direct naar inhoud van Ruimtelijke onderbouwing
Plan: Uitbreiding zonnepark Vinkenpeelweg, Grubbenvorst
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.1507.GRZONVINKENPW-OVV1

Ruimtelijke onderbouwing

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doelstelling

Op 13 maart 2020 is de vergunning verleend voor de ontwikkeling van een zonnepark in het zuidoosten van het glastuinbouwgebied Californië I, gelegen aan de Vinkenpeelweg te Grubbenvorst. Het betreft een zonnepark ter grootte van ca. 12,7 ha waarbinnen zonnepanelen in een oost-westopstelling kunnen worden gerealiseerd. Initiatiefnemer Karakter Two Energie B.V. heeft inmiddels het voornemen om dit reeds vergunde zonnepark uit te breiden in oostelijke en zuidelijke richting. Hiervoor worden o.a. drie restpercelen aangewend waarvan geldt dat in het verleden reeds principe medewerking is verkregen voor de ontwikkeling van een zonnepark op die percelen. Het gaat om de restpercelen:

  • Restperceel Horsterweg Noord I bestaat uit de percelen c.q. delen van de percelen kadastraal bekend als gemeente Grubbenvorst, sectie L, nummers 797, 936 en 1004;
  • Restperceel Horsterweg Zuid bestaat uit een gedeelte van het perceel kadastraal bekend als gemeente Grubbenvorst, sectie L, nummer 939;
  • Restperceel Sevenumseweg bestaat uit een gedeelte van het perceel kadastraal bekend als gemeente Grubbenvorst, sectie M, nummer 587.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.GRZONVINKENPW-OVV1_0001.png"

Figuur 1: Begrenzing beoogde uitbreiding zonnepark ten opzichte van reeds vergund zonnepark Vinkenpeelweg

De drie genoemde restpercelen en de gronden die tussen het reeds vergund zonnepark en de restpercelen zijn gelegen, vormen het projectgebied waarbinnen de uitbreiding van het zonnepark dient plaats te vinden. De gronden die beoogd zijn voor de uitbreiding beslaan een oppervlak van ca. 10,8 ha. Hierbinnen kan ca. 6,8 ha aan extra zonnepanelen worden gerealiseerd. De beoogde uitbreiding maakt het mogelijk om aan de Vinkenpeelweg een zonnepark met een totaal oppervlak van ca. 23,5 ha (waarvan ca. 19,5 ha aan zonnepanelen) te realiseren en met een vermogen van ca. 28 MWp (elektrisch). Met deze opwek kunnen ca. 9.333 huishoudens, bij een gemiddeld verbruik van ca. 3.000 kWh/jaar, worden voorzien. Hiermee wordt mede invulling gegeven aan de gemeentelijke ambities voor verduurzaming.

De uitbreiding van het zonneveld gaat gepaard met een gedegen landschappelijke inpassing en aandacht voor de waterbergingsopgave. Met de landschappelijke inpassing en het oplossen van de waterbergingsopgave wordt aangesloten op het landschapsplan en het waterplan die in het kader van het reeds vergunde zonneveld zijn ontworpen. Tevens geldt dat middels een aparte omgevingsvergunningprocedure het verleggen van de Achterste Vlinkenpeel en het herprofileren van een deel van de Gekkengraaf is aangevraagd in het kader van het optimaliseren en effectiever realiseren van de bestaande vergunning voor een zonnepark.

Voor de stukken grond waarop de uitbreiding van het vergunde zonnepark is voorzien (rood omkaderd op bovenstaand figuur) geldt dat de realisatie van een zonnepark op basis van het huidige bestemmingsplan niet is toegestaan. Om de uitbreiding van het vergunde zonneveld Vinkenpeelweg mogelijk te maken, dient daarom van het huidige bestemmingsplan te worden afgeweken. Om de reden is een omgevingsvergunning afwijken bestemmingsplan in combinatie met bouwen aangevraagd die voorziet in:

  • Het realiseren van zonnepalenenvelden aansluitend op een vergund zonnepanelenveld;
  • Het (gedeeltelijk) omsluiten van de buitenranden van het zonnepark door middel van een hekwerk van 2 meter in verband met de noodzakelijke beveiliging;
  • Het oprichten van bouwwerken binnen de bebouwingsvrijezone die in verband met de aanwezige hoogspanningsverbinding door het projectgebied loopt.

Daarnaast is een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden aangevraagd die voorziet in:

  • De berging en infiltratie van hemelwater binnen het zonnepark, waarvoor herprofilering van de bodem noodzakelijk is. Hierin worden ook de grondwerkzaamheden ten behoeve van de verlegging van de Achterste Vlinkenpeel en de herprofilering van een deel van de Gekkengraaf meegenomen;
  • Het aanbrengen van beplanting ter plaatse van de voor 'Waterstaat - Beschermingszone watergang' aangewezen gronden t.b.v. de realisatie c.q. versterking van een dassenmigratieroute.

Onderhavig document voorziet in de vereiste ruimtelijke onderbouwing voor de aanvraag omgevingsvergunning om voor de uitbreiding van het zonnepark en voorgestelde punten van het vigerend bestemmingsplan af te wijken of werkzaamheden uit te voeren. Middels het verlenen van de omgevingsvergunning wordt de uitbreiding van het reeds vergunde zonneveld Vinkenpeelweg planologisch-juridisch mogelijk gemaakt.

1.2 Ligging projectgebied

Onderhavig projectgebied is gelegen in het buitengebied van de gemeente Horst aan de Maas. Het is ten zuidoosten van de kern Horst gelegen, ten westen van de kern Grubbenvorst en ten oosten van de kern Sevenum. Het projectgebied maakt deel uit van glastuinbouwgebied Californië I.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.GRZONVINKENPW-OVV1_0002.png"

Figuur 2: Globale ligging projectgebied

Meer concreet geldt dat het projectgebied is gelegen binnen het gebied dat wordt omsloten door de Vinkenpeelweg in het westen, de Horsterweg in het oosten en de Sevenumseweg in het zuiden. Het projectgebied wordt gevormd door een aantal percelen grenzend ten noorden, oosten en zuiden aan het reeds vergunde zonnepark Vinkenpeelweg. Specifiek gaat het om de percelen c.q. delen van percelen kadastraal bekend als gemeente Grubbenvorst, sectie L, nummers 744, 797, 903, 936, 939 en 1004 en sectie M nummers 587 en 590. Figuur 3 geeft de ligging van zowel het reeds vergunde zonnepark Vinkenpeelweg als de beoogde locatie voor de uitbreiding weer. Hierbij geldt dat enkel de locatie van de beoogde uitbreiding wordt aangemerkt als projectgebied. Het reeds vergunde zonnepark valt hier dus buiten.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.GRZONVINKENPW-OVV1_0003.png"

Figuur 3: Begrenzing projectgebied (rood omkaderd) ten opzichte van reeds vergund zonnepark Vinkenpeelweg (wit)

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Binnen het projectgebied is het bestemmingsplan 'Californië 1' vigerend, dat door de gemeente Horst aan de Maas is vastgesteld op 17 december 2017. Het projectgebied omvat binnen het vigerend bestemmingsplan de volgende bestemmingen, dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen:

  • Enkelbestemming 'Agrarisch - Projectvestiging glastuinbouw'
  • Enkelbestemming 'Agrarisch'
  • Enkelbestemming 'Water', deels in combinatie met de functieaanduiding 'specifieke vorm van water - gietwaterbassin'
  • Enkelbestemming 'Wonen'
  • Dubbelbestemming 'Waterstaat - Beschermingszone watergang'
  • Dubbelbestemming 'Leiding' in combinate met de functieaanduiding 'specifieke vorm van leiding - hoogspanningsverbinding en bebouwingsvrije zone
  • Gebiedsaanduiding 'overige zone - voorwaardelijke verplichting'
  • Gebiedsaanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied Venloschol'

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.GRZONVINKENPW-OVV1_0004.png"

Figuur 4: Uitsnede vigerend bestemmingsplan

Binnen de vigerende bestemmingen is de realisatie van het zonnepark niet rechtstreeks mogelijk. Door middel van een omgevingsvergunning zal worden afgeweken van het bestemmingsplan. Onderhavige ruimtelijke onderbouwing gaat nader in op de aspecten die een rol spelen om een goede ruimtelijke ordening te borgen ten behoeve van de planologische verankering van het planvoornemen.

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk wordt een beschrijving van de ontwikkeling gegeven. Daarna worden de beleidskaders van het Rijk, de provincie, de regio en de gemeente uiteengezet. Vervolgens wordt aandacht besteed aan de verschillende sectorale aspecten, zoals Wet geluidhinder, luchtkwaliteit, flora en fauna en cultuurhistorie en archeologie. Tenslotte wordt er nader ingegaan op de haalbaarheid en de procedures die onderhavige ruimtelijke onderbouwing doorloopt of doorlopen heeft.

Hoofdstuk 2 Projectprofiel

2.1 Gebiedsbeschrijving

2.1.1 Glastuinbouwgebied Californië

Ten zuidoosten van de kern Horst in de gemeente Horst aan de Maas is het glastuinbouwgebied Californië gelegen. Het gebied bestaat als het ware uit twee delen: Californië I (fase 1: ca. 250 ha) en Californië II (fase 2: ca. 125 ha). Onderhavig projectgebied is gelegen binnen het gebied Californië I (zie figuur 5).

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.GRZONVINKENPW-OVV1_0005.png"

Figuur 5: Indicatieve begrenzing glastuinbouwgebied Californië 1 met aanduiding projectgebied

Centraal in de ontwikkeling van het glastuinbouwgebied staat de inrichting van het gebied als duurzaam glastuinbouwgebied waar specifieke aandacht is voor landschappelijke inpassing, ontsluiting, waterhuishouding, verkaveling, groen en collectieve voorzieningen. Naast het gebruik van gronden voor tuinbouwkassen, zijn binnen het glastuinbouwgebied (delen van) percelen in gebruik als landbouwgrond, akkerland of grasland. Deze percelen vormen de zogenaamde 'overhoeken' c.q. restpercelen, waarvoor geldt dat deze voor glastuinbouwdoeleinden als gevolg van hun oppervlakte en vorm minder geschikt zijn.

In het verleden is reeds het plan ontstaan en als principeverzoek bij de gemeente Horst aan de Maas ingediend om op een aantal verschillende, verspreid liggende restpercelen binnen het glastuinbouwgebied Californië I vier zonnevelden met pv-panelen te realiseren. De ontwikkeling van de zonnevelden met pv-panelen zou het mogelijk maken om in totaal circa 12,38 ha zonnepark te realiseren met een vermogen van circa 10,7 MWp (elektrisch). Met deze opwek konden circa 3.560 huishoudens, bij een gemiddeld verbruik van circa 3.000 kWh/jaar, worden voorzien.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.GRZONVINKENPW-OVV1_0006.png"

Figuur 6: Topografische kaart met rood omlijnd de percelen waar in het verleden reeds zonnevelden zijn beoogd en zwart omlijnd het glastuinbouwgebied Californië 1

De ontwikkeling van zonneparken ter plaatse van de restpercelen Horsterweg Noord, Horsterweg Zuid en Sevenumseweg is in het plan voorzien. Inmiddels bestaat het concrete voornemen de zonneparken op genoemde restpercelen te realiseren als uitbreiding van het reeds vergunde zonnepark Vinkenpeelweg. Hierbij worden ook de gronden ten noorden van restperceel Horsterweg Noord meegenomen; e.e.a. zoals beschreven in deze ruimtelijke onderbouwing.

2.1.2 Omgeving projectgebied

Het projectgebied wordt omsloten door de Sevenumseweg, de Horsterweg en de Vinkenpeelweg. Direct ten (zuid)oosten van het projectgebied is een camping (Camping Californië) gelegen waar kleinschalig kamperen mogelijk is. Verder ten oosten is het gehucht Califonië gelegen. Dit gehucht bestaat uit enkele woningen waarvan een aantal bedrijfswoningen van agrarische bedrijven. Naast deze geclusterde woningen, bevinden zich een aantal woningen aan de Horsterweg en de Sevenumseweg.

Aan de oostzijde van het projectgebied is een 150 kV-station gelegen en door het projectgebied heen loopt een hoogspanningsleiding. Verder ten noorden, aan de overzijde van de Horsterweg, zijn een aantal bedrijfslocaties voor agribusiness gelegen. Ten westen van het projectgebied is de bedrijfslocatie van een groentebedrijf gelegen. Hier is een groot aantal tuinbouwkassen aanwezig. In westelijke richting strekt de hoeveelheid tuinbouwkassen zich verder uit. Ten zuiden van het projectgebied, aan de overzijde van de Sevenumseweg, is bedrijventerrein Trade Port Noord gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.GRZONVINKENPW-OVV1_0007.png" Figuur 7: Ligging projectgebied (rood omkaderd) in omgeving

2.2 Huidige situatie

De gronden binnen het projectgebied zijn in gebruik als akkerland of grasland, en vormen in glastuinbouwgebied Californië de zogenaamde 'overhoeken' cq. restpercelen. Het projectgebied vormt in dit geval de scheiding tussen de westelijk gelegen tuinbouwkassen en de bestaande, (noord)oostelijk en zuidelijk gelegen woningen en bedrijfslocaties.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.GRZONVINKENPW-OVV1_0008.png"

Figuur 8: Bedrijfslocatie met tuinbouwkassen gelegen ten westen van het projectgebied

Binnen het projectgebied zelf is geen bebouwing aanwezig, met uitzondering van een aantal hoogspanningsmasten ten behoeve van de aanwezige hoogspanningsverbinding. De hoogspanningsverbinding sluit aan op het 150 kV-station dat ten oosten van het projectgebied is gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.GRZONVINKENPW-OVV1_0009.png"

Figuur 9: Aanzicht projectgebied vanaf Sevenumseweg

De aanwezige primaire watergang 'Achterste Vlinkenpeel' wordt verplaatst om het perceel waarop het vergund zonnepark wordt gerealiseerd, efficiënter te kunnen inrichten en benutten voor dit zonnepark. Concreet betekent dit dat de watergang Achterste Vinkenpeel in zuidelijke richting wordt verplaatst in combinatie met het herprofileren van een deel van de Gekkengraaf. Hierover is eerder al met het waterschap Limburg afgestemd en een omgevingsvergunning voor aangevraagd. Op 2 februari 2021 is door het dagelijks bestuur van het Waterschap Limburg het ontwerpbesluit genomen om een watervergunning te verlenen de de legger te wijzigen (zie ook Bijlage 1 en Bijlage 2). In figuur 10 is de vergunde situatie (ontwerpbesluit) weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.GRZONVINKENPW-OVV1_0010.png"

Figuur 10: Verlegde Achterste Vlinkenpeel en herprofilering Gekkengraaf

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.GRZONVINKENPW-OVV1_0011.png"

Fgiuur 11: Aanzicht projectgebied en te dempen watergang vanaf Vinkenpeelweg

2.3 Voorgenomen ontwikkeling

Onderhavige ontwikkeling heeft betrekking op het planologisch-juridisch mogelijk maken van een uitbreiding van het vergunde zonneveld Vinkenpeelweg. De uitbreiding van het zonneveld gaat gepaard met een gedegen landschappelijke inpassing en aandacht voor de waterbergingsopgave. Met de landschappelijke inpassing en het oplossen van de waterbergingsopgave wordt aangesloten op het landschapsplan en het waterplan die in het kader van het reeds vergunde zonneveld zijn ontworpen.

2.3.1 Uitbreiding zonneveld

Omvang zonneveld

De uitbreiding van het reeds vergunde zonnepark Vinkenpeelweg vindt in (noord)oostelijke en zuidelijke richting plaats. Het oppervlak van de uitbreiding bedraagt ca. 10,8 ha en hierbinnen kan een oppervlak van ca. 6,8 ha aan pv-panelen gerealiseerd worden.

Na de uitbreiding van het reeds vergunde zonneveld, zal het gehele zonneveld van ca. 23,5 ha. op de locatie Vinkenpeelweg naar verwachting in de opwekking van 28 MWp voorzien. De opgewekte duurzame energie wordt gebruikt in de directe omgeving van het gebied Greenport Venlo. Vanwege het feit dat zonnestroom een vrij speciaal opwekprofiel heeft, wordt de stroom geleverd aan het lokale middenspanningsnet zodat dit ook dienst kan doen als buffer op het moment dat de productie lager is dan het gebruik in de directe omgeving.

Gebruik opgewekte stroom

De stroom die in het zonnepark duurzaam wordt opgewekt wordt gebruikt in het verzorgingsgebied rondom het Hoogspanningsstation Californië. In verband met het spanningsniveau en het leveringsprofiel is het nodig om het vermogen aan te sluiten op een HS/MS net in plaats van rechtstreeks te leveren aan bedrijven en/of bewoners. Bedrijven in het gebied krijgen steeds meer de noodzaak om duurzame stroom te kunnen inkopen om aan hun duurzaamheidsvoorwaarden te voldoen die worden opgelegd door hun afnemers. Door het wegvallen van aardwarmte in het gebied is een nieuwe bron van duurzame energie in de totale energiemix van groot belang om een duurzaam glastuinbouwgebied te worden en te blijven. De opwekking van duurzame elektriciteit is dus van groot belang voor de bedrijven in het omliggende tuinbouwgebied en ook voor de bedrijven er om heen. 

