direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Californischeweg 10b, Grubbenvorst
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1507.GRCALIFORNISCHE10B-BPV1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel van het bestemmingsplan

Aan de Californischeweg 10b te Grubbenvorst, in het buitengebied van de gemeente Horst aan de Maas, ligt het bedrijf Euroveen B.V. BVB Substrates B.V. (Hierna BVB genoemd) het moederbedrijf van Veenproductenmaatschappij Euroveen B.V. is een familiebedrijf dat is opgericht in 1908. Het bedrijf richt zich op het produceren van substraten en heeft zes vestigingen.

Binnen BVB worden substraten gemaakt voor de glastuinbouw, de hobbysector, de champignonteelt, de teelt van zacht fruit en voor het segment Openbaar Groen. Euroveen gelegen te Grubbenvorst is één van deze zes vestigingen.

 

Het bedrijf heeft in het ter plaatse geldende bestemmingsplan de bestemming 'agrarisch hulp- en nevenbedrijf'. Dit bestemmingsplan is al meer dan 20 jaar oud en voorziet niet meer in een passende regeling ter plaatse.

Gelet op de groei van het bedrijf in de afgelopen jaren en de toekomstige groei, heeft de eigenaar / initiatiefnemer het bedrijf uitgebreid. Hierdoor is de mogelijkheid ontstaan het bestaande terrein efficiënter in te delen.

Het bedrijfsperceel valt binnen Greenport Venlo, en ligt in het zogenaamde Klavertje 4-gebied (in Klaver 11). Het initiatief tot verdere uitbreiding past niet binnen het ter plaatse geldende bestemmingsplan en het geldende bestemmingsplan is reeds verouderd. De initiatiefnemer wenst een passende regeling, die recht doet aan de bestaande situatie en de verdere uitbreiding. Middels het voorliggende bestemmingsplan wordt hieraan invulling gegeven.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het bedrijventerrein en daarmee het plangebied van dit bestemmingsplan ligt aan de Californischeweg 10b in Grubbenvorst. In de afbeelding hierna is het huidige feitelijk aanwezige en als zodanig in gebruik zijnde bedrijventerrein zichtbaar gemaakt middels een blauw kader. De uitbreiding ten opzichte van het bestaande terrein is voorzien ter plaatse van het rode kader. Tezamen vormen deze gebieden het plangebied van dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.GRCALIFORNISCHE10B-BPV1_0001.png"

Afbeelding 1: Ligging Euroveen aan Horsterweg, Californischeweg en A73, met blauw omlijnd het bestaande als zodanig in gebruik zijnde bedrijfsterrein, met het nog niet te behoeve van bedrijfsactiviteiten in gebruik zijnde uitbreidingsdeel, rood omlijnd weergegeven (bron: ESRI).

De Californischeweg vormt de zuidelijke begrenzing van het plangebied. De A73 begrenst het plangebied aan de oostzijde en de Horsterweg aan de westzijde. Ten noordwesten van de locatie ligt eveneens een agrarisch hulpbedrijf. De Californischeweg is de doorgaande weg tussen Grubbenvorst in het oosten en Sevenum in het westen en ontleent zijn naam aan het buurtschap Californië, dat ten zuidwesten van het plangebied ligt. De omgeving van het plangebied wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van overwegend agrarische gebieden, afgewisseld door bospercelen.

Het plangebied met daarop de bestaande bedrijfsbebouwing en opslagruimte en de locatie waar de uitbreiding van het bedrijfsterrein is geprojecteerd is in totaal circa 17 hectare groot. De percelen die deel uitmaken van het plangebied staan kadastraal bekend als gemeente Grubbenvorst, sectie L,
nummers 433, 435, 649 en 651.

1.3 Geldend bestemmingsplan

Deze paragraaf gaat in op het ter plaatse geldende bestemmingsplan en de relatie met het te nemen besluit.

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan ‘Buitengebied’, dat door de raad van de voormalige gemeente Grubbenvorst is vastgesteld op 13 november 1997 en door Gedeputeerde Staten van de provincie Limburg is goedgekeurd op 16 juni 1998. Ter plaatse van het plangebied zijn de bestemmingen 'Agrarische hulp- en nevenbedrijven (AH)', 'Agrarisch gebied (A)' en 'Landschapselementen' van toepassing.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.GRCALIFORNISCHE10B-BPV1_0002.png"

Afbeelding 2: Uitsnede plankaart vigerend bestemminsplan.

Op de navolgende afbeelding is de bestemming 'Agrarische hulp- en nevenbedrijven (AH)' op een luchtfoto geprojecteerd. Middels een rode lijn is het vigerende bouwvlak binnen de bestemming 'Agrarische hulp- en nevenbedrijven (AH)' weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.GRCALIFORNISCHE10B-BPV1_0003.png"

Afbeelding 3: Projectie plankaart bestemmingsplan 'Buitengebied' op luchtfoto voor zover het betreft de bestemming 'AH', met rood omlijnd het bouwvlak binnen de bestemming 'AH' en blauw omlijnd de begrenzing van het plangebied. Voor het deel waarop de verbeelding niet geprojecteerd is, geldt de bestemming 'Agrarisch'.

Ter plaatse van de bestemming 'Agrarische hulp- en nevenbedrijven (AH)' zijn de bebouwing, een deel van de opslagruimte en de parkeer- en entreevoorzieningen van het huidige bedrijf aanwezig. Herinrichting van dit gedeelte van het bedrijfsterrein past binnen het geldende bestemmingsplan. Ter plaatse is namelijk een agrarisch toeleveringsbedrijf toegestaan, met dien verstande dat gebouwen uitsluitend binnen het bouwvlak mogen worden gebouwd.

Voor de strook rondom de bestemming ‘Agrarische hulp- en nevenbedrijven’ geldt de bestemming ‘Landschapselement’. Binnen deze bestemming mag niet worden gebouwd en mogen op grond van het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied' ook geen bedrijfsactiviteiten plaatsvinden.

De uitbreiding van het bedrijf is voornamelijk voorzien ter plaatse van de bestemming 'Agrarisch gebied (A)', dat voor het overige deel van het plangebied dat binnen de kaders van het bestemmingsplan 'Buitengebied’ valt, van toepassing is.

Een gedeelte van dit gebied is aan de hand van vrijstellingen en mondelinge toezeggingen van de gemeente reeds voor opslagdoeleinden in gebruik genomen. Dit betreft echter een tijdelijke oplossing. De situatie is niet duurzaam planologisch geregeld. Ter plaatse van deze agrarische bestemming is het gebruik van de gronden voor bedrijfsdoeleinden niet toegestaan.

Om de uitbreiding van het bedrijf ter plaatse van de agrarische gronden mogelijk te maken dient het bestemmingsplan te worden herzien. Voorliggend bestemmingsplan maakt de gewenste ontwikkeling mogelijk. Ook voorziet dit bestemmingsplan in flexibiliteit voor (eventuele) toekomstige ontwikkelingen.

1.4 Leeswijzer

Deze toelichting bestaat uit de volgende delen. Na deze inleiding volgt hoofdstuk 2 met een beschrijving van het plangebied. In hoofdstuk 3 wordt het plan getoetst aan het geldende ruimtelijke beleid. Hoofdstuk 4 bevat een beschrijving van de te regelen ruimtelijke ontwikkeling zelf. Vervolgens geeft hoofdstuk 5 inzicht in de relevante milieu-planologische aspecten. De uitvoerbaarheid is verwoord in hoofdstuk 6 en ten slotte bevat hoofdstuk 7 de juridische toelichting.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het plangebied

2.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt de ligging van het plangebied op gemeentelijk niveau en de feitelijke situatie van het plangebied beschreven. Ook wordt er ingegaan op de aanwezige ruimtelijk-functionele structuur van het plangebied en omgeving.

2.2 Ruimtelijke structuur

Hierna wordt eerst in gegaan op de ligging van het plangebied in groter verband, waarbij eerst naar de regio wordt gekeken, om vervolgens in te zoomen op de directe omgeving. Daarna wordt ingegaan op het terrein van Euroveen zelf en de toekomstige uitbreiding.

2.2.1 Plangebied in groter verband

In de afbeelding hierna is de ligging van het bedrijf (binnen rood kader) in groter vergand in beeld gebracht. Het bedrijf ligt in een omgeving met veel bedrijvigheid en glastuinbouw en direct aan de A73. De A67 ligt op enige afstand ten zuiden van het bedrijf. Het plangebied ligt als het ware tussen de kernen Grubbenvorst aan de oostzijde en Sevenum aan de Westzijde. Ten oosten van de A73 is sprake van een rationeel verkaveld agrarisch gebied. Ten noorden van het plangebied, ten westen van de A67, is ontwikkeling van bedrijvigheid voorzien.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.GRCALIFORNISCHE10B-BPV1_0004.png" Afbeelding 4: ligging Euroveen (rood kader) in groter verband. (bron: Esri)

Aan de noordzijde van het plangebied ligt op enige afstand een ander bedrijf. Bebouwing van dat bedrijf staat op ca. 70 meter uit de grens van het plangebied. De geluidwal met beplanting langs de A73 vormt de oostelijke grens van het plangebied. De zuidzijde van het plangebied wordt deels begrensd door de Californischeweg. Ten zuiden van de Californischeweg liggen gronden die overwegend open van karakter zijn. Er is in beperkte mate beplanting aanwezig op deze percelen. Een perceel doet dienst als bos. In 'de oksel' van het plangebied is sprake van bebouwing met daarbij opgaande beplanting / bomen. Daarnaast liggen hier onbebouwde agrarische gronden.

Aan de westzijde van de Horsterweg ligt een camping omgeven door opgaand groen. Zowel de Horsterweg als de Californischeweg zijn voorzien van een vrijliggend fietspad en worden begeleid door bomen.

2.2.2 Plangebied

Binnen het grootste deel van het plangebied zijn bebouwing, bouwwerken en dergelijke aanwezig. In de luchtfoto hierna zijn bebouwing, opstallen en voorzieningen zichtbaar binnen de rode cirkel.

De bebouwing op het terrein bestaat overwegend uit loodsen met een hoogte tot circa 13 meter. De loodsen zijn voorzien van een kap. Het kantoorgebouw nabij de entree aan de Californischeweg is circa 8 meter hoog, bestaande uit twee bouwlagen met een plat dak.

Op het terrein vindt ook opslag van materialen plaats, afgeschermd door keerwanden. Parallel aan de A73 staat een keerwand met daar tegenaan een grondwal (richting A73). Ook aan de zuid- en westzijde bevinden zich afschermende voorzieningen in de vorm van beplanting en grondwallen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.GRCALIFORNISCHE10B-BPV1_0005.png"

Afbeelding 5: Ligging huidig terrein van Euroveen (rood kader) in kleiner verband (bron: Esri).

Het terrein wordt uitgebreid met een perceel met onbebouwde agrarische grond. Dit perceel wordt als het ware ingesloten tussen het bestaande bedrijventerrein en de Horsterweg. In de afbeelding hierna is deze uitbreiding nogmaals apart aangeduid. Ook de foto's hierna geven een indruk van dit terrein in de huidige situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.GRCALIFORNISCHE10B-BPV1_0006.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.GRCALIFORNISCHE10B-BPV1_0007.png"

Afbeeldingen 6 en 7: Impressie bestaande situatie onbebouwd in agrarisch gebruik zijnd perceel.

2.3 Functionele structuur

Hierna wordt eerst ingegaan op het plangebied in groter verband, waarna aan de hand van de structuurvisie voor het plangebied en directe omgeving wordt ingegaan op het toekomstbeeld voor Klavertje 4, waarvan het plangebied deel uitmaakt.

Aan de noordzijde van het plangebied begrenst een ander bedrijf het terrein. De hoofdactiviteiten van dit bedrijf bestaan uit grondwerk, loonwerk, recycling en transport.

De geluidwal langs de A73 vormt de oostelijke grens van het plangebied. Ten oosten van de A73 is sprake van een open, rationeel verkaveld agrarisch gebied.

De zuidzijde van het plangebied wordt deels begrensd door de Californischeweg. Ten zuiden van de Californischeweg liggen gronden die agrarisch in gebruik zijn of als bos. In 'de oksel' van het plangebied is sprake van agrarische gronden en bedrijvigheid met daarbij woningen. Direct ten zuiden van het westelijke deel van het plangebied staat een woning aan de Horsterweg.

Aan de westzijde van de Horsterweg ligt een camping (met bijbehorende bebouwing / woning). Zowel de Horsterweg als de Californischeweg zijn voorzien van een vrijliggend fietspad.

Structuurvisie Klavertje 4

De afbeelding hierna bevat een uitsnede van de kaart van de structuurvisie Klavertje 4 die is opgesteld voor gehele greenport Venlo (2012). Uit dit kaartbeeld en de structuurvisie zelf blijkt dat er ontwikkeling van bedrijvigheid is voorzien. Het gaat om glastuinbouw, maar ook om andere soorten bedrijvigheid.De bedrijvigheid binnen Klavertje 4 focust zich op agribusiness, glastuinbouw, (agro-) logistiek, bijpassende industrie en dienstverlening en onderzoeks- en onderwijsinstellingen. Het plangebied van dit bestemmingsplan maakt onderdeel uit van Klaver 11. Ter hoogte van het plangebied (binnen de rode cirkel) voorziet de structuurvisie agribusiness, waarbinnen de al aanwezige bedrijven gehandhaafd blijven.


