direct naar inhoud van Toelichting
Plan: De Steegh ong/Americaanseweg 99 Meterik
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1507.LTDESTEEGHONG-BPV1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel van het bestemmingsplan

De gemeente Horst aan de Maas en T.A.J. Willems Melderslo BV America (hierna initiatiefnemer) zijn overeengekomen, dat de gemeente in verband met de sanering van de intensieve veehouderijbedrijven aan de Blaktweg 12A te Melderslo en de Saarweg 13 te America, een aantal woningbouwcontingenten ter beschikking stelt ten behoeve van de bouw van vrijstaande woningen op nader te bepalen locaties.

Een aantal locaties zijn op basis van deze regeling, welke ook wel bekend staat onder de naam 'buitenkans', reeds ontwikkeld.

Voor de locatie De Steegh ongenummerd te Lottum gaat deze ontwikkeling nu van start. Hier zal één burgerwoning worden gerealiseerd, waartoe het bestemmingsplan gewijzigd dient te worden. Bij schrijven van 7 september 2020 heeft het bevoegd gezag een principe-besluit genomen waarin voorwaarden zijn gesteld waaronder de gevraagde medewerking wordt verleend.

Bij schrijven van 15 december 2020 heeft het bevoegd gezag tevens medewerking toegezegd aan de herontwikkeling van de locatie Americaanseweg 99 te Meterik; op deze locatie zal de agrarische bedrijfsbebouwing worden gesloopt en het agrarisch bouwvlak zal worden omgezet in een passende bestemming om een nieuwe burgerwoning hier toe te staan. Ook voor deze nieuwe woning dient één bouwcontingent te worden ingezet.

Om deze ontwikkelingen op beide locaties in een passend juridisch-planologisch kader vast te leggen is onderhavig bestemmingsplan opgesteld. In dit bestemmingsplan wordt aan beide betreffende locaties een bouwrecht toegekend, waardoor de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor op elke locatie één nieuwe woning ontstaat, en de agrarische bedrijfsactivitieiten aan de Americaanseweg 99 worden wegbestemd.

In deze plantoelichting zal het deelgebied aan De Steegh te Lottum ook 'plangebied deel A' worden genoemd en het deelgebied aan de Americaanseweg 99 te Meterik 'plangebied deel B'.

1.2 Ligging en begrenzing van het plangebied

Plangebied deel A

Het plangebied deel A is gelegen aan De Steegh (ong.) te Lottum, kadastraal bekend gemeente Grubbenvorst, sectie H nummer 468 en heeft een omvang van 7055 m2; hiervan zal circa 1500 m2 bestemd worden als 'Wonen'.

Op onderstaande figuur 1 is het plangebied aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.LTDESTEEGHONG-BPV1_0002.jpg"

Figuur 1: plangebied De Steegh

Plangebied deel B

Het plangebied deel B is gelegen aan de Americaanseweg 99 te Meterik, kadastraal bekend gemeente Horst, sectie M nummer 497 en heeft een omvang van 6270 m2; hiervan zal een groot deel (circa 4600 m2) worden bestemd worden als 'Wonen' en het overige deel houdt de agrarische bestemming met waarden, zonder bouwmogelijkheden.

Op onderstaande figuur 1a is het plangebied aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.LTDESTEEGHONG-BPV1_0003.jpg"

Figuur 1a: plangebied Americaanseweg 99

1.3 Vigerende bestemmingsplan

Plangebied deel A

Het plangebied is gelegen in het op 19 december 2017 door de gemeenteraad vastgestelde bestemmingsplan buitengebied Horst aan de Maas. Het plangebied heeft hierin de bestemming 'agrarisch met waarden' gekregen.

Op figuur 2 is een uitsnede van de vigerende verbeelding weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.LTDESTEEGHONG-BPV1_0004.jpg"

Figuur 2: Uitsnede bestemmingsplan  Buitengebied

Binnen deze bestemmingen zijn geen woningen toegestaan.

Plangebied deel B

Het plangebied is gelegen in het op 19 december 2017 door de gemeenteraad vastgestelde bestemmingsplan buitengebied Horst aan de Maas. Het plangebied heeft hierin de bestemming 'agrarisch met waarden' met de aanduiding 'bouwvlak' gekregen.

Op figuur 2a is een uitsnede van de vigerende verbeelding weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.LTDESTEEGHONG-BPV1_0005.jpg"

Figuur 2a: Uitsnede bestemmingsplan  Buitengebied

Omdat binnen de regels van het vigerende bestemmingsplan de gewenste ontwikkeling en toevoeging van woningen niet gerealiseerd kan worden, dient een nieuw bestemmingsplan te worden opgesteld, dat voorziet in een adequate planologisch-juridische regeling voor beide projectonderdelen.

1.4 Leeswijzer

Deze toelichting bestaat uit de volgende delen. Na deze inleiding volgt hoofdstuk 2 met een beschrijving van het plangebied. In hoofdstuk 3 wordt het plan getoetst aan het geldende ruimtelijke beleid. Hoofdstuk 4 bevat een beschrijving van de te regelen ruimtelijke ontwikkeling zelf. Vervolgens geeft hoofdstuk 5 inzicht in de relevante milieu-planologische aspecten. De uitvoerbaarheid is neergelegd in hoofdstuk 6 en ten slotte de juridische toelichting in hoofdstuk 7.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het plangebied

2.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt de ligging van het plangebied op gemeentelijk niveau en de feitelijke
situatie van het plangebied beschreven. Ook wordt er ingegaan op de aanwezige
ruimtelijk-functionele structuur van het plangebied en omgeving.

2.2 Ruimtelijke en functionele structuur

Plangebied deel A

Het plangebied is gelegen ten zuidwesten van de kern Lottum, net buiten de kern. De Steegh verbindt de Horsterdijk en de Hoofdstraat met elkaar; het plangebied bevindt zich midden tussen beide ontsluitingswegen in. Aan De Steegh is een snelheid van 60 km/u toegestaan. Voor langzaamverkeer is er een rechtstreekse ontsluiting in noordoostelijke richting naar het centrum van Lottum (doodlopende weg).

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.LTDESTEEGHONG-BPV1_0006.jpg"

Figuur 3: impressie plangebied richting Horsterdijk

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.LTDESTEEGHONG-BPV1_0007.jpg"

Figuur 4: impressie plangebied richting Hoofdstraat een de Siebersbeek met op de achtergrond het centrum Lottum

Op figuur 5 is de luchtfoto weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.LTDESTEEGHONG-BPV1_0008.jpg"

Figuur 5: Luchtfoto plangebied e.o.

Plangebied deel B

Het plangebied is gelegen in het buitengebied ten westen van de kern Horst, midden tussen de kernen Meterik (noorden) en Hegelsom (zuiden). De Americaanseweg is (samen met de Nieuwe Peeldijk) de ontsluitingsweg voor langzaam verkeer tussen de Kernen Horst en America. Gemotoriseerd verkeer wordt ontsloten via de Oude Peeldijk. Aan de Americaanseweg is ter hoogte van het plangebied deel B een snelheid van 60 km/u toegestaan.

De locatie betreft een zeer gedateerd glastuinbouwbedrijf, zonder bedrijfswoning. Op onderstaande afbeeldingen zijn de glasopstanden te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.LTDESTEEGHONG-BPV1_0009.jpg"

Figuur 3a: impressie plangebied richting Horst, waarbij de pijl gericht is naar de wegversmalling welke voor autoverkeer niet toegankelijk is

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.LTDESTEEGHONG-BPV1_0010.jpg"

Figuur 4a: impressie plangebied richting America

Op figuur 5a is de luchtfoto weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.LTDESTEEGHONG-BPV1_0011.jpg"

Figuur 5a: Luchtfoto plangebied e.o.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft een beeld van de randvoorwaarden die vanuit het beleid gelden betreffende onderhavige ontwikkeling. De beleidskaders zijn op verschillende schaalniveaus beschreven. Aan bod komen het rijks-, provinciaal - en het gemeentelijk beleid.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) (vastgesteld op 11 september 2020) is een onderdeel van de nieuwe Omgevingswet. De Omgevingswet verplicht het Rijk tot een strategische visie op de fysieke leefomgeving. Het doel is om alle onderdelen van de fysieke leefomgeving met elkaar in samenhang te brengen. Ook gemeenten en provincies maken een omgevingsvisie vanwege deze nieuwe wet.

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) richt zich op onderstaande vier prioriteiten. Deze onderwerpen hebben onderling veel met elkaar te maken en ze hebben gevolgen voor hoe de fysieke leefomgeving wordt ingericht. De Nationale Omgevingsvisie helpt bij het maken van de noodzakelijke keuzes.

  • Ruimte maken voor de klimaatverandering en energietransitie

Het klimaat verandert. De gevolgen hiervan worden steeds duidelijker merkbaar. Denk aan de steeds drogere zomers, de hevigere regenval en stijgende zeespiegel. Op deze en andere gevolgen van de klimaatverandering moet tijdig worden ingespeeld. Tegelijkertijd moet de overstap worden gemaakt naar duurzame energie. Het is de bedoeling dat ons land in 2050 een duurzame energievoorziening heeft. Iedereen draagt hier zelf aan bij door bijvoorbeeld zoveel mogelijk woningen aardgasvrij te maken. Maar er zullen ook aanpassingen nodig zijn, bijvoorbeeld met windenergie, die moeten worden ingepast in het landschap. Mensen in de omgeving moeten ook voordelen ervaren van geplaatste windmolens.

  • De economie van Nederland verduurzamen en ons groeipotentieel behouden

Nederland heeft een sterke internationale concurrentiepositie. Vanuit die positie wordt gewerkt aan een nieuw economisch verdienmodel dat duurzaam is en circulair. Door grondstoffen te hergebruiken in de bouw bijvoorbeeld. De overstap naar duurzame energie en het zorgen voor een gezond milieu zijn belangrijk. Ook zullen bedrijven zich hier goed moeten kunnen vestigen met voldoende ruimte voor bedrijvigheid. Daarvoor is het zaak alle verschillende aspecten te betrekken die hierbij een rol spelen, zodat duurzaam geld kan blijven verdiend.

  • Onze steden en regio’s sterker en leefbaarder maken

Veel mensen zijn op zoek naar een geschikte, betaalbare woning. Iedereen wil graag wonen in een prettige omgeving. Een omgeving met voldoende groen en met aandacht voor veiligheid en gezondheid. Denk bijvoorbeeld aan groen en fonteinen op plekken waar het erg warm kan worden (hittestress). Tegelijkertijd is het belangrijk dat de woningen goed bereikbaar zijn door goede fiets- en wandelpaden en aansluiting op het wegennet en het openbaar vervoer. Kortom, het gaat niet alleen om voldoende woningen, maar ook om een aantrekkelijke woonomgeving.

  • Het landelijk gebied toekomstbestendig ontwikkelen

In sommige regio’s staan de natuurlijke systemen en het landschap onder druk. Soms is daar sprake van een verzakkende bodem, onder meer door een te laag waterpeil. Als het waterpeil omhoog wordt gebracht, kan dat gevolgen hebben voor de landbouw en de veeteelt. In sommige gebieden wordt het dan misschien logischer om duurzame energie te produceren in plaats van voedsel. Tegelijkertijd moeten de kwaliteiten van het landschap worden behouden om te kunnen recreëren en ook vanwege het cultureel erfgoed.

In hoofdstuk 4 van onderhavige plantoelichting zullen de aspecten duurzaamheid, kwaliteit van leefomgeving, bereikbaarheid, groen en water uitgebreid aan de orde worden gesteld. Tevens kan, in relatie met hoofdstuk 5, gesteld worden dat in onderhavig project van verplaatsing van één bouwtitel voldoende aandacht is voor de afwegingen die op basis van de nationale omgevingsvisie dienen te worden gemaakt, waardoor er sprake is van een toekomstbestendige ontwikkeling in het landelijk gebied.

3.2.2 Ladder duurzame verstedelijking

Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. De Laddertoets moet worden uitgevoerd wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In artikel 1.1.1 onder i van het Bro is een nadere omschrijving van het begrip stedelijke ontwikkeling vastgelegd. Als stedelijke ontwikkeling wordt genoemd: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'

In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Voor woningbouwlocaties geldt volgens de overzichtsuitspraak dat: 'in beginsel' sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als er meer dan 11 woningen gerealiseerd worden.

Voor wonen is daarmee de lijn dat er vanaf 12 woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Voor overige stedelijke functies wordt in de overzichtsuitspraak gesteld, dat voor andere stedelijke ontwikkelingen als bedoeld in artikel 1.1.1 lid 1 onder i van het Bro in de vorm van een terrein 'in beginsel' geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als het ruimtebeslag minder dan 500 m2 bedraagt. Bestaat de andere stedelijke ontwikkeling uit de toevoeging van een gebouw, dan ligt de ondergrens 'in beginsel' bij een bruto-vloeroppervlakte van minder dan 500 m2. Door de toevoeging van 'in beginsel' bij iedere ondergrens, lijkt de Afdeling duidelijk te willen maken dat geen sprake is van ‘harde’ ondergrenzen.

De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet dan worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd.

In casu is er slechts sprake van één toe te voegen woning aan De Steegh te Lottum en één toe te voegen woning aan de Americaanseweg 99 te Meterik, welke laatste een stimulans is om de sloop van de agrarische opstallen geheel te slopen. Voor beide locaties betreft het geen stedelijke ontwikkeling waarop de ladder voor duurzame verstedelijking van toepassing is.

3.2.3 Besluit en Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Barro en Rarro)

In het Barro zijn een aantal onderwerpen opgenomen waarvoor het rijk uit het oogpunt van de nationale belangen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte ruimtelijke regels stelt:

  • rond rijksvaarwegen wordt ruimte geborgd voor de veiligheid van scheepvaart;
  • rond de Maastakken wordt ruimte gereserveerd voor toekomstige rivierverruiming;
  • rond verschillende hoofdwegen en op enkele locaties wordt ruimte gereserveerd voor toekomstige uitbreiding van het hoofdwegennet en hoofdspoorwegennet;
  • op verschillende locaties wordt ruimte gereserveerd voor (kern)energiecentrales en zones onder hoogspanningsverbindingen worden gevrijwaard;
  • de provincies wordt opgedragen de ecologische hoofdstructuur te beschermen;
  • primaire waterkeringen buiten het kustfundament krijgen ruimtelijke bescherming;
  • in het IJsselmeer wordt verstedelijkingsruimte beperkt mogelijk gemaakt;
  • het erfgoed van de Stelling van Amsterdam, de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Romeinse Limes worden ruimtelijk beschermd;
  • rond militaire radarposten worden voorwaarden gesteld aan windmolens en hoge bebouwing.

Voor een aantal van de genoemde Barro-onderwerpen, waaronder de uitbreiding van het hoofdwegennet, het hoofdspoorwegennet en de militaire radars, geldt dat de regels worden uitgewerkt in de Rarro.

Op onderhavig project werken geen van de in het Barro genoemde rijksbelangen rechtstreeks door.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Provinciale Omgevingsvisie

De Omgevingsvisie is een strategische en lange termijn (2030-2050) visie op de fysieke leefomgeving en beschrijft onderwerpen zoals wonen, infrastructuur, milieu, water, natuur, landschap, bodem, ruimtelijke economie, luchtkwaliteit en cultureel erfgoed. Daarnaast worden ook de aspecten gezondheid en een gezonde leefomgeving in de Omgevingsvisie meegenomen.

In de Omgevingsverordening legt de Provincie regels vast voor onder meer natuur, milieu, (grond-)water, ontgronding, wegen, ruimte (verstedelijking, woon- en werklocaties, agrarische bedrijven).