Technische aspecten

De beoogde uitbreidingen van het vergunde zonneveld bestaan uit modules van stalen frames waarop de zonnepanelen worden gemonteerd. De zonnepanelen worden onder een hellingshoek van 10 graden geplaatst, waarbij de maximale bouwhoogte 2 meter bedraagt. De zonnepanelen worden in zuid opstelling gerealiseerd.

De elektrakabels worden in kabelgoten van ongeveer 60 tot 120 cm diepte in de grond verwerkt en verbinden de modules met omvormers en transformatorhuisjes.

De uitbreiding van het vergunde zonneveld bestaat uit de volgende onderdelen en elementen:

  • PV-panelen;
  • Omvormers die onder de panelen worden bevestigd;
  • Transformators;
  • Kabelgoten (circa 60 tot 120 cm diep);
  • Hekwerk met een beveiligingssysteem (camera's, bewegingsdetectie o.i.d.);
  • Inrit en onderhoudspaden;
  • Landschappelijke inpassing aan de randen, de groene zones rondom de zonnevelden, met houtsingels, hagen en akkerrandbeplanting zoals bloemrijke grasmengsels voor insecten, zodat de zonnevelden worden verbonden met de omgeving.

Voor een detaillering van de technische installatie wordt verwezen naar Bijlage 5.

Afsluiting zonneveld

Het gehele zonneveld wordt na de uitbreiding voor de omgeving afgesloten. De noordoostelijke, oostelijke en zuidelijke randen van het zonnepark worden voor de omgeving afgeschermd door middel van houtsingels en heggen. Hierbij geldt dat de houtsingel parallel aan de Horsterweg ca. 10 meter breed is en 3 à 4 meter hoog.

De westelijke rand van het zonnepark wordt gevormd door de Gekkengraaf voor de omgeving afgeschermd door laag struweel en een circa 2 meter hoog hekwerk dat voor fauna passeerbaar is (25 cm vrij vanaf de onderzijde). Het hekwerk wordt voorzien van een beveiligingssysteem (camera's, bewegingsdetectie, o.i.d.). Het hekwerk met beveiligingssysteem wordt gerealiseerd uit oogpunt van veiligheid en ter voorkoming van vernieling en diefstal.

In Bijlage 3 zijn door middel van dwarsdoorsneden c.q. profielen van de randen van het zonnepark de voorziene terreinafscheidingen weergegeven.

2.3.2 Landschappelijke inpassing

Integraal onderdeel van het planvoornemen vormt de landschappelijke inpassing. Met de landschappelijke inpassing wordt aangesloten op het landschappelijk inpassingsplan dat ten grondslag ligt voor het reeds vergunde zonneveld. Het doel van de landschappelijke inpassing is middels de inzet van gebiedseigen beplanting het directe zicht op het zonnepark te ontnemen. Zo wordt o.a. ter plaatse van de gronden parallel aan de Horsterweg een houtsingel van 10 meter breed en 3 à 4 meter hoog geplant. Verder geldt dat binnen het projectgebied de berging en infiltratie van hemelwater onder de panelen is voorzien. Tevens wordt binnen het projectgebied kruidenrijk grasland geplant ten behoeve van de versterkig van de biodiversiteit. Binnen het projectgebied graast een kudde schapen. Daarnaast wordt het projectgebied machinaal onderhouden met onder andere bosmaaiers.

In het landschapsplan is rekening gehouden met de verlegging van de watergang Achterste Vlinkenpeel en de herprofilering van de Gekkengraaf (zie ook paragraaf 4.12). De oostelijke oever van de Gekkengraaf wordt tevens ingericht als dassenmigratieroute (aansluitend op de dassenmigratieroute in het noorden). Door Natuurbalans - Limes Divergens BV zijn de mogelijkheden voor een dassenmigratieroute hier onderzocht (zie ook Bijlage 6). Er wordt voorgesteld de oostelijke oever van de Gekkengraaf zo in te richten dat er een strook van ca. 3 meter breed wordt aangelegd als grasland. Vervolgens wordt over een strook van 3 meter breed struweel met afgewisseld fruitbomen geplant. Het struweel biedt de dassen een beschutte looproute. Achter het struweel wordt een hekwerk gerealiseerd dat voor de dassen (en overige kleine fauna) passeerbaar is. Hierdoor hebben de dassen toegang tot het zonnepark. De vegetatie binnen het zonnepark bestaat uit een kruidenrijk grasland. Omdat de schapen het gras kort houden, kunnen de dassen gemakkelijk regenwormen uit de grond halen, wat hun belangrijkste voedselbron vormt. Door het grasland te bemesten zijn er jaarrond altijd voldoende regenwormen beschikbaar.

De belangrijkste componenten van het landschappelijk inpassingsplan zijn in onderstaande weergave beschreven. Tevens is het inpassingsplan bijgevoegd als Bijlage 3. Ook is het beheerplan als Bijlage 4 bijgevoegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.GRZONVINKENPW-OVV1_0012.png"

Figuur 12: Schematische weergave inpassingplan

Hoofdstuk 3 Beleidskader

In dit hoofdstuk wordt aandacht besteed aan het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. De voor het planvoornemen relevante beleidsdocumenten worden toegelicht.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

In het kader van de nieuwe omgevingswet, die per 1 juli 2022 in werking treedt, is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) door het rijk opgesteld. Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 wordt hierin de langetermijnvisie in beeld gebracht. Op nationale belangen wil het Rijk (net als nu) sturen en richting geven. Hiervoor worden vier prioriteiten onderscheiden:

  • Ruimte voor klimaat adaptatie.
  • Duurzaam economisch groeipotentieel.
  • Sterke en gezonde steden en regio's.
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Om invulling te kunnen geven aan deze vier prioriteiten hanteert het rijk de volgende drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaat voor enkelvoudige functies.
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal.
  • Afwentelen wordt voorkomen.

Vooralsnog is het rijksbeleid ook vastgelegd in respectievelijk de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).

3.1.2 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. Deze nieuwe structuurvisie vervangt onder andere de Nota Ruimte en de Nota Mobiliteit. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) speelt in op de volgende ontwikkelingen en uitdagingen:

  • de veranderende behoefte aan wonen en werken;
  • de mobiliteit van personen;
  • economische positie tussen de tien meest concurrerende landen vasthouden voornamelijk in de sectoren logistiek, water, hightech, creatieve industrie, chemie en voedsel en tuinbouw;
  • de bijzondere waarden (compacte steden omringd door open en natuurrijk landelijk gebied, cultuurhistorie en natuur) koesteren en versterken;
  • waterveiligheid en beschikbaarheid van voldoende zoetwater in verband met de klimaatverandering en stedelijke ontwikkeling;
  • aandeel duurzame energiebronnen als wind, zon, biomassa en bodemenergie moet worden vergroot;
  • deregulering.

Het projectgebied is gelegen binnen Greenport Venlo. Dit gebied is in de SVIR aangeduid als stedelijke regio met topsectoren op het gebied van agro & food, logistiek en tuinbouw en uitgangsmaterialen. In de SVIR is opgenomen dat het voor een aantrekkelijk vestigingsklimaat in de stedelijke regio’s met een concentratie van topsectoren nodig is om te beschikken over een voldoende voorraad (kwalitatief en kwantitatief) woningen, bedrijventerreinen, kantoren en andere voorzieningen. Ook natuur, hoogwaardige landschappen en recreatieve voorzieningen horen daarbij, alsmede het bieden van meer ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei, de mogelijkheid om te voorzien in de eigen woningbehoefte en ruimte voor (collectief) particulier opdrachtgeverschap en meegroei-, mantel- en meergeneratiewoningen.

Onderhavig voornemen maakt onderdeel uit van de ontwikkeling van een zonneveld met een verwachte opwek van 28 MWp. Met deze opwek kunnen circa 9.333 huishoudens, bij een gemiddeld verbruik van circa 3.000 kWh/jaar, van duurzame energie worden voorzien.

Wanneer gekeken wordt naar de rijksdoelstellingen speelt onderhavige ontwikkeling in op de veranderende behoefte aan wonen, waarbij duurzaamheid en hernieuwbare energie wordt nagestreefd. De ontwikkeling levert een bijdrage aan de vergroting van het aandeel duurzame energiebronnen. Geconcludeerd wordt dat het plan in lijn ligt met de doelen in het SVIR. Vanuit het SVIR gelden derhalve geen consequenties voor het planvoornemen.

3.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De SVIR (zie paragraaf 2.2.1) bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Met het Barro geeft het Rijk algemene regels voor ruimtelijke plannen. Doel van dit Besluit is bepaalde onderwerpen uit de SVIR te verwezenlijken.

Onderhavige ontwikkeling heeft geen negatieve invloed op de gestelde doelen van het Rijk. Dit houdt in dat voor het planvoornemen geen beperkingen vanuit het Barro gelden.

3.1.4 Ladder voor duurzame verstedelijking

Bestemmingsplannen die voorzien in nieuwe stedelijke ontwikkelingen dienen een verantwoording te bevatten aan de hand van de zogenoemde 'Ladder voor duurzame verstedelijking' (hierna: de Ladder), die is vastgelegd in artikel 3.1.6, tweede lid, Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro). Ingevolge artikel 5.20 Besluit omgevingsrecht moet de Ladder ook worden toegepast bij een omgevingsvergunning voor afwijking van het bestemmingsplan als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

De Ladder verplicht overheden tot het maken van een zorgvuldige ruimtelijke afweging bij het mogelijk maken van nieuwe stedelijke ontwikkelingen in planologische besluiten. Het doel is om te komen tot zorgvuldig ruimtegebruik en daarmee het voorkomen van (onaanvaardbare) leegstand en onnodig “bouwen in de wei”. De Ladder is daarmee een belangrijk instrument voor een goede ruimtelijke ordening.

Recent heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State geoordeeld dat zonnevelden niet als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, Bro jo. artikel 1.1.1, eerste lid, onder i, Bro moeten worden aangemerkt (ABRvS 23 januari 2019, 201804681/1/A1).

Gezien deze jurisprudentie moet worden geconcludeerd dat de realisatie van een zonneveld geen “stedelijke ontwikkeling” is als bedoeld in het Bro. Dit betekent dat de ontwikkeling niet Ladderplichtig is. Toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking vormt derhalve geen belemmering voor onderhavige ontwikkeling.

3.1.5 Klimaatakkoord

Nederland heeft zich verbonden aan verschillende internationale afspraken om klimaatverandering tegen te gaan. Voorbeelden hiervan zijn het Klimaatverdrag van de Verenigde Naties uit 1992, het Kyoto-Protocol uit 1997 en het VN-Klimaatakkoord van Parijs uit 2016. Het VN-Klimaatakkoord van Parijs heeft tot doel de opwarming van de aarde te beperken tot 1,5 graad in 2050 door o.a. het gebruik van fossiele brandstoffen sterk te verminderen danwel te beëindigen. Hieruit voortvloeiend is in juli 2019 de Klimaatwet in werking getreden. In de Klimaatwet is vastgelegd dat in Nederland in 2030 49% minder broeikasgassen moeten worden uitgestoten ten opzichte van 1990. In 2050 dient de reductie ten opzichte van 1990 95% te bedragen. Daarnaast dient het (Rijks)vastgoed in 2050 te beschikken over een klimaatneutrale energievoorziening. De inhoudelijke maatregelen om genoemde doelstellingen te behalen, zijn vastgelegd in het Klimaatakkoord. Met het Klimaatakkoord wordt voortgebouwd op de maatregelen die reeds zijn opgenomen in het eerdere Energieakkoord (d.d. 2013).

Eén van de afspraken is dat in 2030 70% van alle elektriciteit uit hernieuwbare bronnen komt. Dat gebeurt met windturbines op zee, op land en met zonnepanelen op daken en in zonneparken. Onderhavige ontwikkeling zorgt voor een goede stap in de richting om tot meer duurzame energieopwekking te komen. Ook het meervoudige ruimtegebruik van het planvoornemen maakt dat het uitstekend past binnen de afspraken zoals gemaakt in het Klimaatakkoord. Geconcludeerd wordt dat het plan bijdraagt aan de in het Klimaatakkoord geformuleerde doelstellingen.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Limburg 2014

Het POL 2014 is vastgesteld op 12 december 2014. De hoofdambitie in het POL betreft het realiseren van een voortreffelijk grensoverschrijdend leef- en vestigingsklimaat, dat eraan bijdraagt dat burgers en bedrijven kiezen voor Limburg: om er naar toe te gaan en vooral ook om er te blijven. Het POL richt zich met name op de fysieke kanten van het leef- en vestigingsklimaat, waarbij kwaliteit centraal staat. Daarbij zijn er regionale verschillen tussen Noord-, Midden- en Zuid-Limburg, die vragen om een regionaal verschillende beleidsuitwerking. Het POL richt zich alleen op die zaken die er op provinciaal niveau echt toe doen en vragen om regionale oplossingen. Daarbij worden gemeenten uitgenodigd om een flink aantal vraagstukken in regionaal verband verder uit te werken.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.GRZONVINKENPW-OVV1_0013.png"

Figuur 13: Uitsnede Omgevingsvisie Limburg 2014

Vanuit het kaartbeeld 'Landbouw' gelden voor het gehele projectgebied de aanduidingen 'Buitengebied' en meer specifiek de aanduiding 'Ontwikkelingsgebied glastuinbouw'. Voor een klein deel binnen het projectgebied geldt de aanduiding 'extensiveringsgebied intensieve veehouderij'.

De zone 'Buitengebied' omvat een breed scala aan gebieden variërend van landbouwgebieden in algemene zin, glastuinbouwgebieden, ontwikkelingsgebieden intensieve veehouderij, verblijfsrecreatieve terreinen, stadsrandzones tot linten en clusters van bebouwing. Het betreft alle gronden in het landelijk gebied, die niet zijn aangewezen als landschaps- of natuurzone. Deze zone biedt de meeste ruimte voor land- en tuinbouw en vrijetijdseconomie. Binnen de zone 'Buitengebied' is de aanduiding 'Ontwikkelingsgebied glastuinbouw' opgenomen voor een verdergaande concentratie en clustering van glastuinbouw met bijbehorende voorzieningen. De aanduiding 'extensiveringsgebied intensieve veehouderij' is rondom kwetsbare natuur opgenomen en nieuwvestiging of uitbreiding van het bouwvlak van intensieve veehouderij is hier niet mogelijk.

Verder geldt dat het projectgebied niet binnen de bronsgroene landschapszone, zilvergroene natuurzone, goudgroene natuurzone of het beschermingsgebied Nationaal Landschap Zuid-Limburg is gelegen.

Duurzaamheidsbeleid

In paragraaf 5.5 Energie en duurzaamheid van de Omgevingsvisie Limburg is de provinciale energie-opgave nader toegelicht. Uitgaande van het energiegebruik in Limburg in 2012 betekent de energietransitie van 14% in 2020 dat de energiebehoefte duurzaam moet worden opgewekt door:

  • Circa 1.200 windturbines (van 3 MW) óf
  • 80 km2 zonnepanelen (een oppervlakte ter grootte van de gemeente Sittard-Geleen) óf
  • Het jaarlijks verbranden van 400 km2 bos (18% van de oppervlakte van Limburg).
  • Er wordt ingezet op een scala aan bronnen van hernieuwbare energie, zoals windenergie, zonne-energie, geothermie en bodemenergie.

Voor zon-PV ziet de provincie een grote groeimarkt en de toepassing in de gebouwde omgeving wordt zeer passend geacht. De provincie stimuleert deze toepassing middels een zonatlas waarmee woningeigenaren tegelijkertijd ook van andere potentiële besparingen bewust worden gemaakt.

Ook komen zonneparken met de in het Klimaatakkoord voorgestelde salderingsregeling dichterbij. De ontwikkeling van business-modellen en proefprojecten worden ondersteund en, afhankelijk van de uitkomsten, beziet de provincie of zij hierin een rol in moet nemen. Van belang is bij deze vorm van energieopwekking primair in te zetten op multifunctioneel ruimtegebruik.

Verder geldt dat voor de aanpak van de energietransitie regionale energievisies (opgesteld door de regionaal samenwerkende gemeenten en Provincie in samenspraak met marktpartijen) een belangrijke plaats in nemen. De RES Noord- en Midden-Limburg is in paragraaf 3.3.1 nader toegelicht.

3.2.2 Omgevingsverordening Limburg 2014

Het beleid zoals opgenomen in de Omgevingsvisie Limburg 2014 is meer geconcretiseerd in de Omgevingsverordening Limburg 2014.

Op basis van de kaart 'Intensieve veehouderijen, glastuinbouwbedrijven en zilvergroene natuurzone' wordt vastgesteld dat het projectgebied is gelegen in het landelijk gebied, specifiek 'ontwikkelingsgebied glastuinbouw' en 'extensiveringsgebied intensieve veehouderij'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.GRZONVINKENPW-OVV1_0014.png"

Figuur 14: Uitsnede kaart 'Intensieve veehouderijen, glastuinbouwbedrijven en zilvergroene natuurzone' (bron: POL 2014)

Ontwikkelingsgebied glastuinbouw

Met de aanwijzing van ontwikkelingsgebieden voor glastuinbouw wordt verdergaande concentratie en clustering van glastuinbouw binnen de provincie Limburg nagestreefd. Conform het provinciaal beleid is nieuwvesting van glastuinbouw enkel toegestaan in de ontwikkelingsgebieden glastuinbouw en is buiten de ontwikkelingsgebieden glastuinbouw doorgroei enkel onder voorwaarden mogelijk in combinatie met sloop van bestaande kassen.

