direct naar inhoud van Regels
Plan: Veld Oostenrijk 13 - Horst
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1507.HOVELDOOSTENRIJK13-BPV1

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Veld Oostenrijk 13 - Horst met identificatienummer NL.IMRO.1507.HOVELDOOSTENRIJK13-BPV1 (SVBP2012) van de gemeente Horst aan de Maas.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 agrarisch bedrijf

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van:

  • het telen van gewassen, waaronder mede begrepen houtteelt en/of
  • het houden van dieren

met dien verstande dat gebruiksgerichte paardenhouderijen, kennels en dierenasiels niet als agrarische bedrijven worden aangemerkt.

1.6 agrarisch onderzoekscentrum

een bijzondere vorm van een agrarisch bedrijf gericht op veredelingsactiviteiten ten behoeve van de ontwikkeling van hoogwaardige groente-, fruit- en paddenstoelrassen waarbij gebruik wordt gemaakt van teelt in kas, in volle grond al dan niet met behulp van teeltondersteunende voorzieningen en van voorzieningen voor paddenstoelteelt.

1.7 archeologisch onderzoek

onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling dat voldoet aan de meest actuele versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA).

1.8 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de zich mogelijk daarin bevindende oudheidkundige zaken die van belang zijn vanwege hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap en/of hun cultuurhistorische waarde.

1.9 bebouwing

één of meer gebouwen en/of andere bouwwerken.

1.10 bedrijfsgebouw

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.

1.11 bestaand

ten tijde van de tervisielegging van het ontwerp-bestemmingsplan aanwezig.

1.12 bestaand bouwwerk

een bouwwerk dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van terinzagelegging is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald.

1.13 bestaand gebruik

het gebruik dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaat.

1.14 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.15 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.16 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.17 boogkas/boogtunnel

een bouwwerk van metaal of een ander materiaal met een hoogte van maximaal 3 meter, dat met plastic of in gebruik daarmee overeenkomend materiaal is afgedekt ter vervroeging of verlenging van het teeltseizoen van tuinbouw- of fruitteeltproducten. Onder een boogkas wordt tevens een draagluchthal verstaan.

1.18 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.19 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.20 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.21 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel.

1.22 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.23 bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.24 containerveld/trayveld

werk niet zijnde bouwwerk bestaande uit grond afgedekt met plastic, antiworteldoek en/of beton, eventueel in combinatie met andere materialen, ten behoeve van de teelt van gewassen. De gewassen worden op deze afdeklaag los van de ondergrond geteeld in potten of trays.

1.25 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.26 dienst- of bedrijfswoning

een woning, in of bij een bedrijf of instelling, bestemd voor (het gezin van) een persoon wiens huisvesting daar gelet op de bestemming noodzakelijk is; deze woning wordt begrepen onder de bedrijfsgebouwen.

1.27 erfafscheiding

de afbakening van een erf of perceel van een ernaast gelegen erf of perceel, of van de openbare ruimte.

1.28 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.29 gebruiken

het gebruiken, in gebruik geven of laten gebruiken.

1.30 hoofdgebouw

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.31 kas

een gebouw hoger dan 3 meter, bestaande uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal dienend tot het kweken of trekken van bomen, vruchten, of ten behoeve van veredeling en onderzoeksactiviteiten.

1.32 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.33 overig bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.34 pand

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.35 peil
  • a. voor gebouwen: de hoogte van de bovenzijde van de afgewerkte begane grondvloer en/of de hoofdtoegang van de woning;
  • b. voor bouwwerken, geen gebouw zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende, afgewerkte terrein ter plaatse van het bouwperceel
1.36 regenkap

een constructie van houten, gegalvaniseerde, verzinkte stalen palen of iets dergelijks met daarop een boog met een kap van transparante folie.

1.37 teeltondersteunende voorzieningen

voorzieningen/ constructies met als doel het gewas te forceren tot meer groei, de oogst te spreiden en/of ten behoeve van veredeling en onderzoek van die gewassen. Het gaat daarbij om zowel vervroegen als verlaten ten opzichte van normale open teelt en/of beschermen tegen weersinvloeden, ziekten en plagen dat leidt tot een betere kwaliteit.

1.38 tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen

teeltondersteunende voorziening die maximaal 6 maanden, al of niet aaneengesloten, in het jaar aanwezig is.

1.39 wet/wettelijke regelingen

indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar wettelijke regelingen c.q. verordeningen e.d., dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan, tenzij anders bepaald.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.2 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.3 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.4 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens

tussen de zijdelingse grenzen van een perceel en enig punt van het betreffende bouwwerk, waar de afstand het kortste is.