De Omgevingsvisieis op 1 oktober 2021 door Provinciale Staten vastgesteld. Met betrekking tot het aspect Wonen is de volgende ambitie in de Omgevingsvisie neergelegd:

  • Omdat de woonbehoeften veranderen, maar ook omdat er lokale en regionale verschillen zijn in de opgaven ten aanzien van wonen en leefomgeving, zijn deze meer gerichte uitwerkingen in provinciale, regionale en/of gemeentelijke programma’s, agenda’s en instrumenten noodzakelijk. Vanuit de wetgever is onze provinciale rol wat betreft dit thema beperkt. Vanwege het brede maatschappelijke belang van de opgave kiest de provincie voor een agenderende, stimulerende, meesturende en verbindende rol.
  • Wij bekijken woningbouwontwikkelingen vanuit een brede maatschappelijke context. Dit vraagt een integrale aanpak van locaties en gebieden in de vorm van herstructurering en transformatie/herbestemming in centra, buurten, wijken, dorpen en het buitengebied. Bij onze keuzes houden we rekening met samen hangende belangen zoals leegstand bij detailhandel, kantoren, maatschappelijk vastgoed, monumenten, etc. Daarnaast bezien we de woningopgave altijd in samenhang met veiligheid en leefbaarheid. Met het stimuleren van de verduurzamingsopgave en het levensloopbestendig maken van bestaande en nieuwe woningen zien wij meekoppelkansen voor een klimaatbestendige en klimaatadaptieve woonomgeving.
  • We vinden het belangrijk dat eerst de kwaliteit van het feitelijk bestaand bebouwd gebied op orde wordt gemaakt. Via het principe van de Ladder voor duurzame verstedelijking benutten we de ruimte in bestaand bebouwd gebied optimaal, zowel kwantitatief als kwalitatief. Dat betekent dat eerst leegstaand vastgoed hergebruikt en herbestemd wordt in lijn met de Limburgse principes. Daarvoor werken we samen met andere beleidsvelden. Wonen is in beginsel alleen maar toegestaan in bestaand bebouwd gebied. Hierop kunnen – tijdelijke – uitzonderingen worden gemaakt in de vorm van flexibele woonvormen. Tijdelijk permanente bewoning toestaan in recreatieparken voor de huisvesting van internationale werknemers en/of woonurgenten voor de duur van maximaal tien jaar en onder (nader te bepalen) voorwaarden als verdienmodel voor toekomstige herontwikkeling of sanering van het park, of het herbestemmen van monumentale bebouwing in het buitengebied zijn hiervan voorbeelden (zie hiervoor ook het hoofdstuk economie).

Zoals in paragraaf 3.2.2 is geconstateerd, wordt voldaan aan de ladder duurzame verstedelijking, maar is er ook sprake van een kwaliteitsverbetering door de sloop van oude glasopstand en bijbehorende bebouwing en is er een daadwerkelijke behoefte aan de realisatie van nieuwe woningen.

3.3.2 Omgevingsverordening Limburg 2014

Artikel 2.4.2 van de Omgevingsverordening Limburg 2014 heeft betrekking op 'wonen' en kent de volgende bepalingen:

  • 1. Een ruimtelijk plan voor een gebied gelegen in de regio Noord-Limburg voorziet niet in de toevoeging van woningen aan de bestaande voorraad woningen alsmede aan de bestaande planvoorraad woningen anders dan op de wijze zoals beschreven in de door de gemeenteraden vastgestelde Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg.
  • 2. Een ruimtelijk plan voor een gebied gelegen in de regio Midden-Limburg voorziet niet in de toevoeging van woningen aan de bestaande voorraad woningen alsmede aan de bestaande planvoorraad woningen anders dan op de wijze zoals beschreven in de door de gemeenteraden vastgestelde Structuurvisie Wonen, Zorg en Woonomgeving Midden-Limburg.
  • 3. Een ruimtelijk plan voor een gebied gelegen in de regio Zuid-Limburg voorziet niet in de toevoeging van woningen aan de bestaande voorraad woningen alsmede aan de bestaande planvoorraad woningen.
  • 4. Het derde lid is niet van toepassing indien:
    • a. er sprake is van een door de gemeenteraad vastgestelde Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg; en
    • b. het ruimtelijk plan voldoet aan het bepaalde in de vastgestelde Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg.
  • 5. De toelichting bij het ruimtelijke plan voor een gebied gelegen in de regio Noord-Limburg respectievelijk de regio Midden-Limburg respectievelijk de regio Zuid-Limburg, dat betrekking heeft op het toevoegen van woningen aan de bestaande voorraad woningen alsmede aan de bestaande planvoorraad woningen, bevat een verantwoording van de wijze waarop invulling is gegeven aan het bepaalde in het eerste lid respectievelijk het tweede lid respectievelijk het vierde lid.
  • 6. De toelichting bij het ruimtelijk plan bevat tevens een verantwoording van de bijdrage die met de vaststelling van dat ruimtelijk plan wordt geleverd aan de regionale opgave gericht op het terugdringen van de planvoorraad van nog onbenutte bouwmogelijkheden voor woningen.

In dit kader zijn de leden 1, 5 en 6 van toepassing. Zoals in paragraaf 3.4.1 (Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg) van onderhavige plantoelichting is vermeld, is er in casu sprake van bouwen naar reële behoefte (de vraag naar ruime woonkavels is erg groot) en worden woningen toegevoegd die van hoogwaardige kwaliteit zijn en welke het gevolg zijn van een wenselijk wegbestemmen van bouwtitel op een andere locatie binnen de gemeente en de sanering van een beëindigde agrarische bedrijfslocatie.

Voor de plangebieden zijn er verder geen beperking opgenomen. Het project is dan ook niet strijdig met de Omgevingsverordening Limburg 2014.

3.4 Regionaal beleid

3.4.1 Regionale Woonvisie Noord-Limburg

Op 8 september 2020 heeft de gemeente Horst aan de Maas de nieuwe Regionale Woonvisie Noord-Limburg 2020-2024 vastgesteld. Deze woonvisie geeft richting aan het woonbeleid voor de komende 4 jaar. Het is de 2e visie die door de 8 Noord-Limburgse gemeenten in gezamenlijkheid is opgesteld. In deze visie wordt teruggekeken naar de vorige visie: waar komen we vandaan en wat willen we meenemen naar de nieuwe visie? En zijn er ook zaken die veranderd zijn? Het 'wonen’ is steeds meer verweven met andere beleidsvelden in het economische én het sociaal domein. In het hoofdstuk 'analyse: trends en ontwikkelingen' wordt aangegeven wat de huishoudensontwikkeling is. Demografie blijft immers een belangrijke onderlegger voor het woonbeleid. Prognoses geven een handvat om in te spelen op de toekomstige ontwikkeling van onze bevolking. Hierbij gaat het zeker niet alleen om aantallen, maar ook om de samenstelling van onze bevolking. Uit de analyse die inzicht geeft in de sterke en zwakke segmenten van de woningvoorraad, blijkt dat de aandacht met name moet uitgaan naar de bestaande voorraad. Ook zijn allerlei trends en ontwikkelingen die de context waarbinnen wordt gewerkt, beïnvloeden en de druk op de leefbaarheid vergroten. Denk hierbij aan grote ontwikkelingen zoals de energietransitie en de vergaande extramuralisering van de zorg.

Vanuit deze analyse is er dan ook een aantal opgaven dat kan worden samengevat in:

  • Mismatch woningbehoefte en woningvoorraad: Het gaat hierbij om zowel de bestaande woningvoorraad, als nieuwbouw. Er wordt geconstateerd dat de samenstelling van onze bevolking verandert. Men wordt ouder en er is een grote toename van het aantal 1- persoonshuishoudens. Dit brengt een andere woonvraag met zich mee. Deze vraag sluit maar deels aan op wat we in de bestaande voorraad hebben. De opgave ligt dan ook bij het aanpassen van de bestaande voorraad. De nieuwbouw die wordt toegevoegd dient toegespitst te worden op de toekomstige woningbehoefte. Hierbij wordt nog meer dan voorheen gekeken naar de kwalitatieve vraag en het bevorderen van de doorstroming op de regionale woningmarkt. Bij nieuwbouw is de kwalitatieve toets daarom leidend en in mindere mate de kwantitatieve toets.
  • Zoektocht om alle doelgroepen een plek te geven binnen onze woningmarkt: In onze regio komen verschillende doelgroepen nadrukkelijker naar voren. Die moeten allemaal een plek krijgen binnen onze woningmarkt en maatschappij. Denk hierbij aan zorgdoelgroepen (vanuit beschermd wonen naar de reguliere woningmarkt) en internationale werknemers die zich hier voor langere tijd willen vestigen. Voor een deel zijn bijzondere doelgroepen afhankelijk van de sociale huursector. De druk op dit segment lijkt dan ook toe te nemen. Niet alleen qua aantallen, maar juist door een concentratie van mensen die door allerlei oorzaken hun weg maar moeilijk kunnen vinden in onze maatschappij. Dit brengt druk op de leefbaarheid met zich mee.

Toets aan regionale Woonvisie:

De uitgangspunten van deze woonvisie betreffen:

  • Toevoegen van woningen in principe alleen in de kernen
  • Koppelkansen
  • Toevoegen van woningen leidt niet tot het vergroten van het kwetsbare woningoverschot
  • Het type toe te voegen woning moet passen binnen de kwalitatieve behoefte
  • We streven sociaal duurzame woonconcepten na
  • We zoeken aansluiting op de duurzaamheidsdoelen die landelijk, regionaal en lokaal gesteld zijn.

In de regio Noord-Limburg bedraagt het verschil tussen nieuwbouwplancapaciteit en huishoudensgroei in de periode 2015-2030 32%. Momenteel kent elke gemeente meer capaciteit dan huishoudensgroei, behalve Horst aan de Maas, waar dus nog ruimte voor groei is.

In casu is er ook sprake van bouwen naar reële behoefte (kavels zijn in de verkoop en er is zicht op spoedige afname in deze gunstige economische tijden) en wordt in elk deelgebied één woning gerealiseerd die kwaliteit toevoegt en welke het gevolg is van een wenselijk wegbestemmen van niet-rendabele bouwtitels of het saneren van een beëindigde agrarische bedrijfslocatie. Dit is niet strijdig met de doelstellingen van deze woonvisie.

3.5 Gemeentelijk beleid

3.5.1 Integrale structuurvisie Horst aan de Maas

Op 9 april 2013 is de Integrale Structuurvisie Horst aan de Maas vastgesteld. Het betreft een integrale structuurvisie voor het gehele grondgebied van de gemeente Horst aan de Maas. De structuurvisie geeft een integraal beeld van de ruimtelijke en sociaal-maatschappelijke ontwikkelingen die de gemeente op haar grondgebied voor ogen staat voor de langere termijn. Verder is de integrale structuurvisie opgesteld om maximaal gebruik te maken van de mogelijkheid tot het plegen van kostenverhaal die de Wet ruimtelijke ordening biedt. De structuurvisie bestaat uit een beleidskader en een uitvoeringsparagraaf waarin het Limburgs Kwaliteitsmenu (LKM) wordt geïmplementeerd.

Het grondprincipe van het gemeentelijk (en provinciaal) kwaliteitsmenu (GKM) is, dat bepaalde ontwikkelingen ter plaatse leiden tot verlies aan omgevingskwaliteit, hetgeen dient te worden gecompenseerd door een kwaliteitsbijdrage. Dit geldt zowel binnen als buiten de ‘rode contouren’. De kwaliteitsbijdrage wordt ingezet om de omgevingskwaliteit en leefbaarheid te versterken. Het doel is dat per saldo daarmee de kwaliteit toeneemt. Het GKM is van toepassing op ontwikkelingen die niet rechtstreeks of via een flexibiliteitbepaling (zoals wijzigings- of afwijkingsregels) zijn toegestaan in het vigerende bestemmingsplan. Veel kleinere ontwikkelingen kunnen dan ook vaak zonder toepassing van het GKM doorgang vinden.

Zoals op onderstaande uitsneden uit de structuurvisiekaart (figuur 7 en 7a) is te zien, valt het plangebied A binnen het 'agrarisch gebied rondom Lottum en Broekhuizen(5B)' en plangebied B binnen 'gemengd gebied (7E)'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.LTDESTEEGHONG-BPV1_0012.jpg"

Figuur 7: uitsnede uit kaart structuurvisie De Steegh

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.LTDESTEEGHONG-BPV1_0013.jpg"

Figuur 7a: uitsnede uit kaart structuurvisie Americaanseweg 99

Ten behoeve van het toevoegen van solitaire woningen in de 5B en 7E-gebieden geldt een voorwaardelijke grondhouding. Voor plannen die niet rechtstreeks passen in het bestemmingsplan is een kwaliteitsverbeterende maatregel noodzakelijk. Dat is in onderhavig plan het geval, aangezien er door middel van de inzet van een bouwclaim wordt bijgedragen aan het saneren van een intensief veehouderijbedrijf en door midddel van de sanering van een beëindigd glastuinbouwbedrijf. Als gevolg van een voorgenomen herbegrenzing van het 'ontwikkelingsgebied glastuinbouw' komt de locatie aan de Americaanseweg 99 buiten dit ontwikkelingsgebied te liggen, waardoor er mogelijkheden zijn om mee te werken aan de gewenste sanering en realisatie van een burgerwoning waarvoor de sanering de kwaliteitsverbeterende maatregel betreft.

Daarnaast worden er vanuit de structuurvisie nog de volgende eisen gesteld:

  • Er moet sprake zijn van ruimtelijke samenhang en landschappelijke inpassing.
  • Het woonmilieu van bestaande woningen mag niet onevenredig warden aangetast.
  • De woning dient ontsloten te worden op de openbare weg en parkeren dient op eigen terrein geregeld te worden.
  • Er dient rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid, waterhuishouding, bedrijvigheid, archeologie, cultuurhistorie, ecologie en duurzaamheid.
  • Eventuele planschadeclaims komen voor rekening van de initiatiefnemer.
  • Een bouwkavel buiten de bebouwde kom dient minimaal 750m2 groot te zijn.

Meewerken aan de wijziging van de agrarische bestemmingen naar de bestemming Wonen is mogelijk omdat het perceel aan De Steegh aansluit op het in de Structuurvisie aangewezen deelgebied "kernen". De locatie wordt aangemerkt als een uitloper van Lottum en vormt als het ware de beëindiging van een lint in een straatbeeld met overwegend wonen. Er ontstaat een evenwichtig straatbeeld. De nieuw te bouwen woning is gelegen in een uitloper van Lottum, aan een lint van bestaande bebouwing, direct gelegen aan de kern. Voor de Americaanseweg 99 is er sprake van een locatie die omringd wordt door burgerwoningen, en dus onderdeel is van een bebouwingslint/cluster. Bij de situering van de woning zal rekening worden gehouden met het straatbeeld en wordt naar een stedenbouwkundige eenheid gestreefd.

Hierdoor is er voor beide locaties sprake van ruimtelijke samenhang. De nieuwe woningen zullen landschappelijk worden ingepast. Omdat er nog geen schetsontwerp voor de woningen is gemaakt, is het niet mogelijk om een landschappelijk inpassingsplan in deze fase van de planvorming vast te leggen; echter, om de waarborgen dat de nieuwe bebouwing op dit perceel in een passend natuurlijk kader wordt gezet, zal in de regels van dit bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting worden opgenomen.

De woningen worden aan een bestaande weg gerealiseerd en worden dus goed ontsloten. Beide percelen zullen een ruime omvang (> 750 m2) hebben zodanig dat de noodzakelijke parkeergelegenheid op eigen terrein kan worden gerealiseerd, evenals hemelwaterinfiltratievoorzieningen en een landschappelijke inpassing. De breedte en diepte van de percelen zijn van dusdanige omvang dat bij een redelijke invulling van het bouwkavel de aangrenzende erven geen onaanvaardbare hinder zullen ervaren voor wat betreft bezonning/schaduwwerking of vermindering van privacy. In de bouwregels zullen beperkingen worden gesteld ten aanzien van het bouwen van woningen nabij de perceelsgrenzen en verplichtingen worden gesteld ten aanzien van landschappelijke inpassing.