Glastuinbouw kenmerkt zich door zoveel mogelijk aaneengesloten rechthoekige blokken. Dit is de voor glastuinbouw meest economische en efficiënte opzet. In het driehoekige glastuinbouwgebied Californië I betekent dit als vanzelf dat er onherroepelijk ‘overhoeken’ c.q. restpercelen ontstaan. De restpercelen worden gevormd door de overhoeken tussen de rechthoekige kassen en de erven langs de doorgaande wegen langs het glastuinbouwgebied. Deze restpercelen kunnen niet voor de glastuinbouw worden gebruikt en hebben veelal een groene invulling gekregen, bijvoorbeeld als locatie voor landschappelijke inpassing of als waterbergingsgebied.

De beperkte uitbreiding van zonneveld Vinkenpeelweg op onderhavige restpercelen staat de ontwikkeling van het glastuinbouwgebied Californië I niet in de weg, immers: wegens de minder gunstige ligging wordt het restperceel niet voor glastuinbouw in gebruik genomen. Met de beperkte uitbreiding van het reeds vergunde zonneveld op het restperceel worden de gronden optimaal benut en wordt tevens bijgedragen aan de duurzame ontwikkeling van het glastuinbouwgebied. Door ter plaatse van het zonneveld tevens een infiltratiezone voor hemelwater te realiseren, wordt ook invulling gegeven aan het principe van meervoudig ruimtegebruik.

Geconcludeerd wordt dat de ligging van het projectgebied binnen het 'ontwikkelingsgebied glastuinbouw' geen belemmering vormt voor onderhavige ontwikkeling.

Extensiveringsgebied intensieve veehouderij

Conform het provinciaal beleid voorziet een ruimtelijk plan niet in de vergroting van een bouwvlak van intensieve veehouderij binnen een als extensiveringsgebied intensieve veehouderij aangewezen gebied. De voorgenomen beperkte uitbreiding van zonnepark Vinkenpeelweg heeft hier geen betrekking op. De ligging van het projectgebied binnen het extensiveringsgebied intensieve veehouderij vormt geen belemmering voor onderhavige ontwikkeling.

Overige kaders

Op grond van de verordening kan op basis van de kaart 'Beschermingszones natuur en landschap' worden vastgesteld dat het projectgebied niet is gelegen in een beschermingszone natuur en/of beschermingszone landschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.GRZONVINKENPW-OVV1_0015.png"

Figuur 15: Uitsnede kaart 'Beschermingszones natuur en landschap' (bron: POL 2014)

Gezien het feit dat onderhavig projectgebied niet binnen een beschermde landschapszone of natuurzone valt, is er ten plaatse van het projectgebied verder geen sprake van een specifiek beschermingsregime voor natuur en landschap.

3.2.3 Ontwerp Provinciale Omgevingsvisie (POVI)

Bij de inwerking treding van de Omgevingswet (naar verwachting 1 juli 2022) dient de Provincie Limburg te beschikken over een Provinciale Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. De Omgevingsvisie Limburg richt zich op de langere termijn (2030-2050) en beschrijft onderwerpen zoals wonen en leefomgeving, veiligheid, cultuur, sport en erfgoed, economie, werklocateis, mobiliteit, energie, landbouw, water, natuur, landschap en bodem em ondergrond. De ontwerp-Omgevingsvisie heeft ter inzage gelegen van 7 september tot en met 18 oktober 2020. De vaststelling wordt medio 2021 verwacht.

Energie

Er wordt erkend dat mensen vanuit verschillende uitgangspunten en opvattingen meewerken aan een innovatief energietransitie beleid, dat de economische structuur versterkt, ons minder afhankelijk maakt van fossiele brandstoffen uit het buitenland, en dat tegelijkertijd de gevolgen van uitstoot vermindert en rekening houdt met biodiversiteit.

Er wordt gestreefd naar minder aardgasgebruik in 2050. Voor 2030 wekken de 30 landelijke RES-regio´s 35 TWh elektriciteit op het land op (door middel van zon- en windenergie). Bij het realiseren van de afspraken en nationale ambities rondom de energietransitie baseert de provincie haar handelen op draagvlak. Initiatieven moeten haalbaar en betaalbaar zijn.

De provincie Limburg stelt zich op als gelijkwaardige partner bij de totstandkoming van de Regionale Energie Strategieën (RES). De provincie werkt aan de Provinciale Energiestrategie (PES), waarin keuzes worden gemaakt voor Limburgse sleutelinnovaties en betaalbare energiebesparingsmaatregelen. De Omgevingsvisie zal op dit onderdeel worden aangevuld met de gemaakte keuzes.

De provincie past het principe van de ‘trias energetica’ toe in alle sectoren. Dit betekent:

  • 1. het verminderen van het energiegebruik door verspilling tegen te gaan.
  • 2. de energie komt zoveel mogelijk uit niet-fossiele, duurzame bronnen zoals wind, water-, en zonne-energie.
  • 3. Voor de energiebehoefte die niet met duurzame bronnen kan worden ingevuld kiezen we zo efficiënt en schoon mogelijke fossiele bronnen.

De trias energetica is leidend voor de inzet van instrrumenten. Ten aanzien van zonne-energie geldt:

Voor de ruimtelijke inpassing van zonne-energie hanteren we de Limburgse zonneladder. Het gaat zowel om de juiste locatie als om de juiste ruimtelijke inpassing op die locatie. De zonneladder is als volgt (niet volgtijdelijk): 1. Op daken en gevels van gebouwen; 2. Onbenutte terreinen in bebouwd gebied; 3. Gronden in buitengebied met een andere primaire functie dan landbouw of natuur. 4. Gronden in gebruik voor landbouw; 5. Uitsluitingsgebieden (Natura 2000 gebieden en waterwingebieden).

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.GRZONVINKENPW-OVV1_0016.png"

Figuur 16: Limburgse Zonneladder

De Zonneladder gaat ervan uit dat goede landbouwgrond en kwetsbare natuur enkel als uitzonderingsmogelijkheid worden gebruikt bij de inpassing van zonne-energie. Onderhavige ontwikkeling betreft de beperkte uitbreiding van een reeds vergund zonneveld op een restperceel binnen het glastuinbouwgebied Californië I. De ontwikkeling wordt aangemerkt als Trede 4 van de Limburgse zonneladder. Hieruit volgt dat de betreffende gronden enkel mogen worden benut voor de opwek van zonne-energie na een zorgvuldige ruimtelijke afweging. In dit kader wordt gemotiveerd dat de betreffende gronden weliswaar zijn gelegen binnen een ontwikkelingsgebied voor glastuinbouw (landbouwgrond), maar wegens een ongunstige ligging niet voor de glastuinbouw worden benut. Daarnaast geldt dat ter plaatse van de naastgelegen gronden de realisatie van een zonneveld reeds is vergund (datum vergunning 14 oktober 2019 en inmiddels onherroepelijk). De beperkte uitbreiding van het zonneveld sluit daarmee aan op een bestaande ontwikkeling.

De Zonneladder is verder verankerd in de (ontwerp) Omgevingsverordening Limburg. Toetsing hieraan vindt plaats in volgende paragraaf 3.2.5).

Op basis van vorenstaande wordt geconcludeerd dat het plan passend is binnen de beleidskaders van de (ontwerp) POVI.

3.2.4 Ontwerp Omgevingsverordening Limburg

Op 25 mei 2021 heeft het College van Gedeputeerde Staten de ontwerp-omgevingsverordening vastgesteld. Deze ontwerp-omgevingsverordening ligt vanaf maandag 7 juni 2021 tot en met 19 juli 2021 ter inzage. In de ontwerp-Omgevingsverordening geeft provincie aan hoe het zal toezien op een juiste toepassing van de Limburgse zonneladder en op kwalitatief goede onderbouwingen bij initiatieven voor grondgebonden zonneparken. Het gaat hier dan met name om een goede ruimtelijke afweging, de instandhouding van de landschapsstructuur en bijbehorende kenmerken, het combineren van meerdere functies, aandacht voor lokaal draagvlak en participatie en het doorlopen van zorgvuldige procedures. In de ontwerp- Omgevingsverordening zijn de volgende uitsluitingsgebieden voor grondgebonden zonneparken opgenomen: het Natuurnetwerk Limburg (de voormalige goudgroen aangeduide POL-gebieden met inbegrip van de Natura2000 gebieden) en waterwingebieden en bestaande bos- en natuurgebieden gelegen in de groenblauwe mantel. Onderhavig besluitgebied is niet binnen een uitsluitingsgebied gelegen.

Verder geldt dat in de Omgevingsverordening is o.a. een motiveringsplicht opgenomen om te motiveren waarom er wordt gekozen voor een bepaalde trede van de zonneladder. Zo geldt op basis van artikel 13.3 lid 3 dat een omgevingsplan voor een gebied gelegen in de regio Noord-Limburg of de regio Midden-Limburg een zonnepark alleen toelaat als dat in lijn is met de Limburgse principes van de provinciale omgevingsvisie en in afstemming met de regionale energiestrategie Noord- en Midden-Limburg. Daarbij geldt dat een omgevingsplan geen zonnepark op landbouwgrond toelaat, tenzij (lid 5):

  • a. een zorgvuldige ruimtelijke afweging heeft plaatsgevonden ten aanzien van de locatie;

    Door met de beoogde uitbreiding aan te sluiten op een bestaande ontwikkeling, wordt met een beperkt extra ruimtebeslag voorzien in een substantiële bijdrage in de opwekking van duurzame energie. De gronden die voor de uitbreiding worden benut, betreffen namelijk restpercelen in een glastuinbouwgebied en grenzen direct aan het vergunde zonnepark. In 4.1 is nader onderzocht en onderbouwd dat de uitbreiding van het zonnepark niet tot nadelige milieueffecten voor de omgeving leidt. Ten behoeve van een optimale inrichting van het perceel, is tevens een omgevingsdialoog gevoerd met omwonenden, waarmee is gestreefd naar maximaal draagvlak en participatie (zie ook 5.3). Tot slot geldt dat het planvoornemen invulling geeft aan het principe van meervoudig ruimtegebruik, door te voorzien in extra ruimte voor waterberging en een versterking van de biodiveristieit.
  • b. voorzien wordt in een goede landschappelijke en natuurlijke inpassing en beheer passend bij de aanwezige kernkwaliteiten van het landschap;

    Ten behoeve van de beoogde uitbreiding van het zonnepark is een landschappelijk inpassingsplan ontwikkeld welke voortborduurd op het landschapsplan dat voor het reeds vergunde zonnepark is opgesteld. Het doel van de landschappelijke inpassing is het directe zicht op het zonnepark te ontnemen middels de inzet van gebiedseigen beplanting. Verder geldt dat binnen het projectgebied de berging en infiltratie van hemelwater onder de panelen is voorzien. Tevens wordt binnen het projectgebied kruidenrijk grasland geplant ten behoeve van de versterkig van de biodiversiteit en wordt ten westen van het plangebied een dassenmigratieroute ontwikkeld. Middels een hekwerk van 2 meter hoog, dat rondom het zonneveld wordt gerealiseerd, wordt het zonneveld afgesloten voor de omgeving. Het hekwerk is middels een opening aan de onderzijde (ca. 25 cm) wel passeerbaar voor fauna. Vorenstaande is nader toegelicht in 2.3.2.
    PM beheerplan wordt toegevoegd
  • c. de zonnepanelen in een opstelling worden geplaatst die aansluit op een bij het gebied passende bodemkwaliteit; en

    De zonnepanelen worden zo opgesteld dat voldoende ruimte tussen de panelen is waardoor licht en regenwater de bodem kunnen bereiken. Verder geldt dat met het planvoornemen een wijziging van de bodemgebruik plaatsvindt van een monocultuur met bemesting naar kruiden- en bloemenrijkrijk grasland ter versterking van de biodiversiteit. Dit impliceert dat de bodemkwaliteit zal verbeteren. De zonnepanelen vormen vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen bodembedreiging.
  • d. het omgevingsplan een verplichting tot het verwijderen van het zonnepark bevat na beëindiging van de activiteit.

    Dit planvoornemen betreft een uitbreiding van een reeds vergund zonnepark. Het reeds vergunde zonnepark kent geen tijdstip c.q. einddatum waarop de activiteit dient te zijn beëindigd. Gezien het feit dat het reeds vergunde zonnepark geen tijdelijke, maar een permanente functie betreft, wordt bij de uitbreiding hiervan op aangesloten. De uitbreiding van het zonnepark wordt dan ook voor onbepaalde tijd vergund. Indien initiatiefnemer alsnog wenst de activiteiten op de locatie te beëindigen, zal deze zelf zorgdragen voor het in oorspronkelijke staat terugbrengen van het perceel.

Gelet op vorenstaande wordt geconcludeerd dat het planvoornemen passend is binnen de kaders van de Omgevingsverordening.

3.2.5 Provinciale Energie Strategie (PES)

Energie en klimaat zijn belangrijke onderdelen in het collegeprogramma 'Vernieuwend Verbinden'. De Provincie wil op basis van eigen ambitie en door de plannen uit het Klimaatakkoord de energietransitie in Limburg mede vormgeven. De plannen worden beschreven in de Provinciale Energiestrategie (vastgesteld 18 december 2020). In de Provinciale Energie Strategie (PES) formuleert de Provincie Limburg haar ambitie als volgt:

De Provincie Limburg werkt samen met haar inwoners, instellingen en bedrijfsleven aan een innovatieve en structuurversterkende energietransitie en passende energiemix en infrastructuur voor Limburg op weg naar 2030, met daarin oog voor leveringszekerheid, draagvlak en eigenaarschap, in een realistisch tempo met betaalbare en haalbare investeringen.

In de PES werkt de Provincie deze ambitie verder uit in een vijftal perspectieven richting 2030. Perspectieven voor inwoners, instellingen en bedrijven:

  • 1. Een energietransitie vanuit een toekomstbestendige infrastructuur;
  • 2. Een energietransitie met volop ruimte voor innovatie, techniek en vakmanschap;
  • 3. Een energietransitie waarin de Limburgse warmte kansen biedt;
  • 4. Een energietransitie die sociaal en eerlijk is door participatie en lokaal profijt;
  • 5. Een energietransitie waarin de Provincie zelf het goede voorbeeld geeft.

De ambities van de PES zijn doorvertaald in de provinciale Omgevingsvisie en Omgevingsverordening.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Regionale Energiestrategie (RES) Noord- en Midden-Limburg

In de RES wordt door overheden, maatschappelijke organisaties, netbeheerders, en als het mogelijk is ook burgers, gewerkt aan regionaal gedragen keuzes als het gaat om energiebesparing en de duurzame opwekking van elektriciteit en de hiervoor benodigde infrastructuur. De RES wordt op regionaal niveau samengesteld. Gemeente Horst aan de Maas is deel van de RES-regio Noord- en Midden-Limburg. In de RES zijn de ambities van de regio voor de periode van 2030-2050 beschreven. Deze betreffen:

  • Door energie te besparen en energie kleinschalig duurzaam op te wekken in 2030 minimaal 25% minder CO2 uitstoten dan in 2015;
  • Met grootschalige duurzame zon- en windprojecten 1.200 gigawattuur (GWh) duurzame energie opwekken in 2030;
  • 100% duurzame warmte in 2050;
  • 50% lokaal eigendom bij grootschalige zon- en windprojecten.

Met de uitbreiding van het reeds vergunde zonneveld wordt bijgedragen aan de regionale doelstelling om voor 2030 1.200 gigawattuur (GWh) op te wekken. Daarnaast wordt ernaar gestreefd het doel van minimaal 50% coöperatief eigenaarschap te bewerkstelligen. In dit kader is in overleg met de lokale energie coöperatie onderzocht of er mogelijkheden zijn om via hen obligaties uit te geven voor het gehele project (zijnde het gehele zonnepark Vinkenpeelweg, inclusief onderhavige uitbreiding). De stand van zaken is dat de betreffende energiecoöperatie heeft aangegeven dat zij op dit moment geen rol voor zichzelf zien weggelegd om te faciliteren in het in de markt zetten van obligatieleningen bij projecten waarbij zij geen (mede)eigenaar zijn.

Gezien het feit dat dit voornemen betrekking heeft op een uitbreiding reeds vergund zonnepark, is hier ook al sprake van aansluitingen op het elektriciteitsnet en lopende realisatietermijnen. Hierdoor is het niet mogelijk om hele nieuwe planningsgedachten en tenderprocedures te introduceren. Van groot belang om te melden is het feit dat het gehele zonnepark voor realisatie € 1.000.000 garantiekapitaal ophaalt in de directe omgeving, waarbij inwoners van Horst aan de Maas voorrang krijgen om in te schrijven. Een speciale lokale promotiecampagne zal hiervoor in het najaar van 2021 worden uitgerold.