Bij de ruimtelijke uitwerking van het gebied (verkaveling/bestemmingsplan) spelen de volgende aspecten een rol binnen Klaver 11:

  • aanwezige bedrijven in het gebied.
  • wenselijke omvang en vorm van de kavels.
  • ligging, functie en inpassing van de Gekkengraaf.
  • aanwezigheid van een 150 kV-hoogspanningsverbinding.
  • ontsluiting.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.GRCALIFORNISCHE10B-BPV1_0008.png"

Afbeelding 8: Ligging Euroveen (rode cirkel) binnen Greenport Venlo.

Het handhaven van het bestaande bedrijf zoals aanwezig en de ontwikkeling / uitbreiding die is voorzien, sluiten aan bij hetgeen is opgenomen in de structuurvisie Klavertje 4.

Huidige functionele structuur Euroveen

In de huidige situatie is de bebouwing met daarin kantoorvoorzieningen, productielijnen en binneopslag geconcentreerd aan de zijde van de Californischeweg. Bezoekers en werknemers komen vanaf de Californischeweg het terrein op, waar ook direct een parkeerplaats aanwezig is.

Meer aan de noordzijde van het terrein vindt opslag van producten plaats. Hier zijn ook keerwanden geplaatst om producten van elkaar te scheiden.

Opslag vindt hier op het voormalige agrarische perceel plaats dat volledig bij het bedrijf is getrokken.


Het agrarische perceel ten noordwesten van het huidige bedrijfsterrein wordt in zijn geheel bij het bedrijf betrokken, hetgeen nieuwe bedrijfsontwikkelingen mogelijk maakt. Concreet gaat het om het uitbreiden van het bestaande kantoor, de bouw van een afdak over de zeefinstallatie, de opslag van verpakte materialen in een op termijn nieuw te bouwen warehouse (vooralsnog worden verpakte materialen buiten opgeslagen), meer buitenopslagruimte en het verbeteren van de verkeerssituatie. De nieuwe situatie wordt in zijn geheel landschappelijk ingepast, waarbij de bestaande aarden wal langs de A73 reeds is aangeplant.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Inleiding

De voorgenomen ontwikkeling van het plangebied moet passen binnen het vigerend beleid op zowel nationaal, provinciaal als gemeentelijk niveau. Voor de ontwikkeling zijn verschillende beleidsstukken relevant. Hierna zijn de belangrijkste bevindingen uit het beleid beschreven en wordt aangegeven hoe de ontwikkeling van het plangebied hierop inspeelt.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), die op 13 maart 2012 door de minister is vastgesteld, vormt de nieuwe, overkoepelende rijksstructuurvisie voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028, met een doorkijk naar 2040. In de SVIR ‘Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig’ is de inhoud van een groot aantal beleidsstukken, waaronder de Nota Ruimte, de Nota Mobiliteit en diverse planologische kernbeslissingen, opgenomen.

Nederland moet concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig zijn in 2040. Dit is het uitgangspunt van de SVIR. Om dit te bereiken moet het roer in het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid om. De ruimtelijke ordening wordt zo dicht mogelijk bij burgers en bedrijven gebracht. Provincies en gemeenten krijgen meer verantwoordelijkheden en beleidsvrijheid (decentraal, tenzij) en de gebruiker komt centraal te staan. Het Rijk zet zich met name in op de drie hoofddoelen:

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland.
  • Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat.
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

De ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro bepaalt dat voor ondermeer bestemmingsplannen de treden van de ladder moet worden doorlopen. De ladder voor duurzame verstedelijking is kaderstellend voor alle juridisch verbindende ruimtelijke plannen van de decentrale overheden. Hieronder vallen het bestemmingsplan, het inpassingsplan en de provinciale verordening die een locatie voor stedelijke ontwikkeling aanwijst.

Relevantie voor het plan
Voor het plangebied van dit bestemmingsplan geldt dat er geen nationale belangen uit de SVIR in het geding zijn. Toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen onder paragraaf 3.2.3.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De AMvB Ruimte wordt in juridische termen aangeduid als Besluit Algemene Regels Ruimtelijke Ordening (Barro). Met uitzondering van enkele onderdelen is het Barro eind december 2011 in werking getreden. In de AMvB zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. De AMvB Ruimte is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het kabinet heeft in de hiervoor genoemde SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet.

Het gaat om de volgende nationale belangen:

  • 1. Rijksvaarwegen.
  • 2. Project Mainportontwikkeling Rotterdam.
  • 3. Kustfundament.
  • 4. Grote rivieren.
  • 5. Waddenzee en waddengebied.
  • 6. Defensie.
  • 7. Hoofdwegen en landelijke spoorwegen.
  • 8. Elektriciteitsvoorziening.
  • 9. Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
  • 10. Natuurnetwerk Nederland.
  • 11. Primaire waterkeringen buiten het kustfundament.
  • 12. IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte).
  • 13. Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.
  • 14. Ruimtereservering parallelle Kaagbaan.

Aan bovengenoemde onderwerpen zijn in het Barro deels al regels gekoppeld, deels zijn enkele onderwerpen nog open gelaten. De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke Besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wro, gewenst. Die uitspraken onderscheiden zich in die zin dat van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd om de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect, dat wil zeggen door tussenkomst van de provincie, door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmingsplannen. Bijvoorbeeld ten aanzien van activiteiten binnen een rivierbed zijn daarom kaderstellende regels opgenomen, die in een bestemmingsplan dienen te worden overgenomen/ waaraan een bestemmingsplan dient te voldoen.

Relevantie voor het plan

De regels uit het Barro zijn niet van toepassing op dit bestemmingsplan. Doorwerking vanuit het Barro vindt plaats naar provinciaal en gemeentelijk beleid.

3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Per 1 juli 2017 is een gewijzigde 'ladder voor duurzame verstedelijking' van kracht. Deze wordt geregeld in artikel 3.1.6 leden 2 – 4 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en luidt:

“Lid 2. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Lid 3. Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.

Lid 4. Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.“

De begrippen “bestaand stedelijk gebied” en “nieuwe stedelijke ontwikkeling“, opgenomen in artikel 1.1.1 lid 1 aanhef en onder h en i Bro, blijven ongewijzigd."

Relevantie voor het plan

Het planvoornemen betreft de uitbreiding van een bestaande bedrijfslocatie. De uitbreiding wordt aangemerkt als een “nieuwe stedelijke ontwikkeling“. In de jurisprudentie is het begrip nader ingevuld: "Gronden waarop een agrarische bestemming rust, en die overeenkomstig die bestemming worden gebruikt, vormen geen onderdeel van bestaand stedelijk gebied."

Het deel van het plangebied waar de uitbreiding is geprojecteerd heeft momenteel een agrarische bestemming en is in gebruik als omheind grasveld. Ter plaatse van een deel van de bedrijfslocatie geldt formeel nog een agrarische bestemming. Naar aanleiding van enkele in het verleden, in afwijking van het bestemmingsplan verleende vergunningen, waaronder ook enkele tijdelijke vergunningen en een mondelinge afspraak over verhardingen, heeft hier de uitbreiding van het bedrijf reeds plaatsgevonden, in aansluiting op het destijds reeds bestaande bedrijf (binnen de bestemming waar een agrarisch - hulp- en nevenbedrijf is toegestaan). Het plangebied ligt buiten stedelijk gebied.

De planlocatie ligt in het ontwikkelingsgebied van Greenport Venlo(zie ook paragraaf 3.4.1 van deze toelichting), waar actief ontwikkelingsruimte wordt geboden aan versterking van de gehele agroketen. Het segment agribusiness is één van de cruciale segmenten in het totaalconcept van Greenport Venlo. Bij agribusiness bedrijven gaat het vaak om bedrijven die zich wat betreft milieucategorie en omvang niet kunnen vestigen op bestaande reguliere bedrijventerreinen in de regio, maar ook niet passen in het buitengebied. Daarnaast onderscheiden agribusiness bedrijven zich van reguliere bedrijvigheid omdat de toegevoegde waarde per m² te gebruiken oppervlakte dermate laag is dat vestiging op reguliere terreinen niet mogelijk is. Het planvoornemen betreft het planologisch regelen van een bestaand bedrijf met een uitbreiding, actief in de agribusiness (compostering).

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.GRCALIFORNISCHE10B-BPV1_0009.jpg"

Afbeelding 9: Uitsnede gebiedskaart Greenport Venlo met ligging Euroveen (paars).

Een verdere verankering van ontwikkelingsruimte voor agribusiness is opgenomen in structuurvisie Klavertje 4 (zie ook paragraaf 2.3 en 3.4.2). Onderhavige bedrijfslocatie ligt direct naast Klavertje 11, en binnen een zone welke is afgebakend als ontwikkelingslocatie voor agribusiness. Doordat sprake is van reservering van ruimte voor agribusiness, waar voorliggend plan in voorziet, kan gesteld worden dat er daadwerkelijk behoefte is aan ruimte voor deze functie.

Daarnaast is de uitbreiding van het bestaande bedrijf op een andere locatie niet voor de hand liggend. De uitbreiding van bedrijfsactiviteiten op een andere locatie, al dan niet binnen bestaand stedelijk gebied, leidt tot inefficiency van de productie-activiteiten en een extra belasting van milieu en omgeving. Dit leidt bijvoorbeeld tot extra transportbewegingen van de ene naar de andere locatie.

Gezien het voorgaande is de initiatiefnemer voornemens de bestaande bedrijvigheid uit te breiden op het aangrenzende terrein.

Mede aan de hand hiervan kan worden gesteld, dat er daadwerkelijk een concrete behoefte is aan de uitbreiding van het bedrijventerrein. Er is sprake van de uitbreiding van het bedrijfsperceel van een specifiek bedrijf met een concrete uitbreidingsbehoefte die vanuit voornoemde redenen het beste binnen het plangebied kan worden vormgegeven. Gelet hierop is, in combinatie met het type bedrijfsactviteiten (agrarisch toeleveringsbedrijf), een ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied niet realistisch. Een relatief beperkte uitbreiding buiten het als zodanig aangewezen stedelijk gebied, maar in directe aansluiting het het bestaand bedrijfsperceel, wordt daarom passend geacht binnen de kaders van de ladder voor duurzame verstedelijking.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Provinciaal Omgevingsplan Limburg en Omgevingsverordening

In december 2014 is het provinciaal omgevingsplan Limburg vastgesteld. Minder dan voorheen richt de provincie zich op het beoordelen van individuele ontwikkelingen met een lokaal karakter. Dat kunnen gemeenten het beste. Een instrument als het Limburgs kwaliteitsmenu is al overgedragen aan gemeenten.
Belangrijke principes in het nieuwe omgevingsbeleid zijn:

  • 1. Kwaliteit. Dat komt tot uiting in het koesteren van de gevarieerdheid van Limburg onder het motto ‘meer stad, meer land’, het bieden van ruimte voor verweving van functies, in kwaliteitsbewustzijn, en in dynamisch voorraadbeheer dat moet resulteren in een nieuwe vorm van groeien.
  • 2. Algemene principes voor duurzame verstedelijking. De ladder van duurzame verstedelijking en de prioriteit voor herbenutting van cultuurhistorische en beeldbepalende gebouwen.
  • 3. Uitnodigen. De manier waarop de provincie samen met de partners het voortreffelijke leef- en vestigingsklimaat willen realiseren. Met instrumenten op maat en ruimte om te experimenteren.

In het Provinciaal Omgevingsplan zijn gronden binnen het plangebied aangeduid als 'Buitengebied'. Dit zijn gronden in het landelijk gebied, vaak met een agrarisch karakter, met ruimte voor doorontwikkeling van agrarische bedrijven. Onder andere het volgende accent wordt onderscheiden /toegekend aan het 'Buitengebied': ontwikkelingsmogelijkheden voor nieuwe bedrijfslocaties in de landbouw.

Ambities voor Noord-Limburg
De regio maakt optimaal gebruik van zijn strategische ligging als logistiek knooppunt tussen de mainports in Nederland en Vlaanderen, en het Duitse achterland. De infrastructurele ontsluiting is goed, herbergt diverse topsectoren en combineert dat met een kwalitatief goede omgeving.

De agrofoodsector in deze regio kan zich meten met de wereldtop en heeft een blijvend leidende rol op het gebied van agroproductie, agribusiness en agrologistiek . Daarbij wordt optimaal geprofiteerd van de aanwijzing als Greenport, en de daaruit voortvloeiende campusachtige ontwikkeling. Mede vanwege haar gunstige ligging ten opzichte van Brainport kent de regio een sterke en duurzame economische structuur en neemt het een internationale toppositie in waar het gaat om duurzaamheid en maakindustrie. De leidende positie bij het toepassen van de cradle-to-cradle principes blijft behouden.