Of cq dat voldaan wordt aan de overige sectorale (milieu)aspecten, zal aan de orde komen in hoofdstuk 5.

Concluderend kan worden gesteld dat wordt voldaan aan het bepaalde in de integrale structuurvisie.

3.5.2 Masterplan Wonen

Het op 21 april 2021 vastgestelde Masterplan Wonen 2021-2025 is een uitwerking van de regionale Woonvisie Noord Limburg.

De belangrijkste kaders voor ontwikkeling van woningen zijn:

  • Dat het plan voorziet – kwalitatief en kwantitatief – in de behoefte van inwoners. Type woningen en bijbehorende aantallen sluiten aan bij de opgave zoals omschreven in het Masterplan én bij de lokale wensen en behoeften van inwoners.
  • Een programma met 30% sociale huur, 30% vrije sector huur en 40% koop waarbij maatwerk mogelijk is bij kleine locaties of een aangetoonde andere behoefte aan sociale huur.
  • Nieuwe woningen voldoen aan de eisen voor Bijna EnergieNeutrale Gebouwen (BENG).
  • Nieuwe woningbouwlocaties worden klimaat adaptief gebouwd zodat geen nieuwe knelpunten, wateroverlast en hittestress ontstaan.
  • Inbreiding (ontwikkelen binnen bebouwd gebied) waar mogelijk, uitbreiding (ontwikkelen aan de rand van bebouwd gebied) indien nodig
  • In het plan is goed nagedacht over de kwaliteit van de woonomgeving.

In casu worden de nieuwe woningen aan De Steegh te Lottum en de Americaanseweg 99 te Meterik gebouwd naar eigen behoefte van de koper; de kopers van de kavels realiseren de woningen met bijbehorende bebouwing geheel naar eigen wens en passend binnen de afspraken met de gemeente Horst aan de Maas, welke verder in de bouwregels van onderhavig bestemmingsplan zijn verwoord. Tevens zal parkeren en hemelwaterinfiltratie op eigen terrein worden opgelost, en zal zoveel mogelijk groen/natuur in het plan worden verwerkt, zullen de woningen conform het Bouwbesluit worden gerealiseerd en dus voldoen aan BENG, en zullen er woningen op de markt worden gebracht waarnaar in Horst aan de Maas ook daadwerkelijk vraag is.

Het project is derhalve niet strijdig met het Masterplan Wonen.

3.5.3 Bestemmingsplan

Beide plangebieden zijn gelegen in het op 19 december 2017 door de gemeenteraad vastgestelde bestemmingsplan buitengebied Horst aan de Maas en hebben hierin de bestemming 'agrarisch met waarden' gekregen.

Op figuur 8 en 8a zijn de uitsneden van de vigerende verbeelding weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.LTDESTEEGHONG-BPV1_0014.jpg"

Figuur 8: Uitsnede bestemmingsplan  Buitengebied tpv De Steegh

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.LTDESTEEGHONG-BPV1_0015.jpg"

Figuur 8a: Uitsnede bestemmingsplan  Buitengebied tpv Americaanseweg 99

Binnen deze bestemmingen zijn geen woningen toegestaan.

Omdat binnen de regels van het vigerende bestemmingsplan de gewenste ontwikkeling en toevoeging van woningen niet gerealiseerd kan worden, dient een nieuw bestemmingsplan te worden opgesteld, dat voorziet in een adequate planologisch-juridische regeling voor beide projectonderdelen.

3.6 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de gevraagde ontwikkelingen voldoen aan het nationaal beleid, provinciaal beleid en het gemeentelijk beleid voor wat betreft de structuurvisie (zowel gemeentelijke als de door de gemeenteraad vastgestelde regionale structuurvisie).

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Uitgangspunten en doelstellingen van het plan

Deelgebied A:

De gemeente Horst aan de Maas en T.A.J. Willems Melderslo BV America zijn overeengekomen, dat de gemeente in verband met de sanering van de intensieve veehouderijbedrijven aan de Blaktweg 12A te Melderslo en de Saarweg 13 te America, een aantal woningbouwcontingenten ter beschikking stelt ten behoeve van de bouw van vrijstaande woningen op nader te bepalen locaties.

Een aantal locaties zijn op basis van deze regeling, welke ook wel bekend staat onder de naam 'buitenkans', reeds ontwikkeld.

Voor de locatie De Steegh ongenummerd te Lottum gaat deze ontwikkeling nu van start. Hier zal één burgerwoning worden gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.LTDESTEEGHONG-BPV1_0016.jpg" Figuur 9: kadastrale situatie

Op 7 september 2020 heeft de gemeente Horst aan de Maas op het verzoek voor het realiseren van een bouwkavel voor een woning met bijgebouw van 500 m2 (ten behoeve van een aan huis verbonden beroep of bedrijf) een principestandpunt ingenomen waarin ze aangeeft in principe medewerking aan het plan te verlenen om op de locatie aan De Steegh ong. te Lottum een woning op te richten onder de volgende voorwaarden:

  • 1. De nieuwe bouwkavel moet passend zijn qua aard en omvang bij de reeds aanwezige bouwkavels aan De Steegh.
  • 2. Er dient aangesloten te worden op de structuur en bouwmassa van de omgeving.
  • 3. De woning wordt zo dicht mogelijk bij de bestaande woningen gebouwd zodat er sprake is van clustering van woningen.
  • 4. Er dient te worden voldaan aan de parkeernormennota 2019 en deze parkeervoorzieningen worden getroffen op eigen terrein.
  • 5. Er wordt een bouwcontingent ingezet.
  • 6. Omliggende belangen mogen niet onevenredig worden geschaad en er wordt aangetoond dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
  • 7. Een anterieure overeenkomst wordt gesloten ten einde het verhaal van planschade en inzet bouwcontingent te borgen.

De nieuw te bouwen woning is gelegen in een uitloper van Lottum, aan een lint van bestaande bebouwing, direct gelegen aan de kern. Hierdoor is er sprake van ruimtelijke samenhang. De nieuwe woning zal landschappelijk worden ingepast. Omdat er nog geen schetsontwerp voor de woning is gemaakt, is het niet mogelijk om een landschappelijk inpassingsplan in deze fase van de planvorming vast te leggen; echter, om de waarborgen dat de nieuwe bebouwing op dit perceel in een passend natuurlijk kader wordt gezet, zal in de regels van dit bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting worden opgenomen. Qua bouwmassa zijn gelijke bouwregels opgenomen zoals ook gelden ter plaatse van het aangrenzende woonperceel, zodat in de basis een passende eenheid zal ontstaan. Het bouwvlak voor de woning ligt in de lijn van de bestaande woning op het belendende perceel. De verdere finetuning van het daadwerkelijke architectonische ontwerp is een welstandtechnisch aspect dat aan de orde zal komen bij de omgevingsvergunning aanvraag.

De woning wordt aan een bestaande weg gerealiseerd en wordt dus goed ontsloten. Het perceel zal een omvang hebben van ongeveer 1500 m2, en is daarmee zo ruim zijn dat de noodzakelijke parkeergelegenheid op eigen terrein kan worden gerealiseerd, evenals hemelwaterinfiltratievoorzieningen en een landschappelijke inpassing. De breedte en diepte van het perceel is van dusdanige omvang dat bij een redelijke invulling van het bouwkavel het aangrenzende erf geen onaanvaardbare hinder zal ervaren voor wat betreft bezonning/schaduwwerking of vermindering van privacy. In de bouwregels zullen beperkingen worden gesteld ten aanzien van het bouwen nabij de perceelsgrenzen en verplichtingen ten aanzien van landschappelijke inpassing.

Er zal een bouwcontingent worden ingezet, hetgeen in de anterieure overeenkomst zal worden opgenomen, evenals een bepaling met betrekking tot de afwenteling van eventueel toe te kennen planschadevergoedingen.

Binnen de kaders van het 'beleid groter bouwen' en bijbehorende 'Maatwerknotitie bijgebouwen in het buitengebied' is het mogelijk om boven op de maximaal toegestane 150 m2 aan bijbehorende bouwwerken, een extra oppervlakte aan bijgebouwen, eventueel voor een beroep of bedrijf aan huis toe te staan. Indien de toekomstige bewoner van deze regeling gebruik wil maken, dan zal er op een andere locatie gesloopt moeten worden, waarbij een sloopverhouding van 3:1 geldt (3 m2 slopen voor 1 m2 extra te bouwen, met een absoluut maximum aan bijbehorende bouwwerken van 600 m2). Deze mogelijkheid is als afwijkingsregel opgenomen in de planregels, tot een maximum van 500 m2. Hiermee wordt voorkomen dat als gevolg van beleidswijziging deze afspraak geen gestand zou kunnen worden gedaan.

Deelgebied B:

Bij schrijven van 15 december 2020 heeft het bevoegd gezag tevens medewerking toegezegd aan de herontwikkeling van de locatie Americaanseweg 99 te Meterik; op deze locatie zal de agrarische bedrijfsbebouwing (gedateerd glastuinbouwbedrijf zonder bedrijfswoning) worden gesloopt en het agrarisch bouwvlak zal worden omgezet in een passende bestemming om hier een nieuwe burgerwoning toe te staan. In het principe-besluit zijn de volgende bijzondere voorwaarden opgenomen:

  • 1. De nieuwe bouwkavel moet passend zijn qua aard en omvang bij de reeds aanwezige bouwkavels aan de Americaanseweg;
  • 2. Aangesloten wordt op de structuur en bouwmassa van de omgeving;
  • 3. Voldaan wordt aan de op 3 juli 2019 vastgestelde Nota Parkeernormen Horst aan de Maas en deze parkeervoorzieningen worden getroffen op eigen terrein;
  • 4. Er wordt een bouwcontingent, inclusief 500 m2 BVO, ingezet.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.LTDESTEEGHONG-BPV1_0017.jpg"

Figuur 9a: kadastrale situatie

De, na sloop van alle glasopstanden en overige bebouwing, nieuw te bouwen woning is gelegen in een cluster/lint van burgerwoningen aan weerszijden van de Americaanseweg, ter hoogte van nummer 99. In een straal van 200 meter vanuit de nieuwe bouwlocatie bevinden zich al 17 burgerwoningen. Hierdoor is er sprake van ruimtelijke samenhang. De nieuwe woning zal landschappelijk worden ingepast. Omdat er nog geen schetsontwerp voor de woning is gemaakt, is het niet mogelijk om een landschappelijk inpassingsplan in deze fase van de planvorming vast te leggen; echter, om de waarborgen dat de nieuwe bebouwing op dit perceel in een passend natuurlijk kader wordt gezet, zal in de regels van dit bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting worden opgenomen. Qua bouwmassa zijn gelijke bouwregels opgenomen zoals ook gelden ter plaatse van het aangrenzende woonperceel, zodat in de basis een passende eenheid zal ontstaan. Het bouwvlak voor de woning ligt in de lijn welke de gevels van de woningen aan de Americaanseweg 61 en 103 met elkaar verbindt en op 30 meter uit de grens van het agrarisch bouwvlak behorende bij de Americaanseweg 61. De rooilijnen van omliggende woningen zijn zeer divers en geven geen duidelijke structuur weer. Daarom is deze rooilijn voor de nieuwe woning opgenomen welke het mogelijk maakt om een zodanige afstand tot de weg aan te houden dat de akoestische impact van het wegverkeer op de voorgevel van de woning aanvaardbaar blijft. De bouwregels geven de ruimte om tot 5 meter achter deze bouwgrens te bouwen. Afhankelijk van het gekozen ontwerp voor de nieuwe woning kan met de situering dus de noodzakelijke flexibiliteit gevonden worden. De verdere finetuning van het daadwerkelijke architectonische ontwerp is een welstandtechnisch aspect dat aan de orde zal komen bij de omgevingsvergunning aanvraag.

De woning wordt aan een bestaande weg gerealiseerd en wordt dus goed ontsloten. Het woonperceel zal een omvang hebben van ongeveer 4600 m2, en is daarmee zo ruim dat de noodzakelijke parkeergelegenheid op eigen terrein kan worden gerealiseerd, evenals hemelwaterinfiltratievoorzieningen en een landschappelijke inpassing. De breedte en diepte van het perceel is van dusdanige omvang dat bij een redelijke invulling van het bouwkavel het aangrenzende en tegenoverliggende erf geen onaanvaardbare hinder zullen ervaren voor wat betreft bezonning/schaduwwerking of vermindering van privacy. In de bouwregels zullen beperkingen worden gesteld ten aanzien van het bouwen nabij de perceelsgrenzen en verplichtingen ten aanzien van landschappelijke inpassing.

Er zal een bouwcontingent worden ingezet, alsmede de verplichting tot sloop van de glasopstanden en overige bedrijfsbebouwing, hetgeen in de anterieure overeenkomst zal worden opgenomen, evenals een bepaling met betrekking tot de afwenteling van eventueel toe te kennen planschadevergoedingen.

Binnen de kaders van het 'beleid groter bouwen' en bijbehorende 'Maatwerknotitie bijgebouwen in het buitengebied' is het mogelijk om boven op de maximaal toegestane 150 m2 aan bijbehorende bouwwerken, een extra oppervlakte aan bijgebouwen, eventueel voor een beroep of bedrijf aan huis toe te staan. Indien de toekomstige bewoner van deze regeling gebruik wil maken, dan zal er op een andere locatie gesloopt moeten worden, waarbij een sloopverhouding van 3:1 geldt (3 m2 slopen voor 1 m2 extra te bouwen, met een absoluut maximum aan bijbehorende bouwwerken van 600 m2). Omdat de totale glasopstand al wordt gesloopt, is het binnen dit deel van het plangebied toegestaan om, in afwijking van de bouwregels, tot een oppervlakte van 500 m2 aan bijbehorende bouwwerken te plaatsen, zonder dat hiervoor elders nog een keer sloop dient plaats te vinden; dit is als zodanig ook opgenomen in het principebesluit.

4.2 Stedenbouwkundige/ruimtelijke aspecten

Bouwtekeningen voor de nieuwe woningen zijn nog niet aanwezig.

Middels onderhavig bestemmingsplan wordt dan ook niet één specifieke woning per deelgebied geregeld, maar wordt een bouwmogelijkheid aan de locaties toegekend, waarbij wel met diverse woningtypes rekening is gehouden. De nieuwe bestemming 'Wonen' kan op het perceel worden ingevuld met een woning en bijbehorende bouwwerken, zolang deze voldoet aan de bepalingen uit de planregels.

De locatie mag worden ingevuld met een woning met een maximale inhoud van 1000 m³. De maximale goot- en bouwhoogte bedraagt 7 respectievelijk 11 meter. Het is daarnaast rechtstreeks mogelijk 150 m² aan bijbehorende bouwwerken bij de woning op te richten met een maximale goot- en nokhoogte van 3,5 respectievelijk 7 meter. Qua maatvoering is aangesloten bij de gemeentelijke standaarden en de bouwregels in het buitengebied. De kaders van het 'beleid groter bouwen' en bijbehorende 'Maatwerknotitie bijgebouwen in het buitengebied' zijn als afwijkingsbevoegdheid opgenomen in de planregels.

4.3 Landschappelijke inpassing en water

De nieuw te realiseren woningen zullen op een juiste manier in het landschap worden ingepast.

Hiertoe is er vooralsnog voor beide deelgebieden geen uitgewerkt plan gemaakt. In ieder geval zal de nieuwe situatie passend in gebiedseigen groen gezet moeten worden, zodat met de bouw van de nieuwe woningen de karakteristiek van het landschap wordt versterkt en er door de ontwikkeling geen landschappelijke kwaliteiten verloren gaan, doch eerder worden versterkt.

In de planregels zal een voorwaardelijke bepaling worden opgenomen waardoor de uitvoering van een door het bevoegd gezag te akkorderen landschappelijke inpassing wordt gewaarborgd.