Verder geldt dat met de inrichting van het zonnepark wordt gestreefd naar meervoudig ruimtegebruik en een versterking van de landschappelijke kwaliteiten. Zo wordt middels de inzet van gebiedseigen beplanting het directe zicht op het zonnepark te ontnemen. Daarnaast wordt een infiltratiezone voor hemelwater gerealiseerd. Verder geldt dat een ecologische meerwaarde voor flora en fauna (insecten en vogels) wordt geboden middels de aanplant van kruiden- en bloemijk grasland en de realisatie van een dassenmigratieroute. Ook dient in ogenschouw te worden genomen dat dit planvoornemen een uitbreiding van een reeds vergund zonnepark betreft. Door aan te sluiten bij een bestaande ontwikkeling, wordt verdere aantasting van het landschap voorkomen.

Gelet op vorenstaande geldt dat het planvoornemen is afgestemd op de RES en bijdraagt aan de beschreven ambities op het gebied van duurzaamheid en landschappelijke kwaliteit.

3.3.2 Structuurvisie Klavertje 4-gebied

Op 11 september 2012 is door de gemeenteraden van de gemeenten Horst aan de Maas, Peel en Maas en Venlo de structuurvisie 'Klavertje 4-gebied' vastgesteld. In deze intergemeentelijke structuurvisie hebben de drie betrokken gemeenten het ruimtelijke beleid voor dit gebied concreet vastgelegd.

Samen met het Rijk en de provincie Limburg hebben de gemeenten de ambitie een duurzame regionale ruimtelijk-economische structuurversterking te realiseren, geïnspireerd door de Cradle2Cradle (C2C)-principes. Hier wordt invulling aan gegeven door een duurzaam en innovatief economisch netwerk te ontwikkelen, dat geografisch is verankerd in het Klavertje 4-gebied. Waardecreatie is het uitgangspunt, door te streven naar kwaliteit (gebruiks-, belevings- en toekomstwaarde), het bieden van een economisch perspectief voor bedrijven en het behalen van een maatschappelijk rendement. Daarnaast is het streven gericht op optimale kennisontwikkeling, innovatie en het behalen van gezamenlijk (economisch) voordeel door samenwerking tussen bedrijven. Om het voorgaande een plek te geven is het Klavertje 4-gebied aangewezen als ontwikkelingsgebied voor de agrarische productiekolom, waar werklandschappen, vastgoed, gebiedsbrede voorzieningen en een hoogwaardig landschap worden ontwikkeld.

Ten aanzien van het thema 'Energie' geldt dat het streven is een zoveel mogelijk energieneutraal gebied te ontwikkelen. Speerpunten hierbij zijn:

  • het realiseren en beheren van gebiedsbrede (nuts)voorzieningen;
  • het realiseren van optimale energiebesparingen;
  • voorzien in de hiervoor benodigde juridische structuren;
  • het realiseren en coördineren van duurzame opwekcapaciteit.

In het streven naar een duurzame en rendabele energievoorziening voor het gebied wordt ingezet op 'Energy Savings' en 'Energy Production & Supply'. De eerste prioriteit is het realiseren van significante energiebesparingen. De tweede prioriteit is het ontwikkelen en exploiteren van duurzame opwekcapaciteit. Ten aanzien van het duurzaam opwekken van energie geldt dat het scheppen van een aantrekkelijk vestigingsklimaat voor partijen die hierin wensen te investeren van wezenlijk belang is. Het balanceren van de energievraag binnen het Klavertje 4-gebied is het doel, gericht op maximale uitwisseling van energie tussen bedrijven en het vergroten van de zelfvoorzienendheid. De benodigde partners worden gevonden in de omgeving van energieproductie en -leveringsbedrijven, energie projectontwikkelaars, netwerkbeheerders en de financiële wereld. Het realiseren van kansrijke duurzame opwekcapaciteit kan een besparing van de energievraag opleveren van minimaal 15%.

De uitbreiding van het reeds vergunde zonneveld Vinkenpeelweg ter plaatse van een aantal restpercelen binnen het glastuinbouwgebied Californië I draagt bij aan de duurzame energieopwerk binnen het Klavertje 4-gebied. Het plan sluit daarmee aan bij de doelstelling een energieneutraal gebied te ontwikkelen en is passend binnen de structuurvisie.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Horst aan de Maas

Op 26 november 2019 is door de gemeenteraad van Horst aan de Maas de structuurvisie Horst aan de Maas vastgesteld. De structuurvisie bevat de hoofdlijnen van de voorgenomen ontwikkelingen binnen de gemeente, evenals de hoofdlijnen van het door de gemeente te voeren ruimtelijk beleid. De structuurvisie gaat tevens in op de wijze waarop de gemeenteraad zich voorstelt dat voorgenomen ruimtelijk beleid te verwezenlijken.

Voor het gehele Klavertje 4-gebied (onderdeel van Greenport Venlo) is de intergemeentelijke structuurvisie opgesteld (zie 3.3.2). De gemeenteraad van Horst aan de Maas heeft de structuurvisie Klavertje-4-gebied vastgesteld op 11 september 2012. Het Klavertje 4-gebied valt buiten de scope van de integrale structuurvisie. De structuurvisie Horst aan de Maas is derhalve niet van toepassing op onderhavig planvoornemen.

3.4.2 Kader voor de Opwek van Duurzame Elektriciteit

De regionale afspraken van de RES zijn lokaal vertaald in KODE: Kader Opwekking Duurzame Elektriciteit. KODE is op 15 december 2020 vastgesteld door de gemeenteraad. In KODE heeft de gemeente Horst aan de Maas kaders opgesteld over de manier waarop op een wenselijke manier duurzame elektriciteit opgewekt kan worden. Hierbij gaat het over mogelijke toekomstige plaatsen, koppelkansen, inpassing, hinder en participatie en de voorwaarden hiervoor.

De centrale opgave zoals beschreven in het KODE betreft:

"In 2030 wordt 30% (of ongeveer 1.150 TJ) van de energievraag in Horst aan de Maas duurzaam lokaal opgewekt met zon- en windenergie. In 2050 is de energievoorziening van Horst aan de Maas 100% duurzaam."

Er zijn vier sporen waarlangs meer duurzame elektriciteit gaat worden opgewekt van nu tot 2030:

  • Spoor 1: Meervoudig ruimtegebruik, zoals zon-op-dak en reststroken, en kleinschalige zonneweides tot 0,5 hectare. Deze zijn nu al mogelijk en worden ook verder gestimuleerd met voorlichting en advies. Met spoor 1 wordt ongeveer 255 TJ opgewekt;
  • Spoor 2: Middelgrote zonneweides. De gemeente wil maximaal zes zonneweides, met een totale grootte van 75 hectare, vergunnen. De grootte van de zonneweides zijn indicatief 5-15 hectare. In verband met de exploitatieperiode van zonneweides en de potentieel tijdelijke rol van zonneweides in het landschap zal een vergunningsperiode van maximaal 25 jaar worden ingebouwd. Bij het toetsen van de plannen worden strikte landschappelijke criteria gesteld en worden eisen gesteld om te waarborgen dat de inwoners, via een energiecoöperatie, kunnen meeprofiteren van de opbrengsten. Met spoor 2 wordt ongeveer 133 TJ opgewekt;
  • Spoor 3: Energielandschappen. De gemeente wil een gebiedsverkenning starten naar de mogelijkheden tot twee grootschalige energieprojecten in de vorm van een energielandschap (wind- en/of zonne-energie). Een onafhankelijke gebiedsverkenner gaat de mogelijkheden hiervoor verkennen. Bij de ontwikkeling van een energielandschap wordt nadrukkelijk ingezet op een bredere gebiedsontwikkeling, waarbij ook wordt ingezet op de transitie in de landbouw, natuurontwikkeling en klimaatadaptatie. Met spoor 3 wordt ongeveer 713 TJ opgewekt. Dat is 223 TJ aan windenergie (indicatief 7 windturbines) en 275 hectare zonnepanelen;
  • Spoor 4: Innovatie, netwerken en opslag. In dit spoor wordt gefocust op de ontwikkeling van nieuwe technologieën voor energie-opwek en de opslag daarvan. Daarbij wordt nauw samengewerkt met andere overheden in RES-verband.

Beleidskeuzes ten aanzien van zonne-energie betreffen:

  • Meervoudig ruimtegebruik in de bebouwde omgeving geniet de voorkeur. Daarmee wordt bijvoorbeeld bedoeld zonnepanelen op daken of op overkappingen van parkeerplaatsen;
  • Om aan de opgave te voldoen zetten we ook in op zonneweides;
  • Er wordt zoals ook uit de inwonersenquête blijkt, de voorkeur gegeven aan extensieve zonneweides;
  • Zonneweides die koppelkansen bieden met land- en tuinbouw, natuurontwikkeling, biodiversiteit, bodemgesteldheid en klimaatadaptatie genieten de voorkeur;
  • Zonneweides tussen de 0,5 en 5 hectare worden niet toegestaan om versnippering van het landschap te voorkomen;
  • De volgende categorieën zonneweides worden gehanteerd:
    • 1. Klein: tot max 0,5 ha grondoppervlak;
    • 2. Middelgroot: 5 - 15 hectare grondoppervlak;
    • 3. Groot: 15 hectare en groter grondoppervlak.

Gevolg ontwikkeling

Zoals gezegd betreft onderhavige aanvraag een uitbreiding (ca. 10,8 ha) van een bestaand zonneveld met onherroepelijke vergunningen (ca. 12,7 ha), welke verleend zijn op basis van het vigerend bestemmingsplan. Er wordt hiermee in totaal een zonnepark van ca. 23-24 ha mogelijk gemaakt.

Gezien het feit dat dit voornemen betrekking heeft op een uitbreiding reeds vergund zonnepark, is hier ook al sprake van aansluitingen op het elektriciteitsnet en lopende realisatietermijnen. Hierdoor is het niet mogelijk om hele nieuwe planningsgedachten en tenderprocedures te introduceren. Van groot belang om te melden is het feit dat het gehele zonnepark voor realisatie € 1.000.000 garantiekapitaal ophaalt in de directe omgeving, waarbij inwoners van Horst aan de Maas voorrang krijgen om in te schrijven. Een speciale lokale promotiecampagne zal hiervoor in het najaar van 2021 worden uitgerold.

Tevens is het belangrijk om te melden dat ook voor de uitbreiding een omgevingsdialoog is gevoerd met alle omwonenden met positieve uitkomsten, waaruit blijkt dat er geen bezwaren zijn tegen deze realisatie. Dit wordt ook mede veroorzaakt door een goede landschappelijke inpassing nabij de enkele woningen en het in overleg met bewoners werken aan het ontwerp hiervan.

Geconstateerd wordt dat het projectgebied midden in Greenport Venlo ligt en dat er ook geen sprake is van het opgeven van goede landbouwkundige grond. De gronden waar de uitbreiding van het zonnepark is voorzien betreffen allemaal slecht verkavelde restpercelen met een slechte ontwatering. Deze beoogde uitbreiding heeft dus geen impact op de landschappelijke kwaliteit, integendeel: door de landschappelijke inpassing ontstaat een strak en georganiseerd beeld met een adequaat onderhoudsbeleid.

Zoals hierboven reeds gesteld is hier sprake van een reeds bestaande elektraaansluiting waardoor dit deel van het zonneveld geen extra claim legt op de mogelijkheden die Enexis kan bieden aan andere leveranciers van duurzame energie en ook is er geen remming in tijd. Projecten met een nieuwe aansluiting kunnen vanaf 2026 pas gaan leveren (inschatting Enexis) en daar is dus hier geen sprake van. Het betreft hier dus een unieke locatie die snel gerealiseerd kan worden.

De doelstellingen die met deze uitbreiding worden gehaald sluiten volledig aan bij de doelstellingen van KODE. Gelet op bovenstaande wordt geconcludeerd dat het plan aansluit bij de ambitie van de gemeente Horst aan de Maas om in 2030 ongeveer 133 TJ zonne-energie op te wekken. Hierbij geldt dat aan de uitbreiding van het zonnepark geen vergunningsperiode van maximaal 25 jaar wordt gebonden, maar een onbepaalde tijd. Dit vanwege het feit dat het reeds vergunde zonnepark tevens voor onbepaalde tijd vergund is.

3.4.3 Bestemmingsplan Californië I

Uitbreiding zonnepark

Op basis van het vigerend bestemmingsplan 'Californië I' is het projectgebied deels bestemd als 'Agrarisch - Projectvestiging glastuinbouw', 'Agrarisch', 'Water' (deels in combinatie met de functieaanduiding 'specifieke vorm van water - gietwaterbassin') en 'Wonen'. Op basis van de bestemmingsregels is de uitbreiding van het vergunde zonneveld ter plaatse van de als 'Agrarisch', 'Water' en 'Wonen' bestemde gronden planologisch-juridisch gezien niet toegestaan. Om deze reden wordt van het bestemmingsplan afgeweken. In dit kader is in voorgaande reeds onderbouwd dat het voornemen past binnen de beleidskaders van verschillende overheden. Ook uit toetsing van de milieu- en omgevingsaspecten (zie Hoofdstuk 4) blijkt dat het plan passend is binnen de omgeving.

Hekwerk

Een deel van het zonnepark wordt deels omsloten met een hekwerk ter hoogte van 2 meter. Ook voor het oprichten van het hekwerk, dient van het vigerend bestemmingsplan te worden afgeweken. In het bestemminsgplan is namelijk bepaald dat ter plaatse van de gronden die bestemd zijn als 'Agrarisch - Projectvestiging glastuinbouw' de hoogte van terrein- en erfafscheiding voor de voorgevel of het verlengde daarvan niet meer mag bedragen dan 1 meter. Er kan voor het realiseren van terreinafscheidingen worden afgeweken van het bestemmingsplan voor het toestaan van een grotere hoogte met gebruikmaking van art. 4, lid 4.4, onder a van het bestemmingsplan, mits:

  • 1. Deze hogere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, noodzakelijk zijn voor een goede bedrijfsvoering;
  • 2. Geen onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de in de directe omgeving gesitueerde percelen plaatsvindt.

Met betrekking tot de eerste voorwaarde kan gesteld worden dat een hogere terreinafscheiding noodzakelijk is voor een goede bedrijfsvoering. Voor een deugdelijke afscheiding om te voorkomen dat onbevoegden het terrein betreden is een afscheiding van 2 meter hoog van wezenlijk belang. Een zonneveld betreft een kostbare installatie welke beschermd moet worden tegen diefstal en beschadiging (vernieling). Daarnaast is in het kader van veiligheid een terreinafscheiding van 2 meter noodzakelijk in verband met de aanwezigheid van transformatoren. Daarnaast geldt dat een terreinafscheiding van 2 meter vereist is om het zonnepanelenveld te kunnen verzekeren.

Met betrekking tot de tweede voorwaarde geldt dat de buurpercelen in gebruik zijn als grasland en akkerland. Het gebruik van deze percelen ondervindt geen beperkingen als gevolg van het hogere hekwerk. Het betreft immers een hekwerk binnen de eigen perceelsgrenzen.

Herprofilering bodem

Binnen het projectgebied worden grondwerkzaamheden uitgevoerd ten behoeve van de verlegging van de Achterste Vlinkenpeel en herprofilering van de Gekkengraaf. Verder geldt dat binnen het projectgebied berging en infiltratie van hemelwater plaatsvindt. Voor het verbeteren van de natuurlijke infiltratie is herprofilering van de bodem noodzakelijk. Natuurlijke afvloeiing van hemelwater wordt bevorderd en gereguleerd, waarbij willekeurige afstroming(en) en plasvorming(en) worden voorkomen. Door herprofilering en/of egaliseren van het maaiveld zal het oppervlakkig afvloeiend regenwater van de panelen afstromen naar lager gelegen terreindelen in het projectgebied, alwaar het hemelwater kan infiltreren in de bodem.

Op basis van artikelen 3.7.1 en 11.3.1 van het vigerend bestemmingsplan is herprofilering ter plaatse van de als 'Agrarisch' en 'Water' bestemde gronden niet toegestaan zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning. Criteria voor verlening van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van de herprofilering ter plaatse van de als 'Agrarisch' bestemde gronden betreffen:

  • Aangetoond wordt dat de werkzaamheid noodzakelijk is in het kader van de agrarische bedrijfsexploitatie dan wel in het kader van natuur en/of landschapsbeheer;

    Doel van de herprofilering is het optimaal benutten van de gronden ten behoeve van het zonnepark, het verbeteren de natuurlijke infiltratie en het voorkomen van ongewenste afstroming van overtollig hemelwater op naastgelegen percelen.

  • De cultuurhistorische verkaveling mag niet onevenredig worden aangetast;

    De herprofilering vindt plaats binnen de huidige kadastrale grenzen. De cultuurhistorische verkaveling wordt dan ook niet onevenredig aangetast.

  • De potentiële waterbergingsfunctie van het beekdal wordt niet onevenredig aangetast;

    Door verlegging van de Achterste Vlinkenpeel, herprofilering van de Gekkengraaf en herprofilering van de bodem wordt natuurlijke infiltratie op het terrein geoptimaliseerd. Er vindt geen verharding van het oppervlak plaats. De potentiële waterbergingsfunctie van het beekdal wordt niet onevenredig aangetast.
  • De doelstellingen van het Nieuw Limburgs Peil niet aangetast worden;

    Door herprofilering wordt de natuurlijke laagte in het noordoosten van het projectgebied benadrukt en zal de capaciteit om tijdelijk water te bufferen worden vergroot. Dit is conform de doelstellingen van het Nieuw Limburgs Peil.
  • Er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de aanwezige landschaps- en natuurwaarden;

    Naast bevordering van de infiltratie van hemelwater in het projectgebied, heeft de beoogde herprofilering een positief effect op creëren van een rustiger landschapsbeeld en blijft het roeren van de grond beperkt tot de huidige bouwvoor, waardoor mogelijke archeologische waarden worden gerespecteerd. De aanwezige landschaps- en natuurwaarden worden dan ook niet aangetast ten gevolge van de herprofilering.

