (lindes) aan de straatkant (Veld Oostenrijk). Aan de oostzijde van Veld-Oostenrijk is een grote menging van functies zichtbaar. Het groene beeld van tuinen, boerenerven, tuinderijen en kwekerijen vallen hier in het oog.

5.5 Flora en fauna

In april 2002 is de Flora- en faunawet (Ff) in werking getreden. In deze wet zijn de onderdelen uit de Europese Habitatrichtlijn en de Vogelrichtlijn die de bescherming van soorten betreft geïmplementeerd. Op basis van de Ff-wet moet bij alle geplande ruimtelijke ingrepen nagegaan worden of er schade wordt toegebracht aan beschermde dier- en plantensoorten. In de artikelen 8 t/m 12 van de Ff-wet is vastgelegd welke handelingen ten aanzien van beschermde soorten verboden zijn. Bij ontwikkelingen waarbij een schadelijk effect optreedt voor beschermde soorten is een ontheffing nodig op grond van artikel 75 Ff. Bij de ontheffingverlening geldt voor bepaalde soorten een lichte toets en voor andere soorten een uitgebreide toets.

De beschermde soorten kunnen worden verdeeld in:

  • strengbeschermde soorten
  • overige beschermde soorten
  • algemeen beschermde soorten

Strengbeschermde soorten

Het betreft hier Rode lijst-soorten (bijlage IV Habitatrichtlijn), alle vogelsoorten in Nederland (behalve exoten) en inheemse plant-en diersoorten die genoemd zijn in bijlage 1 van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten/tabel 3 van de Regeling vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten Flora- en faunawet.Aantasting van strengbeschermde soorten is alleen mogelijk na ontheffing ex art. 75 Ff. Hiervoor geldt de zogenaamde uitgebreide toets. Dat wil zeggen dat ontheffing alleen wordt verleend als:

  • er geen alternatief is voor de geplande activiteit
  • er sprake is van een in of bij de wet genoemd belang
  • activiteit niet leidt tot aantasting van de gunstige staat van instandhouding van de soort

Overige beschermde soorten

Het betreft hier de soorten die genoemd zijn in tabel 2 van de Regeling vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten Flora- en faunawet. Aantasting van deze soorten is alleen mogelijk na ontheffing, doch hier geldt slechts een lichte toets. Ontheffing is mogelijk indien de activiteit niet leidt tot aantasting van de gunstige staat van instandhouding van de soort.

Algemeen beschermde soorten

Het betreft hier de soorten die genoemd zijn in tabel 1 van de Regeling vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten Flora- en faunawet. Als een initiatiefnemer activiteiten onderneemt die zijn te kwalificeren als bestendig beheer en onderhoud, bestendig gebruik of een ruimtelijke ontwikkeling, geldt een algemene vrijstelling voor de soorten uit tabel 1. Wel blijft te allen tijde de algemene zorgplicht uit art. 2 Ff op de initiatiefnemer rusten. Voor andere activiteiten dan hierboven genoemd, blijft wel ontheffing noodzakelijk. Hiervoor geldt de lichte toets.

Quickscan flora en fauna

Op basis van de natuurgegevens van de provincie Limburg valt te zien dat in de (directe) omgeving van het plangebied, geen enkele te beschermen plantensoorten of broedvogels zijn te vinden.

Vastgestelde broedvogels in het kilometervak:

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.HOVELDOOSTENRIJK13-BPV1_0013.jpg"

Figuur 9: broedvogels volgens kartering provincie Limburg

Beschermde soorten bevinden zich volgens de natuurgegevens, op de Zwarte Roodstaart na, niet in het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.HOVELDOOSTENRIJK13-BPV1_0014.jpg"

Figuur 10:: Zwarte Roodstaart

In het kilometervak zijn onderstaande plantensoorten aangetroffen. Deze bevinden zich, met uitzondering van de Mierikswortel in de berm langs de Schengweg, allemaal op een ruime afstand van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.HOVELDOOSTENRIJK13-BPV1_0015.jpg"