Opgaven Noord-Limburg
De opgaven van Noord-Limburg liggen vooral op het vlak van innovatie (betere samenwerking in combinatie met de cradle-to-cradle-principes), arbeidsmarkt (aantrekken arbeidskrachten van buiten de regio) en onderwijs (vestiging hoger en wetenschappelijk onderwijs, en goede mogelijkheden voor tewerkstelling of doorstroming van leerlingen uit het MBO-onderwijs, campus ontwikkeling in het kader van Greenport). Dit alles met focus op de topsectoren in de regio zijnde tuinbouw en agrofood, logistiek, maakindustrie en hightech-systems (o.a. document valley).

De regio moet zich, ook in relatie tot de Kennis-As Limburg, beter profileren binnen de clusters gezondheid (met focus op Maastricht), techniek (als logisch onderdeel van Brainport) en food en flowers (in combinatie met Niederrhein en de groeiende tuinbouwsector in Oost-Brabant, belangrijke relatie met Wageningen University). De opgaven betreffen:

  • Bereikbaarheid
  • Vermarkten landschappelijke en culturele kwaliteiten
  • Transformatie woningvoorraad
  • Ruimte voor de Maas
  • Dynamisch voorraadbeheer

Bovengenoemde ambities en uitdagingen kan de overheid niet alleen realiseren. De overheid kan wel faciliteren door o.a. een goed ruimtelijk beleid. Provincie en regio ondersteunen daartoe de ontwikkeling gebruik makend van het perspectief van uitnodigingsplanologie.

Het bedrijf Euroveen, en de voorgestande uitbreiding geven invulling aan de hiervoor genoemde opgaven voor Noord-Limburg, zoals verwoord in het POL. In de directe omgeving van het bedrijf zijn ook andere bedrijven aanwezig, actief in de agribusiness. De uitbreiding van Euroveen, wordt mede daarom ook aanvaardbaar geacht. Het als primair agrarisch gebied handhaven van de locatie van de uitbreiding, ligt mede door de ontwikkelingen die plaatsvinden en de hiervoor genoemde opgaven, niet voor de hand.

Relevantie voor het plan
Voorliggend plan betreft de uitbreiding, alsmede de huidige bedrijfssituatie voorzien van een nieuwe passende regeling. Het beoogde bedrijf is werkzaam in de agribusiness en maakt onderdeel uit van de Greenport Venlo. Door de ligging en de functie sluit de voorziene bedrijfsuitbreiding aan op de ambitites voor Noord-Limburg.

3.3.2 Omgevingsverordening Limburg 2014

Algemeen

In de Omgevingsverordening Limburg 2014 zijn de ambities vanuit het POL doorvertaald in juridisch bindende regels. Deze regels gelden niet alleen als bindend voor de provincie, maar ook voor gemeenten, bijvoorbeeld ten aanzien van bestemmingsplannen. Bij het opstellen van nieuwe bestemmingsplannen moeten gemeenten rekening houden met de regels uit de Omgevingsverordening.

Gebiedskenmerken

Voor Horst aan de Maas zijn ten aanzien van de volgende onderwerpen regels opgenomen die een doorvertaling behoeven in het nieuwe bestemmingsplan:

  • Milieubeschermingsgebieden;
  • Grondwaterbeschermingsgebieden:
  • Waterwingebieden;
  • Grondwaterbeschermingsgebieden;
  • Venloschol (boringsvrije zone);
  • Stiltegebieden;
  • Water;
  • Ontgrondingen;
  • Ruimte:
  • Intensieve veehouderij;
  • Glastuinbouw;
  • Reserveringszones langs provinciale wegen;
  • Goudgroene natuurzone en Zone natuurbeken;
  • Bronsgroene landschapszone;
  • Uitsluitingsgebied windturbines;
  • Duurzame verstedelijking;
  • Bewoning van recreatieverblijven;
  • Veehouderijen en Natura 2000.

Volgens de Omgevingsverordening zijn de gronden aangeduid als 'Landelijk Gebied' en vallen gronden binnen de 'Regio Noord-Limburg'.

Voor zover de hiervoor genoemde onderwerpen daartoe aanleiding geven, is een doorvertaling in het bestemmingsplan nodig. Dat wil zeggen dat bijvoorbeeld dubbelbestemmingen of (gebieds)aanduidingen worden opgenomen voor sommige gronden om ervoor te zorgen dat de bepalingen uit de Omgevingsverordening daar van toepassing zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.GRCALIFORNISCHE10B-BPV1_0010.jpg"

Afbeelding 10: ligging Euroveen (rode cirkel) binnen Greenport Venlo.

De locatie ligt in de boringsvrije zone Venloschol, een geologische bescherming waarbij het watervoerende pakket wordt afgedekt met slecht doorlatende kleilagen. Diepe boringen door de natuurlijke geologische bescherming heen kunnen het diepe grondwater aantasten, indien ze niet zorgvuldig worden uitgevoerd. Met het oog op de bescherming van het diepe grondwater voor de drinkwatervoorziening is een boorverbod met ontheffingsmogelijkheid in de Omgevingsverordening Limburg opgenomen.

Het initiatief voorziet niet in het mogelijk maken van diepe boringen ter plaatse. De boringsvrije zone wordt niet aangetast. Vanuit de Omgevingsverordening Limburg zijn er vanuit dit kader kortom geen bezwaren voor de uitbreiding van het bestaande bedrijventerrein.

Duurzame verstedelijking

Paragraaf 2.2 van de Omgevingsverordening gaat in op het aspect duurzame verstedelijking en de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. In artikel 2.4.5 van de omgevingsverordening zijn de bestuursafspraken omtrent bedrijventerreinen van de regionale uitwerking van het POL2014 opgenomen. De volgende regels gelden vanuit de omgevingsverordening voor het plangebied:

  • 1. Een ruimtelijk plan voor een gebied gelegen in de regio Noord-Limburg voorziet niet in de toevoeging van vestigingsmogelijkheden voor bedrijventerreinen aan de bestaande voorraad bedrijventerreinen alsmede aan de bestaande planvoorraad bedrijventerreinen anders dan in overeenstemming met de algemene opgaven en de thematische principes zoals beschreven in paragraaf 5.2 van POL2014, de regionale visie Bedrijventerreinen Noord-Limburg en de bestuursafspraken regionale uitwerking POL2014 voor de regio Midden-Limburg, zoals verwoord in de bij deze paragraaf behorende bijlage 1.
  • 2. De toelichting bij het ruimtelijke plan voor een gebied gelegen in de regio Noord-Limburg bevat een verantwoording van de wijze waarop invulling is gegeven aan het bepaalde in het eerste lid.
  • 3. De toelichting bij een ruimtelijk plan bevat een beschrijving van het proces van voorbereiding van het initiatief, de planvoorbereiding en indien aan de orde de verantwoording van de afstemming in (sub)regionaal verband.

In het voorliggende geval is sprake van de beoogde uitbreiding van een bestaand lokaal bedrijventerrein c.q. een bestaand bedrijfsperceel, passend binnen de 'Regionale visie bedrijventerreinen Noord-Limburg', zoals nader uitgewerkt in paragraaf 3.4.3.

Relevantie voor het plan

Op basis van de bovenstaande uiteenzetting wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling past binnen de kader van de Omgevingsverordening Limburg 2014.

3.3.3 Landschapskader Noord- en Midden Limburg

Het landschapskader van de provincie Limburg geeft aan hoe het landschap is opgebouwd en op

welke wijze nieuwe ontwikkelingen bijdragen aan de herkenbaarheid van het landschap.

Het project is gelegen in de zone waar grotendeels de aanduiding “Droge heideontginning” van toepassing is. Uitsluitend in de westelijke hoek is een klein deel "Natte heideontginning".

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.GRCALIFORNISCHE10B-BPV1_0011.jpg"

Afbeelding 11: Ligging Euroveen (rode begrenzing) in landschapszones "Droge heideontginningen" (gehele gebied) en "Natte heideontginningen" (blauw arcering).

Het jong cultuurlandschap is ontstaan uit de jonge (plateau-, heide- en veen-) ontginningen. Deze latere heideontginningen (na 1880) zijn ontleend aan de kaart "Opbouw van het cultuurhistoriche landschap van Noord- en Midden Limburg". De droge heide-ontginning vormt een groot deel van het landschap van Limburg. Door combinatie met de bodems met een hoge grondwaterstand zijn deze 'natte' heideontginningen afzonderlijk weergegeven.

Relevantie voor het plan
Het plangebied is grotendeels al in gebruik als bedrijfslocatie en het deel waar de beoogde uitbreiding plaatsvindt is in gebruik als omheind agrarisch grasland. Gesteld wordt dat het terrein geen noemenswaardige landschappelijke kwaliteiten heeft. Gezien het voorgaande en de voorgestane landschappelijke inpassing (zie paragraaf 2.2.2 van deze toelichting) wordt het initiatief tot uitbreiding aanvaardbaar geacht.

3.4 Regionaal beleid

3.4.1 Greenport Venlo

Development Company Greenport Venlo (DCGV) is de belangrijkste gebiedsontwikkelaar binnen Greenport Venlo en is mede beleidsbepalend. DCGV ontwikkelt de komende jaren het Klavertje 4 gebied. Dit ligt ten noordwesten van Venlo tussen de snelwegen A67 en A73, in de logistieke hotspot Venlo. In totaal wordt ruim 5.400 hectare ontwikkeld. Voor het gebeid is een tweetal toekomstbeelden opgesteld, één voor 2020 en één voor 2040. Richting de toekomst wordt daarbij steeds minder de nadruk gelegd op de glastuinbouw. Het plangebied ligt in een zone bedoeld voor agribusiness (zie paragraaf 3.2.3).

Relevantie voor het plan

Het plangebied maakt deel uit van Greenport Venlo alsmede van het Klavertje 4-gebied en ligt in

het noordoosten daarvan. In zowel het toekomstbeeld voor 2020 als voor 2040 is de locatie

aangeduid ten behoeve van de agribusiness. Gelet op de bedrijfsactiviteiten ter plaatse (agrarisch hulp- en nevenbedrijf) sluit het planvoornemen aan bij het beleid dat voor dit gebied wordt nagestreefd, zowel in de nabije als verre toekomst.

3.4.2 Structuurvisie Klavertje 4-gebied, Klaver 11

Op 11 september 2012 is de intergemeentelijke Structuurvisie Klavertje 4-gebied vastgesteld. Het Rijk, de provincie Limburg en de gemeenten Horst aan de Maas, Peel en Maas en Venlo hebben de ambitie een duurzame regionale ruimtelijk-economische structuurversterking te realiseren, geïnspireerd door de Cradle2Cradle (C2C)-principes. Hier wordt invulling aan gegeven door een duurzaam en innovatief economisch netwerk te ontwikkelen, dat geografisch is verankerd in het Klavertje 4-gebied. Waardecreatie is het uitgangspunt, door te streven naar kwaliteit (gebruiks-, belevings- en toekomstwaarde), het bieden van een economisch perspectief voor bedrijven en het behalen van een maatschappelijk rendement. Daarnaast is het streven gericht op optimale kennisontwikkeling, innovatie en het behalen van gezamenlijk (economisch) voordeel door samenwerking tussen bedrijven. Om het voorgaande een plek te geven is het Klavertje 4-gebied aangewezen als ontwikkelingsgebied voor de agrarische productiekolom, waar werklandschappen, vastgoed, gebiedsbrede voorzieningen en een hoogwaardig landschap worden ontwikkeld.

Relevantie voor het plan

Het plangebied is gelegen binnen Klaver 11. Klaver 11 is onderdeel van het Klavertje 4-gebied, onderdeel uitmakend van Greenport Venlo en ligt in de gemeente Horst aan de Maas. Klavertje 11 bevat een aantal middelgrote agrarische en aan de agrarische sector gerelateerde bedrijven en glastuinbouwbedrijven. Aan weerszijden van de Horsterweg liggen ter hoogte van Klaver 11 verder enkele bedrijven, (bedrijfs-)woningen en er ligt een camping. Klaver 11 wordt ontwikkeld voor agribusiness, waarbinnen de al aanwezige bedrijven gehandhaafd blijven.

Bij de ruimtelijke uitwerking van het gebied (verkaveling/bestemmingsplan) spelen de volgende aspecten een rol:

  • aanwezige bedrijven in het gebied.
  • wenselijke omvang en vorm van de kavels.
  • ligging, functie en inpassing van de Gekkengraaf.
  • aanwezigheid van een 150 kV-hoogspanningsverbinding.
  • ontsluiting.

Met de bestaande in het gebied aanwezige bedrijven die passen in de beoogde doelgroep van agribusiness wordt overlegd over de door hen gewenste omvang en doorgroeimogelijkheden in het werklandschap.

De beoogde uitbreidingsruimte binnen dit bestemmingsplan is aangeduid als 'agrarisch / toekomstig ontwikkelingsgebied bedrijventerrein'. Het bestemmingsplan en de daarbinnen mogelijk gemaakt ontwikkelingen, sluiten kortom aan bij de uitgangspunten van de 'Structuurvisie Klavertje 4-gebied'.

Kwaliteitsverbeterende maatregelen

Hoewel de ontwikkeling past binnen de algemene beleidskader van de 'Structuurvisie Klavertje 4-gebied', dient de ontwikkeling gecompenseerd te worden met kwaliteitsverbeterende maatregelen.