  • Er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de waterhuishouding;

    Na de uitbreiding van het zonneveld is sprake van afstromend hemelwater dat vanaf de zonnepanelen valt op de onverharde ondergrond, waar het conform de huidige situatie kan infiltreren. De natuurlijke infiltratie verbetert door de herprofilering. Als gevolg van de ontwikkeling is verder geen sprake van afvalwater en er wordt geen grondwater onttrokken. Er vindt derhalve geen onevenredige aantasting van de waterhuishouding plaats.

Het criterium voor verlening van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van de herprofilering ter plaatse van de als 'Water' bestemde gronden betreft dat de werken of werkzaamheden slechts toelaatbaar zijn, indien de directe of indirecte gevolgen van deze werken/werkzaamheden niet mogen leiden tot een verstoring van het archeologisch materiaal; hiertoe wordt de Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek gehoord of een andere door Burgemeester en Wethouders aan te wijzen onafhankelijke erkende ter zake deskundige. In paragraaf 4.11.1 is nader onderbouwd dat tijdens het karterend onderzoek in 2004/2005 geen archeologische waarden binnen het projectgebied zijn aangetroffen. Het uitvoeren van aanvullend archeologisch onderzoek biedt geen meerwaarde. Op basis hiervan wordt geconcludeerd dat de werkzaamheden ten behoeve van de herprofilering van de bodem niet leiden tot indirecte of directe verstoring van het archeologisch materiaal.

Gelet op bovenstaande wordt geconcludeerd dat onderhavige ontwikkeling voldoet aan de criteria op basis waarvan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van de herprofilering ter plaatse van de als 'Agrarisch' en 'Water' bestemde gronden kan worden verleend.

Hoogspanningsverbinding

Binnen het projectgebied is een hoogspanningsverbinding (150 kV) aanwezig. In het vigerend bestemmingsplan is de hoogspanningsverbinding planologisch-juridisch gezien beschermd middels de dubbelbestemming 'Leiding' in combinatie met de aanduiding 'specifieke vorm van leiding - hoogspanningsverbinding en bebouwingsvrije zone'. Binnen de als 'Leiding' bestemde gronden zijn gebouwen niet toegestaan en zijn bouwwerken geen gebouwen zijnde uitsluitend toegestaan indien deze worden opgericht ten dienste van de bestemming (zoals meet- en regelkasten, afsluiterputten en hoogspanningsmasten). Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning hiervan afwijken ten behoeve van het oprichten van bouwwerken voor de op deze gronden liggende hoofdbestemmingen, mits hierbij uit hoofde van de veiligheid en de bescherming van de leidingen geen bezwaar bestaat. Hiervoor wordt door Burgemeester en Wethouders de beheerder van de betreffende leiding gehoord.

TenneT TSO B.V. (hierna TenneT) is de bij wet aangewezen beheerder van het Nederlandse 110 kV-, 150 kV-, 220 kV-, en 380 kV- hoogspanningsnet (HS-net) en verantwoordelijk voor een betrouwbare bedrijfsvoering van het hoogspanningsnet. De hoogspanningsverbindingen (HS-verbindingen) zijn van vitaal belang voor de elektriciteitsvoorziening in Nederland. TenneT wenst als netbeheerder dan ook geen (extra) risico te ondervinden op uitval hiervan.

De inrichting van het uit te breiden zonnepark Vinkenpeelweg bevindt zich gedeeltelijk binnen een strook grond die ten behoeve van de bovengrondse 150 kV-hoogspanningsverbinding Boekend - Californie is belemmerd met een zakelijk recht. Deze "belemmerde" strook wordt begrensd door zijden op 20 meter ter weerszijden van de hartlijn van de hoogspanningsverbinding (totale breedte 40 meter). Als voorwaarden voor de uitbreiding van het zonnepark binnen deze strook stelt TenneT het volgende:

  • De hoogspanningsmasten 14 en 15  moeten altijd (24 uur per dag) bereikbaar zijn en blijven, evenals de afspanportalen: 14A en 14B. Er dient daarom altijd een strook grond vrij te blijven voor de uitvoering van werkzaamheden, inspecties en dergelijke. Deze dient 40 x 40 meter te bedragen en moet vanaf de openbare weg via een vrije strook grond met een breedte van minimaal 5 meter bereikbaar zijn;
  • T.b.v. de brandwerendheid dienen de PV-panelen aantoonbaar gecertificeerd (typetest) te zijn en daarmee te voldoen aan de eisen als gesteld in de norm IEC-61730-2 klasse A;
  • In de nabijheid van de hoogspanningsverbinding kunnen EMC verschijnselen en/of interferentie optreden in en/of nabij de installatie(s) en/of bouwwerken van het te realiseren zonnepark. Indien blijkt dat maatregelen aan de installaties en/of het bouwwerk moeten worden getroffen om (EMC) beïnvloeding van de hoogspanningsverbinding te voorkomen, zijn de kosten voor deze te treffen maatregelen voor rekening van de eigenaar/ontwikkelaar van het te realiseren zonnepark;
  • Afrastering geplaatst in de lengterichting van de hoogspanningsverbinding dient ten minste om de 100 meter geaard te worden. Bij meer dan 1000 meter afrastering in de lengterichting van de hoogspanningsverbinding dient er door middel van het opnemen van isolatoren gesectioneerd te worden;
  • Het plaatsen van een trafostation in de belemmerde strook is niet toegestaan;
  • De eigenaar van het zonnepark is te allen tijde verantwoordelijk voor het veilig stellen van de installaties op het zonnepark ten behoeve van het door TenneT veilig kunnen uitvoeren van werkzaamheden aan de hoogspanningsverbindingen;
  • Indien het zonnepark op onderhavige locatie wordt gerealiseerd, worden TenneT en haar rechtsopvolgers gevrijwaard voor vorderingen tot vergoeding van schade door de aanwezigheid van en/of door uit te voeren werkzaamheden aan de hoogspanningsverbinding. Voorbeelden waarbij mogelijke schade (aan materieel) kan ontstaan zijn bijvoorbeeld het neervallen van materialen, ijs/sneeuw, drupwater(vervuiling), drones, vogels en/of andere nadelige beïnvloeding van de elektriciteitsopbrengst door bijvoorbeeld inductie, tijdelijk afdekken van de panelen, e.d. Hetzelfde geldt ook voor mogelijke schade zoals opwekkingsverliezen die kunnen gaan optreden als gevolg van onderhoud en/of beheer aan de hoogspanningsmasten, bijvoorbeeld als de masten periodiek (normaliter om de 10 jaar) worden geschilderd, waarbij mogelijk een gedeelte van de zonnepanelen moet worden afgedekt om verfspatten op te vangen.
  • Het zonnepark wordt voorzien van een hekwerk met een afsluitbaar toegangshek. Voor de bereikbaarheid van de masten wordt aan de netbeheerder toegang verschaft bij het toegangshek. Het hekwerk dient geopend te kunnen worden met een zogenaamde 'hoogspanningssleutel' zodat bevoegden van het zonnepark en/of netbeheerder zelf het hekwerk kunnen openen indien dat nodig  wordt geacht. Dat kan door toepassing van een sleutelkastje.

Indien genoemde voorwaarden in acht worden genomen, wordt geconcludeerd dat onderhavige ontwikkeling voldoet aan de criteria op basis waarvan de omgevingsvergunning voor het oprichten van bouwwerken geen gebouw zijnde binnen de beschermingszone van de hoogspanningsverbinding kan worden verleend. Op basis van de meest recente inrichtingstekening is een akkoord gekregen van TenneT. Vanuit TenneT bestaat de wens om het definitieve ontwerp voor de daadwerkelijke realisatie nog een keer te zien. Aan deze wens wordt invulling gegeven.

Voorwaardelijke verplichting

De algemene aanduidingsregels voor de aanduiding 'zone voorwaardelijke verplichting' (artikel 17.2) geven aan dat het gebruik volgens de bestemming alleen mogelijk is onder voorwaarden dat rekening moet worden gehouden met aanwezige (beschermde) flora en fauna, compenserende maatregelen voor de patrijs worden uitgevoerd en werkzaamheden onder toezicht worden uitgevoerd.

In het plangebied Californië I was sprake van een leefgebied voor de Patrijs. Buiten het gebied was een kleine populatie kamsalamanders aangetroffen. Voor de ontwikkelingen in het gebied zijn destijds compenserende maatregelen getroffen (uitgevoerd in 2006) en ontheffingen van de Flora- en Faunawet verleend.

Inmiddels is sprake van de Wet natuurbescherming. Uit zorgvuldigheid (algemene zorgplicht) en om te voldoen aan de algemene aanduidingsregels van het bestemmingsplan 'Californië 1' is voor de realisatie van zonnepark Vinkenpeelweg door Staro Natuur en Buitengebied een actualiserende quickscan flora en fauna uitgevoerd. De bevindingen en conclusies uit het onderzoek zijn nader toegelicht in paragraaf 4.10.

Op basis van diverse flora en faunaonderzoeken wordt gesteld dat in het projectgebied mogelijk verschillende soorten voorkomen die zijn beschermd onder paragrafen 3.1, 3.2 en 3.3 van de Wet natuurbescherming. Om mogelijke effecten te voorkomen zijn maatregelen voorgesteld die moeten worden gerespecteerd in het project en de aanvraag:

  • Werkzaamheden i.c. bouwrijp maken, moeten buiten het broedseizoen worden uitgevoerd;
  • Het dempen van de sloten mag alleen in de winterperiode tussen oktober t/m februari gebeuren of eerder als de sloten geheel droog zijn gevallen.

Hiermee wordt aan de voorwaardelijke verplichting voldaan.

Hoofdstuk 4 Sectorale aspecten

4.1 Milieu algemeen

Milieubeleid wordt steeds meer geïncorporeerd in andere beleidsvelden. Verbreding van milieubeleid naar andere beleidsterreinen is dan ook een belangrijk uitgangspunt. Ook in de ruimtelijke planvorming is structureel aandacht voor milieudoelstellingen nodig. De milieudoelstellingen worden daartoe integraal en vanaf een zo vroeg mogelijk stadium in het planvormingsproces meegewogen.

4.2 Bedrijven en milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (woningen) noodzakelijk. Voorgaande moet op twee manieren getoetst worden. Enerzijds wordt er gekeken of het perceel zelf veroorzaker is van hinder en anderzijds wordt bekeken of het perceel kwetsbaar is voor hinder. Voor de toetsing kan onder meer gebruik worden gemaakt van de VNG publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' waarin voor de onderscheiden bedrijfsactiviteiten generieke afstandsnormen zijn opgenomen. Dit betreffen conform jurisprudentie richtafstanden. Bij de toetsing van concrete situaties kan maatwerk nodig zijn. Afwijking van de generieke richtafstanden uit de VNG publicatie is hierbij mogelijk, mits dit goed kan worden gemotiveerd.

Hindergevoelige functie

Een zonneveld wordt niet aangemerkt als hindergevoelige functie. Milieubelasting uit de omgeving hoeft om deze reden niet te worden beoordeeld. Daarnaast geldt dat de realisatie van het zonneveld ook niet leidt tot belemmeringen voor omliggende functies. Ook hier geldt dat met de realisatie van een zonneveld geen sprake is van een hindergevoelige functie en dat er daarom geen beperkingen optreden ten aanzien van de duurzame ontwikkeling van omliggende hinderveroorzakende functies.

Hinderveroorzakende functie

Een zonneveld vormt geen milieuhinderlijke bedrijfsactiviteit in termen van milieuzonering. Eventuele geluidhinder zou door transformatoren kunnen ontstaan. Hiervoor kan worden aangesloten bij “Elektriciteitsdistributiebedrijven” (SBI 35) uit de VNG-publicatie “Handreiking Bedrijven en Milieuzonering”. Het gehele zonnepark wekt in totaal maximaal 28 MW op (dit is het piekvermogen bij optimale omstandigheden). Als sprake is van één installatie kan worden aangesloten bij categorie C2 (10-100 MVA) uit SBI 35, waarvoor een richtafstanden gelden van 50 meter voor geluid en 30 meter voor gevaar. Echter zijn de individuele transformatoren van zonneparken vergelijkbaar met die in woonwijken, ongeacht de grootte van een zonnepark, dus bij categorie C1 (< 10 MVA). Dit wordt door jurisprudentie bevestigd (201809430/1/A1). De te hanteren richtafstanden bedragen hiermee 30 meter voor het aspect geluid en 10 meter voor het aspect gevaar.

Voor de op te richten transformatorstations wordt deze minimale afstand gehanteerd tot de meest dichtbij gelegen gevoelige bestemmingen. Onderhavige ontwikkeling leidt daarmee niet tot een aantasting van het woon- en leefklimaat van omliggende gevoelige functies.

Geconcludeerd wordt dat het aspect bedrijven en milieuzonering de ontwikkeling niet in de weg staat.

4.3 Bodem

Indien sprake is van een planologische functiewijziging, dient te worden bezien of de milieu-hygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse geschikt is voor het voorgenomen gebruik.

Actualiserend vooronderzoek

Voor bestemmingsplan 'Californië 1' is door Arcadis in 2012 een actualiserend vooronderzoek uitgevoerd voor de periode 2005 tot 2012 (zie ook bijlage Bijlage 7). Op basis van het actualiserend vooronderzoek is geconcludeerd dat de milieuhygiënische bodemkwaliteit geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkelingen binnen het onderzochte deel van het plangebied.

Historisch bodemonderzoek

Om inzichtelijk te krijgen of in de periode tussen 2012 en januari 2020 eventueel bodembedreigende en/of, bodemverontreinigende activiteiten hebben plaatsgevonden die van invloed zijn op de bodemkwaliteit of dat relevante bodemonderzoeken zijn uitgevoerd, is door Aelmans Eco een actualiserend historisch bodemonderzoek uitgevoerd (d.d. 20 juni 2019, rapportnr. E198639.002, tevens toegevoegd als Bijlage 8). De onderzoekslocatie van dit historisch bodemonderzoek wordt gevormd door o.a. de restpercelen Horsterweg Noord, Horsterweg Zuid en Sevenumseweg. Het doel van het historisch bodemonderzoek is het verkrijgen van een indicatie of de bodem ter plaatse van de onderzoekslocatie is verontreinigd.

Op basis van het verrichte historisch bodem onderzoek kan het volgende worden gesteld. Uit de eerder uitgevoerde bodemonderzoeken blijkt, dat de bodem alhier niet tot licht verontreinigd is met enkele parameters (zware metalen, PAK en minerale olie). Het grondwater is plaatselijk licht tot sterk verontreinigd met diverse zware metalen. Deze grondwaterverontreiniging kan als gebiedseigen beschouwd worden, daar door de slechte buffering van de zandgrond de neergeslagen zware metalen uit de lucht snel uitspoelen naar het grondwater. Derhalve is een nader onderzoek naar het grondwater niet noodzakelijk en doelmatig.

Op basis van de historische gegevens en de terreininspectie, worden geen bodemverontreinigingen verwacht die veroorzaakt zijn door een additionele puntbron. De onderzoeksresultaten van de eerder uitgevoerde onderzoeken zijn nog steeds representatief voor de huidige situatie. Er zijn vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen en/of bezwaren tegen het oprichten van een zonnepark alhier.

Er geldt dat niet alle gronden binnen het projectgebied zijn onderzocht. Het perceel kadastraal bekend als gemeente Grubbenvorst, sectie L, nummer 1004 en de gronden die zijn gelegen tussen het reeds vergund zonnepark Vinkenpeelweg en de restpercelen Horsterweg Noord, Horsterweg Zuid en Sevenumseweg zijn buiten de scope van het actualiserende historisch bodemonderzoek gebleven. Dit komt omdat de uitbreiding van het zonneveld oorspronkelijk niet op deze gronden was voorzien. Voor deze gronden geldt dat op basis van het onderzoek van Arcadis d.d. 2012 is geconcludeerd dat de milieuhygiënische bodemkwaliteit van de gronden geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkelingen. Uit de voorhanden zijnde historische informatie, zijn er geen aanwijzingen aangetroffen die duiden op de aanwezigheid van mogelijke bodemverontreinigingen en/of bodembedreigende activiteiten die na 2012 binnen dit deel van het projectgebied hebben plaatsgevonden. Daarnaast zijn tijdens de terreininspectie op naastgelegen percelen geen aanwijzingen geweest welke zouden kunnen wijzen op enige vorm van bodemverontreiniging. Ook ten aanzien van deze locatie zijn daarom vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen en/of bezwaren tegen het oprichten van een zonnepark te verwachten.