Figuur 11: beschermde plantensoorten volgens kartering proivincie Limburg

Om te beoordelen of er te beschermen planten en dieren aanwezig zijn, is tevens gebruik gemaakt van de natuurgegevens van de geregistreerde waarnemingen. Alle waarnemingen over het gehele laatste kalenderjaar (maart 2013-maart 2014) in het gebied Horst-Gortmeule zijn beoordeeld. Volgens de aangegeven registraties (zie onderstaande tabel) zijn er in het afgelopen kalenderjaar ter plaatse van het gehele gebied Horst-Gortmeule slechts 13 algemene soorten waargenomen, waarvan geen enkele waarneming binnen het onderhavige plangebied werd gedaan; ook niet van vleermuizen bij de dakranden van de in het zuidelijk deel gelegen gebouwen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.HOVELDOOSTENRIJK13-BPV1_0016.jpg"

Figuur 12: uitsnede recente waarnemingen in het gebied Gortmeule

De afwezigheid van soorten is met name te verklaren vanwege het feit dat de onbebouwde gronden in actief agrarisch gebruik zijn.

Gelet op het bovenstaande is een verstoring van (beschermenswaardige) flora en fauna door onderhavig project niet te verwachten, waardoor er geen noodzaak is tot het uitvoeren van een uitgebreidere toets als bedoeld in de Flora- en faunawet.

Om verstoring van vleermuizen en andere beschermde nachtdieren in de verdere omgeving tegen te gaan (nachtelijke verlichting heeft een verstorend effect op nachtdieren zoals vleermuizen) is het van belang dat de nachtelijke lichtuitstraling van de nieuwe kassen beperkt wordt. Wanneer gebruik gemaakt wordt van assimilatieverlichting zullen maatregelen genomen moeten worden om de bovenzijde en zijkanten van de kassen af te schermen, zodat lichtuitstraling op 10 meter van de gevel met 95% wordt gereduceerd. In dat geval zijn negatieve effecten op overvliegende vleermuizen redelijkerwijs uit te sluiten.

Op grotere afstand van het plangebied bevinden zich de Schadijkse bossen (en Laagheide) en de Castenraysche vennen. De Schadijkse bossen bestaan uit naaldhoutaanplant op reliëfrijke droge zandgrond. Er liggen enkele restanten van oude loofbossen en met berken dichtgegroeide heiderestanten. Op een enkele plaats staan Jeneverbes (rode lijstsoort). Dit gebied vormt een belangrijke schakel voor migratie van de Castenraysche vennen naar de Mariapeel.

De Castenraysche vennen vormen een kerngebied voor vochtige en natte vegetaties met elzenboekbossen, wilgen- en gagelstruwelen, natte ruigten en moerasvegetaties. Op de hoger gelegen randen liggen naaldbossen en heischraal- en zandschraalgrasland. De Castenraysche vennen zijn belangrijk voor amfibieën (heikikker) en zoogdieren (das).

Gelet op de afstand van beide gebieden tot aan het plangebied (ruim 500 meter) heeft de ontwikkeling tot uitbreiding van de glasopstanden en bijbehorende voorzieningen geen impact op deze natuur.

In de Flora- en faunawet is verder een algemene zorgplicht opgenomen.

Artikel 2, lid 1 luidt:

Een ieder neemt voldoende zorg in acht voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving.

Artikel 2, lid 2 luidt:

De zorg, bedoeld in het eerste lid, houdt in ieder geval in dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor flora of fauna kunnen worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten voor zover zulks in redelijkheid kan worden gevergd, dan wel alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd teneinde die gevolgen te voorkomen of, voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.

De zorgplicht geldt altijd en voor alle planten en dieren, of ze beschermd zijn of niet, en in het geval dat ze beschermd zijn ook als er ontheffing of vrijstelling is verleend. De zorgplicht betekent niet dat er geen dieren mogen worden gedood, maar wel dat dit, indien noodzakelijk, op zodanige wijze gebeurt dat het lijden zo beperkt mogelijk is.

5.6 Archeologie en cultuurhistorie

Kaart 4g van het POL 2006 geeft de cultuurhistorische waarden van gronden in Limburg aan. Deze cultuurhistorische waarden worden bepaald door de aanwezigheid van historisch bouwkunst (rijks – en/of gemeentelijke monumenten), historische stedenbouw (historische ruimtelijke structuren), oude of jonge cultuurlandschappen, archeologische vindplaatsen en/of archeologische verwachtingswaarden.