Hoofdstuk 5 Sectorale aspecten

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt vanuit verschillende sectorale aspecten (o.a. milieu, veiligheid, water, natuur en archeologie) het initiatief getoetst of men zal voldoen aan de criteria van deze aspecten.

5.2 Milieuaspecten

5.2.1 Milieu effect rapport

Op 7 juli 2017 is het gewijzigde Op 7 juli 2017 is het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In het gewijzigde Besluit staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is moet een m.e.r.- beoordelingsbesluit worden genomen. Dit houdt in dat in afwijking van voorheen voor iedere activiteit die wordt genoemd in kolom 1, ook al blijft deze onder de drempelwaarde van gevallen in kolom 2, een m.e.r.-beoordelingsbesluit moet worden genomen. Onderhavige plantoelichting met beschrijving van de activiteiten, de noodzaak en de (milieu)gevolgen dient tevens gezien te worden als 'aanmeldnotitie' op basis waarvan het m.e.r.-beoordelingsbesluit kan worden genomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.LTDESTEEGHONG-BPV1_0018.jpg"

Uit bijlage onderdeel D, Besluit milieueffectrapportage.

Wanneer een woningbouwplan wordt getoetst aan onderdeel D en wordt gekeken in kolom 2 van de D-lijst, is hier een drempelwaarde opgenomen voor '2000 of meer woningen'.

In casu behoeft er geen m.e.r.-beoordelingsbesluit te worden genomen. De activiteit voor de realisatie van één burgerwoning per deelgebied, valt niet binnen de definitie van kolom 1, 'een stedelijk ontwikkelingsproject' waarbij de drempelwaarde van 2000 woningen of 100 ha (kolom 2) wordt overschreden.

5.2.2 Bodem- en grondwaterkwaliteit

In het kader van het onderhavige plan wordt binnen het plangebied een nieuwe bodemgevoelige functie toegelaten in de vorm van een woning.

Voordat door middel van een omgevingsvergunning nieuwe functies mogelijk worden gemaakt zal er inzicht moeten zijn of de bodem- en grondwaterkwaliteit een dergelijke bebouwing en gebruik ook mogelijk maken.

Plangebied deel A:

Op 26 november 2020 is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door Econsultancy BV; de rapportage is als bijlage aan de planstukken toegevoegd.

Op basis van het vooronderzoek is het volgende geconcludeerd:

'Op basis van het milieuhygiënisch vooronderzoek bodem is geconcludeerd dat de onderzoekslocatie onderzocht dient te worden volgens de strategie "onverdacht, niet lijnvormig" (ONV). Bij onverdachte locaties luidt de onderzoekshypothese dat de bodem niet verontreinigd is. De bodem bestaat voornamelijk uit zwak tot sterk siltig, zeer fijn tot zeer grof zand. De bovengrond is bovendien zwak humeus. In de ondergrond (vanaf 1,0 m-mv) is sprake van een zwak tot sterk zandige, matig tot zeer grove grindlaag. De ondergrond is verder plaatselijk zwak gleyhoudend. In het opgeboorde materiaal zijn zintuiglijk geen verontreinigingen waargenomen. Tijdens de veldwerkzaamheden zijn op het maaiveld van de onderzoekslocatie, alsmede in de bodem, geen puin(resten) of andere asbestverdachte materialen aangetroffen. De bovengrond is op het noordwestelijk deel van de onderzoekslocatie licht verontreinigd met koper. In de ondergrond zijn geen verontreinigingen geconstateerd. De te verwachten bodemkwaliteitsklassen voor zowel de boven- als ondergrond betreft “AW”. In het grondwater zijn lichte verontreinigingen met cadmium, nikkel en zink aangetroffen.

Conclusie en advies

De vooraf gestelde hypothese, dat de onderzoekslocatie als "onverdacht" kan worden beschouwd wordt, op basis van de plaatselijk aanwezige lichte verontreiniging met koper in de bodem en lichte verontreinigingen met cadmium, nikkel en zink in het grondwater formeel verworpen. Echter, gelet op de aard en mate van verontreiniging, bestaat er géén reden voor een nader onderzoek en bestaan er met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem géén belemmeringen voor de voorgenomen nieuwbouw op de onderzoekslocatie.

Asbest

Er zijn op basis van het milieuhygiënisch vooronderzoek bodem, tijdens de terreininspectie en bij de uitvoering van de veldwerkzaamheden geen aanwijzingen gevonden die aanleiding geven een asbestverontreiniging op de locatie te verwachten. Econsultancy acht een onderzoek asbest in bodem/ puin conform de NEN 5707/5897 dan ook niet noodzakelijk.

Algemeen

Indien er bij werkzaamheden grond vrijkomt die niet op de locatie kan worden hergebruikt, zijn de regels van het Besluit bodemkwaliteit, het “Tijdelijk handelingskader voor hergebruik van PFAS-houdende grond en baggerspecie (d.d. 2 juli 2020) of de regionale bodemkwaliteitskaart van toepassing.'

Plangebied deel B:

Op 5 oktober 2021 is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door Econsultancy BV; de rapportage is als bijlage aan de planstukken toegevoegd.

Op basis van het vooronderzoek is het volgende geconcludeerd:

'De bodem bestaat voornamelijk uit matig tot sterk siltig, zeer fijn tot matig fijn zand. De bovengrond is bovendien zwak tot matig humeus. De ondergrond is plaatselijk zwak tot sterk gleyhoudend.

Ter plaatse van de oprit is de bovengrond zwak slakhoudend en bestaat de toplaag plaatselijk uit volledig puin. In de overige boringen zijn zintuiglijk geen verontreinigingen waargenomen. Tijdens de inspectie is ter plaatse van het kippenhok (op het achterterrein) asbestverdacht plaatmateriaal aangetroffen.

Verkennend bodemonderzoek NEN5740

Op de onderzoekslocatie is volgende deellocatie onderzocht:

Deellocatie A: gehele onderzoekslocatie

Op basis van het milieuhygiënisch vooronderzoek bodem is geconcludeerd dat deze deellocatie onderzocht dient te worden volgens de strategie "verdacht, niet lijnvormig" (VED-HE-NL). Bij verdachte locaties luidt de onderzoekshypothese dat de bodem verontreinigd is.

De verdachte laag is plaatselijk licht verontreinigd met cadmium, zink en PAK. De onverdachte ondergrond is analytisch niet verontreinigd.

Het grondwater is licht verontreinigd met barium. De aangetoonde lichte metaalverontreiniging is hoogstwaarschijnlijk te relateren aan het regionaal voorkomen van verhoogde concentraties van metalen in het grondwater.

Verkennend onderzoek asbest in bodem/puin

Op de onderzoekslocatie zijn de volgende deellocaties onderzocht:

Deellocatie B: oprit

Ter plaatse van deellocatie C is tijdens het veldwerk asbestverdacht plaatmateriaal aangetroffen op het maaiveld. Tijdens de uitvoering van het veldwerk is er een representatief verzamelmonster van het plaatmateriaal genomen. Per abuis is het plaatmateriaal bij het laboratorium verloren gegaan.

Derhalve heeft er geen analytisch onderzoek plaatsgevonden.

In de bodem zijn zintuiglijk in de fractie > 20 mm geen asbestverdachte materialen aangetroffen. Analytisch is in mengmonster ASB-MMB2, in de fractie < 20 mm, 8,6 mg/kg d.s. asbest aangetoond. In mengmonster ASB-MMC1, is in de fractie < 20 mm, 3,1 mg/kg d.s. asbest aangetoond. Beide gehaltes liggen ruim onder de helft van de interventiewaarde. In het overige mengmonster is analytisch in de fractie < 20 mm geen asbest aangetoond.

Conclusie en advies

De vooraf gestelde hypothese, dat de onderzoekslocatie als "verdacht" kan worden beschouwd wordt, op basis van de lichte verontreinigingen, bevestigd. Echter, gelet op de aard en mate van verontreiniging, bestaat er géén reden voor een nader onderzoek en bestaan er met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem géén belemmeringen voor de voorgenomen bestemmingsplanwijziging alsmede de voorgenomen sloop en nieuwbouw op de onderzoekslocatie.

Op basis van de onderzoeksresultaten wordt gesteld dat er geen aanleiding bestaat tot het uitvoeren van een nader onderzoek asbest in bodem/puin. In geval van grondwerkzaamheden op de locatie behoeven er ten aanzien van asbest geen specifieke maatregelen te worden getroffen.

Econsultancy adviseert het asbestverdacht plaatmateriaal op het maaiveld, conform de geldende weten regelgeving, te (laten) verwijderen door middel van handpicking, en deze stukjes af te voeren en te verwerken door een erkend verwerker.

Algemeen

Indien er bij werkzaamheden grond vrijkomt die niet op de locatie kan worden hergebruikt, zijn de regels van het Besluit bodemkwaliteit, het “Tijdelijk handelingskader voor hergebruik van PFAShoudende grond en baggerspecie (d.d. 2 juli 2020) of de regionale bodemkwaliteitskaart van toepassing.'

5.2.3 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) is van toepassing op woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen (onder meer onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen en andere gezondheidszorggebouwen) en geluidsgevoelige terreinen (onder meer woonwagenstandplaatsen). Uit art. 74 Wgh vloeit voort dat in principe alle wegen voorzien zijn van een geluidzone, met uitzondering van wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied of wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km/uur geldt. De zonebreedte is afhankelijk van het gebied (stedelijk of buitenstedelijk) en het aantal rijstroken. Binnen de zones moet een akoestisch onderzoek worden verricht. De voorkeursgrenswaarde voor woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en terreinen bedraagt in die zone op de buitengevel 48 dB (art. 82 Wgh).

Plangebied deel A:

Weg   toegestane snelheid in km/h  
De Steegh   60  
Horsterdijk (plangebied ligt buiten geluidszone)   60  
Hoofdstraat (plangebied ligt buiten geluidszone)   60  

Omdat het bouwperceel voor de nieuwe woning binnen de geluidzone van De Steegh is gelegen, en de gevelbelasting dient te worden bepaald, zal een akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai uitgevoerd moeten worden.

Op 19 november 2020 is door K-Plus een akoestisch onderzoek uitgevoerd, dat integraal als bijlage bij de planstukken is gevoegd. In het akoestisch onderzoek wordt het volgende geconcludeerd:

'Uit tabel 4.1 blijkt dat als de gevel van de woning op een afstand van tenminste 10,1 m uit de as van de weg wordt geprojecteerd dan zal de gevelbelasting voldoen aan de voorkeursgrenswaarde van de Wet geluidhinder en in die situatie worden vanwege wegverkeerslawaai geen restricties opgelegd aan het voorliggende plan.'

Spoorweglawaai

In de nabijheid van de plangebieden is geen spoorlijn gesitueerd. De spoorlijn Venlo-Nijmegen bevindt zich op een afstand van ruim 2,5 km van het plangebied.

Plangebied deel B:

weg   toegestane snelheid in km/h  
Americaanseweg   60  
Oude Peeldijk   60  
Speulhofsbaan   60  

Omdat het bouwperceel voor de nieuwe woning binnen de geluidzones van deze drie wegen is gelegen, en de gevelbelasting dient te worden bepaald, zal een akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai uitgevoerd moeten worden.

Op 1 april 2021 is door K-Plus een akoestisch onderzoek uitgevoerd, dat integraal als bijlage bij de planstukken is gevoegd. In het akoestisch onderzoek is gekeken naar de te verwachten optredende geluidbelastingen vanwege wegverkeerslawaai ter plaatse van de nieuwe situatie in het kader van de Wet geluidhinder. Uit hoofdstuk 4 van het onderzoek blijkt dat vanwege wegverkeerslawaai van de doorgaande Oude Peeldijk een deel van het perceel is gelegen binnen de 48 dB geluidcontour. Worden de beide bebouwingsvoorstellen als opgenomen in afbeelding 1.1 vergeleken met de resultaten uit tabel 4.1 en de bijbehorende geluidcontouren als weergegeven in figuur 2b, 2c en 2d van bijlage I dan kan worden geconcludeerd dat het woonvlak buiten de 48 dB contour ligt en in het kader van de Wet geluidhinder dan geen eisen worden gesteld.

Dit betekent dat ook andere situeringen van het woonvlak, mits op grotere afstand van de Oude Peeldijk, aanvaardbaar zijn.

Spoorweglawaai

In de nabijheid van de plangebieden is geen spoorlijn gesitueerd. De spoorlijn Venlo-Eindhoven bevindt zich op een afstand van ruim 1,6 km van het plangebied.

5.2.4 Luchtkwaliteit

Kleine en grote projecten

De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en grote' projecten. Kleine projecten dragen niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen). Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in het Besluit “Niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)”.

Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten - die jaarlijks meer dan 3 procent van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van PM10 en NO2 bijdragen- een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing.

Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)

Dit is een Regeling van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 31 oktober 2007, nr. DJZ2007004707, houdende regels omtrent de aanwijzing van categorieën van gevallen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen als bedoeld in artikel 5.16, eerste lid, onder c, van de Wet milieubeheer (Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)).

Het gaat hierbij om de volgende categorieën:

  • 1. inrichtingen
  • 2. infrastructuur
  • 3. kantoorlocaties
  • 4. woningbouwlocaties

Voor woningbouw geldt dat woningbouwprojecten van netto niet meer dan 1500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) niet in betekende mate bedragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit (art. 4 lid 1 Besluit NIBM jo. art. 4 lid 2, bijlage 3B.2 Regeling NIBM).

Het onderhavige project is met één nieuwe woning aan De Steegh en één woning aan de Americaanseweg 99 dusdanig beperkt van omvang dat de conclusie kan worden getrokken dat het project niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.

De nieuwe woningen zijn echter ook objecten die moeten voldoen aan het blootstellingscrite- rium. In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient te worden bezien of de luchtkwaliteit ter plaatse goed genoeg is om een goed woon- en leefklimaat te kunnen waarborgen.

Voor de concentratie van NO2, PM10 en PM2,5 is voor beide delen van het plangebied gebruik gemaakt van de 'Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland'. De concentratie NO2 bedraagt minder dan 15 microgram/m3 , PM10 minder dan 18 microgram/m3 en de concentratie PM2,5 bedraagt minder dan 10 microgram/m3. Hieruit blijkt dat de concentraties voor de verschillende stoffen een goede luchtkwaliteit tot gevolg hebben en er dus sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Luchtkwaliteit vormt derhalve geen belemmering voor het project.

5.2.5 Bedrijven en milieuzoneringen

Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten wordt milieuzonering gehanteerd. Hieronder wordt verstaan een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen en anderzijds milieugevoelige gebieden zoals woongebieden. Om milieuzonering hanteerbaar te maken wordt gebruik gemaakt van de Staat van bedrijfsactiviteiten zoals die is opgenomen in de VNG brochure 'Bedrijven en milieuzonering', van maart 2009.

Bedrijven en milieuzonering

De indeling van de bedrijven c.q. bedrijfsactiviteiten is vastgelegd een Staat van bedrijfsactiviteiten die is opgenomen in de VNG brochure 'Bedrijven en milieuzonering', van maart 2009. In deze Staat worden bedrijfsactiviteiten ingedeeld in een zestal categorieën met toenemende potentiële milieuemissies. Op grond van deze Staat kan een beleidsmatige selectie worden gemaakt van de op het plangebied toe te laten bedrijfsactiviteiten. De bedrijven zijn op basis van de Standaard Bedrijfs Indeling (SBI-codes) in deze Staat gerangschikt. Per bedrijfsactiviteit is voor elk ruimtelijk relevante milieucomponent (geur, stof, geluid en gevaar) een richtafstand aangegeven die in beginsel moet worden aangehouden tussen een bedrijf en milieugevoelige objecten (woningen) om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. Bij het bepalen van deze richtafstanden zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • het betreft 'gemiddelde' moderne bedrijfsactiviteiten met gebruikelijke productieprocessen en voorzieningen;
  • de richtafstanden hebben betrekking op de omgevingstype 'rustige woonwijk' , 'rustig buitengebied' of vergelijkbare omgevingstypen;
  • de richtafstanden bieden in beginsel ruimte voor normale groei van de bedrijfsactiviteiten.