Aanvulling Historisch bodemonderzoek

Op 3 juni 2021 heeft een aanvulling c.q. update op het historisch bodemonderzoek plaatsgevonden (Aelmans Eco, rapportnr. E190715.005.R1/TRE, zie ook bijlage). Het doel van het historisch bodemonderzoek, is inzicht te krijgen of op de locatie en de directe omgeving hiervan potentieel bodem verontreinigende en/of bodembedreigende (bedrijfsmatige) activiteiten hebben plaatsgevonden, die van invloed zijn geweest op de lokale milieu hygiënische bodemkwaliteit. Hierbij wordt een inschatting gemaakt van de aard, mate, oorzaak en ligging van de eventuele bodemverontreinigingen en/of verontreinigingsbronnen. Voor het onderzoek is gebruik gemaakt van de richtlijnen die gehanteerd zijn in de Nederlandse Voornorm 5725 (NEN-5725:2017); "Bodem - Landbodem - Strategie voor het uitvoeren van milieu hygiënisch vooronderzoek".

Gedurende het onderzoek zijn geen wijzigingen aangetroffen ten opzichte van het eerder uitgevoerde historisch bodemonderzoek die duiden op de aanwezigheid van mogelijke bodemverontreinigingen en/of bodembedreigende activiteiten. Daarnaast zijn tijdens de terreininspectie, geen aanwijzingen geweest welke zouden kunnen wijzen op enige vorm van bodemverontreiniging. Er is geen aanleiding om aan te nemen, dat er sterke verontreinigingen aanwezig zijn, die veroorzaakt zijn door eventuele puntbronnen.

Er zijn vanuit milieuhygiënisch oogpunt, geen belemmeringen c.q. bezwaren voor het ontwikkelen van een zonnepark.

Conclusie

Op basis van de uitgevoerde bodemonderzoeken zijn vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen en/of bezwaren tegen het oprichten van een zonnepark binnen het projectgebied te verwachten. Verder geldt dat op locatie geen sprake is van gedempte sloten of puinpaden, waardoor het gebied onverdacht is voor asbest of andere bodemverontreinigingen die de ontwikkeling onmogelijk zouden maken. Bodemonderzoeken die zijn uitgevoerd ten tijde van het vaststellen van het bestemmingsplan bevestigen de aannames.

Aangezien een zonneveld met alle componenten geen bodemgevoelige functie betreft, is het uitvoeren van een verkennend bodemonderzoek niet noodzakelijk. Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor onderhavige ontwikkeling.

4.4 Geluid

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient op basis van de Wet geluidhinder onderzocht te worden of sprake is van geluidsoverlast, in het bijzonder in verband met verkeer of bedrijven. Bij een zonnepanelenweide produceren transformatoren geluid. Het gaat hier om een licht zoemend geluid, maar dit is geen relevante geluidsbelasting. Het betreft hierbij transformatoren die vergelijkbaar zijn aan die in woonwijken. Dit wordt door jurisprudentie bevestigd (201809430/1/A1).

Voor transformatorstations geldt conform de VNG brochure 'Bedrijven en milieuzoneringen' een te hanteren afstand van 30 meter ten aanzien van het aspect geluid. De situering van de transformatorstations wordt zorgvuldig gekozen zodat deze minimale afstand tot de meest dichtbij gelegen gevoelige bestemmingen gehanteerd wordt. Dat wil zeggen: er worden geen transformatorstations opgericht binnen een afstand van 30 meter tot het bouwvlak van omliggende gevoelige bestemmingen (zoals woningen). Zoals te zien op de inrichtingstekening (Bijlage 5) bevinden de transformatorstations zich op een afstand van > 30 m tot aan de meest nabijgelegen woonbestemming.

Daarnaast vormt het zonnepanelenpark op zichzelf geen geluidgevoelig object. Onderhavige ontwikkeling voorziet dan ook niet in het toevoegen van een geluidsgevoelig object.

Het aspect geluid vormt derhalve op basis van het voorgaande geen belemmering voor onderhavige ontwikkeling.

4.5 Luchtkwaliteit

Op basis van de Wet luchtkwaliteit, welke onderdeel uitmaakt (hoofdstuk 5) van de Wet Milieubeheer, gelden milieukwaliteitseisen voor de luchtkwaliteit. Deze kwaliteitseisen zijn door middel van grenswaarden vastgelegd voor de luchtverontreinigingcomponenten stikstofdioxide (NO2), zwevende deeltjes (PM10 of fijnstof), zwaveldioxide (SO2), lood (Pb), benzeen (C6H6) en koolmonoxide (CO). De grenswaarden gelden overal in de buitenlucht.

Hoofdstuk 5 van de Wet Milieubeheer maakt onderscheid tussen projecten die „Niet in betekenende mate" (NIBM) en „In betekenende mate" (IBM) bijdragen aan de uitstoot van luchtverontreinigende stoffen. In de regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen die NIBM zijn. Deze NIBM projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

Als een ontwikkeling strekt tot het realiseren of wijzigen van bronnen van luchtverontreiniging, die leiden tot een toename van de hoeveelheid luchtverontreiniging, dan moet onderzoek naar de exacte gevolgen voor de luchtkwaliteit uitgevoerd worden. In de Regeling NIBM zijn categorieën van gevallen aangewezen die worden aangemerkt als NIBM projecten. Voor plannen die niet bestaan uit louter kantoren en/of woningen, de zogenoemde gemengde programma's met bijv. winkels en (agrarisch)bedrijven, biedt de wet (art. 5.16 Wm, eerste lid, onder c) de mogelijkheid om het aannemelijk te maken dat die plannen in niet-betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit.

Het project gaat in de gebruiksfase niet gepaard met verbranding van (fossiele)brandstoffen. Ook is er geen sprake van een significante verkeersaantrekkende werking. In de gebruiksfase vindt incidenteel verkeer plaats die samenhangt met het beheer en onderhoud van de zonnepanelenweide. Luchtverontreinigende stoffen zijn daardoor niet aan de orde.

Voor de beperkte uitbreiding van het reeds vergunde zonneveld dient dus aannemelijk te worden gemaakt dat deze NIBM bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Dit wordt gedaan aan de hand van de zogeheten NIBM-tool. Uit de NIBM-tool blijkt dat tot een verkeersgeneratie van 1.055 voertuigbewegingen per etmaal, waarvan het aandeel vrachtverkeer 5% bedraagt, een ontwikkeling NIBM bijdraagt aan de luchtkwaliteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.GRZONVINKENPW-OVV1_0017.png"

Figuur 17: Weergave NIBM-tool

Het voornemen leidt tot een aanzienlijk kleinere toename aan verkeersbewegingen. Het plan kan derhalve worden aangemerkt als NIBM. Het aspect luchtkwaliteit staat de realisatie van het plan dan ook niet in de weg

4.6 Externe veiligheid

De doelstelling van het externe veiligheidsbeleid is het realiseren van een veilige woon- en leefomgeving door het beheersen van risico's van industriële activiteiten met opslag en transport van gevaarlijke stoffen. Het beleid is er op gericht te voorkomen dat er te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden. Burgers mogen voor de veiligheid van hun omgeving rekenen op een minimum beschermingsniveau (plaatsgebonden risico). Daarnaast moet de kans op een groot ongeluk met meerdere slachtoffers (groepsrisico) worden afgewogen en verantwoord bij ruimtelijke ontwikkelingen binnen het invloedsgebied van een risicobron.

BEVI

De risiconormen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in het BEVI. In dit besluit zijn milieukwaliteitseisen op het gebied van externe veiligheid geformuleerd. Het BEVI verplicht het bevoegd gezag op basis van de Wet milieubeheer om veiligheidsafstanden aan te houden tussen gevoelige objecten en risicovolle bedrijven. In het besluit zijn gevoelige objecten gedefinieerd als kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten.

Bevt

Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd. Daarmee wordt de opdracht aan het bevoegd gezag voor ruimtelijke besluiten nadrukkelijk vastgelegd om rekening te houden met de risico's van transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor. In het basisnet is de omvang voor de verschillende transportmodaliteiten vastgelegd. Nieuwbouw van (beperkt) kwetsbare objecten is niet toegestaan binnen de afstanden van het plaatsgebonden risico.

Conclusie

Een zonnepanelenweide is geen kwetsbaar of bekend kwetsbaar object in de zin van het Besluit externe veiligheid inrichtingen en Besluit externe veiligheid transportroutes (er zijn geen personen aanwezig). Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor onderhavige ontwikkeling.

4.7 (Brand)veiligheid, beheer en onderhoud

Vanuit veiligheidsoverwegingen worden, mede in overleg met de brandweer, de pv-panelen in vakken van maximaal 2.500 m² in een oost-westopstelling opgesteld. Tussen deze vakken worden brandgangen c.q. onderhoudspaden van circa 2,5 meter breedte aangelegd. Daarnaast is tussen de onderlinge rijen van pv-panelen een tussenruimte van 0,1 meter voorzien. De trafo's worden in het centraal gelegen, nog aan te leggen circa 4 à 5 meter brede onderhoudspad (oost-west) gepositioneerd.

Vooralsnog wordt bij brand in het zonnepark uitgegaan van gecontroleerd 'uitbranden' van een pv-vak. Bij de definitieve detailuitwerking wordt op basis van de installatie beoordeeld of een alternatief voor uitbranden wordt toegepast. Bij de afweging wordt rekening gehouden met de veiligheidsaspecten en aandachtspunten die de veiligheidsregio/ brandweer heeft meegegeven voor brand in de panelen, de omvormers, de trafo's en de groenvoorzieningen.

Deze aandachtspunten worden ook meegenomen bij de inrichting en het beheer van de groenstroken rondom het park. De afschakelvoorzieningen zijn hierbij in het bijzonder van belang. Ook wordt rekening gehouden met het realiseren van blusvoorzieningen. Dit wordt gedaan door het maken van goede opstelplaatsen voor de brandweer op locatie zodat ze ongehinderd water uit de diverse omliggende sloten kunnen pompen (> 60 m³ / uur ).

Beheer en onderhoud van de panelen vindt handmatig dan wel machinaal van bovenaf plaats. Dit wordt mede mogelijk gemaakt door werkplateaus die over de panelen heen kunnen rijden, vergelijkbaar met dak-wassers over glastuinbouwbedrijven. Dit is mogelijk in verband met de oost-westopstelling van de panelen. Daarnaast worden de panelen op frames gemonteerd, die minimaal 1,3 meter boven maaiveld staan. Beheer en onderhoud van groen-stroken dan wel bestrijding van ongedierte vindt handmatig onder de panelen plaats. Bovendien zal onder de panelen in verband met de beperkte lichtinval nauwelijks beheer nodig zijn. De installatietekeningen met maatvoering worden in het kader van de omgevingsvergunning bouwen aangereikt.

Overleg brandweer

Naar aanleiding van de opmerkingen vanuit de veiligheidsregio is overleg gevoerd met de regionale Brandweer (d.d. 29 april 2021). Hierbij is uitleg gegeven over het project en zijn op basis van het gesprek een aantal zaken aangepast. Hoofdzakelijk gaat het om:

  • Alle stations (transformatoren en inkoopstations) worden goed bereikbaar ogpesteld, aan een weg (puinverharding). De wegen zijn bereikbaar met zwaar materieel, zoals ook bluswagens;
  • De omvormers staan verspreid door het veld en niet samen gegroepeerd;
  • Noodschakelaars op inkoopstation/trafo's/omvormers zijn niet wenselijk in verband met vandalisme en aanvullend brandrisico door de schakelaars zelf. Bij de ingang van het terrein wordt daarom duidelijk vermeld via welk nummer de netbeheerder kan worden bereikt. Zij kunnen op afstand het gehele systeem afschakelen. Op dat moment blijven alleen de DC-delen onder spanning staan, maar dit is onvermijdelijk;
  • De transformatoren bevinden zich in containers. Deze 30 minuten WBDBO maken is in de praktijk niet haalbaar gezien de ventilatiebehoefte van de trafo's. Wel wordt gezorgd voor tenminste 1,50 m vrije ruimte rondom de container, waar bovendien geen begroeiing aanwezig is (puinverharding). Trafo's staan in alle gevallen ver weg van andere (brandbare) apparatuur;
  • De tussenafstanden tussen de verschillende 'tafels' variëren tussen de 1 - 2 meter. Hier tussenin groeit langzaamgroeiend gras, dat altijd kort wordt gehouden. Dit tezamen met de praktisch onbrandbare glas-glas zonnepanelen maakt brandoverslag tussen tafels vrijwel onmogelijk;
  • Er wordt voorzien in vlamdovende bekabeling tussen de vakken, aangezien kabels steeds ondergronds oversteken tussen tafels, met een dekking van tenminste 50cm;
  • Bluswatervoorziening: er worden twee putten geslagen met voldoende bluswatervoorziening;
  • De transformatorstations bevinden zich niet in de beschermde zone onder de hoogspanningskabels.

De aanpassingen zijn in de inrichtingstekening opgenomen (zie ook Bijlage 5 en verzonden aan de regionale Brandweer, die vervolgens zijn akkoord heeft gegeven.

4.8 Lichtreflectie en schittering

Het glazen oppervlak van zonnepanelen kan zorgen voor reflectie en daarmee voor hinder voor de omwonenden of gebruikers van de openbare ruimte. De hinder hangt af van de locatie (stand en hoogte spiegelend vlak) en de stand van de zon (de tijd en de tijd van het jaar). De hinder hangt af van de hoek van de invallende lichtstraal en daarmee van de hoek van de uitvallende lichtstraal. Hoe steiler de helling van de panelen, hoe groter de kans op hinder. Bij onderhavige uitbreiding van het zonneveld gaat het om een relatief lage maaiveldopstelling. Door de gekozen opstelling is de hellingshoek in onderhavige situatie maximaal circa 10 graden. Hinder door reflectie in de voorziene maaiveldopstelling is derhalve niet tot nauwelijks te verwachten. Daarnaast wordt gekozen voor zwarte panelen welke minder zonreflectie tot gevolg hebben. Tegenwoordig wordt ook gebruik gemaakt van hoogwaardige panelen die voorzien zijn van een anti-reflectieglas (gecoat glas). Dit heeft als voordeel dat de opgevangen energie zoveel mogelijk geabsorbeerd wordt en zodoende een hoog rendement oplevert.

Gelet op bovenstaande zal van hinder in de omgeving door lichtreflectie, spiegeling of schittering nauwelijks sprake zijn, zelfs niet in de wintermaanden wanneer bomen en struiken winterkaal zijn. Verder zal het zonneveld door de voorgenomen inpassingsmaatregelen beperkt zichtbaar zijn. Hierdoor wordt zal de mogelijkheid dat lichtschittering hinder oplevert beperkt.

4.9 Elektromagnetische straling

Het elektromagnetisch veld dat de pv-panelen zelf opwekken is erg zwak. Om de laagspanning van zonnepanelen geschikt te maken voor het elektriciteitsnet, zijn omvormers nodig. De omvormers bij zonnepanelen worden zowel in grootschalige zonnepanelen velden alsook op daken van woningen gebruikt en moeten zijn gecertificeerd. Magnetische velden van gecertificeerde omvormers liggen ruim onder de blootstellinglimiet ter voorkoming van nu bekende nadelige effecten voor de gezondheid ('state of the art'). In de blootstellingslimieten is rekening gehouden met de onzekerheden die in het wetenschappelijk onderzoek zitten door veiligheidsmarges op te nemen in de gecertificeerde toegestane limieten

De internationale commissie International Commission on Non-Ionizing Radiation Protection (ICNIRP) heeft blootstellingslimieten opgesteld voor elektromagnetische velden, die regelmatig worden geverifieerd. De limieten zijn gebaseerd op wetenschappelijk vastgestelde effecten die tijdens of kort na blootstelling kunnen optreden. De Europese Unie heeft alle lidstaten aanbevolen om de blootstellingslimieten van de ICNIRP na te leven ter bescherming van de bevolking. Deze limieten vormen ook een onderdeel voor de productveiligheidseisen voor apparatuur die in de handel worden gebracht.

De aanbevolen blootstellingslimiet voor magnetische velden van elektrische apparaten in en om het huis is 100 microtesla. Dat geldt ook voor elektriciteitsnetwerken (o.a. hoogspanningslijnen) in de buurt van woningen. Deze velden hebben een extreem lage frequentie van 50 hertz. De waarde van 100 microtesla wordt in Nederland op voor het publiek toegankelijke plaatsen bij het elektriciteitsnetwerk nergens overschreden.

Daarnaast geven leveranciers van de gebruikte omvormers en transformatoren aan dat het elektromagnetisch veld binnen enkele tientallen meters in alle gevallen lager is dan 0,4 microtesla. Dit betekent dat dit elektromagnetisch veld in de buurt bij de omliggende gevoelige bestemmingen (woningen) reeds lang verdwenen is en ook niet meer meetbaar is. Het is lastig om standaardwaarden bij de diverse componenten te noteren omdat het elektromagnetisch veld niet alleen door de trafo en de omvormen wordt bepaald, maar ook door de plaatsing en de directe omgeving.

De transformatorstations worden op ruime afstand van omliggende woningen gerealiseerd. Met het uitbreiden van het zonneveld is daarom niet te verwachten dat het elektromagnetisch veld tot problemen zou kunnen leiden.

Aangetoond is dat van hinder voor omwonenden door elektromagnetische straling geen sprake zal zijn.