Volgens de genoemde kaart is het plangebied een gebied met middelhoge cultuurhistorische waarden. Het project betreft geen rijks- of gemeentelijk monument. Het plangebied kent geen specifieke historisch-stedenbouwkundige waarde. Het gebied maakt deel uit van een overwegend oud cultuurlandschap (namelijk bouwland).

Het gebied is volgens de provinciale cultuurhistorische waardenkaart aangeduid als gebied met hoge archeologische verwachtingswaarde.

Ten aanzien van archeologie is het uitgangspunt dat het archeologisch erfgoed moet worden beschermd op de plaats waar het wordt aangetroffen. Gezien dit uitgangspunt mogen bekende archeologische monumenten niet aangetast worden en moet in geval van voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden met een hoge of middelhoge archeologische verwachtingswaarde, in principe een nader onderzoek plaatsvinden in de vorm van een Aanvullende Archeologische Inventarisatie (AAI) of een archeologische begeleiding van de bouw.

Het plangebied is gelegen in een provinciaal archeologisch aandachtsgebied maar er bevindt zich geen beschermd archeologisch terrein/monument binnen een afstand van 50 meter. Het plangebied is groter dan 1000 m2, waardoor een nader onderzoek in beginsel noodzakelijk is (stroomschema archeologische onderzoeksverplichting).

Het perceel 1263 (noordelijk onbebouwd deel van het plangebied) is begin 2003 geëgaliseerd. Hiervoor is een ontgrondingsvergunning verleend, nadat in 2002 door Vestigia een archeologisch onderzoek (integraal als bijlage aan de planstukken toegevoegd) is verricht waarbij een aantal boringen is uitgevoerd en onderzocht. Uit dat onderzoek zijn geen aanwijzingen naar voren gekomen om in het plangebied een archeologische vindplaats te vermoeden. Vestigia adviseerde voor deze locatie dan ook geen vervolgonderzoek.

Aangezien archeologisch onderzoek een lange 'houdbaarheid' heeft, is voor deze locatie dan ook geen nieuw onderzoek noodzakelijk.

Voor het zuidelijke deel van het plangebied, dat een hoge archeologische verwachtingswaarde kent, is echter wel een archeologisch onderzoek noodzakelijk voordat de bodem geroerd mag gaan worden. Derhalve zal voor dit deel van het plangebied een dubbelbestemming Waarde-Archeologie worden toegevoegd, zodat onderzoek kan worden uitgesteld totdat de omgevingsvergunning wordt aangevraagd.

5.7 Verkeer en parkeren

Zoals in paragraaf 5.1.2 (geluid) al is gesteld, zullen als gevolg van de uitbreiding van het areaal kassen/bedrijfsgebouwen slechts incidenteel en/of in beperkte mate extra vrachtbewegingen gaan plaatsvinden. Er zal mogelijk extra personeel aangetrokken worden, waarbij er in onderstaand overzicht van wordt uitgegaan dat het huidige aantal medewerkers van circa 85 (70 FTE) wordt uitgebreid tot circa 100 (circa 82 FTE).

Personeel en bezoekers van de gehele inrichting maken overwegend gebruik van de parkeerplaatsen bij de vestiging Veld Oostenrijk 13. Een deel van het betreffende personeel parkeert direct bij de vestiging aan de Schengweg.

Op onderstaande figuur is de huidige parkeersituatie en manoeuvreerruimte binnen de gehele inrichting (beide deellocaties) weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.HOVELDOOSTENRIJK13-BPV1_0017.jpg"

Figuur 13: huidige parkeer- en manoeuvreersituatie

Parkeerplaatsen:

- hoofdlocatie Veld Oostenrijk 13: 54, waarvan 2 voor bedrijfsbussen en 4 voor bezoekers

- locatie Veld Oostenrijk 9 (voor de loods): 16

- locatie Schengweg 5a (voor de loods): 6

- locatie Schengweg 7 (voor de kwekerij): 21

Totaal aantal parkeerplaatsen: 97

Fietsenstallingen:

- hoofdlocatie Veld Oostenrijk 13: twee stallingen; circa 18 plaatsen

- locatie Schengweg 5a (voor de loods): 8

- locatie Schengweg 7 (voor de kwekerij): 6

Totaal aantal plaatsen in fietsenstalling: 32

Uitgaande van de (feitelijke) situatie dat circa 90% van de medewerkers met een eigen auto komt, zijn er na voornoemde uitbreiding van personeel voldoende parkeerplaatsen.