De grootste afstand van de milieucomponenten vormt de indicatie voor de aan te houden afstand van de bedrijfsactiviteit tot een milieugevoelig object. Elk bedrijf c.q. bedrijfsactiviteit wordt in een bepaalde milieucategorie ingedeeld.

Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kunnen gemotiveerd kortere richtafstanden worden aangehouden bij het omgevingstype 'gemengd gebied', dat gezien de aanwezige functiemenging of ligging nabij drukke wegen al een hogere milieubelasting kent. In zo'n geval is het ruimtelijk aanvaardbaar dat de richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd.

Invloed milieuhinder op het plangebied

Het plangebied aan De Steegh te Lottum ligt enerzijds tegen de woonkern van Lottum aan en anderzijds in het buitengebied. Ten zuidwesten van het plangebied bevindt zich het bedrijventerreintje van Lottum met bedrijven in de milieucategorie 1 en 2 of daarmee gelijk te stellen. Deze bedrijven hebben een richtafstand van maximaal 30 meter, terwijl de afstand tot het plangebied ruim 250 meter bedraagt. Hiervoor staan deze bedrijfsactiviteiten niet aan de realisatie van de nieuwe woning in de weg en andersom belemmert de nieuwe woning de bedrijvigheid niet.

Binnen een straal van 200 meter rondom het plangebied bevinden zich drie agrarische bedrijven:

adres   bedrijf   feitelijke afstand   richtafstand  
De Steegh 3-3a   teelt sierplanten   43 m   30 m  
De Steegh 12   teelt sierplanten   184 m   30 m  
Horsterdijk 49   bestemd als grondgebonden agrarisch bedrijf   180 m   30 m  

Het bestemmings- en bouwvlak voor de nieuw te realiseren woning valt buiten de richtafstanden van 30 meter.

Er zijn in de omgeving ook geen veehouderijen die mogelijk een belemmering zouden kunnen vormen voor het initiatief.

Het plangebied aan de Americaanseweg 99 te Meterik ligt in het buitengebied, doch zodanig omringd door woningen en (agrarische) bedrijven, dat er sprake is van een gemengd gebied. Binnen een straal van 200 meter rondom het plangebied bevinden zich zeven bedrijven:

adres   bedrijf   feitelijke afstand   richtafstand  
Americaanseweg 61   viskwekerij (beëindigd)   aangrenzend   50 m  
Americaanseweg 57   glastuinbouw (beëindigd)   85 m   30 m  
Oude Peeldijk 25   agrarisch (beëindigd)   65 m   50 m  
Speulhofsbaan 34   groothandel (pallets)   160 m   30 m  
Americaanseweg 108 c   hovenier   160 m   50 m  
Americaanseweg 105   horeca   100 m   10 m  
Speulhofsbaan   agrarisch (gekoppeld bouwvlak Hazenkampweg) paarden   115 m   50 m  

Het plangebied deel B is gelegen binnen de richtafstand van 50 meter vanuit het agrarisch bedrijf aan de Americaanseweg 61. De bestemming Wonen maakt maar een deel uit van het plangebied. Doordat er sprake is van een sterke functiemenging, kan één afstandsstap lager worden gehanteerd, hetgeen neer komt op een onderlinge afstand van 30 meter tussen de bestemming Wonen en de agrarische bedrijfsfunctie. Derhalve zal de nieuwe bestemming Wonen op een afstand van minimaal 30 meter van het agrarische bouwvlak worden gelegd.

Er kan derhalve worden gesteld dat qua milieuzonering wordt voldaan aan de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' en dat er over en weer geen belemmeringen zijn.

5.2.6 Geurhinder

Deelgebied A:

De dichtstbijzijnde (intensieve) veehouderij (Zandterweg 2, varkenshouderij) ligt op een afstand van 250 meter. Gezien de beperkte geuremissie van dit bedrijf (4.324 ouE/s) vormt deze veehouderij geen belemmering voor een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Ook is het niet mogelijk dat de veehouderij in eventuele uitbreidingsmogelijkheden wordt geschaad, omdat reeds andere woningen dichterbij zijn gelegen. Overige intensieve veehouderijen liggen op een afstand van meer dan 550 meter vanuit het plangebied en hebben hierdoor geen invloed op het woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied.

Veehouderijen in de omgeving vormen dus geen belemmering voor het initiatief.

Deelgebied B:

De dichtstbijzijnde (intensieve) veehouderijbestemming (Kranestraat 106) ligt op een afstand van 450 meter. Volgens de gegevens van de Kamer van Koophandel heeft hier een handelsbedrijf gezeten (groothandel in akkerbouwproducten en veevoeder algemeen assortiment) maar is dit bedrijf in 2014 uitgeschreven. De feitelijke situatie op dit bedrijfsperceel is momenteel ook zodanig dat hier geen actuele bedrijfsactiviteiten verwacht worden welke planologisch passend zijn. Ingeval van nieuwvestiging van een intensieve veehouderij op deze locatie, zal er getoetst moeten worden of ter plaatse van omliggende burgerwoningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Als dat het geval is, dan is er automatisch sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van deelgebied B.

Overige intensieve veehouderijen liggen op een afstand van meer dan 550 meter vanuit het plangebied en hebben hierdoor geen invloed op het woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied. Ook voor overige (niet-intensieve) veehouderijbedrijven geldt dat deze zich op voldoende afstand van het nieuwe geurgevoelige object bevinden.

Voor wat betreft de viskwekerij aan de Americaanseweg 61 wordt deze afstand niet gehaald. Echter, voor viskwekerijen geldt het volgende. Geurhinder wordt gecreëerd door de uitstoot van ammoniak. Bij een viskwekerij is geen sprak van ammoniakemissie, omdat het door de vissen uitgescheiden ammonium wordt opgelost in het water. Door het natuurlijke zuiveringsproces van het water wordt het ammonium geoxideerd tot nitraat (nitrificatie) en vervolgens zal het nitraat in het denitrificatieproces worden afgebroken tot stikstofgas (bron: Advies RUD Zuid-Limburg, zaaknummer 2017-201531). Ammoniakemissie door het kweken van de vis vindt derhalve niet plaats. Daarnaast wordt er binnen de inrichting geen vis verwerkt. Het slachten/schoonmaken van de vissen is een activiteit waarbij geurhinder ontstaat, echter dit gebeurt buiten de inrichting bij een externe verwerker in Urk (aldus de website van betreffende viskwekerij). De op 30 meter afstand te realiseren burgerwoning zal geen geurhinder van deze viskwekerij ondervinden.

Opgemerkt wordt dat aan de Americaanseweg 61 reeds enige tijd geen bedrijfsmatige activiteiten meer plaatsvinden. Van een viskwekerij is op dit moment daardoor geen sprake meer, evenals van eventuele geurhinder. De kans op het hervestigen van een nieuwe viskwekerij op deze locatie is minimaal, vanwege de ligging van burgerwoningen op kortere afstand van die bedrijfslocatie.

Veehouderijen in de omgeving vormen dus geen belemmering voor het initiatief.

5.2.7 Geiten

Het aantal geiten is in Limburg is toegenomen van ca. 46.000 in 2016 naar 61.000 dieren in 2018. In 2018 gaat het daarbij om 44.000 melkgeiten (72%). Het aantal gespecialiseerde melkgeitenhouderijen nam toe van 22 in 2016 naar 25 in 2018. Ook Horst aan de Maas herbergt gespecialiseerde geitenhouderijen.

Uit de studies Veehouderij en Gezondheid van Omwonenden blijkt dat mensen die binnen 2 km rondom geitenhouderijen wonen een grotere kans hebben op een longontsteking. Wat deze toename veroorzaakt is nog onduidelijk. Er loopt onderzoek naar de oorzaken van de longontstekingen.

De provincie Limburg heeft gelet op die gezondheidseffecten in mei 2019 een voorbereidingsbesluit genomen op basis waarvan het verboden is om het direct aan de inwerkingtreding van dat voorbereidingsbesluit voorafgaande bestaande gebruik van bouwwerken of gronden binnen het gehele grondgebied van de provincie Limburg te wijzigen in gebruik ten behoeve van het houden van geiten. Onder wijzigen wordt ook verstaan een uitbreiding van het direct aan de inwerkingtreding van dit voorbereidingsbesluit voorafgaande aanwezige aantal geiten binnen een inrichting. Dit verbod is niet van toepassing op inrichtingen waar minder dan tien geiten zullen worden gehouden.

In een straal van circa 4 km rondom onderhavige delen van het plangebied bevinden zich geen geitenhouderijen.

5.2.8 Endotoxinen

De effecten die veehouderijen op de volksgezondheid kunnen hebben, moeten worden betrokken bij besluiten in het kader van ruimtelijke ordening en milieu. Een van de effecten op de volksgezondheid ziet op endotoxinen. De Gezondheidsraad hanteert in het rapport ‘Gezondheidsrisico’s rond veehouderijen’ (2012) een advieswaarde van 30 EU/m3 voor de maximale blootstelling aan endotoxinen in de buitenlucht. De Gezondheidsraad gaat ervan uit dat met deze advieswaarde de gezondheid van omwonenden van veehouderijen tegen te veel aan endotoxinen kan worden beschermd.

De rijksoverheid ontwikkelt een landelijk toetsingskader voor endotoxinen. Dit toetsingskader is momenteel nog niet beschikbaar. Daarom heeft het Ondersteuningsteam Veehouderij en Volksgezondheid (team van provincie Noord-Brabant, de GGD en verschillende Brabantse omgevingsdiensten en gemeenten) vooruitlopend op de ontwikkeling van een landelijk toetsingskader de ‘Notitie Handelingsperspectieven Veehouderij en Volksgezondheid: Endotoxine toetsingskader 1.0’ opgesteld.

Uit bijlage N: 'figuren overschrijdingsafstanden uit modelberekeningen' behorende bij het rapport ‘Emissies van endotoxinen uit de veehouderij: emissiemetingen en verspreidingsmodellering’ van WUR (2016) (endotoxinerapport) valt af te lezen dan in de regio Noord-Limburg op een afstand van meer dan 550 meter gemeten vanuit welke intensieve veehouderijtak dan ook, geen overschrijding van de norm voor endotoxinen plaatsvindt.

Gelet op het feit dat binnen deze afstand vanuit deelgebied A slechts één actieve intensieve veehouderij (zij het van beperkte omvang) is gelegen, en er binnen een afstand van 550 meter geen nieuwe intensieve veehouderijactiviteiten kunnen worden ontplooid vanwege de aanwezigheid van vele burgerwoningen en het ontbreken van een intensieve veehouderijbestemming, is er geen belemmering te verwachten voor de nieuwe woning binnen onderhavig plangebied deel A.

Binnen deze afstand tot aan plangebied deel B is eveneens slechts één actieve intensieve veehouderij (Kranestraat 106; afstand van 450 meter tot aan het plangebied) gelegen, en kan er binnen een afstand van 550 meter evenmin een nieuwe intensieve veehouderijactiviteit ontplooid worden vanwege de aanwezigheid van vele burgerwoningen en het ontbreken van een intensieve veehouderijbestemming, waardoor er ook geen belemmering te verwachten is voor de nieuwe woning binnen onderhavig plangebied deel B.

5.2.9 Spuitzones

Voor wat betreft het spuiten van gewassen zijn geen wettelijke voorschriften over de minimaal aan te houden afstanden tussen gronden waarop bomen en andere gewassen in de open lucht worden gekweekt, en nabijgelegen gevoelige objecten. Het ontbreken van dergelijke voorschriften laat echter onverlet dat in het kader van een goede ruimtelijke ordening een afweging van alle bij het gebruik van de gronden betrokken belangen dient plaats te vinden, waarbij de aan te houden afstand tussen akkerbouwgronden en gevoelige objecten zodanig gekozen dient te worden dat een aanvaardbaar leefklimaat kan worden gegarandeerd. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft eerder overwogen dat toepassing van de vuistregel om een afstand aan te houden van 50 m tussen gevoelige functies en agrarische bedrijvigheid waarbij gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt, in het algemeen niet onredelijk is (uitspraak van 27 mei 2015 in zaak nr. 201410309/1/R6). Dit brengt echter niet reeds met zich dat een kortere afstand in dit geval niet redelijk zou kunnen zijn. Dit hangt mede samen met de hoogte van de gewassen (hoe hoger, des te meer sprake er kan zijn van drift), windrichting, soort bestrijdingsmiddelen en frequentie van spuiten. De heersende windrichting ter plaatse is zuid-west.

Ten zuiden van plangebied deel A bevindt zich een akker voor het telen van gewassen. Een hoekje van dit perceel (circa 800 m2) ligt binnen een zone van 50 meter uit de nieuwe woonbestemming.

Doordat de buitenruimten bij de nieuwe woning van de akker af zijn gekeerd en uitgaande van een te verwachten invulling van het achtererf waarbij ook de privacy voor de nieuwe bewoners wordt gewaarborgd, vallen zullen gewasbeschermingsmiddelen niet doordringen tot de plaatsen welke voor menselijk verblijf bedoeld zijn, zonder dat deze afgeschermd worden door een muur of dichte haag.

Binnen 50 meter vanuit plangebied deel B bevinden zich geen agrarische gronden waarop met bestrijdingsmiddelen wordt gespoten.

5.2.10 Externe veiligheid

Risicovolle inrichtingen (bevi)

De veiligheid rond bedrijven wordt gereguleerd in de vigerende milieuvergunning (of een geldende Algemene Maatregel van Bestuur) en het Besluit externe veiligheid inrichtingen van 21 oktober 2004 (Bevi). In het Bevi worden specifieke regels opgenomen voor specifieke risicovoIle inrichtingen. In het Bevi heeft iedere risicovolle inrichting een veiligheidszone gekregen. Dit heet de plaatsgebonden risicocontour (PR-contour). Binnen deze contour mogen nieuwe kwetsbare objecten (zoals woningen, scholen, ziekenhuizen, grootschalige kantoren, hotels, winkelcentra, campings) of beperkt kwetsbare objecten (zoals verspreid liggende woningen, bedrijfswoningen dan wel bedrijfsgebouwen van derden, kleinere kantoren, hotels en winkels, sporthallen, zwembaden) niet of niet zonder meer worden opgericht. Het Bevi gaat uit van een PR-contour 10-6 /jr.

Het kan gaan om inrichtingen waarbij door middel van een vaste afstand wordt voldaan aan deze contour (zogenaamde “categoriale inrichtingen”) en inrichtingen waarbij deze contour individueel moet worden berekend (Quantitative Risk Assement (QRA)). Dit is geregeld in Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi).

Bij het nemen van een planologische besluit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan of een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan) moet het bevoegd gezag deze contour in acht nemen voor kwetsbare objecten. Hierbij geldt de PR-contour 10-6/jr. als grenswaarde. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de contour als richtwaarde, d.w.z. in principe moet PR 10-6/jr. aangehouden worden, maar er mag gemotiveerd van worden afgeweken.

Naast het plaatsgebonden risico kent het Bevi ook het groepsrisico (GR). Het groepsrisico geeft aan wat de kans is op een ongeval met ten minste 10, 100 of 1000 dodelijke slachtoffers in de omgeving van de beschouwde bron. Het aantal personen dat in de omgeving van de bron verblijft bepaalt daardoor mede de hoogte van het groepsrisico. Voor het GR geldt geen harde juridische norm (zoals de PR-contour 10-6/jr. wel is) maar een zogenaamde oriënterende waarde. Het berekende groepsrisico wordt weergegeven in een curve, waarbij de kans op een ongeval wordt uitgezet tegen het aantal mensen dat daarbij omkomt. In dezelfde grafiek wordt de oriënterende waarde uitgezet. Als die wordt overschreden door een ruimtelijke ontwikkeling moet dat worden verantwoord. Hiermee wordt in beeld gebracht of en in welke mate het bevoegd gezag het GR wel of niet aanvaardbaar vindt, al dan niet na het nemen van maatregelen.