4.10 Natuur

Bij nieuwe ruimtelijke ingrepen en activiteiten dient te worden nagegaan of deze ingrepen en /of activiteiten eventueel gevolgen hebben voor beschermde natuurgebieden en/of aanwezige dier- en plantensoorten (in de omgeving). Voor bescherming van gebieden en soorten is sinds 1 januari 2017 de Wet natuurbescherming (Wnb) van belang. Daarnaast is gebiedsbescherming vastgelegd in het Natuurnetwerk Nederland (NNN) (voorheen EHS genoemd). Wet- en regelgeving is bedoeld om soorten te beschermen, niet individuele planten of dieren. Het gaat erom dat het voortbestaan van de soort niet in gevaar komt.

Te allen tijde geldt dat de algemene zorgplicht van toepassing is. Dit houdt in dat handelingen die niet noodzakelijk zijn met betrekking tot de voorgenomen ingreep en die nadelig zijn voor de in en om het plangebied voorkomende flora en fauna, achterwege moeten blijven.

Voor onderhavig projectgebied zijn in de afgelopen jaren verschillende flora- en fauneonderzoeken uitgevoerd. In onderstaande paragrafen zijn de relevante conclusie en bevindingen voor de gebieds- en soortenbescherming en de te nemen matregelen opgenomen. Voor gedetailleerde beschrijvingen wordt verwezen naar de betreffende bijlagen.

4.10.1 Soortenbescherming

Onderzoek Natuurbalans-Limes (2003-2006)

Voor het bestemmingsplan 'Californië 1' is door Bureau Natuurbalans-Limes Divergens in 2003 een onderzoek uitgevoerd naar het voorkomen van flora en fauna. Hiertoe heeft in 2003, 2005 en 2006 (veld)onderzoek plaatsgevonden. In het plangebied Californië was sprake van een leefgebied voor de Patrijs. Buiten het gebied was een kleine populatie kamsalamanders aangetroffen. Voor de ontwikkelingen in het gebied zijn destijds compenserende maatregelen getroffen (uitgevoerd in 2006) en ontheffingen van de Flora- en Faunawet verleend (zie bijlage Bijlage 10).

Actualiserend onderzoek Staro (2019) 

Inmiddels is sprake van de Wet natuurbescherming. Uit zorgvuldigheid (algemene zorgplicht) en om te voldoen aan de algemene aanduidingsregels van het bestemmingsplan 'Californië 1' is voor de realisatie van de vier zonnevelden Californië (Nieuw Erf, Horsterweg Noord, Horsterweg Zuid en Sevenumseweg), door Staro Natuur en Buitengebied een actualiserende quickscan flora en fauna uitgevoerd (bijlage Bijlage 11). Op basis van de quickscan flora en fauna wordt het volgende geconcludeerd c.q. geadviseerd:

  • 1. Het bouwrijp maken van de akkers dient te gebeuren buiten het broedseizoen van vogels en wanneer er zeker geen broedgeval aanwezig is.
  • 2. Mogelijk komt teunisbloempijlstaart voor in de akkerranden. Indien de akkerranden met teunisbloem worden vernietigd bij de voorgenomen plannen, dient nader onderzoek plaats te vinden naar de aanwezigheid van teunisbloempijlstaart. Dit onderzoek dient te worden uitgevoerd door het zoeken naar rupsen op de waardplanten in de periode juni - september. Ook wordt geadviseerd om de randen van het zonnepark in te zaaien met onder andere teunisbloem.
  • 3. Voor vleermuizen zijn de laanbomen mogelijk onderdeel van vliegroutes, indien de bomen aan de rand van het plangebied worden gekapt is nader onderzoek nodig en mogelijk moet een ontheffing worden aangevraagd.
  • 4. Voor kamsalamander, vinpootsalamander, Alpenwatersalamander en poelkikker is het plangebied mogelijk geschikt als voortplantingshabitat en land- en overwinteringshabitat. Indien de structuurrijke akkerranden niet behouden blijven, dient nader onderzoek te worden uitgevoerd. Uit het nader onderzoek blijkt wat de effecten van de werkzaamheden zijn en of een ontheffing van de verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming dient te worden aangevraagd.
  • 5. Mogelijk komen in de akkerranden en het structuurrijke gedeelte in het zuidoosten van het plangebied hazelworm en levendbarende hagedis voor. In de provincie Limburg geldt buiten de kwetsbare periode voor deze soorten een vrijstelling. Dit houdt in dat bij werkzaamheden in de periode 15 augustus t/m september geen extra rekening gehouden hoeft te worden met deze soorten. Buiten deze periode wel en is mogelijk een ontheffing van de Wet natuurbescherming nodig.
  • 6. Voor alle soorten in het plangebied geldt de Algemene zorgplicht, bij uitvoering van handelingen moeten negatieve gevolgen zoveel mogelijk worden voorkomen, beperkt of ongedaan worden gemaakt. Bij het verwijderen van vegetatie dient rekening gehouden te worden met kleine zoogdieren en amfibieën die daar mogelijk verblijven.

Om de biodiversiteit te behouden en te vergroten in het plangebied kan nog een aantal maatregelen worden genomen: om het foerageergebied van vogels, vleermuizen en grondgebonden zoogdieren te verbeteren kan gekozen worden voor het inzaaien van de randen van de zonneakkers met een bloemrijk zaadmengsel. Indien voor plantensoorten gekozen wordt waar tussen grondbroedende vogels kunnen schuilen voor roofdieren biedt dit veel meerwaarde. Ook kan worden gekozen voor een bloemenrijk zaadmengsel zodat insecten (bijen, vlinders, zweefvliegen en dergelijke) worden aangetrokken tot het zonnepark. De insecten kunnen weer dienen als voedsel voor onder andere vogels, vleermuizen en grondgebonden zoogdieren.

Voor vogels, vleermuizen, grondgebonden zoogdieren en amfibieën zijn de structuuren bloemrijke akkerranden een belangrijk onderdeel van het leefgebied (foerageer- en verblijfmogelijkheden). Het is aan te raden deze akkerranden te behouden. Voor steenmarter, bunzing, hermelijn en wezel zijn de akkerranden mogelijk belangrijke migratieroutes.

Aanvullende memo flora en fauna (2020)

Aanvullend op de quickscan flora en fauna die in 2019 door Staro is uitgevoerd, is door Staro een memo opgesteld waarin een aanvullend onderzoek en de resultaten hiervan zijn beschreven in verband met een extra uitbreiding van het plangebied. De extra uitbreiding heeft betrekking op de gronden die tussen het reeds vergund zonnepark Vinkenpeelweg en de restpercelen Horsterweg Noord, Horsterweg Zuid en Sevenumse weg zijn gelegen. Het aanvullend memo is als bijlage Bijlage 12 bij onderhavige ruimtelijke onderbouwing toegevoegd. Op basis van het aanvullend memo wordt geconcludeerd dat de volgende maatregelen dienen te worden genomen om te voorkomen dat de Wet natuurbescherming wordt overtreden in het plangebied:

  • 1. Indien delen van de ruigtevegetatie en niet behouden kunnen blijven, dient ook rekening gehouden te worden met de mogelijke aanwezigheid van levendbarende hagedis en met steenmarter door deze te verwijderen tussen 15 augustus en 15 oktober;
  • 2. Het dempen van de sloten dient te worden uitgevoerd in de periode begin oktober tot eind februari. Of eerder als de sloten geheel droog zijn gevallen;
  • 3. Het zonnepark wordt ingezaaid met een inheems bloemrijk kruidenrijkmengsel, waardoor het plangebied beschikbaar blijft als leefgebied en migratieroute voor insecten, amfibieën en kleine zoogdieren;
  • 4. Door faunapassages te creëren in het hekwerk kunnen kleine grondgebonden zoogdieren door het plangebied migreren en het zonnepark als onderdeel van het leefgebied gebruiken. Tevens kan voor deze soorten dekking worden gerealiseerd in het zonnepark, door kruidachtige vegetatie zoveel mogelijk te behouden en aan te leggen, inheems bloemrijk/kruidenrijk grasland in te zaaien, takkenrillen te plaatsen en struweel aan te planten.

Er geldt dat niet alle gronden binnen het projectgebied zijn onderzocht. Het perceel kadastraal bekend als gemeente Grubbenvorst, sectie L, nummer 1004 is buiten de scope van de quickscan flora en fauna en de aanvullende memo gebleven. Dit komt omdat de uitbreiding van het zonneveld oorspronkelijk niet ter plaatse van dit perceel voorzien was. Ten aanzien van ditt perceel geldt dat deze dezelfde landschaps-/gebiedskarakteristieken heeft als de aangrenzende, reeds onderzochte gronden. Om deze reden worden vorenstaande conclusies ook voor dit perceel overgenomen.

Conclusie

Binnen het projectgebied is met de diverse flora en faunaonderzoeken gesteld dat in het projectgebied mogelijk verschillende soorten voorkomen die zijn beschermd onder paragrafen 3.1, 3.2 en 3.3 van de Wet natuurbescherming. De conclusies en mitigerende maatregelen uit de onderzoeken dienen te worden gecombineerd en nageleefd. Indien dit wordt gedaan wordt een overtreding van de Wet natuurbescherming voorkomen. Het aspect soortenbescherming vormt geen belemmering voor onderhavige ontwikkeling.

4.10.2 Gebiedsbescherming
4.10.2.1 Natuurgebieden

Het projectgebied ligt op ca. 5 km afstand tot Natura 2000-gebied Maasduinen. Gezien deze relatief grote afstanden en de lokale aard van de voorgenomen ontwikkeling is het redelijkerwijs uit te sluiten dat negatieve effecten ontstaan op dit Natura 2000-gebied als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling. Dit betekent dat directe aantasting van Natura 2000-gebieden als gevolg van de bouwwerkzaamheden (storingsfactoren; oppervlakteverlies, verontreiniging, versnippering en mechanische verstoring, verstoring door geluid, licht, trillingen en visuele hinder) en het gebruik van het projectgebied op voorhand kan worden uitgesloten. Hierdoor kunnen alleen effecten optreden als gevolg van externe werking i.c. verzuring en vermesting door stikstof-depositie.

Daarnaast maakt het projectgebied ook geen onderdeel uit van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) en ligt op circa 70 meter van het meest nabijgelegen deel van het NNN. Het NNN is aan de overzijde van de Sevenumseweg gelegen. Door de barrièrewerking van de weg en de aard van onderhavige ontwikkeling, hebben de voorgenomen plannen geen (significant) negatief effect tot gevolg op de kernkwaliteiten van het NNN. Verder geldt dat het projectgebied niet is gelegen binnen of nabij de zilvergroene of bronsgroene landschapszones zoals aangeduid in het provinciaal omgevingsplan 2014 (POL).

4.10.2.2 Toets vergunningplicht Wnb

De voorgenomen bouw- en gebruiksactiviteiten voor het zonnepark kunnen leiden tot een toename in stikstofdepositie op beschermde Natura2000-gebieden, bijvoorbeeld door NOx-emissies afkomstig van verkeersbewegingen en mobiele werktuigen. Omdat natuurgebieden vaak gevoelig zijn voor stikstofdepositie en de stikstofbelasting nu al (te) hoog is, geldt een strikt beschermingsregime. Vanwege de uitspraak van de Raad van State van 29 mei 2019 dient vooraf te worden beoordeeld of door de uitbreiding van het zonnepark sprake is van significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen en of dat een natuurvergunning is vereist. Hiertoe is door Pouderoyen Tonnaer (d.d. 14 december 2020) een voortoets c.q. beoordeling ten aanzien van het aspect stikstof uitgevoerd. De voortoets c.q. beoordeling stikstof (inclusief toelichting) is als Bijlage 13 bij deze ruimtelijke onderbouwing toegevoegd.

Op basis van de voortoets c.q. beoordeling stikstof blijkt dat negatieve effecten op instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden ten gevolge van stikstof-depositie (NOx en NH3) met zekerheid kunnen worden uitgesloten. Ook andere negatieve effecten, zoals bijvoorbeeld verstoring, verdroging etc., zijn vanwege de afstand tot Natura 2000-gebieden met zekerheid uit te sluiten. De Wet natuurbescherming staat de ontwikkeling van het zonnepark dan ook niet in de weg.

4.11 Archeologie en cultuurhistorie

4.11.1 Archeologie

Ten aanzien van archeologie is het uitgangspunt dat het archeologisch erfgoed moet worden beschermd op de plaats waar het wordt aangetroffen. Dit vloeit voort uit het Europese Verdrag van Valetta (1992) inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed. Hieruit volgt dat bekende archeologische monumenten niet aangetast mogen worden en moet bij voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden met een hoge of middelhoge archeologische verwachtingswaarde, inventariserend en waarderend vooronderzoek plaatsvinden. Eventueel aangetroffen waarden dienen primair ter plekke (in situ) beschermd te worden dan wel - indien dat redelijkerwijs niet mogelijk is - door een opgraving (ex situ) te worden veilig gesteld.

De gemeente Horst aan de Maas beschikt over archeologisch beleid. Op basis hiervan wordt bepaald of voor een nieuwe ontwikkeling archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd. Met dit onderzoek wordt dan bepaald of in een gebied de archeologische resten aanwezig zijn die beschermd moeten worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.GRZONVINKENPW-OVV1_0018.png"

Figuur 18: Uitsnede archeologische beleidskaart Horst aan de Maas (2014)

Het projectgebied is gelegen in een gebied met lage archeologische verwachtingswaarde. Ten tijde van de uitwerking van bestemmingsplan 'Californië I' is in 2004/2005 reeds door RAAP een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 14). Het inventariserend onderzoek heeft binnen het plangebied 'Californië I' 14 vindplaatsen opgeleverd, die hoofdzakelijk vuurstenen werktuigen uit de Steentijd betreffen (Laat Paleolithicum, Mesolithicum en/of Neolithicum). Deze werktuigen zijn waarschijnlijk achtergebleven in het onderzoeksgebied tijdens de jacht en het verzamelen van voedsel. Derhalve representeren ze hoogstwaarschijnlijk geen archeologische vindplaatsen zoals kampementen, met uitzondering van één locatie, waar twee vuurstenen werktuigen tezamen zijn aangetroffen (vindplaats 9). Daarnaast zijn twee aardewerk fragmenten uit de Late Middeleeuwen aangetroffen. Deze kunnen hoogstwaarschijnlijk als bemestingsaardewerk geïnterpreteerd worden, dat via huisvuil op de akkers is terecht gekomen. Het aardewerk duidt dan niet op bewoningssporen uit de Late Middeleeuwen. Archeologische indicatoren uit de archeologische perioden sinds de Steentijd tot en met de Vroege Middeleeuwen zijn niet gevonden.

De archeologische vindplaatsen zijn onderzocht in relatie tot het bodemprofiel. Landbouw activiteiten zoals ploegen en egalisatiewerkzaamheden hebben de bodemprofielen bij alle archeologische vindplaatsen matig tot sterk verstoord. Derhalve zijn alle archeologische vindplaatsen gedeeltelijk aangetast of volledig vernietigd. Daarbij komt dat de vindplaatsen buiten het besluitgebied liggen.

Op basis van het archeologisch onderzoek is geconcludeerd dat ten aanzien van verstoorde gebieden met alleen vuursteen vindplaatsen en gebieden die duidelijke buiten de archeologische vindplaatsen liggen, geen restricties gelden ten aanzien van planvorming. Daarom wordt voor de realisatie van het zonneveld Nieuw Erf géén archeologisch vervolgonderzoek noodzakelijk geacht. Er gelden voor deze locatie ook geen restricties ten aanzien van planvorming. Om bovenstaande te verifiëren heeft KSP Archeologie een kort advies uitgebracht in relatie tot het bestaande archeologisch onderzoek dat is uitgevoerd voor de ontwikkeling van Californië. Aangegeven wordt dat, ondanks de wijzigingen in de onderzoeksopzet voor karterend onderzoek (2006, 2012), het onderhavige gebied voldoende is onderzocht door oppervlaktekartering

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat ter plaatse van het projectgebied tijdens het onderzoek in 2004/2005 geen archeologische waarden zijn aangetroffen. Het uitvoeren van aanvullend archeologisch onderzoek biedt, mede in relatie tot de realisatie van een zonnepark, geen meerwaarde. Het aspect 'Archeologie' vormt geen belemmering voor onderhavige ontwikkeling.

4.11.2 Cultuurhistorie

Per 1 januari 2012 is de Modernisering Monumentenzorg (MoMo) in Werking getreden. Als gevolg van de MoMo wijzigt het Bro (artikel 3.6.1, lid 2). Wat eerst alleen voor archeologie gold, geldt nu ook voor al het cultureel erfgoed. Dit is inmiddels ook doorvertaald in de Erfgoedwet. In een bestemmingsplan of ruimtelijke onderbouwing dient een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.

Het bevoegd gezag is daarmee dus verplicht om breder te kijken dan alleen naar het facet archeologie. Ook de facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.

Binnen het projectgebied zijn geen rijks- dan wel gemeentelijke monumenten aanwezig. Verder is het besluitgebied niet aangewezen als beschermd dorps- danwel stadsgezicht en is het besluitgebied niet gelegen nabij historische kernen en gehuchten. De ruimtelijke impact van het planvoornemen is beperkt door de landschappelijke inpassing.

Het aspect cultuurhistorische vormt dan ook geen belemmering voor onderhavige ontwikkeling.

4.12 Water

4.12.1 Beleid en regelgeving waterschap Limburg

Het projectgebied valt onder het beheer van Waterschap Limburg. Het beleid van het waterschap is gericht op het zo lang mogelijk vasthouden van gebiedseigen water, gecombineerd met het zoveel mogelijk scheiden van schoon en verontreinigd water. Het beleid van het waterschap is opgenomen in het Waterbeheerplan 2016-2021. Het waterbeheerplan beschrijft de doelen en inspanningen van het waterschap binnen de planperiode.