Feitelijk is tot nu toe gebleken dat, met bijna 85 (deels part time)medewerkers, de parkeerruimte voor de loods (de zuidelijke parkeerplaats) zelden wordt gebruikt. Met circa 15 (deels part time)medewerkers extra zullen deze 16 plaatsen wel kunnen worden gebruikt en is er voldoende ruimte.

5.8 Duurzaamheid

Voorzover van toepassing zullen bij de realisatie van de bedrijfsgebouwen duurzame materialen worden gebruikt. Ook het hergebruik van hemelwater is een duurzaamheidsmaatregel.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

De realisatie van het project geschiedt voor rekening van de initiatiefnemer. De gemeentelijke financiën zijn hierbij niet in het geding. De gronden zijn in eigendom van de initiatiefnemer.

Kostenverhaal zal geregeld worden in een tussen de gemeente Horst aan de Maas en de initiatiefnemer af te sluiten anterieure overeenkomst. Ten aanzien van de uitvoering en onderhoud van de landschappelijke inpassing worden in deze overeenkomst bepalingen opgenomen.

Tenslotte wordt in deze overeenkomst ook een planschadeverhaalsbeding zoals bedoeld in art. 6.4a Wro opgenomen. Hiermee wordt gewaarborgd dat eventueel te vergoeden planschade niet voor rekening van de gemeente Horst aan de Maas komt maar voor rekening van de initiatiefnemer.

6.2 Maatschappelijk uitvoerbaarheid

Procedure

Elk nieuw bestemmingsplan ontstaat uit een initiatief. De totstandkoming begint met de beslissing dat een bestemmingsplan zal worden opgesteld.

Conform artikel 3.1.1. Bro worden de provincie Limburg, de VROM-inspectie, de wegbeheerder en Waterschap Peel en Maasvallei in het kader van dit bestemmingsplan betrokken in het vooroverleg.

Artikel 3.8 Wro regelt de procedure van het bestemmingsplan. Op de voorbereiding van een bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Awb van toepassing. Hierbij zijn een aantal aanvullingen:

1. kennisgeving, zoals bedoeld in artikel 3:12 Awb, dient tevens te worden gepubliceerd in de Staatscourant en langs elektronische weg te worden verzonden;

2. het ontwerpbestemmingsplan dient te worden verstuurd aan het Rijk, provincie, waterschappen en aan de besturen van bij het plan een belang hebbende gemeenten;

3. kennisgeving aan de eigenaren van percelen welke de bestemming in de naaste toekomst zal worden verwezenlijkt;

4. door een ieder kunnen zienswijzen naar voren worden gebracht;

5. de gemeenteraad dient binnen 12 weken, na de ter inzage termijn beslissen omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan.

Binnen twee weken wordt het besluit tot vaststelling bekend gemaakt. Indien door de Gedeputeerde Staten (GS) of de inspecteur een zienswijze is ingediend en deze niet volledig is overgenomen, dan vindt bekendmaking plaats binnen zes weken na vaststelling. Dit geldt tevens indien de gemeenteraad wijzigingen aanbrengt in het ontwerp. In deze gevallen zend het college na vaststelling onverwijld een afschrift van het raadsbesluit aan de GS en/of de inspecteur.

Indien het Rijk of de provincie gebruik wil maken van haar aanwijzingsbevoegdheid gaat deze termijn niet op. Het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan wordt dan, met uitsluiting van het onderdeel waarop het aanwijzingsbesluit ziet, samen met het aanwijzingsbesluit bekend gemaakt.

Het besluit treedt in werking 1 dag na afloop van de beroepstermijn.

Overleg

In het kader van het wettelijk overleg zal onder meer overleg plaatsvinden met Waterschap Peel en Maasvallei en provincie Limburg.

Op 2 december 2014 is van de provincie Limburg de reactie ontvangen dat het plan geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen.

Op 16 december 2014 heeft het waterschap een reactie ingediend. De beperkte opmerkingen zijn voorzover nodig tekstueel verwerkt in de plantoelichting maar hebben verder niet geleid tot wijzigingen in de uitvoering van het project.

Beide vooroverlegreacties zijn als bijlage bij de planstukken gevoegd.