Volgens de Risicokaart van de provincie Limburg liggen in de directe omgeving (in een straal van 300 m) van het plangebied aan De Steegh te Lottum geen risicovolle inrichtingen. In de directe omgeving (in een straal van 90 m) van het plangebied aan de Americaanseweg 99 te Meterik liggen evenmin risicovolle inrichtingen. Aan de Americaanseweg 57 ligt een inrichting met een bovengrondse propaantank, met een risico-afstand (PR 10-6) van 25 meter; de feitelijke afstand tot het plangebied bedraagt 90 m.

Vervoer gevaarlijke stoffen

Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd. Daarmee wordt de opdracht aan het bevoegd gezag voor ruimtelijke besluiten nadrukkelijk vastgelegd om rekening te houden met de risico's van transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor. In het basisnet is de omvang voor de verschillende transportmodaliteiten vastgelegd.

Voor zover het gaat om het vervoer van gevaarlijke stoffen zijn met name de rijks-, provinciale- en spoorwegen en rivieren van belang. Nabij het plangebied deel A zijn dit de Maas en de N271. De PR-contour 10-6/jr bedraagt 0 m; het plangebied ligt op een afstand van bijna 1 km vanuit de oever van de Maas en ruim 1 km vanaf de N271, zodat deze transportroutes geen belemmering vormen voor het aspect externe veiligheid (plaatsgebonden- noch groepsrisico). Nabij het plangebied deel B zijn dit de A73 en de N556. De PR-contour 10-6/jr bedraagt 0 m; het plangebied ligt op een afstand van ruim 2,5 km vanuit de A73 en bijna 1,5 km vanuit de N556, zodat deze transportroutes geen belemmering vormen voor het aspect externe veiligheid (plaatsgebonden- noch groepsrisico).

Het plangebied deel A bevindt zich verder circa 2,5 km verwijderd van de spoorlijn Nijmegen-Venlo. Volgens de ‘Risicoatlas Spoor, Vervoer van gevaarlijke stoffen over de vrije baan‘ vindt over de spoorlijn Venray-Venlo geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Deze spoorlijn heeft derhalve geen invloed op het plaats- of groepsgebonden risico in het plangebied. De spoorlijn Venlo-Eindhoven ligt op een afstand van ruim 7,5 km van het plangebied. Ten aanzien van het plaatsgebonden risico blijkt dat de PR-contour 10 -6/jr. is gelegen op 10 meter van de as van de spoorlijn. Het plangebied ligt hier ruim achter. Dit houdt in dat voor dit aspect geen knelpunt aanwezig is.

Het plangebied deel B bevindt zich op een afstand van circa 1,6 km van de spoorlijn Eindhoven- Venlo. Ten aanzien van het plaatsgebonden risico blijkt dat de PR-contour 10 -6/jr. is gelegen op 10 meter van de as van de spoorlijn. Het projectgebied ligt hier ruim achter. Dit houdt in dat voor dit aspect geen knelpunt aanwezig is.

Er is binnen een straal van 1 km rondom plangebied deel A, en binnen een straal van 1,5 km rondom plangebied deel B, geen sprake van een buisleiding voor het transport van gevaarlijke stoffen.

5.3 Waterparagraaf

Waterbeleid

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Waterschap Limburg. In het kader van het beleid van zowel de gemeente Horst aan de Maas als het waterschap dient binnen het plangebied een duurzaam waterhuishoudkundig systeem gerealiseerd te worden. Concreet betekent dit dat er sprake moet zijn van gescheiden schoon- en vuilwaterstromen die afzonderlijk worden verwerkt. Vanuit het waterschap Limburg gelden daarbij de volgende uitgangspunten:

  • 1. Circa 10% van het plangebied reserveren voor water.
    Doorgaans zijn lager gelegen gebiedsdelen het meest geschikt. Nagaan of plangebied nodig
    is voor wateropgave van omliggende gebieden; zorgen dat geen logische waterstructuren
    worden geblokkeerd.
  • 2. Rekening houden met hoogteverschillen in plangebied en omgeving.
    Voorkomen van wateroverlast en erosie door afstromend water vanuit de omgeving naar het plangebied en andersom.
  • 3. Uitvoeren van bodem- en infiltratieonderzoek en bepalen grondwaterstand.
    Input voor ontwerpen van het hemelwatersysteem. Denk ook aan bodemverontreinigingen.
  • 4. Toepassen voorkeursvolgorde voor de waterkwaliteit.
    Schoonhouden, scheiden, zuiveren.
  • 5. Toepassen voorkeursvolgorde voor de waterkwantiteit.
    Hergebruik water, vasthouden in de bodem (infiltratie), tijdelijk bergen, afvoeren naar
    oppervlaktewater, afvoeren naar gemengd of DWA-riool.
  • 6. Toepassen voorkeurstabel afkoppelen.
    Verantwoorde systeemkeuze conform voorkeurstabel; maatwerk per situatie. Bij voorkeur
    toepassen van bovengrondse waterhuishoudkundige voorzieningen. Bij diepte-infiltratie
    gelden zeer strenge randvoorwaarden; liever geen diepte-infiltratie toepassen.
  • 7. Infiltratie- en bergingsvoorzieningen in het plan dimensioneren op Infiltratie- en bergingsvoorzieningen in het plan dimensioneren op 100 mm per etmaal voor Noord Limburg (ten noorden van Sittard) en 80 mm per twee uur ten zuiden van Sittard met een beschikbaarheid van de gehele berging binnen 24 uur.
    Voldoende opvangcapaciteit en een duurzame leegloop realiseren.
  • 8. Beheer en onderhoud regelen.
    Denk aan bereikbaarheid, controlemogelijkheid, verantwoordelijkheid.

Hergebruik

Hierbij kan gedacht worden aan de aanleg van gescheiden watercircuits door het hergebruik van bijvoorbeeld regenwater (drinkwater, grijswater, huishoudwater). De ervaringen met bestaande proefprojecten leert echter dat deze pas rendabel zijn bij projecten met 1000 of meer te bouwen woningen. Het onderhavige project is dan ook te kleinschalig om deze voorziening toe te passen.

Infiltratie, buffering en afvoer

Onderstaand is aangegeven hoe met deze aspecten wordt omgegaan.

Waterhuishoudkundige situatie plangebied

Afvoerend verhard oppervlak en riolering

Binnen het plangebied deel A vindt een verwachte toename van het afvoerend verhard oppervlak plaats ten belope van ongeveer 600 m2 (bebouwing én erfverharding).

Binnen het plangebied deel B zal alle bebouwing worden gesloopt. De nieuwbouw inclusief nieuwe erfverharding zal hier eveneens een omvang hebben van ongeveer 600 m2 .

Grondwater

De bodem binnen deelgebied A bestaat volgens BIS uit een associatie van gronden in oude Maasmeanders. De gemiddelde hoogste grondwaterstand zit boven de 40 cm -mv en de gemiddelde laagste grondwaterstand tussen de 80-120 cm -mv. Het maaiveld ligt op een hoogte van ruim 17 meter boven NAP. Op onderstaande uitsnede uit het Actueel Hoogtebestand Nederland is te zien dat het plangebied het laagste punt betreft. Al het afstromend hemelwater zal zich hier verzamelen. Hiervoor is het noodzakelijk het peil van de woning en bijbehorende bouwwerken op te hogen, zodanig dat dit ten minste gelijk ligt aan de hoogte van de kruin van de weg, om op deze manier overlast van hemelwater in de gebouwen te voorkomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.LTDESTEEGHONG-BPV1_0019.jpg"

Figuur 10: algemeen hoogtebestand

De bodem binnen deelgebied B bestaat volgens BIS uit veldpodzolgronden en lemig fijn zand. De gemiddelde hoogste grondwaterstand zit tussen 40 -80 cm -mv en de gemiddelde laagste grondwaterstand onder de 120 cm -mv. Het maaiveld ligt op een hoogte van 25 à 26 meter boven NAP, evenals de kruin van Americaanseweg zelf.

Oppervlaktewater

In de omgeving van het plangebied deel A bevindt zich een primaire waterloop in de vorm van de Siebersbeek, welke aan de noordzijde langs het plangebied stroomt, zoals ook uit onderstaande uitsnede van de legger van het waterschap blijkt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.LTDESTEEGHONG-BPV1_0020.jpg"

Figuur 11: uitsnede legger waterschap

De afstand van het plangebied tot aan de Siebersbeek bedraagt circa 14 meter en tot de aanduiding 'Waterstaat - Profiel van vrije ruimte' ruim 9 meter. De ontwikkeling en bescherming van de ecologische waarden van de waterloop worden gewaarborgd door deze afstand ruim genoeg te houden.

Hierdoor heeft het project geen substantieel nadelige effecten op deze waterloop.

In de omgeving van het plangebied deel B bevinden zich een primaire waterlopen in de vorm van de Nieuwe Peeldijk en Voor America, welke aan de noordwestzijde en de zuidzijde langs het plangebied stromen zoals ook uit onderstaande uitsnede van de legger van het waterschap blijkt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.LTDESTEEGHONG-BPV1_0021.jpg"

Figuur 12: uitsnede legger waterschap

De afstand van het plangebied tot aan deze waterlopen bedraagt ruim 100 meter (gemeten vanuit de nieuwe bestemming Wonen is dit zelfs ruim 150 meter). Door deze ruime afstand en een beperktere impact van het voorgenomen project in relatie tot de vigerende planologische mogelijkheden, heeft het project geen nadelige effecten op deze waterloop.

HemeI- en afvalwater

Infiltratie van hemelwater:

Binnen het plangebied deel A vindt een toename van het afvoerend verhard oppervlak plaats van circa 600 m2. Gelet op het feit dat het gaat om nieuwbouw zal deze geheel afgekoppeld dienen te worden. De K-waarde (geeft de mate van infiltratiegeschiktheid aan) van het plangebied bedraagt volgens de kaart inzake de bodemdoorlatendheid (K-waarde) van de gemeente Horst aan de Maas van het waterschap 0,15 - 0,45 m/dag. Deze gronden zijn matig/slecht geschikt voor hemelwaterinfiltratie.

Binnen het plangebied deel B vindt een substantiële afname van het afvoerend verhard oppervlak plaats (circa 4000 m2) maar zal binnen de nieuwe bestemming Wonen circa 600 m2 nieuw worden bebouwd/verhard. Gelet op het feit dat het gaat om nieuwbouw zal deze geheel afgekoppeld dienen te worden. De K-waarde (geeft de mate van infiltratiegeschiktheid aan) van het plangebied bedraagt volgens de kaart inzake de bodemdoorlatendheid (K-waarde) van de gemeente Horst aan de Maas van het waterschap 0,45 - 0,75 m/dag. Deze gronden zijn redelijk geschikt voor hemelwaterinfiltratie.

Bij de bepaling van de capaciteit/kwantiteit van de infiltratievoorziening dient voor beide delen van het plangebied zonder meer te worden uitgegaan van een neerslaggebeurtenis van 100 mm.

Kwantiteitsberekening per deelgebied

Neerslag T=100 -> 100 mm neerslag/m2  
Te verwerken -> 600 m2 x 0,1 m = 60 m3  


Voor deze hoeveelheid hemelwater zal binnen het plangebied deel A en deel B een infiltratievijver of wadi worden gerealiseerd, welke op nader te bepalen wijze onderdeel zal gaan uitmaken van de landschappelijke inpassing/tuin.

Voor de afvoer van huishoudelijk afvalwater zal aangesloten worden op de gemeentelijke riolering.

Bouwmaterialen

De gemeente Horst aan de Maas streeft naar het terugdringen van het gebruik van uitlogende bouwmaterialen. Dit aspect is als aanbeveling opgenomen in het pakket duurzaam bouwen. Van de initiatiefnemer wordt, voor zover relevant, daarom gevraagd geen gebruik te maken van uitlogende bouwmaterialen.

Concluderend kan gesteld worden dat door onderhavig project, mits rekening gehouden wordt met de lage ligging van het perceel, geen knelpunten ontstaan tussen grondgebruik en de waterhuishouding.

5.4 Kabels en leidingen

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Dit besluit is gebaseerd op de Wet milieubeheer (artikelen 5.1 lid 1, 5.2 lid 1, 5.3 lid 1 en 2 en 9.2.2.1) en de Wet ruimtelijke ordening (artikelen 3.37 en 4.3 lid 1 en 2). Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. De normstelling is in lijn met het Bevi en bevat, analoog aan het Bevi, normen voor het plaatsgebonden risico en een verantwoordingsplicht voor het groepsrisico.

In de nabijheid van de plangebieden bevinden zich geen buisleidingen.

De plangebieden zijn niet gelegen binnen een (hinder)zone of werkstrook van hoofdleidingen voor olie of water en hoogspanningsleidingen. Voordat met eventuele (lichte) graafwerkzaamheden een aanvang wordt gemaakt, zal initiatiefnemer een Klic-melding doen, zodat ook rekening gehouden kan worden met de ligging van de gebruikelijke leidingen en kabels.

De plangebieden zijn verder niet gelegen binnen een obstakelbeheer- of radarverstoringsgebied van een civiel of militair luchtvaartterrein en over het plangebied loopt geen straalpad van telecomaanbieders.

5.5 Gebiedsbescherming

De bescherming van de Natura 2000-gebieden is geregeld in de Wet Natuurbescherming. Om een mogelijk effect op stikstofgevoelige habitattypen inzichtelijk te maken kan onderzoek naar de neerslag van stikstof noodzakelijk gesteld worden. Voor de doorgang van een initiatief dient te worden aangetoond dat er geen significant negatieve effecten worden voorzien op een omliggend Natura 2000-gebied.

Met de uitspraak van de Raad van State (d.d. 29 mei 2019) is besloten dat het Programma Aanpak Stikstof (PAS) niet als toestemmingsbasis mag gelden voor nieuwe activiteiten. Er dient te worden aangetoond dat met het plan geen negatieve effecten worden voorzien op de omliggende Natura 2000-gebieden. In het stikstofonderzoek zal met het programma Aerius Calculator de depositie van stikstofverbindingen in de vorm van ammoniak (NH3) en stikstofoxiden (NOx) op het oppervlak van de omliggende Natura 2000-gebieden inzichtelijk worden gemaakt. Bij een projectbijdrage van 0,00 mol/ha/jaar zal het beoogde plan niet voor een significante toename in stikstofdepositie zorgen en kunnen negatieve effecten worden uitgesloten.

Het ten op zichte van deelgebied A dichtstbijgelegen Natura 2000 gebied (Maasduinen) bevindt zich op een afstand van ongeveer 1,6 km vanaf het plangebied. Verstorende effecten van de nieuw te realiseren woning op dit gebied zijn allerminst te verwachten, omdat er geen oppervlakteverlies of verontreiniging plaatsvindt, geen mechanische effecten zijn en geen sprake is van verstoring door licht en geluid. Ook een significante optische verstoring is niet voorstelbaar.

Op basis van het nieuwe Aerius-rekenprogramma (oktober 2020) is de depositie op de Maasduinen berekend; ook hieruit blijkt dat de depositie niet hoger is dan 0,00 mol/ha/j.