In het kader van 'Structuurvisie Klavertje 4-gebied' en het bijbehorende ‘Landschapsplan Klavertje 4-gebied’, waarin ook voorwaarden zijn opgenomen ten aanzien van landschappelijke inpassing van het plangebied, is overleg gevoerd tussen gemeente en initiatiefnemer en zijn afspraken gemaakt over de compensatie van het verlies aan omgevingskwaliteit en de voorwaarden waaronder er door de gemeente medewerking kan worden verleend aan het initiatief tot uitbreiding ter hoogte van de Horsterweg. Deze wordt navolgend nader uiteengezet. Ook Greenport Venlo heeft ingestemd met de wijze van compensatie zoals deze overeen is gekomen.

Om de inbreuk in het landelijk gebied te compenseren heeft de gemeente de volgende voorwaarde voor medewerking gesteld: het verlies aan omgevingskwaliteit wordt gecompenseerd in de directe nabijheid, zodanig dat per saldo een verbetering van de reeds aanwezige omgevingskwaliteit ontstaat.


Tijdens overleggen tussen Euroveen en de gemeente Horst aan de Maas is voor wat betreft de compensatie van het verlies aan omgevingskwaliteit (natuurontwikkeling) afgesproken om deze te realiseren op het landbouwperceel gelegen aan de overzijde van de Californischeweg. Deze locatie is aangeduid op de navolgende afbeelding.


Realisatie van natuurontwikkeling op deze locatie is wenselijk om de bestaande ecologische zone ter plaatse af te ronden overeenkomstig het 'Landschapsplan Klavertje 4'. Het voorgaande wordt op deze manier mogelijk gemaakt. De afspraken die hierover zijn gemaakt tussen gemeente en de eigenaar van Euroveen zijn vastgelegd in een overeenkomst d.d. april 2019.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.GRCALIFORNISCHE10B-BPV1_0012.png" Afbeelding 12: Locatie te ontwikkelen natuur (conform afspraken gemeente en Euroveen).

3.4.3 Regionale visie Bedrijventerreinen Noord-Limburg

In 2017 is de 'Regionale visie bedrijventerreinen Noord-Limburg' vastgesteld, waarmee invulling wordt gegeven aan de opgave vanuit het POL2014 om regionale visies te ontwikkelen op de verschillende POL-thema's, waaronder het thema 'werklocaties'.


In de regionale visie is aangegeven dat samenwerking tussen gemeenten in de regio de sleutel is tot een effectievere aanpak voor bedrijventerreinen. Belangrijk in de samenwerking is dat er nog steeds een lokale rol en verantwoordelijkheid aanwezig is en opgepakt wordt, maar dat er ook regionaal wordt gehandeld en gedacht. De 'Regionale visie bedrijventerreinen Noord-Limburg' bevat de gezamenlijke ambities, opgaven, principes, spelregels en werkwijze, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen bestaande en nieuwe terreinen. Deze zijn vertaald in een uitvoeringsparagraaf en een afstemmingsprotocol.


In de regionale visie is aangegeven dat gelet op de huidige marktvraag en de toekomstverwachtingen het afschrijven/schrappen van bestaande terreinen of plannen niet nodig is. Nieuwe toevoegingen kunnen in principe echter alleen via saldering plaatsvinden vanuit de bestaande voorraad (volgens het principe van dynamisch voorraadbeheer) en er zal een fasering gemaakt moeten worden voor de planvoorraad.

Om uitbreiding van bestaande bedrijvigheid te faciliteren en nieuwe herstructureringsopgaven te voorkomen kan het wenselijk zijn om lokaal gerichte bedrijventerreinen zeer beperkt uit te breiden. Daarbij wordt de 10% uitbreidingsregel gebruikt. Dergelijke uitbreidingen moeten ook altijd een meerwaarde voor de omgeving opleveren door bijvoorbeeld een betere inpassing en afronding van het bedrijventerrein tot stand te brengen.

In afwijking van het bovenstaande is voor het Klavertje 4 gebied door de provincie Limburg vastgelegd dat deze geplande ontwikkeling zonder dynamisch voorraad beheer kan plaatsvinden. De totale hoeveelheid bedrijventerrein areaal zou moeten blijven liggen op de nu geplande omvang maar vanwege bijvoorbeeld lastige verwerving van gronden op één plek binnen het Klavertje 4 gebied zou
een uitruil kunnen plaatsvinden met een andere locatie binnen het Klavertje 4 gebied.

Relevantie voor het plan

De voorgenomen ontwikkeling valt binnen Klaver 11, als onderdeel van het Klavertje 4-gebied, dat op zijn beurt weer onderdeel uitmaakt van Greenport. Klaver 11 wordt ontwikkeld voor agribusiness, waarbinnen de al aanwezige bedrijven gehandhaafd blijven. Hiermee past de ontwikkeling binnen de kaders van de 'Regionale visie bedrijventerreinen Noord-Limburg'.

3.5 Gemeentelijk beleid

3.5.1 Integrale Structuurvisie Horst aan de Maas

Op 9 april 2013 is de Integrale Structuurvisie Horst aan de Maas vastgesteld. Het betreft een integrale structuurvisie voor het gehele grondgebied van de gemeente Horst aan de Maas. Het beleidsdocument is aangevuld en bijgesteld en op 22 september 2015 vastgesteld. De structuurvisie geeft een integraal beeld van de ruimtelijke en sociaal-maatschappelijke ontwikkelingen die de gemeente op haar grondgebied voor ogen staat voor de langere termijn. Verder is de integrale structuurvisie opgesteld om maximaal gebruik te maken van de mogelijkheid tot het plegen van kostenverhaal die de Wet ruimtelijke ordening biedt. De structuurvisie bestaat uit een beleidskader en een uitvoeringsparagraaf waarin het voorheen geldende Limburgs Kwaliteitsmenu (LKM) is geïmplementeerd.

Relevantie voor het plan

Het plangebied maakt onderdeel uit van het gebied dat in de Integrale Structuurvisie Horst aan de Maas is aangeduid als ‘Greenport Venlo’. In de structuurvisie is bepaald dat dit deelgebied valt onder de ‘Structuurvisie Klavertje 4-gebied’. In de Integrale Structuurvisie Horst aan de Maas is ook opgenomen dat voor de invulling van de kwaliteitsverbeterende maatregelen binnen het gebied Greenport Venlo wordt verwezen naar het ‘Landschapsplan Klavertje 4’.

Het bepaalde in de Integrale Structuurvisie Horst aan de Maas is dan ook niet van toepassing op
het plangebied van dit bestemmingsplan. De overleggen/afspraken over de compensatie van het verlies aan omgevingskwaliteit zijn terug te voeren op het bepaalde in de ‘Structuurvisie Klavertje 4-gebied’ en het bijbehorende ‘Landschapsplan Klavertje 4-gebied’ waarin ook voorwaarden zijn opgenomen ten aanzien van landschappelijke inpassing van het plangebied.

3.5.2 Nota Parkeernormen

De gemeenteraad van Horst aan de Maas heeft in de vergadering van 3 juli 2019 de 'Nota parkeernormen Horst aan de Maas' vastgesteld. De aanleiding voor het opstellen van de Nota parkeernormen is tweeledig:

  • 1. Er is behoefte aan een uniform toetsingskader voor het beoordelen van parkeervraagstukken in de gemeente;
  • 2. Er is behoefte aan een betere aansluiting op ontwikkelingen op het gebied van duurzame mobiliteit.

De doelstelling van de Nota Parkeernormen is als volgt samen te vatten:

"Het vaststellen van een toetsingskader voor het bepalen van de parkeerbehoefte van ruimtelijke plannen en ontwikkelingen in de gemeente Horst aan de Maas om daarmee de bereikbaarheid en leefbaarheid in de gemeente Horst aan de Maas te waarborgen, waarbij nieuwe vormen van duurzame mobiliteit gestimuleerd worden. Met behulp van dit toetsingskader moet voorkomen worden dat parkeerproblemen ontstaan in de openbare ruimte als gevolg van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen."

In de Nota parkeernormen zijn parkeernormen opgenomen, waarnaar in artikel 11.2 van de regels van dit bestemmingsplan is verwezen. Daarmee wordt het realiseren van voldoende parkeerplaatsen afgedwongen. Hierbij dient te worden opgemerkt dat sprake is van een zogenaamde dynamische verwijzing. Dit betekent dat indien deze nota gedurende de planperiode wijzigt of wordt vervangen, de gewijzigde c.q. de vervangende nota van toepassing is.

Relevantie voor het plan

Toetsing aan de Nota parkeernormen is opgenomen onder paragraaf 5.10 van deze toelichting.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de voorgenomen ontwikkeling. In het
kader hiervan worden de omgeving van het project, het project en de landschappelijke inpassing ervan beschreven.

4.1 Het plan

Voorliggend plan betreft de jurisich-planologische regeling van de bedrijfsactiviteiten zoals deze nu binnen het plan aanwezig zijn, waarbij ook rekening is gehouden met enige ontwikkelingsruimte. Daarnaast voorziet dit plan in de uitbreiding van het huidige bedrijf, op gronden die nu nog niet voor het bedrijf in gebruik zijn: 'de uitbreiding'. Deze uitbreiding is voorzien aansluitend op het bestaande terrein tot aan de Horsterweg. De watergang aan de noordzijde van het plangebied ligt net binnen het plangebied van dit bestemmingsplan.


Hierna is eerst een omschrijving opgenomen van de situatie van het huidige bedrijf. Daarna komt de uitbreiding aan de orde.


BVB Substrates B.V. (Hierna BVB genoemd) het moederbedrijf van Veenproductenmaatschappij Euroveen B.V. is een familiebedrijf dat is opgericht in 1908. Het bedrijf richt zich op het produceren van substraten en heeft zes vestigingen. Binnen BVB worden substraten gemaakt voor de glastuinbouw, de hobbysector, de champignonteelt, de teelt van zacht fruit en voor het segment openbaar groen.


Euroveen te Grubbenvorst is één van deze vijf vestigingen en qua productie de grootste vestiging. Euroveen is het enige bedrijf in de groep dat zich richt op alle bovengenoemde sectoren en produceert op jaarbasis circa1,3 miljoen kubieke meter substraat.


Euroveen is de laatste jaren gegroeid. Het bestemmingsplan dient te worden aangepast op deze situatie en voor te sorteren op ontwikkelingen die bij Euroveen worden voorzien. Hiertoe zijn afspraken gemaakt met de gemeente Horst aan de Maas, om de situatie zo passend juridisch-planologisch te regelen. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in deze planologische regeling.

Productie champignondekaarde

De verwachting is dat op de vrij korte termijn (binnen nu en 3 jaar) de productie van champignondekaarde verplaatst wordt naar een locatie dichter aan het water. De vrijgekomen ruimte op het bestaande terrein wordt dan gebruikt voor de productie van substraten. Ten behoeve van de productie van deze substraten bestaat er de behoefte aan overkappingen waaronder grondstoffen kunnen worden opgeslagen. Deze overkappingen kunnen qua afmetingen variëren. Vooralsnog denkt de initiatiefnemer aan overkappingen met de afmetingen van 80 maal 20 meter.


Substraten professioneel

Euroveen produceert momenteel substraten voor zowel de professionele tuinbouw als ook voor de hobby/consumentenmarkt op één locatie. In de toekomst wil Euroveen dit graag opsplitsen. De huidige substraatproductie wordt dan in de toekomst uitsluitend ingezet voor de productie van substraten voor de professionele tuinbouw om hiermee de groeiverwachtingen in de vraag naar substraten voor een veilige voedselproductie in binnen- en buitenland te kunnen realiseren.


Substraten Hobby

De huidige dekaardeproductie zal worden gebruikt voor de productie van hobbysubstraten. Hiermee is Euroveen in staat om op beide afdelingen verder te groeien en te ontwikkelen.

Verder ziet de initiatiefnemer dat de foodketens een steeds belangrijkere rol gaan spelen in de verkoop van potgrond voor de hobbyist. De eisen de eisen worden strenger. Pallets mogen niet nat worden, zodat Euroveen naar verwachting binnen 5 jaar een warehouse op het terrein zal willen/moeten plaatsen van ca 2.400 m2. Dit warehouse zal onderdak moeten bieden aan pallets die vijf pallets hoog zijn opgesteld. Zo wordt de opslag veel efficiënter en kunnen er in plaats van 2.000 pallets, 10.000 pallets worden opgeslagen.


Kantine

het plan is om in dit gebouw inpandig een kantoor c.q. kantine te gaan maken, zodat we alle noodgebouwen ( cabines ) die momenteel op het terrein in gebruik zijn kunnen verwijderen.


Expeditie

De expeditie is de plaats waar momenteel alle binnenkomende en uitgaande transporten worden aangemeld en afgehandeld, feitelijk is hier onze portier functie.

Deze ruimte is in 2011 eveneens mobiel neergezet d.m.v. een zgn. portocabine binnen 2 jaar zouden we deze willen gaan vervangen voor een permanent en duurzaam gebouw.


Kantoor

Het kantoor bij Euroveen is uit zijn jasje gegroeid, binnen 3 jaar is de verwachting het kantoor iets te moeten gaan vergroten.