2.7 ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk

vanaf het bouwkundig peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. duurzaam agrarisch (bedrijfsmatig) grondgebruik;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - onderzoekscentrum' agrarische onderzoekscentra en educatie als medegebruik;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' één bedrijfswoning';
  • d. behoud en ontwikkeling van landschappelijke en cultuurhistorische waarden;
  • e. behoud en herstel van aanwezige poelen en watergangen;
  • f. hemelwaterinfiltratievoorzieningen;
  • g. aanleg en behoud van landschappelijke inpassingen;
  • h. paden en landwegen;
  • i. perceelsontsluitingen;
  • j. voorzieningen van openbaar nut.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen
  • a. agrarische onderzoekscentra zijn uitsluitend toegestaan binnen een bouwvlak;
  • b. de terreinen dienen zodanig te worden ingericht dat per agrarisch onderzoekscentrum op eigen terrein in de parkeerbehoefte kan worden voorzien, tenzij op andere wijze voldoende in de parkeerbehoefte kan worden voorzien;
  • c. teeltondersteunende voorzieningen in de vorm van containervelden, boogkassen en regenkappen zijn uitsluitend toegestaan binnen een bouwvlak.

3.2.2 Bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. bedrijfsgebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak;
  • b. de goothoogte van bedrijfsgebouwen, niet zijnde kassen, bedraagt maximaal 6 meter;
  • c. de bouwhoogte mag maximaal de op de verbeelding aangeduide hoogte bedragen, met dien verstande dat voor kassen een bouwhoogte geldt van maximaal 7,5 meter;
  • d. de afstand van kassen tot woningen van derden bedraagt minimaal 25 meter;
  • e. de afstand tot de perceelsgrens bedraagt minimaal 5 meter;
  • f. binnen het plangebied voorzover tevens bestemd voor 'Waarde - Archeologie', dient ten minste 90% van de gebouwen uitgevoerd te worden als kas;
  • g. op het bouwvlak mogen teeltondersteunende voorzieningen worden gebouwd met een bebouwingshoogte van 3 m.

3.2.3 Bedrijfswoning

Voor het bouwen van een bedrijfswoning gelden de volgende regels;

  • a. één bedrijfswoning is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  • b. de goot- en bouwhoogte van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan respectievelijk 7 en 11 meter;
  • c. de inhoud van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 1.000 m3.

3.2.4 Bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoning

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij een bedrijfswoning gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 6 meter;
  • b. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3,50 meter;
  • c. gebouwd wordt op een minimale afstand van 3 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw, waarbij voor garages geldt dat die op een afstand van 1 meter achter de voorgevel zijn toegestaan en carports tot aan de voorgevel zijn toegestaan (indien sprake is van meerdere voorgevels, geldt dit alleen ten opzichte van de voorgevel die gezien de ligging als de meest logische voorgevel kan worden aangemerkt);
  • d. de totale gezamenlijke oppervlakte van alle bijbehorende bouwwerken mag per bouwperceel niet meer dan 130 m² bedragen, met dien verstande dat het bouwperceel voor niet meer dan 50% mag worden bebouwd.

3.2.5 Overige bouwwerken

Voor het bouwen van overige bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de hoogte van erfafscheidingen bedraagt maximaal 2 meter;
  • b. de hoogte van lichtmasten bedraagt maximaal 12 meter;
  • c. de hoogte van andere overige bouwwerken bedraagt maximaal 4 meter.

3.2.6 Openbaar nut buiten de bouwvlak

Voor de gebouwen en bouwwerken ten dienste van het openbaar nut geldt, dat de bebouwingshoogte van deze bouwwerken niet meer mag bedragen dan 3,5 m en de goothoogte niet meer dan 2,7 m; de bebouwde oppervlakte van gebouwen mag niet groter zijn dan 15 m² per gebouw.

3.3 Specifieke gebruiksregels
3.3.1 Strijdig gebruik

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de gronden en opstallen voor:

  • a. het bedrijfsmatig vervaardigen, opslaan, verwerken of herstellen van goederen en het opslaan en be- of verwerken van producten tenzij dit noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik;
  • b. buitenopslag, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik;
  • c. detailhandel, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik.

3.3.2 Landschappelijke inpassing

Gebruik van het perceel conform de bestemmingsomschrijving is toegestaan mits het landschappelijk inpassingsplan dat als bijlage onderdeel uitmaakt van de regels van dit bestemmingsplan binnen 18 maanden na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan is uitgevoerd en zowel kwalitatief als kwantitatief in stand zal worden gehouden.

3.4 Afwijken van het bestemmingsplan

Het bevoegd gezag is bevoegd bij een aanvraag om een omgevingsvergunning die betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder a Wabo af te wijken van het bepaalde in:

  • a. artikel 3.2.2 onder a en b teneinde de goot- of bouwhoogte van gebouwen te verhogen met maximaal 20%, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
    • 1. de verhoging is noodzakelijk voor de continuïteit of ontwikkeling van het agrarisch onderzoekscentrum;
    • 2. de architectonische waarden moeten behouden blijven;
    • 3. de landschappelijke en natuurwaarden mogen niet onevenredig worden aangetast.
  • b. artikel 3.3.1 onder b, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
    • 1. aangetoond is dat de buitenopslag noodzakelijk is voor de continuïteit van het betreffende agrarisch onderzoekscentrum;
    • 2. de belangen van de omliggende (niet) agrarische bedrijven en andere functies worden niet onevenredig aangetast;
    • 3. er vindt geen toename van de milieubelasting plaats;
    • 4. middels een inrichtingsplan is aangetoond dat zorg gedragen wordt voor een zorgvuldige landschappelijke inpassing.