Het ten op zichte van deelgebied B dichtstbijgelegen Natura 2000 gebied (Deurnsche- en Mariapeel) bevindt zich op een afstand van ongeveer 6,6 km vanaf het plangebied. Verstorende effecten van de nieuw te realiseren woning op dit gebied zijn allerminst te verwachten, omdat er geen oppervlakteverlies of verontreiniging plaatsvindt, geen mechanische effecten zijn en geen sprake is van verstoring door licht en geluid. Ook een significante optische verstoring is niet voorstelbaar. Eerder zal er sprake zijn van een positief effect op dit Natura 2000-gebied vanwege het feit dat een agrarisch bedrijf wordt gestaakt en hiervoor een activiteit in de plaats komt welke minder effect op de natuur heeft.

Op basis van het nieuwe Aerius-rekenprogramma (oktober 2020) is de depositie op de Deurnsche- en Mariapeel berekend; ook hieruit blijkt dat de depositie niet hoger is dan 0,00 mol/ha/j.

NB: beide Aeriusberekeningen zijn uitgevoerd voordat het Besluit stikstofreductie en natuurverbetering in werking trad; hierdoor had reeds een beoordeling plaatsgevonden van de stikstofdepositie als gevolg van de aanlegfase, welke noodzaak inmiddels is komen te vervallen.

5.6 Soortenbescherming

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wn) in werking getreden. Deze vervangt drie wetten; de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet. De gebiedsbescherming wordt geregeld in hoofdstuk 2 van de Wn. Met de Wn wordt een eind gemaakt aan de discussies over de implementatie van de Europese richtlijnen.

In artikel 3.1 Wn wordt direct een link gelegd met de Vogelrichtliijn. Alle vogels die beschermd zijn op grond van artikel 1 Vogelrichtlijn vallen onder het beschermingsregime van de artikel 3.1 Wn, voor zover deze vogels van nature in Nederland voorkomen. Artikel 3.1 eerste lid Wn ziet op het verbod om vogels te doden of vangen. De verboden in de Wn zijn vrijwel letterlijk overgenomen uit de artikelen 5 en 6 Vogelrichtlijn. Net als de in de Vogelrichtlijn zijn de verboden beperkt tot opzettelijke handelingen.

Het beschermingsregime voor vogels is iets versoepeld ten opzichte van het systeem onder de Flora en faunawet. Het verbod op het opzettelijk verstoren van vogels is beperkt tot verstoringen die van “wezenlijke invloed” zijn op de staat van instandhouding van de soort.

Onder wezenlijke invloed wordt verstaan: “een wezenlijke negatieve invloed op een beschermde soort”. Of daar sprake van is hangt af van de populatie van de diersoort. Hoe zeldzamer de soort hoe groter de kans dat naar bijvoorbeeld een lokale populatie moet worden gekeken. Daarnaast is van belang of de populatie een negatief effect zelf teniet kan doen, bijvoorbeeld of er voldoende uitwijkmogelijkheden zijn naar een volwaardig leefgebied elders.

Als een populatie het effect niet zelf teniet kan doen is de kans groter dat het effect als wezenlijke invloed kan worden aangemerkt.

Bij vogels is verstoring tijdens het broedseizoen niet langer verboden als de gunstige staat van instandhouding niet in gevaar is.

De wet voorziet in ruime mogelijkheden voor het verlenen van vrijstellingen, ook voor vogels en strikt beschermde soorten. Bij het verlenen van de vrijstelling moet aan dezelfde voorwaarden worden voldaan als bij het verlenen van de vroegere ontheffing.

Een ontheffing van een verbod ex artikel 3.1 Wn kan slechts worden verleend indien:

  • er geen andere bevredigende oplossing voorhanden is;
  • er geen sprake is van verslechtering van de staat van instandhouding van de soort;
  • en er een limitatief opgesomde ontheffingsgrond aan de ontheffing ten grondslag kan worden gelegd.

Quickscan flora en fauna

Het plangebied deel A is op dit moment in gebruik als weiland en wordt met enige regelmaat gemaaid en geploegd, zodat het geen geschikte verblijfplaats is voor broedvogels. Water is binnen het plangebied niet aanwezig. Door de reguliere maaiwerkzaamheden worden overige diersoorten en plantensoorten verstoord dan wel gaan deze verloren.

Uit de natuurgegevens van het gebied 'Lottum' welke zijn in te zien op www.limburgsevogels.nl valt op te maken dat zich binnen het plangebied geen beschermenswaardige dier- en plantensoort bevinden, althans dat over het afgelopen kalenderjaar (oktober 2019 - oktober 2020) geen soorten zijn waargenomen.

Gelet op het bovenstaande is een verstoring van flora en fauna van in de omgeving voorkomende broedvogelsoorten door onderhavig project niet te verwachten.

Het plangebied deel B is op dit moment bebouwd met glasopstanden en kleinere agrarische bedrijfsgebouwen, waarin (beschermenswaardige) diersoorten een verblijfplaats hebben kunnen vinden. Water is binnen het plangebied niet aanwezig. Uit de natuurgegevens van het gebied 'Hegelsom - Tuinbouwgebied Reindonk' welke zijn in te zien op www.limburgsevogels.nl valt op te maken dat zich binnen dit deel van het plangebied geen beschermenswaardige dier- en plantensoort bevinden, althans dat over het afgelopen kalenderjaar (januari 2020 - januari 2021) geen soorten zijn waargenomen. Als gevolg van het slopen van de oude bebouwing, is het echter zeker niet uit te sluiten dat zich toch beschermde soorten in dit plangebied bevinden en er een verstoring van vogels of zoogdieren plaatsvindt.

Gelet op het bovenstaande is een verstoring van flora en fauna van in de omgeving voorkomende broedvogelsoorten door onderhavig project niet onaannemelijk en is op 29 maart 2021 een ecologisch onderzoek (inclusief veldwerk) verricht dor FaunaConsult. Tijdens dit onderzoek is het volgende geconstateerd:

'Algemeen voorkomende grondgebonden zoogdieren en amfibieën

In het plangebied komen mogelijk zoogdieren en amfibieën voor, die onder de Wet natuurbescherming zijn beschermd. Het gaat om algemeen voorkomende soorten (zogenaamde A-soorten), waarvoor in Limburg een vrijstelling geldt in geval van ruimtelijke ontwikkeling en beheer en onderhoud. Dit houdt in dat deze soorten verstoord mogen worden, zonder dat daar vooraf een ontheffing voor is verkregen. Wel geldt altijd de Zorgplicht (artikel 1.11 Wnb); deze houdt in dat nadelige gevolgen voor dieren en planten altijd zoveel mogelijk moeten worden voorkomen. Om aan de algemene zorgplicht te voldoen, moeten dieren die tijdens de werkzaamheden worden aangetroffen, zo snel mogelijk naar een aangrenzende locatie buiten het plangebied worden verplaatst.

Vogels

In het plangebied komen mogelijk beschermde vogelnesten voor tijdens het broedseizoen. Het gaat om vogels waarvan het nest niet jaarrond wordt beschermd of als strenger beschermd wordt beschouwd. Hiervoor zijn maatregelen die negatieve effecten voorkomen wel verplicht. Verstoring van broedvogels en vernietiging van vogelnesten kan worden voorkomen door de vegetatie buiten de periode 15 maart – 15 juli (het broedseizoen van de meeste vogels) te verwijderen en de sloopwerkzaamheden buiten deze periode uit te voeren. Door naleving van deze maatregel worden ten aanzien van vogels geen overtredingen op de Wet natuurbescherming begaan.'

Het ecologisch onderzoek is als bijlage aan de planstukken toegevoegd.

5.7 Archeologie en cultuurhistorie

Ten aanzien van archeologie is het uitgangspunt dat het archeologisch erfgoed moet worden beschermd op de plaats waar het wordt aangetroffen. Gezien dit uitgangspunt mogen bekende archeologische monumenten niet aangetast worden en moet in geval van voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden met een hoge of middelhoge archeologische verwachtingswaarde, in principe een inventariserend en waarderend vooronderzoek plaatsvinden. Eventueel aangetroffen waarden dienen primair ter plekke (in situ) beschermd te worden dan wel - indien dat redelijkerwijs niet mogelijk is- door een opgraving (ex situ) te worden veilig gesteld. In gebieden met een lage indicatieve archeologische waarde is er een geringe kans op het aantreffen van archeologische waarden.


De raad van Horst aan de Maas heeft op 26 mei 2015 de 'Archeologische Maatregelenkaart Horst aan de Maas' vastgesteld. Het gemeentelijk grondgebied wordt hier opgedeeld in verschillende categorieën. Per categorie maakt het gemeentelijk archeologie beleid inzichtelijk of, en zo ja waar en wanneer archeologisch (voor)onderzoek nodig is bij ruimtelijke planvorming en bodemingrepen, en welke onderzoekseisen en ontheffingen daarbij gelden.


afbeelding "i_NL.IMRO.1507.LTDESTEEGHONG-BPV1_0022.jpg"

Figuur 13: Archeologische Maatregelenkaart plangebied De Steegh Lottum

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.LTDESTEEGHONG-BPV1_0023.jpg"

Figuur 13a: Archeologische Maatregelenkaart plangebied  Americaanseweg 99 Meterik

Uit bovenstaande uitsnede van de maatregelenkaart blijkt dat het plangebied deel A is gelegen in het gebied aangeduid als categorie 3, met een hoge archeologische verwachting en categorie 7, onbekende verwachting. Plangebied deel B valt, voorzover het het te nieuw te bebouwen deel betreft, binnen categorie 4 (gematigde archeologische verwachting). Een klein deel, waarop zich het agrarisch bouwvlak met de kas uitstrekt, is aangeduid als categorie 3 met een hoge archeologische verwachting.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.LTDESTEEGHONG-BPV1_0024.jpg"

Figuur 14: tabel met maatregelen per categorie


Voor zowel categorie 3 als categorie 7 is een maximaal verstoringsoppervlak van 500 m2 opgenomen, en een maximale verstoringsdiepte van 50 cm. Nu het plangebied deel A groter is dan 500 m2 zal hier een archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.

Op 30 november 2020 is het archeologisch onderzoek uitgevoerd door Econsultancy BV. Uit deze (integraal als bijlage bij de planstukken toegevoegde) rapportage blijkt het volgende:

'Het inventariserend veldonderzoek (IVO-overig, verkennende fase) heeft tot doel de in het bureauonderzoek opgestelde gespecificeerde archeologische verwachting aan te vullen en te toetsen door middel van boringen. Het veldonderzoek heeft tot doel antwoorden te vinden op wat de bodemopbouw is binnen het plangebied en wat de gevolgen zijn van het in het plangebied aangetroffen bodemprofiel voor de gespecificeerde archeologische verwachting.

Met de resultaten van het archeologisch onderzoek kan worden vastgesteld of binnen het plangebied archeologische waarden aanwezig (kunnen) zijn en of vervolgonderzoek dan wel planaanpassing noodzakelijk is.

Gespecificeerde archeologische verwachting bureauonderzoek

Uit de landschappelijke ligging blijkt dat het plangebied in het Paleolithicum ongunstig is geweest voor jagers en verzamelaars maar in het Mesolithicum wel geschikt was. Het plangebied heeft voor archeologische resten uit het Paleolithicum dientengevolge een lage verwachting terwijl het voor archeologische resten uit het Mesolithicum een hoge verwachting heeft. Voor de perioden Neolithicum tot en met Late-Middeleeuwen zal het plangebied ongeschikt zijn geweest als vestigingsplaats voor landbouwers. Wel kunnen er in deze perioden rituele deposities in het plangebied uitgevoerd zijn waardoor deze perioden een middelhoge verwachting krijgen. Voor de Late-Middeleeuwen is de verwachting laag, de slechte afwatering zal het plangebied geen gunstige vestigingslocatie hebben gemaakt. Voor de Nieuwe tijd is de verwachting middelhoog aangezien niet uitgesloten kan worden dat bebouwing die vanaf de tweede helft van de 19e eeuw ten noordoosten van het plangebied heeft gestaan of het erf doorliep tot in het plangebied.

Resultaten inventariserend veldonderzoek

Uit de boringen blijkt dat het plangebied een verstoorde bodemopbouw heeft van wisselende diepte onder maaiveld (boring 1 tot 75 centimeter, boring 2 tot 45 centimeter, boring 3 tot 60 centimeter, boring 4 tot 80 centimeter, boring 5 tot 90 centimeter en boring 6 tot 30 centimeter). Bij boringen 1, 2, 4 en 6 ligt hieronder direct een grindige Cg-horizont (Maasafzettingen) maar bij boringen 4 en 5 ligt hieronder veen (beek en/of Maasafzettingen). Het aangetroffen veen kan zijn ontstaan in de oude beekloop, maar omdat beeklopen vaak in oude Maasarmen lopen kan het ook zijn ontstaan in de periode dat de Maas (periodiek) door het plangebied heen stroomde. Het kan ook zijn dat het onderste veenpakket is ontstaan in de oude Maasarm, daarna bedekt is geraakt met zand en vervolgens dat er in de beek veen is gevormd.

Conclusie en Advies

De aangetroffen bodemopbouw is van dien aard dat de verwachting voor het Mesoilithicum kan worden bijgesteld naar laag. De bodem van het plangebied is dermate verstoord dat resten uit deze periode, die zich vooral kenmerken door vuursteenstrooiingen aan het oppervlak, verstoord zullen zijn.

In het veen dat bij boringen 4 en 5 is aangetoond kunnen nog wel rituele deposities voorkomen uit het Neolithicum tot en met Vroege-Middeleeuwen, de middelhoge verwachting blijft hierdoor voor deze perioden gehandhaafd (zie figuur 11). Deze resten liggen echter wel op grote diepte, op 80 centimeter -mv bij boring 4 en onverstoord op 90 centimeter -mv bij boring 5. Daarnaast gaat het hier om puntlocaties die alleen opgespoord kunnen worden door middel van een proefsleuvenonderzoek (variant archeologische begeleiding) en dit zal alleen noodzakelijk zijn als er grootschalige ontwikkelingen gaan plaats vinden ter plaatsen van de oude beek. Deze zijn hier niet gepland, dus voor dit deel van het plangebied adviseert Econsultancy een dubbelbestemming archeologie waarbij de mogelijke archeologische waarden in situ worden bewaard. Hiertoe dienen beschermende regels in het bestemmingsplan te worden opgenomen.

Over de middelhoge verwachting voor resten uit de Nieuwe tijd kan het booronderzoek geen duidelijkheid verschaffen; dat kan een verkennend booronderzoek zelden doordat bodemverstoringen kunnen wijzen op sporen en de kans op aantreffen van vondsten klein is. De vraag blijft of de bebouwing in de laatste helft van de 19e en de eerste helft van de 20e eeuw, zoals weergegeven op de historische kaarten van 1895 tot 1936, inderdaad doorliep tot in het plangebied of dat dit een cartografische fout is en het erf altijd op de plek heeft gelegen waar het nu ligt. Om dit te kunnen vaststellen zou een karterende vervolg fase noodzakelijk zijn, ons advies is dit door middel van een karterend booronderzoek te doen. Dit karterend booronderzoek zou zich dan alleen hoeven te richten op dat deel van het plangebied aansluitend op het historische erf (zie figuur 11), wat ongeveer 100 m2 is.

Bij het karterend booronderzoek dienen vijf boringen te worden gezet waarna het opgeboorde materiaal bodemkundig wordt beschreven en de archeologisch relevante bodemlagen worden gezeefd met behulp van een zeef met een maaswijdte van 4 mm. Het zeefresidu wordt geïnspecteerd op het voorkomen van archeologische indicatoren, zoals fragmenten vuursteen, aardewerk, houtskool, verbrande leem, bot etc. Door middel van het karterend booronderzoek dient te worden vastgesteld of er binnen het plangebied archeologische resten in situ te verwachten zijn.

Voor de rest van het plangebied wordt vrijgave geadviseerd.

Bovenstaand betreft een advies, opgesteld door Econsultancy. Het advies dient ter goedkeuring voorgelegd te worden aan de bevoegde overheid (gemeente Horst aan de Maas). Na beoordeling wordt door de bevoegde overheid een besluit genomen.