Inspraak en zienswijzen ontwerp-bestemmingsplan

Het ontwerp-besluit tot gedeeltelijke herziening van het bestemmingsplan heeft met ingang van 10 april 2015 gedurende 6 weken voor een ieder ter inzage gelegen.

Gedurende deze periode is van de provincie Limburg de reactie ontvangen dat er geen aanleiding is om ten aanzien van het plan een zienswijze in te dienen.

Hoofdstuk 7 Juridische toelichting

7.1 Planstukken

Het bestemmingsplan heeft als doel het planologisch-juridisch kader te geven voor de ontwikkeling van het beschreven plan. De nadere juridische invulling is gedetailleerd geregeld. Dit bestemmingsplan bestaat uit de volgende onderdelen:

  • plantoelichting
  • planregels;
  • verbeelding.

Bij het opstellen van het onderhavige bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten. Waar dat noodzakelijk was , is afgeweken van de standaard en is het plan specifiek toegesneden op de feitelijke situatie in het onderhavige plangebied.

De plansystematiek voldoet aan de volgende RO-standaarden 2012:

  • Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) 2012;
  • PraktijkRichtlijn BestemmingsPlannen (PRBP) 2012;
  • Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten (STRI) 2012.

7.2 Toelichting op de verbeelding

In de analoge en digitale verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis ingevolge het voorliggende plan, indien en voor zover deze in de regels daaraan wordt gegeven. Als een aanduiding juridisch gezien geen enkele betekenis heeft, is deze niet opgenomen in de verbeelding. Ten behoeve van de leesbaarheid is het plan wel op een topografische ondergrond gelegd. De bestemmingen en de aanduidingen zijn ingedeeld in de hoofdgroepen volgens de SVBP2012 en zijn bij de verbeelding opgenomen in een renvooi.

7.3 Toelichting op de regels

De planregels zijn ondergebracht in inleidende regels, in bestemmingsregels, in algemene regels en in overgangs- en slotregels.

INLEIDENDE REGELS

Dit hoofdstuk bevat twee artikelen. In artikel 1 is een aantal noodzakelijke begripsbepalingen opgenomen welke worden gebruikt in de regels. In artikel 2 wordt uiteengezet op welke wijze gemeten dient te worden.

BESTEMMINGSREGELS

Dit hoofdstuk bestaat uit een beschrijving van de bestemming.

Agrarisch (Artikel 3)

In artikel 3 is de hoofdbestemming opgenomen; ‘Agrarisch’. Alhoewel Limgroup geen agrarisch bedrijf in de gebruikelijke zin van het woord betreft is deze bestemming toch aan het plangebied gegeven. Er is echter aansluiting gezocht bij de bestemming ‘Agrarisch onderzoekscentrum’, zoals geldend voor het bestaande kassencomplex aan Veld-Oostenrijk 13. In onderhavig bestemmingsplan wordt, conform het SVBP 2012 aan het perceel de bestemming ‘Agrarisch’ gegeven met de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – onderzoekscentrum’.

Inhoudelijk is deze bestemming hetzelfde als de vigerende bestemmingsregeling (qua gebruiksmogelijkheden en bebouwingsmogelijkheden voor wat betreft goot- en bouwhoogtes en afstanden tot de perceelsgrenzen van bestemming ‘Agrarisch onderzoekscentrum’). Gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden opgericht. Een bedrijfswoning is niet toegestaan.

Waarde – Archeologie (artikel 4)

Ter plaatse van deze dubbelbestemming is de conclusie van het uitgevoerde archeologisch onderzoek van toepassing. Werkzaamheden waarbij de bodem dieper dan 50 cm beneden maaiveld geroerd wordt, dient eerst aanvullend archeologisch onderzocht te worden. Gebouwen en werkzaamheden waarbij de bodem dieper dan 50 cm wordt geroerd mogen binnen deze dubbelbestemming alleen worden opgericht dan wel uitgevoerd na goedkeuring van burgemeester en wethouders, met dien verstande dat de gemeentelijk archeoloog goedkeuring heeft afgegeven oftewel dat het gebied eerst vrij dient te worden gegeven van verder archeologisch onderzoek middels een selectiebesluit.

ALGEMENE, SLOT- EN OVERGANGSREGELS

Deze artikelen bevatten de bepalingen die op het hele plangebied betrekking hebben en burgemeester en wethouders de mogelijkheid bieden flexibiliteit in het plangebied te betrachten.