Artikel 4 Waarde - Archeologie

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ’Waarde - Archeologie’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), tevens bestemd voor het behoud en bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemming.

4.2 Bouwregels

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen dan wel bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, met uitzondering van:

  • a. ver- / nieuwbouw van bestaande gebouwen, waarbij de bestaande oppervlakte van het gebouw niet wordt vergroot of veranderd;
  • b. bouwwerken ten dienste van de in 4.1 genoemde doeleinden en ten dienste van een overige aan deze gronden toegekende bestemming, voor zover bij de bouw geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 0,5 meter ten opzichte van het maaiveld.

4.3 Afwijken van de bouwregels
4.3.1 Algemeen

Het bevoegd gezag is bevoegd bij een aanvraag om een omgevingsvergunning die betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder a Wabo af te wijken van het oprichten van bebouwing, mits:

  • a. op basis van (archeologisch) onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad. Teneinde dit te kunnen bereiken, kunnen de volgende regels hieraan verbonden worden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouwplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al of niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende grondlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

4.3.2 Verplichting rapportage

Het afwijken van de bouwregels als bedoeld in artikel 4.3.1 kan pas geschieden nadat de aanvrager een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.

4.3.3 Advies archeologisch deskundige

Alvorens burgemeester en wethouders afwijken van de bouwregels als bedoeld in artikel 4.3.1 winnen zij schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het afwijken geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.4.1 Verbod

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken uit te voeren:

  • a. grondbewerkingen dieper dan 0,5 meter, waartoe ook wordt gerekend vergraven, afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen;
  • b. aanleggen en verbreden van sloten, vijvers en andere wateren dieper dan 0,5 meter;
  • c. aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies dieper dan 0,5 meter.

4.4.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in lid 4.4.1 is niet van toepassing:

  • a. op werken of werkzaamheden die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen of die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan;
  • b. indien de grootte van de bodemingreep kleiner is dan 100 m².

4.4.3 Toelaatbaarheid
  • a. De omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van het plangebied naar oordeel van burgemeesters en wethouders in voldoende mate is vastgesteld of waaruit blijkt dat:
    • 1. archeologische waarden op de betrokken locatie niet aanwezig zijn;
    • 2. het behoud van de archeologische resten in voldoende mate kan worden gewaarborgd, of;
    • 3. de archeologische resten door de verstoring niet onevenredig worden geschaad.
  • b. Indien uit het onder 4.4.3 onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische resten van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning kunnen worden verstoord, kunnen burgemeesters en wethouders aan de omgevingsvergunning de volgende voorwaarden verbinden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen; of
    • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  • c. Bij het aantreffen van archeologische waarden van nationaal belang, vragen burgemeester en wethouders – alvorens de vergunning te verlenen – de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed om advies. De omgevingsvergunning wordt niet verleend, dan nadat de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed een verklaring van geen bezwaar heeft gegeven.
  • d. Indien lid 4.4.3 onder b, sub 3 van toepassing is, wordt in de voorschriften geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden of werken.

4.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen door de bestemming 'Waarde - Archeologie’ geheel of gedeeltelijk te doen vervallen indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene afwijkingsregels

Indien niet op grond van een andere bepaling van deze regels afgeweken kan worden, is het bevoegd gezag bij een aanvraag om een omgevingsvergunning die betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, onder a, b of c Wabo bevoegd af te wijken van de desbetreffende regels van het plan voor:

  • a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 20% van die maten, afmetingen en percentages, voor zover dit nog niet reeds in de ontheffingsartikelen is opgenomen.
  • b. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geven;
  • c. teneinde de op de plankaart ingetekende begrenzingen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, met maximaal 10 meter te verschuiven;
  • d. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  • e. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan 40 m;
  • f. de bestemmingsbepalingen voor het bouwen van niet voor bewoning bestemde gebouwtjes van openbaar nut, zoals telefooncellen, wachthuisjes, gasreduceerstations en schakelstations mits de inhoud niet meer dan 50 m3 de goothoogte niet meer dan 3 m bedraagt.

Artikel 7 Algemene wijzigingsregels

7.1 Verschuiven bestemmingsgrenzen

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan zodanig wijzigen, om overeenkomstig artikel 3.6 van de Wet op de ruimtelijke ordening de op de verbeelding ingetekende bestemmingsgrenzen met maximaal 15 m te verschuiven, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en de belangen van derden mogen niet onevenredige worden geschaad;
  • b. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in de omgeving aanwezige architectonische, cultuurhistorische-, landschappelijke- of natuurwaarden;
  • c. de wijziging mag niet leiden tot (extra) belemmeringen voor de bedrijfsontwikkeling van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving;
  • d. de belangen van de betreffende bestemming(en) worden niet onevenredige aangetast.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 8 Overgangsrecht

8.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
8.2 Afwijken

Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 8.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 8.1 met maximaal 10%.

8.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Lid 8.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

8.4 Overgangsrecht gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

8.5 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 8.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

8.6 Verboden gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in lid 8.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

8.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Lid 8.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 9 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Veld Oostenrijk 13 - Horst.