Huidige situatie

Voorliggend bestemmingsplan regelt de huidige situatie, van het bestaande bedrijf, in juridisch-planologische zin. Hier verandert vooralsnog weinig tot niets aan de situatie. In de afbeelding hierna is de huidige situatie zichtbaar van het bestaande bedrijventerrein.


afbeelding "i_NL.IMRO.1507.GRCALIFORNISCHE10B-BPV1_0013.png" Afbeelding 13: Huidige situatie reeds ten behoeve van bedrijfsactiviteiten in gebruik zijnd deel van het plangebied.


De uitbreiding

In de afbeelding hierna is de 'uitbreiding' aangeduid met een wit kader.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.GRCALIFORNISCHE10B-BPV1_0014.png"

Afbeelding 14: Voorziene uitbreiding van het reeds ten behoeve van bedrijfsactiviteiten in gebruik zijnd deel van het plangebied(wit omkaderd).

Daar waar de uitbreiding van het huidige terrein plaatsvindt, worden in eerste instantie pallets opgeslagen. Op termijn wenst de initiatiefnemer ter plaatse de bedrijvigheid zoals deze op het bestaande terrein plaatsvindt, hier ook uit te breiden. Dit wordt mogelijk gemaakt in voorliggend bestemmingsplan. Dit houdt in dat er ter plaatse van de uitbreiding sprake kan zijn van soortgelijke bedrijvigheid, met daarbij bedrijfsbebouwing. In hoofdstuk 5 van deze toelichting wordt ingegaan op de toetsing van de verschillende milieukundige aspecten voor de uitbreiding van het bedrijventerrein.

4.2 Landschappelijke inpassing en water

In de huidige situatie wordt het bestaande bedrijventerrein aan het zicht onttrokken door de aanwezigheid van bijvoorbeeld een grondwal met daarop beplanting. Aan de zijde van de A73 is het bedrijventerrein zo geheel aan het zicht onttrokken. Ook ter hoogte van de entree aan de Californischeweg is beplanting aanwezig om zo een groene entree te bieden aan bezoekers en deze in te passen in de omgeving.

Voor de uitbreiding ter hoogte van de Horsterweg is een plan gemaakt voor de landschappelijke inpassing. Dit plan is als bijlage 2 bij de regels opgenomen. De realisatie en instandhouding hiervan is middels een voorwaardelijke verplichting in artikel 3.5.2 van de regels verankerd. Over dit plan heeft afstemming plaatsgevonden met de landschapsarchitect die betrokken is bij de totaal ontwikkeling van Klavertje 4.

Kortweg voorziet dit plan voor landschappelijke inpassing in een waterpartij, ingepast in het groen. De omvang van de waterpartij is dusdanig dat hier het afstromende hemelwater van de uitbreiding in kan worden opgevangen. Zie ook paragraaf 5.11 van deze toelichting. Ter hoogte van de Horsterweg wordt een bomenrij aangeplant, in lijn met de ideeën voor de totale inpassing van de verschillende klavertjes.

Tussen de waterpartij en het bedrijventerrein wordt een wal aangelegd tegen een keerwand aan, om zo de bedrijvigheid wat aan het zicht te onttrekken en er sprake is van een natuurlijke glooiing rondom de waterpartij. Bij het ontwerp van de waterpartij is rekening gehouden met het onderhoud door het vrijhouden van ruimte voor onderhoudsmachines.

Voor de opvang van hemelwater, van het reeds bestaande bedrijventerrein, zijn waterhuishoudkundige voorzieningen, systemen aanwezig op het bestaande terrein.

In de afbeelding hierna is het plan voor de landschappelijke inpassing opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.GRCALIFORNISCHE10B-BPV1_0015.png"

Afbeelding 15: Landschappelijke inpassing ter hoogte van de Horsterweg / de uitbreiding.

Naar aanleiding van de toegekende waarden, zoals toegekend in de structuurvisie, zijn er afspraken gemaakt over de compensatie die hiervoor nodig is. In paragraaf 3.5.1 wordt hier nader op ingegaan.

Hoofdstuk 5 Sectorale aspecten

5.1 Inleiding

In de paragrafen hierna komen diverse milieuhygiënische en planologische aspecten aan de orde. Voor een aantal aspecten zijn onderzoeken uitgevoerd. Deze onderzoeken zijn opgenomen in separate rapportages die als bijlage bij deze toelichting zijn gevoegd. Voor inzicht in het gehele onderzoek wordt hier verwezen naar de bijlagen. Hierna is een korte samenvatting van deze onderzoeken opgenomen. Voor alle aspecten is de relevantie voor het plan omschreven.

5.2 Milieueffectrapportage

Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen hebben voor het milieu, waardoor het opstellen van een milieueffectrapportage (m.e.r.) of een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is. In het Besluit milieueffectrapportage is vastgelegd welke activiteiten m.e.r- of m.e.r-beoordelingsplichtig zijn. In onderdeel C van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage zijn de activiteiten, plannen en besluiten opgenomen ten aanzien waarvan het maken van een milieueffectrapportage (m.e.r.) verplicht is. In onderdeel D van de bijlage zijn de activiteiten, plannen en besluiten opgenomen waarvoor een m.e.r.-beoordeling verplicht is. Voor alle activiteiten zijn drempelwaarden opgenomen. Voor activiteiten die genoemd worden in onderdeel D van de bijlage, maar waarvan de drempelwaarde niet wordt overschreden, geldt de verplichting om na te gaan of tóch een m.e.r.-beoordeling moet worden uitgevoerd. Voor deze toets gelden geen vormvereisten, daarom wordt de term ‘vormvrije m.e.r.-beoordeling’ gehanteerd.

Relevantie voor het plan

In het kader van dit bestemmingsplan is een aanmeldnotitie opgesteld op basis waarvan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Horst aan de Maas op 6 augustus 2020 de beslissing heeft genomen dat het opstellen van een milieueffectrapport niet noodzakelijk is. Zie hiervoor bijlage 1 bij deze toelichting.

5.3 Bedrijven en milieuzonering

In bijlage 2 is het rapport opgenomen met daarin het toetsingskader, randvoorwaarden, uitgangspunten en onderzoeksresultaten van het uitgevoerde onderzoek bedrijven en milieuzonering. Hierna zijn een korte samenvatting en de conclusies van dit onderzoek opgenomen. Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar de hiervoor aangehaalde bijlage. Deze paragraaf sluit af met een subparagraaf die ingaat op de relevantie van het uitgevoerde onderzoek voor dit bestemmingsplan.

De VNG-publicatie: "Bedrijven en milieuzonering" (versie 2009), geeft informatie over de ruimtelijk relevante milieuaspecten van diverse bedrijfsactiviteiten. Tevens geeft deze publicatie richtafstanden voor het ontwikkelen van bedrijfsactiviteiten in relatie tot het lokale omgevingstype. De publicatie is een hulpmiddel bij de ruimtelijke inpassing van plannen en vormt op basis van vaste jurisprudentie een goed vertrekpunt voor deze beoordeling.


Voor de beoordeling van een goede inpassing wordt onderscheid gemaakt in twee omgevingstypes. De twee omgevingstypes die de VNG hanteert, zijn enerzijds "rustige woonwijk en rustig buitengebied" en anderzijds "gemengd gebied". Voor beide omgevingstypen gelden verschillende richtafstanden. De te onderscheiden omgevingstypen worden onderstaand nader getypeerd.


Rustige woonwijk en een rustig buitengebied

"Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven en kantoren) voor. Langs de randen (in de overgang naar mogelijke bedrijfsfuncties) is weinig verstoring door verkeer. Een vergelijkbaar omgevingstype qua aanvaardbare milieubelasting is een rustig buitengebied (eventueel inclusief verblijfsrecreatie), een stilte gebied of een natuurgebied."


Gemengd gebied

"Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend."


Het omgevingstype wordt bepaald door de omgeving waarin de planrealisatie plaatsvindt en niet door het plan zelf. Het vertrekpunt vormt in algemene zin de afstand behorend bij een rustige woonwijk en een rustig buitengebied. De richtafstanden die hierbij behoren, kunnen echter met één stap worden verkleind indien er sprake is van een gemengd gebied.


De richtafstanden gelden voor verschillende aspecten die tot milieuhinder kunnen leiden. Daarbij is de grootste afstand behorend bij één van de milieuaspecten; geur, stof, geluid en gevaar, bepalend voor de te hanteren richtafstand. Met het respecteren van de grootste afstand behorend bij een bepaalde bedrijfscategorie, wordt zo veel mogelijk hinder bij omwonenden voorkomen en wordt aan bedrijven voldoende zekerheid geboden dat zij hun bedrijfsactiviteiten op de betreffende locatie kunnen uitoefenen.

Relevantie voor het plan

Op basis van het uitgevoerde onderzoek is geconcludeerd dat sprake is van de beoogde inpassing van een bedrijf in milieucategorie 3.1 gelegen in een gemengd gebied. Voor een goede ruimtelijke scheiding dient hiervoor een richtafstand van 30 meter ten opzichte van gevoelige objecten gerespecteerd te worden. In de onderhavige situatie blijkt dat de richtafstand van de nieuwe bedrijfsbestemming reikt tot over gebieden met milieugevoelige functies, waardoor gesteld kan worden dat sprake is van onvoldoende ruimtelijke scheiding. Derhalve is nader onderzoek naar de milieuaspecten geur en geluid gewenst. Het onderzoek dat is uitgevoerd voor het aspect geluid komt hierna in paragraaf 5.7 aan de orde. Het aspect geur speelt ter plaatse van het bedrijf geen rol, omdat er geen processen / werkzaamheden plaatsvinden die leiden tot de uitstoot van geur.

5.4 Bodem

In bijlage 3 is het rapport opgenomen met daarin het toetsingskader, randvoorwaarden, uitgangspunten en onderzoeksresultaten van het uitgevoerde onderzoek bodem. Hierna zijn een korte samenvatting en de conclusies van dit onderzoek opgenomen. Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar de hiervoor aangehaalde bijlage. Deze paragraaf sluit af met een subparagraaf die ingaat op de relevantie van het uitgevoerde onderzoek voor dit bestemmingsplan.

Op basis van de resultaten van het (actualiserend) vooronderzoek conform NEN 5725 kan het volgende worden geconcludeerd en worden aanbevolen:

  • De onderzoekslocatie is in de periode tussen 2010 en 2019 niet gewijzigd (landbouwgrond). In deze periode hebben op het perceel geen bodembedreigende handelingen of activiteiten plaatsgevonden.
  • De grond bestaat tot een diepte van minimaal 5 m –mv uit zeer fijn zand. In de grond worden geen bodemvreemde bijmengingen verwacht.
  • In de boven- en ondergrond (tot een diepte van 2,0 m –mv) worden geen chemische verontreinigingen of een verontreiniging met asbest verwacht.
  • In het grondwater kunnen van nature verhoogde gehalten worden verwacht met zware metalen (met name barium, cadmium, nikkel en zink).


NUL-situatie

Geadviseerd wordt om voor de NUL-situatie voor het toekomstig bedrijventerrein uit te gaan van een onverdachte locatie, waarbij in de grond geen verontreinigingen aanwezig zijn en in het grondwater van nature verhoogde gehalten aan zware metalen kunnen worden aangetroffen. Een verkennend bodemonderzoek conform de NEN 5740 is voor de bestemmingsplanwijziging en de bedrijfsactiviteiten niet noodzakelijk.


Vrijkomende grond

Geadviseerd wordt om de bij de aanleg van de regenwaterbuffer en eventueel bij de aanleg van de verharding vrijkomende grond binnen het plan te hergebruiken. Indien hergebruik op locatie niet mogelijk is, dan wordt geadviseerd om de grond in situ te bemonsteren middels een partijkeuring conform het Besluit bodemkwaliteit, of als een afvalstof af te voeren naar een door de Wet milieubeheer erkende acceptant. Hergebruik op basis van de Bodemkwaliteitskaart is niet mogelijk, aangezien geen geldige kaart beschikbaar is.


Arbo- veiligheidsmaatregelen (CROW400)

Voor (graaf-)werkzaamheden in de boven- en ondergrond zijn conform de CROW400 geen veiligheidsklassen van toepassing. Wel geldt voor alle werkzaamheden de Basishygiëne.

Relevantie voor het plan

Het uitgevoerde vooronderzoek NEN5725 geeft geen aanleiding tot een verkennend bodemonderzoek, waardoor vanuit het aspect bodem geen verdere bezwaren zijn voor het beoogde initiatief.

5.5 Externe veiligheid

In bijlage 4 is het rapport opgenomen met daarin het toetsingskader, randvoorwaarden, uitgangspunten en onderzoeksresultaten van het uitgevoerde onderzoek externe veiligheid. Hierna zijn een korte samenvatting en de conclusies van dit onderzoek opgenomen. Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar de hiervoor aangehaalde bijlage. Deze paragraaf sluit af met een subparagraaf die ingaat op de relevantie van het uitgevoerde onderzoek voor dit bestemmingsplan.

Transport over het water en het spoor

Het plangebied ligt niet binnen een invloedsgebied van een waterweg of spoorweg waarover structureel transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. De risico’s als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen over het water en het spoor vormen geen belemmering voor de planontwikkeling. Een verantwoording is niet aan de orde.