In het geval van een toename van het verhard oppervlak moet worden voldaan aan de regels die het waterschap hieraan stelt. Ten aanzien van initiatieven waarbij het verhard oppervlak toeneemt dient een zogenaamde watertoets te worden uitgevoerd.

4.12.2 Watertoets

Omvang ontwikkeling

Onderhavige ontwikkeling voorziet in een beperkte uitbreiding van een reeds vergund zonneveld Vinkenpeelweg. Het reeds vergund oppervlak aan zonnepanelen bedraagt ca. 127.000 m2. Het oppervlak aan zonnepanelen dat met onderhavige uitbreiding voorzien is bedraagt ca. 68.000 m2.

Na de uitbreiding bedraagt het totale oppervlakte aan zonnepanelen ter plaatse van het zonneveld Vinkenpeelweg ca. 195.000 m2. Hoewel sprake is van afstromend hemelwater dat valt op de onverharde ondergrond, waar het conform de huidige situatie kan infiltreren in de bodem, is een waterplan opgesteld. Het waterplan bouwt voort op waterplan dat in het kader van het reeds vergunde zonneveld is ontworpen. Middels het aangepaste waterplan wordt een integrale oplossing geboden voor de waterbergingsopgave ten gevolge van de totaalontwikkeling van het zonneveld Vinkenpeelweg. Het waterplan is toegevoegd als Bijlage 15.

Als gevolg van onderhavige ontwikkeling is geen sprake van afvalwater. Het waterplan gaat dan ook enkel in op de wijze van opvang en afhandeling van het hemelwater ter voorkoming na afstroming naar naastgelegen percelen/cq buiten het projectgebied.

Berging hemelwater

Voor de berekening van de waterberging is uitgegaan van:

  • Waterberging t.b.v. een bui van 100 mm in 24 uur. Het verhard oppervlak binnen het projectgebied bedraagt ca. 195.000 m2. Voor het project geldt derhalve bij een bui van 100 mm in 24 uur dat sprake is van 19.500 m³ regenwater dat afstroomt vanaf verhard oppervlak;
  • Op basis van een k-waarde van 0,45 – 0,75 m/dag zal het regenwater deels ter plekke naast en onder de panelen infiltreren. Daarnaast zal bij zware neerslag mogelijk sprake zijn van plasvorming en oppervlakkige afstroming;
  • Op basis van de Bodemkaart van Nederland is binnen het plangebied sprake van grondwatertrap V en gedeeltelijk VI. De gemiddeld hoogste grondwaterstand (trap V) bevindt zich op 0,4 m beneden maaiveld, de gemiddeld laagste grondwaterstand op meer van 1,2 m beneden maaiveld;
  • Regenwater valt in de huidige situatie op het onverharde maaiveld waar het infiltreert in de bodem. Op basis van de grondwatertrap en de k-waarde is de verwachting dat de bodem voldoende capaciteit heeft om hemelwater te kunnen bergen middels wegzijging;
  • Mocht water onverhoopt oppervlakkig afstromen, dan zal het water afstromen naar gecreëerde laagtes in het terrein, alwaar het water wordt vastgehouden en ter plekke kan infiltreren in de bodem.

Het plan voorziet in de volgende maatregelen om het hemelwater dat valt binnen het projectgebied binnen de projectgrenzen op te vangen en te laten infiltreren conform de huidige situatie:

  • Natuurlijke infiltratie op gehele veld tussen de panelen op het onverharde maaiveld. In eerste instantie wordt ervan uitgegaan dat de bodem ter plekke voldoende capaciteit heeft op het hemelwater ter plekke te laten infiltreren. Het totale projectgebied heeft een oppervlakte van ongeveer 235.000 m². De bodem heeft een k-waarde van 0,45 tot 0,75 m/dag, het grondwater bevindt zich op minstens 0,4 m beneden maaiveld. Ter plekke is sprake van een zandige bodem (met poriën van ongeveer 40%). Ter plekke kan in de bodem minstens (bij de hoogste grondwaterstand) 37.600 m³ aan hemelwater via wegzijging worden geborgen (= 235.000 m² x 0,4 m x 40%). De bodem zal derhalve voldoende capaciteit hebben om het hemelwater te kunnen bergen;
  • Verbetering van de natuurlijke infiltratie door:
    • 1. Herprofilering van het maaiveld ter bevordering van de infiltratie ter plekke naast en onder de panelen;
    • 2. Natuurlijke afvloeiing van hemelwater bevorderen en reguleren, waarbij willekeurige afstroming(en) en plasvorming(en) worden voorkomen;
    • 3. Het neerslagoverschot dat ter plaatse niet infiltreert, zal oppervlakkig afstromen naar lager gelegen delen van het projectgebied waar het tijdelijk wordt opgevangen en ter plaatse kan infiltreren;
    • 4. De watergang Achterste Vlinkenpeel wordt verlegd in zuidelijke richting. De voormalige watergang wordt gedempt tot infiltratiegreppel. Binnen deze greppel zal het afvloeiende hemelwater worden opgevangen, alwaar het kan infiltreren in de bodem.

Van afvloeiing naar gronden buiten het projectgebied zal geen sprake zijn. Door de huidige profilering van het maaiveld, als een soort kom met het laagste punt binnen het projectgebied, zal het afvloeiende hemelwater binnen het eigen terrein blijven.

Verlegging Achterste Vlinkenpeel en herprofilering Gekkengraaf

Het projectgebied wordt in de huidige situatie doorsneden door enkele watervoerende sloten en greppels. Ten behoeve van het efficiënter kunnen inrichten en benutten van het zonnepark, wordt de sloot Achterste Vlinkenpeel verlegd in zuidelijke richting en in combinatie met de Gekkengraaf deels geherprofileerd.

Ten behoeve van het glastuinbouwplan Californie 1 is destijds al een plan gemaakt om de watergang te verleggen en in combinatie met de Gekkengraaf te herprofileren. In het bestemmingsplan 'Californië 1' dat door de gemeente Horst aan de Maas is vastgesteld op 17 december 2017 is om die reden de verlegging van dit deel van de Achterste Vlinkenpeel al planologisch bestemd.

In afstemming met het waterschap is door de Essentie de verlegging van de Achterste Vlinkenpeel en de herprofilering van een deel van de Gekkengraaf uitgewerkt. Daarbij rekening houdende met kavels en leidingen in het gebied. De geplande ingrepen in het watersysteem zijn in onderstaande figuren aangegeven; Het betreft:

  • Dempen deel Achterste Vlinkenpeel
  • Realiseren nieuwe primaire watergang inclusief onderhoudsstrook aan zuidzijde
  • Aanbrengen van een duiker
  • Herstellen/herprofileren Gekkengraaf naar gewenste profiel

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.GRZONVINKENPW-OVV1_0019.png"

Figuur 19: Geplande ingrepen verlegging Achterste Vlinkenpeel en herprofilering Gekkengraaf

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.GRZONVINKENPW-OVV1_0020.png"

Figuur 20: Nieuwe profielen behorende bij geplande ingrepen

De geplande ingrepen zijn afgestemd met het waterschap en compenseren de nadelige effecten van een verlegging weg. De verlegging en herprofilering zoals voorzien met de voorgenomen maatregelen hebben geen negatieve gevolgen voor de afvoercapaciteit en de ontwateringsfunctie van het betreffende oppervlaktewater. Daarnaast is rekening gehouden met onderhoudspaden in de nieuwe situatie. Dit met het oog op het doelmatig kunnen voeren van onderhoud.

Middels een aparte omgevingsvergunningprocedure is het verleggen van de Achterste Vlinkenpeel en het herprofileren van een deel van de Gekkengraaf aangevraagd in het kader van het optimaliseren en effectiever realiseren van de bestaande vergunning voor een zonnepark. Op 2 februari 2021 heeft het dagelijks bestuur van Waterschap Limburg het ontwerpbesluit voor de watervergunning en leggerwijziging genomen (zie ook Bijlage 1 en Bijlage 2).

Waterberging t.b.v. de gebiedsopgave

Waterschap Limburg is momenteel in overleg met initiatiefnemer om binnen het projectgebied extra mogelijkheden voor waterberging te creëren. Dit omwille van de grotere gebiedsopgave van het waterschap. De hiermee gemoeide maatregelen worden in een aparte procedure uitgewerkt en behandeld.

Hoofdstuk 5 Haalbaarheid

5.1 Inleiding

Naast het toetsen van de ontwikkeling aan diverse milieu- en veiligheidsaspecten, dient de uitvoerbaarheid van het project ook beoordeeld te worden. Hierbij wordt gekeken naar de economische uitvoerbaarheid en de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

5.2 Economische uitvoerbaarheid

Het exploitatieplan biedt de grondslag voor het publiekrechtelijk kostenverhaal. In artikel 6.12, eerste en tweede lid, Wro is bepaald in welke situatie een exploitatieplan gemaakt moet worden. In artikel 6.2.1 Bro worden de bouwplannen aangewezen waarvoor de gemeenteraad een exploitatieplan moet vaststellen. Een exploitatieplan wordt gelijktijdig vastgesteld met het ruimtelijk plan (of zoals in dit geval een omgevingsvergunning) waarop het betrekking heeft. In welke gevallen kan worden afgezien van het vaststellen van een exploitatieplan is eveneens vastgelegd in de Wro c.q. het Bro. Van het vaststellen van een exploitatieplan kan worden afgezien indien het verplichte kostenverhaal anderszins is verzekerd. Daaraan wordt voldaan wanneer tussen de gemeente en de initiatiefnemer een zogenoemde anterieure overeenkomst wordt gesloten waarin het in kostenverhaal wordt voorzien. Het gaat bij dit planvoornemen om een private ontwikkeling waarbij het risico geheel wordt gedragen door de initiatiefnemer. Met de initiatiefnemer wordt een anterieure overeenkomst gesloten. Daarin wordt tevens een planschadeovereenkomst opgenomen. Er zijn voor de gemeente Horst aan de Maas geen kosten aan het planvoornemen verbonden. De kosten zijn daarmee in voldoende mater anderszins verzekerd.

5.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Naast de financiële uitvoerbaarheid is het ook belangrijk dat het plan maatschappelijk uitvoerbaar is. Van enige aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse van de directe omgeving van het projectgebied is door de optimale landschappelijke inpassing geen sprake. Daarnaast is actief ingezet op het creëren van draagvlak binnen de lokale gemeenschap.

Onderhavige ontwikkeling betreft een uitbreiding van een reeds bestaande vergunning voor het realiseren van een zonneweide aan de Vinkenpeelweg in glastuinbouwgebied Californië I te Grubbenvorst. Ten tijde van de verlening van deze eerste vergunning (2020) is reeds een start gemaakt met de omgevingsdialoog. Hiertoe is bilateraal contact geweest met alle direct omwonenden aan de Horsterweg en Sevenumseweg en Camping Californië. Algemene trend in de meningen van deze personen was dat zij een voorkeur hebben voor een zonneweide vergeleken met alternatieve bestemmingen zoals glastuinbouw, logistiek, opslag of andere activiteiten, omdat de impact op hun leefomgeving minimaal is.

Ook voor de voorgenomen uitbreiding van het reeds vergund zonnepark, is een omgevingsdialoog met de omgeving gevoerd. In deze dialoog is met name de landschappelijke inpassing uitgebreid aan bod geweest, met als resultaat dat de zonneweide voor de omwonenden uit het zicht onttrokken wordt door aan de randen van de zonneweide te voorzien in een robuuste landschappelijke inpassing (breed en vol).

De beoogde uitbreiding van het zonnepark Vinkenpeelweg ligt voor een groot deel binnen de contouren van het landschapsplan zoals reeds is voorzien voor het vergunde deel van het zonnepark. Met het uitbreidingsplan is met direct omwonenden opnieuw bilateraal contact geweest om hen te betrekken bij de gedetailleerde uitwerking van deze landschappelijke inpassing.

Ook de gemeente is betrokken in de omgevingsdialoog waar het de inrichting betreft van een aantal randen waar zij een direct belang bij heeft. Dat betreft in eerste instantie de inrichting van de strook langs de Vinkenpeelweg aan de oostzijde van de sloot Gekkengraaf. De gemeente heeft de wens hier een omgeving te creëren die aantrekkelijk is voor de migratie van de das. Hiervoor is initiatiefnemer samen met de gemeente overeengekomen hoe deze zone dient te worden ingericht (zie ook paragraaf 2.3.2 en Bijlage 6). Ten behoeve van de realisatie van de dassenmigratieroute, wordt door initiatiefnemer een deel van de reeds bestaande vergunning niet benut omdat verder van de sloot pas begonnen wordt met de bouw van de panelen. Daarnaast is overeengekomen dat langs de Horsterweg een robuuste groenzone van circa 10 meter wordt gecreëerd die mogelijkheden biedt voor migratie en huisvesting van diverse vormen van fauna, maar ook zorgt voor robuuste inpassing gezien vanaf de Horsterweg.

Verder geldt dat met dit planvoornemen, ondanks dat het een uitbreiding op een bestaande onherroepelijke vergunning betreft, toch de mogelijkheid wordt geboden om een substantieel bedrag van € 1.000.000 euro als garantiekapitaal uit te zetten bij burgers, waarbij inwoners van de gemeente Horst aan de Maas voorrang krijgen bij het intekenen. Dit is niet alleen voor de uitbreiding, maar een zeer substantieel deel van het gehele park dat reeds vergund is.

Door de afstemming die met alle direct omwonenden en de gemeente heeft plaatsgevonden, wordt niet verwacht dat er bezwaren zijn.

De onderhavige ruimtelijke onderbouwing wordt conform de wettelijke procedure die voor het verkrijgen van de vereiste omgevingsvergunning moet worden doorlopen, ter inzage gelegd. Gedurende die termijn kan een ieder wederom formeel reageren op het planvoornemen en zijn zienswijze geven en later eventueel bezwaar en vervolgens beroep instellen.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 De te volgen procedure

Deze ruimtelijke onderbouwing is opgesteld als onderdeel van de noodzakelijke omgevingsvergunningaanvraag. Er is omgevingsvergunning vereist voor de activiteit bouwen en voor de afwijking van het geldende bestemmingsplan. De omgevingsvergunning voor het RO-deel kan worden verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, sub a onder 3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

De Wabo bevat twee procedures voor het verkrijgen van een omgevingsvergunning, te weten de reguliere en de uitgebreide procedure. In het onderhavige geval, waarbij afgeweken wordt van het vigerende bestemmingsplan met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, sub a onder 3 Wabo, dient de uitgebreide procedure te worden gevolgd. Hieronder is de uitgebreide procedure schematisch weergegeven.

6.2 Vooroverleg

Conform artikel 6.18 Besluit omgevingsrecht en 3.1.1. Besluit ruimtelijke ordening vindt er voorafgaand aan de procedure vooroverleg plaats met ondermeer Provincie, het Waterschap en de Veiligheidsregio.

In dit kader heeft Provincie Limbug op 6 april 2021 kenbaar gemaakt geen aanleiding te zien om in de verdere procedure van de vergunning een zienswijze in te dienen, mits een aantal aandachtspunten adequaat wordt verwerkt. Het gaat hierbij om een beschrijving hoe het planvoornemen zich verhoudt tot de nog vast te stellen Omgevingsvisie en Omgevingsverordening (beide bevinden zich nu nog in ontwerp-fase) en een toetsing aan de Limburgse Zonneladder. Ook is gevraagd een passage op te nemen waar het gaat om de afstemming met, en een akkoord van de Regionale Energiestrategie Noord- en Midden Limburg en hoe dit initiatief binnen de Regionale Energiestrategie Noord- en Midden-Limburg past. Daarnaast is gevraagd beleid dat niet vigerend is te schrappen uit de onderbouwing. Naar aanleiding hiervan is onderhavige ruimtelijke onderbouwing aangepast.

Waterschap Limburg heeft op 22 maart 2021 kenbaar gemaakt met het planvoornemen akkoord te zijn, omdat het hemelwater in het projectgebied wordt opgevangen en geïnfiltreerd.

Veiligheidsregio Noord-Limburg heeft op 23 maart 2021 kenbaar gemaakt aanvullende maatregelen ten aanzien van de brandveiligheid noodzakelijk te achten. Hiertoe is nader overleg geweest met Brandweer Limburg-Noord. De aanvullende maatregelen zijn afgestemd met en akkoord bevonden door Brandweer Limburg-Noord. De hieruit volgende wijzigingen zijn in de inrichtingsschets en onderhavige ruimtelijke onderbouwing verwerkt.

6.3 Terinzagelegging ontwerp vergunning

De omgevingsvergunning wordt, inclusief deze ruimtelijke onderbouwing, conform de uitgebreide procedure (zie schema) gedurende zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze termijn kan een ieder reageren op het planvoornemen en zijn of haar zienswijze indienen. Gedurende deze termijn zijn er geen zienswijzen binnengekomen. Er zijn verder ook geen ambtshalve wijzigingen doorgevoerd.

6.4 Verlening vergunning

Op 9 november 2021 is het besluit genomen tot verlening van de omgevingsvergunning. In Bijlage 16 is de besluittekst opgenomen.