Mochten tijdens de graafwerkzaamheden in die delen van het plangebied waar vrijgave voor is geadviseerd toch archeologische waarden worden aangetroffen, dan dient hiervan melding te worden ge-maakt conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet uit juli 2016 bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed).


Cultuurhistorische waarden van een gebied worden bepaald door de aanwezigheid van historisch bouwkunst (rijks - en/of gemeentelijke monumenten), historische stedenbouw (historische ruimtelijke structuren), oude of jonge cultuurlandschappen, archeologische vindplaatsen en/of archeologische verwachtingswaarden.

Volgens de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Limburg is het plangebied te typeren als cultuurland (geperceleerd grasland) met een sinds 1830 weinig veranderd verkavelingspatroon.'

Op 7 mei 2021 heeft Econsultancy BV het aanvullend karterend booronderzoek uitgevoerd. Dit inventariserend veldonderzoek (IVO-overig, karterende fase) heeft tot doel antwoorden te vinden op de vraag of er archeologische vondsten en/of sporen en/of lagen aanwezig zijn, in welke mate de resultaten overeen stemmen met de verwachtingen en indien er binnen het plangebied een vindplaats aanwezig is, wat zijn dan de gevolgen voor de voorgenomen bodemingrepen voor de vindplaats? Tevens wordt getracht om een eerste indruk te verkrijgen van de kwaliteit (gaafheid en conservering), aard, datering, omvang en diepteligging hiervan.

Uit de resultaten van het karterend booronderzoek kan, gezien het ontbreken van archeologische indicatoren, de conclusie getrokken worden dat er in het plangebied geen archeologische vindplaats aanwezig is.

Deze rapportage is eveneens als bijlage bijgevoegd.

Plangebied deel B heeft, voorzover het de nieuwe bestemming Wonen betreft, na gebruikmaking van afwijkingsmogelijkheden van de bouwregels, een maximale roering van de bodem tot gevolg van circa 700 m2, hetgeen kleiner is dan het maximale verstoringsoppervlak van 2500 m2 (categorie 4). Het deel van de bestemming Wonen welke de dubbelbestemming Waarde Archeologie - 3 heeft (en zal behouden) en waarvoor een maximaal verstoringsoppervlak geldt van 500 m2, zal nimmer voor meer dan deze drempel van 500 m2 bebouwd (en dus geroerd) gaan worden. Het overige deel van dit plangebied deel B zal een agrarische hoofdbestemming (zonder bouwvlak) krijgen.

De dubbelbestemmingen Waarde Archeologie 3 en 4 voor deelgebied B zullen conform het vigerende bestemmingsplan Buitengebied 2017 worden overgenomen, om ervoor te zorgen dat eventueel aanwezige archeologische waarden op gelijke wijze zullen worden beschermd als op dit moment het geval is.

5.8 Verkeer en parkeren

5.8.1 Verkeer

Deelgebied A:

Het plangebied ligt ten zuidwesten van de kern Lottum, net buiten de kern. De Steegh verbindt de Horsterdijk en de Hoofdstraat met elkaar; het plangebied bevindt zich midden tussen beide ontsluitingswegen in. Aan De Steegh is een snelheid van 60 km/u toegestaan. Voor langzaamverkeer is er een rechtstreekse ontsluiting in noordoostelijke richting naar het centrum van Lottum (doodlopende weg).

In de omgeving van het plangebied zijn ook openbaar vervoersmogelijkheden. Zowel aan de Hoofdstraat als aan de Horsterdijk zijn bushaltes gelegen, respectievelijk van lijn 88 en 789 (onder andere naar NS-station Venlo). De bushaltes bevinden zich beiden op loopafstand (circa 300 meter).

Verder kan gebruik worden gemaakt van het treinstation Horst-Sevenum (treinverkeer Venlo-Eindhoven), dat op een afstand van ruim 11 km ligt.

Het plan leidt niet tot substantieel extra verkeersbewegingen. De verkeersbewegingen zullen beperkt blijven tot bewoners- en bezoekersverkeer. Het project heeft geen wezenlijke consequenties voor de wegenstructuur en verkeersveiligheid.

Deelgebied B:

Het plangebied is gelegen in het buitengebied ten westen van de kern Horst, midden tussen de kernen Meterik (noorden) en Hegelsom (zuiden). De Americaanseweg is (samen met de Nieuwe Peeldijk) de ontsluitingsweg voor langzaam verkeer tussen de kernen Horst en America. De Americaanseweg is voorzien van 2 verkeerssluizen, welke deze weg ongeschikt maken om als sluiproute te dienen voor gemotoriseerd verkeer. Gemotoriseerd verkeer wordt ontsloten via de Oude Peeldijk. Aan de Americaanseweg is ter hoogte van het plangebied deel B een snelheid van 60 km/u toegestaan.

In de omgeving van het plangebied zijn geen openbaar vervoersmogelijkheden. De meest nabijgelegen bushalte is gelegen aan de Westsingel (Kranestraat) te Horst, op een afstand van 1,6 km; betreffende bushaltes worden aangedaan door lijn 87, 289 en 789 (onder andere naar NS-station Horst-Sevenum). Ook kan gebruik worden gemaakt van het treinstation Horst-Sevenum (treinverkeer Venlo-Eindhoven), dat op een afstand van (hemelsbreed) bijna 2,5 km ligt.

Het plan leidt niet tot extra verkeersbewegingen; per saldo zal er, in vergelijking met agrarische bedrijfsactiviteiten, sprake zijn van een afname van aantal en zwaarte van verkeersbewegingen. De verkeersbewegingen als gevolg van de nieuwe bestemming Wonen zullen beperkt blijven tot bewoners- en bezoekersverkeer. Het project heeft hierdoor geen dan wel uitsluitend positieve consequenties voor de wegenstructuur en verkeersveiligheid.

5.8.2 Parkeren

De parkeernorm op basis van de Nota Parkeernormen Horst aan de Maas 2019 betreft voor woningen met dubbele oprit naast elkaar minimaal 2 parkeerplaatsen op eigen terrein met welke per stuk minimaal 6 meter diep en 2,5 breed zijn.

Gelet op de omvang van het nieuwe bouwperceel in beide deelgebieden, kunnen en zullen de beide benodigde parkeergelegenheden geheel op eigen terrein worden aangelegd.

5.9 Duurzaamheid

Bij de realisatie van de woning zullen duurzame materialen worden gebruikt. Ook het hergebruik van hemelwater, afkoppelen van hemelwater, gebruik van zonne-energie ten behoeve van elektriciteit en warm water, gasloos bouwen, gebruik van aardwarmte en warmte-terugwin-installaties en het optimaal rekening houden met de lichtinval op en in de woning zijn duurzaamheidsmaatregelen welke in de bouwplannen aandacht zullen hebben.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

De realisatie van het project geschiedt voor rekening van de initiatiefnemer. De gemeentelijke financiën zijn hierbij niet in het geding. De gronden zijn in eigendom van de initiatiefnemer.

Kostenverhaal zal geregeld worden in een tussen de gemeente Horst aan de Maas en de initiatiefnemer af te sluiten anterieure overeenkomst. Door de vaststelling van deze anterieure overeenkomst is het verhaal van de gemeentelijke kosten van de grondexploitatie over de in dit plan begrepen gronden afdoende verzekerd.

Tenslotte wordt ook een planschadeverhaalsovereenkomst zoals bedoeld in art. 6.4a Wro met initiatiefnemer afgesloten. Hiermee wordt gewaarborgd dat eventueel te vergoeden planschade niet voor rekening van de gemeente Horst aan de Maas komt maar voor rekening van de initiatiefnemer.

6.2 Handhaving

De doelstellingen van het ruimtelijke beleid kunnen slechts verwezenlijkt worden, indien de regels van het bestemmingsplan worden nageleefd. De gemeenten Horst aan de Maas en Venray hebben hun handhavingscapaciteit gebundeld. Beleidsuitgangspunten voor toezicht en handhaving zijn vastgelegd in de Nota integraal Handhavingsbeleid Horst aan de Maas en Venray (2012-2015). Het beleidsplan bevat naast een visie, doelstellingen en prioriteiten ook de werkwijze hoe met geconstateerde overtredingen wordt omgegaan en welke strategieën daarbij worden gevolgd. Ook wordt invulling gegeven aan de vele eisen die wet- en regelgeving aan de gemeentelijke taakuitvoering stelt.

De gemeenten Horst aan de Maas en Venray voeren hun handhavingstaken uit op basis van de volgende visie:

De gemeenten Horst aan de Maas en Venray stellen een gezonde, veilige, leefbare en groene leefomgeving centraal. Handhaving is één van de middelen om de kwaliteit van wonen, leven en werken te behouden en te versterken. Het bestuur streeft naar gestructureerd en integraal handhavingsbeleid waarbij preventief beleid voorop staat. De betrokkenheid en eigen verantwoordelijkheidsbesef van de burgers, bedrijven en instellingen moeten daarbij worden vergroot. Als de preventieve inzet (informatievoorziening) niet werkt, volgt daadwerkelijk handhavend optreden (repressieve inzet).

De uit deze visie voortvloeiende doelstellingen en beleidsuitgangspunten van het handhavingsbeleid zijn:

  • 1. Appelleren aan de eigen verantwoordelijkheid.
  • 2. Preventie gaat boven repressie;
  • 3. Draagvlak creëren.
  • 4. Klantgericht handelen.
  • 5. Alleen noodzakelijke en handhaafbare kaders stellen.

Concreet betekent dit dat nadrukkelijk wordt ingezet op preventie. Leidend uitgangspunt is dat burgers, bedrijven en instellingen worden vertrouwd in een rechtmatige uitoefening van hun activiteiten. Er wordt daarbij ervan uitgegaan dat men, met gerichte voorlichting en communicatie, verantwoordelijk kan worden gemaakt (en gehouden) voor de naleving van geldende wet- en regelgeving. Daarbij past een bewuste differentiatie van de handhavingsinzet. In een jaarlijks op te stellen handhavingsuitvoeringsprogramma (HUP) worden de prioriteiten vertaald naar actie.

6.3 Maatschappelijk uitvoerbaarheid

Procedure

Elk nieuw bestemmingsplan ontstaat uit een initiatief. De totstandkoming begint met de beslissing dat een bestemmingsplan zal worden opgesteld.

Conform artikel 3.1.1. Bro worden de provincie Limburg, de VROM-inspectie, de wegbeheerder en Waterschap Limburg in het kader van dit bestemmingsplan betrokken in het vooroverleg.

Artikel 3.8 Wro regelt de procedure van het bestemmingsplan. Op de voorbereiding van een bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Awb van toepassing. Hierbij zijn een aantal aanvullingen:

1. kennisgeving, zoals bedoeld in artikel 3:12 Awb, dient tevens te worden gepubliceerd in de Staatscourant en langs elektronische weg te worden verzonden;

2. het ontwerpbestemmingsplan dient te worden verstuurd aan het Rijk, provincie, waterschappen en aan de besturen van bij het plan een belang hebbende gemeenten;

3. kennisgeving aan de eigenaren van percelen welke de bestemming in de naaste toekomst zal worden verwezenlijkt;

4. door een ieder kunnen zienswijzen naar voren worden gebracht;

5. de gemeenteraad beslist binnen 12 weken, na de ter inzage termijn omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan (termijn van orde).

Binnen twee weken wordt het besluit tot vaststelling bekend gemaakt. Indien door de Gedeputeerde Staten (GS) of de inspecteur een zienswijze is ingediend en deze niet volledig is overgenomen, dan vindt bekendmaking plaats binnen zes weken na vaststelling. Dit geldt tevens indien de gemeenteraad wijzigingen aanbrengt in het ontwerp. In deze gevallen zend het college na vaststelling onverwijld een afschrift van het raadsbesluit aan de GS en/of de inspecteur.

Indien het Rijk of de provincie gebruik wil maken van haar aanwijzingsbevoegdheid gaat deze termijn niet op. Het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan wordt dan, met uitsluiting van het onderdeel waarop het aanwijzingsbesluit ziet, samen met het aanwijzingsbesluit bekend gemaakt.

Het besluit treedt in werking 1 dag na afloop van de beroepstermijn.

Overleg

In het kader van het wettelijk overleg heeft overleg plaatsgevonden met Waterschap Limburg en provincie Limburg. De reactie van de provincie Limburg is als bijlage aan de planstukken toegevoegd.

Omgevingsdialoog

Initiatiefnemer informeert omwonenden van beide plandelen, zal uitleg geven over het project en zal een verslag van deze omgevingsdialoog ter hand stellen aan het bevoegd gezag.

Zienswijzen ontwerp-bestemmingsplan

Het ontwerp-besluit tot wijziging van het bestemmingsplan heeft met ingang van 15 november 2021 voor een ieder ter inzage gelegen.

Gedurende deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.

Hoofdstuk 7 Juridische toelichting

7.1 Planstukken

Het bestemmingsplan heeft als doel het planologisch-juridisch kader te geven voor de ontwikkeling van het beschreven plan. De nadere juridische invulling is gedetailleerd geregeld. Dit bestemmingsplan bestaat uit de volgende onderdelen:

  • plantoelichting
  • planregels;
  • verbeelding.

Bij het opstellen van het onderhavige bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten. Waar dat noodzakelijk was , is afgeweken van de standaard en is het plan specifiek toegesneden op de feitelijke situatie in het onderhavige plangebied.

De plansystematiek voldoet aan de volgende RO-standaarden 2012:

  • Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) 2012;
  • PraktijkRichtlijn BestemmingsPlannen (PRBP) 2012;
  • Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten (STRI) 2012.

7.2 Toelichting op de verbeelding

In de analoge en digitale verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis ingevolge het voorliggende plan, indien en voor zover deze in de regels daaraan wordt gegeven. Als een aanduiding juridisch gezien geen enkele betekenis heeft, is deze niet opgenomen in de verbeelding. Ten behoeve van de leesbaarheid is het plan wel op een topografische ondergrond gelegd. De bestemmingen en de aanduidingen zijn ingedeeld in de hoofdgroepen volgens de SVBP2012 en zijn bij de verbeelding opgenomen in een renvooi.

7.3 Toelichting op de regels

De planregels zijn ondergebracht in inleidende regels, in bestemmingsregels, in algemene regels en in overgangs- en slotregels.

INLEIDENDE REGELS

Dit hoofdstuk bevat twee artikelen. In artikel 1 is een aantal noodzakelijke begripsbepalingen opgenomen welke worden gebruikt in de regels. In artikel 2 wordt uiteengezet op welke wijze gemeten dient te worden.

BESTEMMINGSREGELS

Dit hoofdstuk bestaat uit een beschrijving van de bestemming.

Agrarisch met Waarde (Artikel 3)

In artikel 3 is de algemene hoofdbestemming 'Agrarisch met Waarde' opgenomen, ten behoeve van agrarisch bedrijfsmatig grondgebruik zonder bouwmogelijkheden en agrarisch hobbymatig grondgebruik.

Wonen (Artikel 4)

In artikel 3 is de hoofdbestemming opgenomen: ‘Wonen’. Binnen deze bestemming is het toegestaan een ruime woning met bijbehorende bouwwerken te realiseren en bouwwerken geen gebouwen zijnde.

Waarde - Archeologie 3 (artikel 5) en Waarde - Archeologie 4 (artikel 6)

Deze artikelen betreffen dubbelbestemmingen die gelden boven de enkelbestemmingen; te allen tijde dienen deze regels in acht te worden genomen, en zijn bovengeschikt aan de bouwregels van de bestemmingen Agrarisch met Waarde en Wonen.

ALGEMENE, SLOT- EN OVERGANGSREGELS

Deze artikelen bevatten de bepalingen die op het hele plangebied betrekking hebben en burgemeester en wethouders de mogelijkheid bieden flexibiliteit in het plangebied te betrachten.