Transport over de weg

Het plangebied is niet gelegen binnen een PR 10-6 risicocontour of een plasbrandaandachtsgebied van een nabijgelegen weg waarover structureel gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Wel bevindt het plangebied zich binnen het invloedsgebied (toxisch scenario) van de A73 en de A67. De risico’s als gevolg van het transport over de A73 en de A67 moeten worden meegenomen in een beperkte verantwoording van het groepsrisico.

Buisleidingen

Het plangebied ligt niet binnen de 1% letaliteitsafstand van een buisleiding. De risico’s als gevolg van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen vormen geen belemmering voor de planontwikkeling. Een verantwoording is niet aan de orde.

Inrichtingen

Het plangebied bevindt zich niet binnen een PR10-6 risicocontour of invloedsgebied van een risicovolle

inrichting/installatie in de omgeving. De risico’s als gevolg van inrichtingen/installaties in de omgeving vormen geen aandachtspunt voor de planvorming waardoor een verantwoordingsplicht niet aan de orde is.

Verantwoording groepsrisico

Op basis van de resultaten van de quickscan is een verantwoordingsrapportage opgesteld. In de rapportage is ingegaan op aspecten als bestrijdbaarheid/beheersbaarheid en zelfredzaamheid, waarmee de basis wordt gelegd voor de uiteindelijke besluitvorming door de gemeenteraad. De volledige rapportage is als bijlage 5 opgenomen bij deze toelichting.

Relevantie voor het plan

Op basis van het uitgevoerde onderzoek zijn er geen bezwaren vanuit het aspect externe veiligheid voor het initiatief.

5.6 Geur

Voor wat betreft de bedrijfsmatige activiteiten binnen het plangebied geldt dat geen sprake is van geurgevoelige functies. Vanuit dit kader bestaan er kortom geen belemmeringen.

Verder geldt dat het de bedrijfsmatige activiteiten zowel in de huidige als in de toekomstige situatie geen geurhinder veroorzaken op omliggende geurgevioelige objecten c.q. functies. Ook vanuit dit kader bestaan er dus geen belemmeringen.

Relevantie voor het plan

Vanuit het aspect geur is het initiatief tot uitbreiding en het juridisch-planologisch regelen van het bedrijventerrein inpasbaar.

5.7 Geluid

In bijlage 6 is het rapport opgenomen met daarin het toetsingskader, randvoorwaarden, uitgangspunten en onderzoeksresultaten van het uitgevoerde akoestisch onderzoek. Hierna zijn een korte samenvatting en de conclusies van dit onderzoek opgenomen. Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar de hiervoor aangehaalde bijlage. Deze paragraaf sluit af met een subparagraaf die ingaat op de relevantie van het uitgevoerde onderzoek voor dit bestemmingsplan.

Aanleiding voor het akoestisch onderzoek is een actualisatie van de bestaande inrichting en uitbreiding van het terrein en activiteiten zoals juridisch-planologisch wordt geregeld in voorliggend bestemmingsplan.


Het doel van het akoestisch onderzoek is inzicht te geven in de geluidemissie van de inrichting naar haar directe omgeving. Hiertoe is de geluiduitstraling van de inrichting berekend op basis van eerder ter plaatse uitgevoerde metingen en de representatieve bedrijfssituatie, aangevuld met (akoestische) ervaringscijfers, opgedaan bij vergelijkbare inrichtingen. Alle metingen en berekeningen zijn uitgevoerd volgens de regels uit de Handleiding meten en rekenen industrielawaai van 1999.


In het onderzoek is eerst de representatieve bedrijfssituatie (actualisatie) van de inrichting binnen de huidige inrichtingsgrens beschreven. Vervolgens is voor de beoogde uitbreiding de akoestische consequentie voor een bedrijfsbestemming categorie 3.1 conform VNG-publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering’ inzichtelijk gemaakt.


Huidige inrichting
In de representatieve bedrijfssituatie voldoet het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) aan de gehanteerde normstelling van 50 dB(A) etmaalwaarde. Het maximale geluidniveau (LAmax) bedraagt meer dan de voorkeursgrenswaarde uit de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening. Omdat het hier echter aan de bedrijfsvoering inherente maximale geluidniveaus (LAmax) betreft waaraan redelijkerwijs geen organisatorische dan wel technische voorzieningen kunnen worden getroffen en de maximaal toelaatbare waarde van 70 dB(A) etmaalwaarde niet wordt overschreden, kunnen deze berekende maximale geluidniveaus (LAmax) wel worden vergund.

Vanuit de wens van Euroveen om mogelijke overlast voor omwonenden zoveel mogelijk te beperken en een goede verstandhouding met omwonenden te hebben en te behouden, is op eigen initiatief een nader akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de feitelijke geluidbelasting op de woning aan de Horsterweg 60. Hierbij zijn de akoestisch meest relevante activiteiten in overdreven mate gesimuleerd, waarbij tijdens het uitvoeren van de activiteiten de geluidbelasting op de woning aan de Horsterweg in beeld zijn gebracht. Op basis van de meet- en rekenresultaten is gebleken dat, op basis van de situatie zoals deze ten tijde van de geluidmetingen optrad, het maximaal geluidniveau ter plaatse van de woning aan de Horsterweg 60, 62 dB(A)) bedroeg als gevolg van het dichtslaan van de klep van de laadbak van een vrachtwagen. Hierbij dient te worden opgemerkt dat deze activiteit normaliter niet of nauwelijks plaatsvindt.


Het maximaal geluidniveau dat optreedt tijdens reguliere activiteiten bedraagt 55 dB(A) . Dit komt overeen met het maximaal geluidniveau zoals dat door Cauberg-Huygen ter plaatse van de woning is berekend. Het verschil tussen het gemeten en berekende geluidniveau is toe te schrijven aan het feit dat de akoestische afscherming die door de opslag op het terrein worden veroorzaakt niet exact in het rekenmodel zijn over te nemen. Het rekenmodel geeft een "worst case" benadering, vandaar dat de gemeten waarde minder dan de berekende waarde bedraagt.


De te stellen grenswaarde aangaande het maximaal geluidniveau van 70 dB(A) wordt in ieder geval ruimschoots gerespecteerd. Voor meer informatie wordt verwezen naar de als bijlage 7 bij deze toelichting opgenomen notitie van de uitgevoerde geluidmetingen.


Uitbreidingslocatie
Op basis van een invulling van de uitbreidingslocatie met bedrijfscategorie 3.1 volgt uit het onderzoek dat:

  • het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau ter plaatse van de in de nabijheid van de inrichting gelegen woningen, ten hoogste 46, 43 en 38 dB(A) gedurende respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode, bedraagt;
  • de maximale geluidniveaus ten gevolge van mogelijke activiteiten op het uitbreidingsterrein, uitgaande van vrachtverkeer tot aan de grens van het terrein, ten hoogste 60, 54 en 54 dB(A) voor respectievelijk de dag, avond en nacht, bedragen.

Hiermee wordt voldaan aan de grenswaarden uit de VNG-publicatie volgens Stap 2 voor een gemengd gebied en is derhalve sprake van een goede ruimtelijke ordening.

Huidige inrichting plus uitbreidingslocatie
Op basis van een concrete invulling (op korte termijn) van de uitbreidingslocatie samen met de representatieve bedrijfssituatie voor de bestaande situatie volgt uit het onderzoek dat:

  • het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau ter plaatse van de in de nabijheid van de inrichting gelegen woningen ten hoogste 45, 45 en 39 dB(A) gedurende respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode, bedraagt.
  • De maximale geluidniveaus ten gevolge van vrachtverkeer, shovel en heftruck, ten hoogste 58, 56 en 55 dB(A) voor respectievelijk de dag, avond en nacht, bedragen.

In de representatieve bedrijfssituatie (inclusief uitbreiding) voldoet het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) aan de gehanteerde normstelling van 50 dB(A) etmaalwaarde. Het maximale geluidniveau (LAmax) bedraagt meer dan de voorkeursgrenswaarde uit de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening. Omdat het hier echter aan de bedrijfsvoering inherente maximale geluidniveaus (LAmax) betreft waaraan redelijkerwijs geen organisatorische dan wel technische voorzieningen kunnen worden getroffen en de
maximaal toelaatbare waarde van 70 dB(A) etmaalwaarde niet wordt overschreden, kunnen deze berekende maximale geluidniveaus (LAmax) wel worden vergund.


De inrichting voldoet aan het BBT-principe.


Verkeersaantrekkende werking vormt geen belemmering voor het verlenen van een milieuvergunning.

Borging geluidnormen in de regels

Hoewel middels akoestisch onderzoek is aangetoond dat zowel de huidige als de toekomstige bedrijfssituatie voldoet aan de standaardvoorschriften uit het Activiteitenbesluit milieubeheer en Euroveen sowieso moet voldoen aan de voorschriften uit het Activiteitenbesluit milieubeheer, zijn deze normen volledigheidshalve middels artikel '3.5.3 Voorwaardelijke bepaling geluidbelasting op omliggende geluidgevoelige objecten' ook in de regels verankerd, zodat te allen tijde sprake is van een helder en toetsbaar kader voor de akoestische effecten van bedrijfsactiviteiten binnen het plangebied. Deze opgenomen geluidnormen gelden zowel voor het bestaande bedrijfsperceel als voor het uitbreidingsdeel en zowel de bestaande bedrijfsactviteiten als de toekomstige bedrijfsactiviteiten. Hiermee zijn de belangen van omwonenden in voldoende mate geborgd in het bestemmingsplan.

Relevantie voor het plan

Vanuit het aspect geluid is het initiatief tot uitbreiding en het juridisch-planologisch regelen van het bedrijventerrein toelaatbaar.

5.8 Natuur

5.8.1 Verkennend flora en fauna onderzoek

In bijlage 8 is het rapport opgenomen met daarin het toetsingskader, randvoorwaarden, uitgangspunten en onderzoeksresultaten van het uitgevoerde onderzoek natuur. Hierna zijn een korte samenvatting en de conclusies van dit onderzoek opgenomen. Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar de hiervoor aangehaalde bijlage. Deze paragraaf sluit af met een subparagraaf die ingaat op de relevantie van het uitgevoerde onderzoek voor dit bestemmingsplan.

Beschermde gebieden - Natura 2000

Het plangebied bevindt zich niet binnen of aangrenzend aan een Natura 2000-gebied. Het meest nabij gelegen Natura 2000-gebied betreft 'Maasduinen'. Dit gebied bestaat uit meerdere deelgebieden en is ten noordoosten van het plangebied gelegen. Het meest nabijgelegen deel ligt op circa 4,25 kilometer afstand van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.GRCALIFORNISCHE10B-BPV1_0016.jpg" Afbeelding 16: Globale ligging van het plangebied (rode cirkel) ten opzichte van het meest nabij gelegen Natura 2000-gebied (bron: Natura 2000 Network Viewer).

Beschermde gebieden - Natuurnetwerk Nederland

Het plangebied is niet gelegen binnen of aangrenzend aan de door de provincie Limburg aangewezen beschermde landschaps- en natuurzones. Het meest nabijgelegen gebied dat door de provincie Limburg is aangewezen als Goudgroene Natuurzone en daarmee behoort tot het Natuurnetwerk Nederland (NNN) ligt op circa 200 meter ten zuiden van het plangebied. Hiernaast is tevens de zilvergroene natuurzone gelegen. Het gebied betreft een combinatie van natuurlijke graslanden met kleine waterelementen en enkele kleine bosschages.


Daarnaast ligt op ruim 400 meter van het plangebied aan de overzijde van de snelweg de Bronsgroene landschapszone. De Bronsgroene landschapszone omvat landschappelijk waardevolle beekdalen en bufferzones in Limburg.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.GRCALIFORNISCHE10B-BPV1_0017.jpg" Afbeelding 17: Ligging van het plangebied (rode lijn) ten opzichte van de Goudgroene en Zilvergroene natuurzone en de Bronsgroene landschapszone (bron: Natuurbeheerplan Provincie Limburg).

Soortenbescherming

Als gevolg van de nieuwe bestemming in het plangebied treden mogelijk negatieve effecten op broedvogels en algemeen voorkomende zoogdieren en amfibieën op. Voor overige beschermde soorten worden negatieve effecten als gevolg van de werkzaamheden en het toekomstige gebruik van het opslagterrein niet verwacht.


Broedvogels - rekening houden met broedseizoen

Het rooien van bomen en struiken binnen het plangebied en het bouwrijp maken van het perceel leidt mogelijk tot negatieve effecten op broedvogels, zoals het doden of verwonden van vogels (Wnb artikel 3.1 lid1) en het vernielen van nesten of eieren (Wnb artikel 3.1 lid 2). Het is daarnaast mogelijk dat als gevolg van de werkzaamheden broedende vogels verstoord worden (Wnb artikel 3.1 lid 4). Doordat de staat van instandhouding van de te verwachten vogelsoorten binnen het plangebied gunstig is, als gevolg van voldoende geschikt leefgebied in de omgeving, leidt het verstoren van vogels niet tot een overtreding van de Wet natuurbescherming.


In gebruik zijnde nesten zijn streng beschermd en mogen daarom niet worden vernield ten behoeve van ruimtelijke ontwikkelingen. Hiervoor is geen ontheffing van de Wet natuurbescherming mogelijk. Er dient daarom voorkomen te worden dat nesten van vogels vernield worden bij de werkzaamheden. Kapwerkzaamheden of het bewerken van de bodem binnen het plangebied dienen daarom uitgevoerd te worden buiten het broedseizoen. Het broedseizoen duurt globaal van half maart tot half juli. Deze periode is echter afhankelijk van de weersomstandigheden en de betreffende vogelsoort, waardoor het mogelijk kan zijn dat vogelsoorten eerder tot broeden komen binnen het plangebied of langer broeden dan half juli. Als broedtijd van vogels wordt de periode tussen de bouw van het nest en het uitvliegen van de kuikens beschouwd.


Indien het niet mogelijk is om deze werkzaamheden uit te voeren buiten het broedseizoen, kan middels een broedvogelschouw onderzocht worden of in gebruik zijnde nesten aanwezig zijn binnen het plangebied. Indien nesten afwezig zijn, kunnen deze locaties vrijgegeven worden voor de werkzaamheden.


Algemeen voorkomende zoogdieren en amfibieën - rekening houden met de zorgplicht

Het gehele plangebied en met name de hagen en de sloot zijn geschikt als leefgebied voor algemeen voorkomende zoogdier- en amfibiesoorten. Bij de werkzaamheden gaat een deel van dit leefgebied verloren. De sloot blijft bij de ingreep wel behouden. De omgeving biedt daarnaast voldoende uitwijkmogelijkheden voor deze soorten. Permanente negatieve effecten als gevolg van de realisatie van het opslagterrein worden hierdoor niet verwacht. De werkzaamheden zelf hebben mogelijk wel een negatief effect op individuen van algemeen voorkomende soorten. Algemeen beschermde zoogdier- en amfibiesoorten kunnen tijdens werkzaamheden worden gedood (Wnb artikel 3.10 lid 1).


De te verwachten algemeen voorkomende zoogdiersoorten zijn in de provinciale verordening van de provincie Limburg vrijgesteld van ontheffing voor het vernielen van vaste rust- en verblijfplaatsen. Het doden van individuen van deze soorten blijft verboden, maar het verjagen of vangen, met het oog op het verplaatsen van de soort, is daarentegen wel vrijgesteld van ontheffing. Het is slechts toegestaan om dieren te vangen wanneer het niet redelijkerwijs mogelijk is om de dieren te verdrijven.


De dieren dienen vrijgelaten te worden in het aanliggende gebied, buiten invloed van de werkzaamheden. Door middel van zorgvuldig handelen tijdens de uitvoering van de werkzaamheden kan daarmee een overtreding van de Wet natuurbescherming voorkomen worden.

Relevantie voor het plan

Op basis van het onderzoek naar beschermde soorten zijn er geen bezwaren voor het plan. Wel dienen de beperkingen tijdens het broedseizoen en de algemene zorgplicht in acht genomen te worden bij de realisatie van het project.

5.8.2 Onderzoek stikstofdepositie

In het kader van het voorliggende bestemmingsplan dient te worden bepaald of als gevolg van dit initiatief significant negatieve effecten op nabijgelegen Natura 2000-gebieden kunnen worden uitgesloten. Een van deze mogelijke beïnvloedingsfactoren is stikstofdepositie. Hiertoe is een nader onderzoek naar stikstofdepositie uitgevoerd. In dit onderzoek is de stikstofdepositie op de nabijgelegen Natura 2000-gebieden berekend en is vervolgens getoetst of het plan (mogelijke) significant negatieve effecten veroorzaakt op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden. Het volledige onderzoek is als bijlage 9 opgenomen bij deze toelichting. Onderstaand wordt kort ingegaan op de onderzoeksresultaten.

Relevantie voor het plan

Uit de uitgevoerde berekeningen blijkt dat de stikstofdepositie ter plaatse van Natura 2000-gebieden ten hoogste 0,00 mol N/ha/jaar bedraagt. Op basis van de gehanteerde uitgangspunten zullen geen significant negatieve effecten plaatsvinden op nabijgelegen Natura 2000-gebieden. Vanuit het aspect stikstofdepositie bestaan er kortom geen belemmeringen.

5.9 Luchtkwaliteit

In bijlage 10 is het rapport opgenomen met daarin het toetsingskader, randvoorwaarden, uitgangspunten en onderzoeksresultaten van het uitgevoerde onderzoek externe veiligheid. Hierna zijn een korte samenvatting en de conclusies van dit onderzoek opgenomen. Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar de hiervoor aangehaalde bijlage. Deze paragraaf sluit af met een subparagraaf die ingaat op de relevantie van het uitgevoerde onderzoek voor dit bestemmingsplan.

Euroveen is voornemens het bestaande inrichtingsterrein uit te breiden met een aansluitend perceel aan de noordwest zijde (tot aan de Horsterweg). Op dit perceel zijn de daar beoogde bedrijfsactiviteiten niet direct mogelijk binnen het vigerend bestemmingsplan. Hiertoe wordt een vrijstelling/wijziging van het bestemmingsplan voorbereid en is een beoordeling van het aspect ‘Luchtkwaliteit’ noodzakelijk in het kader van een goede ruimtelijke ordening.


Tevens wordt een omgevingsvergunning, voor het onderdeel milieu, aangevraagd voor de toekomstige bedrijfsvoering inclusief het gebruik van het uitbreidingsterrein voor palletopslag. Ten behoeve van deze procedure is ook een beoordeling van het aspect ‘Luchtkwaliteit’ noodzakelijk.


Voor elk van de beoordelingen is een verspreidingsmodel opgesteld. Een eerste model voor de bestaande situatie binnen de inrichting inclusief de planologisch mogelijk te maken ontwikkeling op het aansluitende terrein (gebruik conform milieucategorie 3.1) beschouwd. Een tweede model voor de beoogde bedrijfssituatie van de gehele inrichting inclusief gebruik van het perceel voor palletopslag. Berekeningen zijn uitgevoerd met STACKS+ in de software-implementatie GeoMilieu op basis van kentallen.


Uit het onderzoek volgt dat voor beide beschouwde situaties het gebruik van de inrichting van Euroveen B.V. in combinatie met relevante lokale omgevingsbronnen niet leidt tot een overschrijding van de concentratiegrenswaarden voor NO2 en fijnstof ter plaatse van de woningen in de directe omgeving van de inrichting.

Relevantie voor het plan

Gelet op bovenstaande bevindingen vormt het aspect luchtkwaliteit, zelfs bij een worst-case invulling van diverse relevante uitgangspunten, geen belemmering voor de wijziging van het bestemmingsplan.

5.10 Verkeer en parkeren

Verkeer

In het kader van het uitgevoerd akoestisch onderzoek (bijlage 6) is voor zowel de huidige als de toekomstige situatie de verkeersgeneratie in beeld gebracht. Zie hiervoor de navolgende tabellen, waarbij de voertuigbewegingen per etmaal in beeld zijn gebracht:

Tabel: Huidige verkeersgeneratie

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.GRCALIFORNISCHE10B-BPV1_0018.png"

Tabel: Toekomstige verkeersgeneratie

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.GRCALIFORNISCHE10B-BPV1_0019.png"

Zoals uit de tabellen valt af te leiden, neemt de verkeersgeneratie naar verwachting als volgt toe:

  • vrachtwagens: + 64
  • bestelbus: + 1
  • personenauto: + 17

De verkeersaantrekkende werking ten gevolge van de uitbreiding is kortom relatief beperkt. De aansluitingen op het aanliggende wegennet hebben voldoende capaciteit om het verkeer van en naar het bedrijf af te wikkelen. Vanuit het aspect verkeer zijn er geen beperkingen voor de verdere ontwikkeling van het bedrijfsperceel.

Parkeren

Vanuit de nota parkeernormen geldt voor het bedrijfstype 'bedrijf arbeidsextensief/bezoekersextensief' een parkeernorm van 1,1 per 100 m2 bvo. De bedrijfslocatie heeft een oppervlakte van circa 17 hectare waardoor de gestelde parkeernorm neer zou komen op 1.870 parkeerplaatsen. Echter is sprake van een bedrijfsfunctie met een zeer groot ruimtebeslag. Op basis van het personeelsbestand is sprake van 110 medewerkers inclusief oproep- en uitzendkrachten. Het autogebruik is 80%. De bedrijfslocatie voorziet zowel in de huidige als in de toekomstige situatie op eigen terrein in de benodigde parkeerruimte voor alle medewerkers. Op eigen terrein is kortom voldoende gelegenheid tot parkeren.

Relevantie voor het plan
De parkeergelegenheid wordt volledig op eigen terrein ingericht en voldoet aan de gestelde parkeernorm. Nadere toetsing vindt plaats in het kader van toekomstige omgevingsvergunningaanvragen. Middels artikel 11.2 in de regels is de realisatie van voldoende parkeerplaatsen geborgd.

5.11 Water

In bijlage 11 is het rapport opgenomen met daarin het toetsingskader, randvoorwaarden, uitgangspunten en onderzoeksresultaten van het uitgevoerde onderzoek water. Hierna zijn een korte samenvatting en de conclusies van dit onderzoek opgenomen. Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar de hiervoor aangehaalde bijlage. Deze paragraaf sluit af met een subparagraaf die ingaat op de relevantie van het uitgevoerde onderzoek voor dit bestemmingsplan.

In verband met de grondwaterfluctuatie mag de bodem van de voorziening niet dieper worden aangelegd dan NAP + 21,2 meter.

Regenwater wordt gebufferd in een bovengrondse (zichtbare) buffervoorziening. De inhoud van de buffervoorziening is gelijk aan 100mm, gerekend over het aan te sluiten verharde oppervlak.

De leegloop via infiltratie van regenwater in de deklaag is beperkt; tussen de 0,4 en 0,1 meter per dag.

Aanvullende leegloop naar het oppervlaktewatersysteem is mogelijk via een bestaande lozingsvoorziening. Dit heeft echter niet de voorkeur gelet op de beperkte toegestane leegloopdebiet. Een beter functionerend alternatief is leegloop via diep-infiltratieputten. De uitbreiding blijft een relatief schoon oppervlak waardoor het afstromende regenwater ook relatief schoon blijft. Dit gecombineerd met de mogelijkheid om een reinigende bodempassage tussen te schakelen, wordt geadviseerd om het water te infiltreren via diep- infiltratieputten.

Mocht toch gekozen worden voor een leegloop naar het oppervlaktewater moet rekening worden gehouden met de limiterende landelijke afvoernorm van 1 l/sec./ha (in dit geval 1,8 l/sec.). In dat geval wordt de leegloopduur extreem lang (216 uur => 9 dagen).

Relevantie voor het plan

Na de realisatie van de waterberging wordt voldaan aan de vereiste buffering van regenwater. Vanuit het aspect water zijn er geen verdere bezwaren voor voorliggend plan.

De watertoets voor de uitbreiding is voor een reactie voorgelegd aan het waterschap.

5.12 Archeologie en cultuurhistorie

5.12.1 Archeologie

In het kader van de beoogde ontwikkelingen binnen het plangebied zijn archeologische onderzoeken uitgevoerd op grond waarvan door het bevoegd gezag, de gemeente Horst aan de Maas, een selectiebesluit (brief met kenmerk 19-0082044, d.d. 16-07-2019) is genomen waarmee het plangebied vanuit het oogpunt van archeologie is vrijgegeven. Het selectiebesluit is als bijlage 12 opgenomen bij deze toelichting.

Hoewel het plangebied vanuit het oogpunt van archeologie is vrijgegeven, geldt conform paragraaf 5.4, 5.10 en 5.11 van de Erfgoedwet de verplichting om eventuele archeologische vondsten te melden. Bij het doen van vondsten waarvan wordt vermoed dat het om archeologische vondsten of sporen gaat, is het verplicht deze onmiddellijk te melden bij de bevoegde instantie, in dit geval de gemeente Horst aan de Maas.

5.12.2 Cultuurhistorie

Op grond van de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Limburg zijn er binnen het plangebied en de directe omgeving geen monumenten of andere cultuurhistorisch waardevolle objecten aanwezig, waarop met het voorliggende bestemmingsplan en de daarbinnen opgenomen mogelijkheden, een negatieve invloed zou kunnen worden uitgeoefend. Vanuit cultuurhistorisch oogpunt bestaan er kortom geen belemmeringen.

5.13 Duurzaamheid

BVB Euroveen B.V. besteedt veel aandacht aan duurzaamheid. Het streven is erop gericht om binnen circa 7 jaar volledig CO2-neutraal te zijn. Hiertoe zullen onder meer uiteindelijk alle gebouwen van energie worden voorzien middels zonne-energie. In de huidige situatie is reeds een deel van de gebouwen voorzien van zonne-energie.

Binnen het plangebied wordt verder zoveel mogelijk gebruik gemaakt van duurzame en herbruikbare materialen. Zo wordt bijvoorbeeld gebruik gemaakt van stelconplaten en betonnen stapelblokken die op meerdere manieren inzetbaar zijn en ook hergebruikt kunnen worden.

Bij eventueel te realiseren toekomstige bebouwing zal zoveel mogelijk gebruik worden gemaakt van duurzame bouwmaterialen en duurzame energievoorzieningen. Tot slot is rondom het bedrijfsperceel voorzien in relatief veel groen.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

In dit hoofdstuk wordt de uitvoerbaarheid van de ontwikkeling aangetoond. De ontwikkeling moet zowel in financieel als in maatschappelijk opzicht haalbaar zijn. Er wordt daarom een korte financiële toelichting gegeven en daarnaast worden de te doorlopen procedures weergegeven.

6.1 Economische en financiële uitvoerbaarheid

De realisatie van het project geschiedt voor rekening van de initiatiefnemer. De gemeentelijke financiën zijn hierbij niet in het geding. De gronden zijn in eigendom van de initiatiefnemer.


Het kostenverhaal wordt geregeld tussen de gemeente Horst aan de Maas en de initiatiefnemer middels een af te sluiten anterieure overeenkomst.


Ten slotte wordt in deze overeenkomst ook een planschadeverhaalsbeding zoals bedoeld in art. 6.4a Wro opgenomen. Hiermee wordt gewaarborgd dat eventueel te vergoeden planschade niet voor rekening van de gemeente Horst aan de Maas komt, maar voor rekening van de initiatiefnemer.


Gezien het voorgaande wordt het plan financieel uitvoerbaar geacht.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Proces

In het kader van de planvorming en uiteindelijke inrichting van de uitbreiding heeft afstemming plaatsgevonden met de bewoner van Horsterweg 60. Voor deze bewoner verandert de situatie door de uitbreiding. De bewoner heeft aangegeven graag zicht te behouden op de Horsterweg. Hier is bij de invulling van de landschappelijke inpassing en de realisatie van de waterberging rekening mee gehouden, zodat hij zicht richting Horsterweg blijft behouden.

Deze zelfde bewoner heeft ook aangegeven soms geluidhinder te ondervinden. In paragraaf 5.7 van de toelichting wordt ingegaan op het aspect geluid. Hieruit volgt dat voldaan wordt aan de gestelde normen, ook wanneer er ter plaatse van de uitbreiding bedrijvigheid wordt gerealiseerd in categorie 3.1. Om de bewoner een zo aangenaam woon- en leefklimaat te kunnen bieden wordt er onderzocht welke maatregelen (aanvullend) kunnen worden getroffen. Euroveen en de bewoner blijven hierover in overleg.

Naast de bovengenoemde rechtstreekse communicatie met de bewoner van de woning aan de Horsterweg 60 als directe buur zijnde, zijn de plannen van Euroveen op 9 november 2020 middels een burenavond aan de direct omwonenden gepresenteerd. Hieruit is gebleken dat er niet zozeer weerstand is tegen Euroveen en de uitbreidingsplannen van Euroveen, maar dat er vanuit het buurtschap wel weerstand is tegen alle veranderingen in de omgeving in z'n algemeenheid, die onder meer leiden tot een toename aan overlast van met name transportbewegingen. Daarnaast zijn zorgen geuit over de toenemende bewoning door arbeidsmigranten en maakt men zich zorgen over verdere ontwikkelingen binnen Klavertje 11, waarbij men onder meer vreest voor overlast als gevolg van de verwerking van mest.

Met de omwonenden is afgesproken dat op het moment dat de situatie omtrent COVID-19 het toelaat, de omwonenden worden uitgenodigd voor een rondleiding op het bedrijfsperceel.

6.2.2 Procedure

Vooroverleg

Het concept ontwerp bestemmingsplan is conform artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening in het kader van het vooroverleg toegezonden naar de belanghebbende instanties. Onderstaand zijn de reacties van de betreffende instanties kort samengevat weergegeven.

Instantie   Datum   Reactie  
Rijkswaterstaat   25-08-2020 (per e-mail)   Het plan geeft geen aanleiding tot het maken van opmerkingen.  
Provincie Limburg   19-08-2020 (per e-mail)   Het plan geeft geen aanleiding tot het maken van opmerkingen. Indien het plan op deze wijze vwordt voortgezet, zal er geen aanleiding zijn om in de verdere procedure van het plan een zienswijze in te dienen.  
Veiligheidsregio Limburg-Noord   16-09-2020 (per brief)   De door de veiligheidsregio afgegeven adviezen op het gebied van externe veiligheid zijn overgenomen in de rapportage ten behoeve van de verantwoording voor het groepsrisico. In het concept bestemmingsplan wordt verwezen naar deze rapportage.
Hiermee zijn de te nemen maatregelen in het kader van bereikbaarheid en bestrijdbaarheid voldoende geborgd in het bestemmingsplan.  
Waterschap Limburg   25-09-2020 (per e-mail)   Het plan voldoet aan de gestelde eisen van het waterschap. Als er voor diepte-infiltratie wordt gekozen, wordt aangegeven contact op te nemen met de provincie Limburg.  

Terinzagelegging ontwerp bestemmingsplan
Het ontwerp bestemmingsplan heeft met ingang van 30 oktober 2020 gedurende een termijn van 6 weken voor eenieder ter inzage gelegen. Gedurende deze periode was het mogelijk om een zienswijze in te dienen. In totaal is één zienswijze ontvangen op het ontwerp bestemmingsplan. Voor een samenvatting van de zienswijze en het gemeentelijk standpunt naar aanleiding hiervan, wordt verwezen naar het als bijlage bij het vaststellingsbesluit opgenomen 'zienswijzenrapport'.

Hoofdstuk 7 Juridische toelichting

7.1 Planstukken

Het bestemmingsplan heeft als doel het planologisch-juridisch kader te geven voor de ontwikkeling van het beschreven plan. De nadere juridische invulling is gedetailleerd geregeld. Dit bestemmingsplan bestaat uit de volgende onderdelen:

  • plantoelichting;
  • planregels;
  • verbeelding.


Bij het opstellen van het onderhavige bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten. Waar dat noodzakelijk was , is afgeweken van de standaard en is het plan specifiek toegesneden op de feitelijke situatie in het onderhavige plangebied.


De plansystematiek voldoet aan de volgende RO-standaarden 2012:

  • Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) 2012;
  • PraktijkRichtlijn BestemmingsPlannen (PRBP) 2012;
  • Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten (STRI) 2012.

7.2 Toelichting op de verbeelding

In de analoge en digitale verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis ingevolge het voorliggende plan, indien en voor zover deze in de regels daaraan wordt gegeven. Als een aanduiding juridisch gezien geen enkele betekenis heeft, is deze niet opgenomen in de verbeelding.

7.3 Toelichting op de regels

De planregels zijn ondergebracht in 'Inleidende regels', 'Bestemmingsregels', in 'Algemene regels' en 'Overgangs- en slotregels'.

7.3.1 Inleidende regels

Dit hoofdstuk bevat twee artikelen. In artikel 1 'Begrippen' is een aantal noodzakelijke begripsbepalingen opgenomen welke worden gebruikt in de regels. In artikel 2 'Wijze van meten' wordt uiteengezet op welke wijze gemeten dient te worden.

7.3.2 Bestemmingsregels

Voor het plangebied zijn de bestemmingen 'Bedrijventerrein - Agribusiness 2' en 'Groen' opgenomen.

Bedrijventerrein - Agribusiness 2 (Artikel 3)

De bestemming 'Bedrijventerrein - Agribusiness 2' is opgenomen voor de gronden waar in de huidige situatie en beoogde toekomstige situatie de bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan. De als zodanig bestemde gronden zijn bestemd voor uitsluitend agribusinessbedrijven tot maximaal milieucategorie 3.1. In de begrippen zijn agribusinessbedrijven als volgt gedeinifieerd: "bedrijfsmatige activiteiten die een ondersteunende, toeleverende, verwerkende of dienstverlenende functie hebben voor agrarische bedrijvigheid. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om bedrijven die zich bezighouden met vervaardiging en verwerking van agrarische grondstoffen, halffabricaten en reststromen, industriële bedrijven in de machinebouw en metaalconstructie."

Binnen de bestemming 'Bedrijventerrein - Agribusiness 2' mogen gebouwen en overkappingen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd. De maximale bouwhoogte bedraagt 15 meter en het maximum bebouwingspercentage (%) van het terrein bedraagt 60%.

Verder zijn binnen deze bestemming groenvoorzieningen, zoals bermen en grondwallen toegestaan, evenals water en waterhuishoudkundige voorzieningen, voorzieningen voor zuivering van water, voorzieningen van algemeen nut, (ontsluitings)wegen en paden, parkeervoorzieningen en laad- en losvoorzieningen.

Ter hoogte van het uitbreidingsdeel is tot slot de aanduiding 'opslag' opgenomen. Ter plaatse zijn indien en voor zover er nog geen bebouwing is opgericht, uitsluitend opslagdoeleinden toegestaan, overeenkomstig de uitgangspunten zoals gehanteerd in het akoestisch onderzoek. Dit ter voorkoming van overlast voor omliggende woningen. Op het moment dat ter plaatse bebouwing wordt gerealiseerd, vinden bedrijfsactiviteiten inpandig plaats en zijn deze activiteiten vanuit akoestisch oogpunt sowieso inpasbaar.

In de specifieke gebruiksregels is tot slot een voorwaardelijke verplichting opgenomen waarmee de realisatie en de instandhouding van de landschappelijke inpassing is geborgd.

Groen (Artikel 4)

De bestemming 'Groen' is opgenomen voor diverse groenstroken rondom het bedrijfsperceel. De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen en plantsoenen, waterhuishoudkundige voorzieningen en voorzieningen van algemeen nut. Ondergeschikt daaraan zijn bijvoorbeeld ook eventueel noodzakelijke wegverbindingen in verband met het voorkomen en bestrijden van calamiteiten en de daarbij behorende voorzieningen toegestaan.


Op de voor 'Groen' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde worden gebouwd. Gebouwen zijn binnen deze bestemming kortom niet toegestaan.

Binnen de bestemming 'Groen' mag de bouwhoogte van lichtmasten ten hoogste 9 meter bedragen. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkapping zijnde, bedraagt ten hoogte 5 meter.

7.3.3 Algemene regels

In de 'Anti-dubbeltelregel' wordt bepaald dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, deze bij de beoordeling van latere plannen buiten beschouwing blijft. Het nog overgebleven terrein mag dus niet nog eens meegenomen worden bij het toestaan van een ander bouwwerk.


In de 'Algemene bouwregels' zijn bepalingen met betrekking tot ondergronds bouwen, ondergeschikte bouwdelen en bestaande maten opgenomen.


De 'Algemene gebruiksregels' bevatten aanvullende regels ten aanzien van het gebruik van gronden en het gebruik van ondergrondse gebouwen

In de 'Algemene aanduidingsregels' zijn nadere regels opgenomen in verband met de op de verbeelding opgenomen gebiedsaanduidingen 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied venloschol' en 'vrijwaringszone - weg'.

De gronden binnen de 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied venloschol' zijn mede bestemd voor de bescherming van de kwaliteit van het grondwater ten behoeve van de winning van (drink)water. Binnen het grondwaterbeschermingsgebied mag worden gebouwd voor zover dat op grond van de onderliggende bestemming is toegestaan met inachtneming van de voorwaarden, zoals die door de Omgevingsverordening Limburg worden gesteld.


Voor de gronden binnen 0 - 50 meter van de buitenste kantstreep van de rijksweg A73 is de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - weg' opgenomen. Ter plaatse zijn de gronden mede bestemd voor mogelijke toekomstige reconstructies en/of uitbreidingen van de Rijksweg A73, alsmede voor het creëren van een optimale infrastructurele omgeving. Bouwen is in principe binnen deze zone niet toegestaan. Er is een afwijkingsmogelijk opgenomen waarmee bebouwing mogelijk kan worden gemaakt, op voorwaarde dat de wegbeheerder terzake (Rijkswaterstaat) is gehoord.

Verder is een bepaling opgenomen dat een dergelijke afwijking wordt geacht te zijn verleend ten aanzien van bouwwerken, of een complex van bouwwerken die bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, dan wel mogen worden opgericht krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde omgevingsvergunning voor het bouwen.


De 'Algemene afwijkingsregels' en 'Algemene wijzigingsregels' verschaffen het bevoegd gezag c.q. het college van burgemeester en wethouders de gewenste beleidsruimte om bij de uitvoering van het plan te kunnen inspelen op gegevens of situaties die vooraf niet bekend kunnen zijn.


In de 'Overige regels' zijn regels opgenomen ten aanzien van de werking van wettelijke regels en zijn bepalingen opgenomen in relatie tot parkeren. Hierbij is verwezen naar de gemeentelijke Nota parkeernormen, met dien verstande dat als de gemeentelijke Nota parkeernormen gedurende de planperiode wijzigt of wordt vervangen, de gewijzigde c.q. de vervangende nota van toepassing is.

7.3.4 Overgangs- en slotregels

In het 'Overgangsrecht' is geregeld in hoeverre en onder welke voorwaarden bestaande gebouwen en het bestaand gebruik van gronden en bouwwerken mogen afwijken van het plan. In de 'Slotregel' is aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.