Plan: | Rotonde Westsingel-Van den Bekeromstraat-Schoolstraat Horst |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1507.BPHOROTONDEWESTSIN-BP01 |
Voorliggend rapport betreft het bestemmingsplan "Rotonde Westsingel-Van den Bekeromstraat-Schoolstraat Horst" van de gemeente Horst aan de Maas.
In 2019 is voor het centrum van Horst een Centrumvisie opgesteld, waarin de ontwikkelrichting van een aantal plekken in, en aan de rand van, het centrum van Horst is opgenomen. Voor de 'Weisterbeek locatie' is een zogenaamde duurzame transformatielocatie 'nieuwe stijl' beoogd.
Voortbordurend op deze centrumvisie werken onder andere de Gemeente Horst aan de Maas en Dynamiek Scholengroep momenteel aan de nieuwbouwplannen voor de bouw van een Integraal Kindcentrum, IKC Weisterbeek. Dit IKC dient ter vervanging van de huidige gebouwen van de Weisterbeek aan de Jacob Merlostraat en omgeving. Het plangebied voor de beoogde nieuwbouw is opgenomen in onderstaande afbeelding.
De ruimtelijke invulling van het plangebied en de vertaling naar het ontwerp van gebouwen, buitenruimte en openbare ruimte is momenteel in uitwerking. Daarnaast zijn er nog enkele recente ontwikkelingen die mogelijk van invloed zijn op een definitieve locatiekeuze voor het IKC Weisterbeek. Desondanks is er behoefte aan een quickscan voor de verkeersstructuur om inzicht te geven in de mogelijke inrichting en eventuele effecten daarvan.
Uit het uitgevoerde verkeerskundig onderzoek (opgenomen in bijlage 1 bij voorliggende toelichting) zijn de volgende conclusies geformuleerd:
kansen om de Schoolstraat her in te richten, en daarmee het langzaam verkeer een prominente plek te geven in het wegprofiel, bijvoorbeeld door realisatie van een fietsstraat.
De gemeente Horst aan de Maas is voornemens om invulling te geven aan de conclusies uit het onderzoek door de aanleg van een rotonde op het kruispunt Westsingel-Van den Bekeromstraat-Schoolstraat. De rotonde is vanuit functioneel oogpunt op onderdelen strijdig met het huidig vigerend bestemmingsplan. Met voorliggend bestemmingsplan wordt de rotonde planologisch-juridisch mogelijk gemaakt.
Het plangebied betreft het kruispunt van de Westsingel met de Van den Bekeromstraat en de Schoolstraat, inclusief omliggende groenstroken en watergangen. De onderstaande afbeelding geeft de ligging van het plangebied weer.
AFBEELDING: SCHEMATISCHE LIGGING PLANGEBIED (BRON: GEOKRAGT VIEWER).
Onderstaande afbeelding geeft de kadastrale situatie weer. Tevens is de plangrens van voorliggend bestemmingsplan ingetekend.
AFBEELDING: KADASTRALE SITUATIE (BRON: GEOKRAGT VIEWER).
Onderstaande tabel bevat de perceelnummers, oppervlakten en eigenaren.
perceel | oppervlakte | eigenaar | |
HOR01-M-593 | 1.010 m² | Gemeente Horst aan de Maas | |
HOR01-N-2540 | 8.670 m² | Gemeente Horst aan de Maas | |
HOR01-N-2665 | 21.667 m² | Gemeente Horst aan de Maas | |
HOR01-N-2671 | 700 m² | Gemeente Horst aan de Maas | |
HOR01-N-2674 | 565 m² | Gemeente Horst aan de Maas | |
HOR01-N-2755 | 25.143 | Gemeente Horst aan de Maas | |
HOR01-M-3501 | 616 m² | Gemeente Horst aan de Maas |
Ter plaatse van het plangebied vigeren de volgende bestemmingsplannen:
Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de vigerende verbeelding. De ligging van het plangebied is aangegeven.
UITSNEDE VERBEELDING VIGEREND BESTEMMINGSPLAN 'PEELKERNEN'. HET PLANGEBIED IS IN ROOD INGETEKEND.
De volgende bestemmingen zijn relevant voor onderhavig plan:
Groen (art. 9)
De voor Groen aangewezen gronden zijn bestemd voor:
alsmede voor:
met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wegen en verhardingen en parkeervoorzieningen en met inachtneming van de keur van het waterschap.
Verkeer (art. 17)
De voor Verkeer aangewezen gronden zijn bestemd voor:
met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Water-Primair/Secundair (art. 19)
De voor Water-Primair/Secundair aangewezen gronden zijn bestemd voor waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen, met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder bruggen, dammen en/of duikers en met inachtneming van de Keur van het Waterschap.
Analyse
Voorgenomen planvoornemen voorziet ter plaatse in de aanleg van een deel van de rotonde, inclusief de verbreding van de Westsingel en de Schoolstraat ter plaatse van de aansluiting met de rotonde. Deze activiteiten zijn functioneel toegestaan op gronden met de enkelbestemming 'Verkeer'.
Binnen de enkelbestemming 'Groen' zijn wegen en verhardingen toegestaan voor zover dit past binnen het hoofdgebruik, zoals beschreven onder a. tot en met d. Gekeken naar het planvoornemen is de aanleg van extra wegverharding, vanwege de aanleg van een rotonde, geen activiteit dat past binnen het hoofdgebruik. Het planvoornemen is op dit punt strijdig met de enkelbestemming 'Groen'.
Het planvoornemen is ook strijdig met de enkelbestemming 'Water-Primair/Secundair' daar gronden met deze enkelbestemming enkel bestemd zijn voor waterlopen en/of waterhuishoudkundige voorzieningen.
Conclusie
Vanwege de strijdigheid van het planvoornemen ter plaatse van gronden met de enkelbestemmingen 'Groen' en 'Water-Primair/Secundair' dient een nieuw bestemmingsplan te worden vastgesteld.
Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de vigerende verbeelding. De ligging van het plangebied is aangegeven.
UITSNEDE VERBEELDING VIGEREND BESTEMMINGSPLAN 'DE AFHANG'. HET PLANGEBIED IS IN ROOD INGETEKEND.
De volgende bestemmingen zijn relevant voor onderhavig plan:
Groen (art. 5)
De voor Groen aangewezen gronden zijn bestemd voor:
met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wegen en verhardingen en parkeervoorzieningen en met inachtneming van de keur van het Waterschap.
Verkeer (art. 7)
De voor Verkeer aangewezen gronden zijn bestemd voor:
met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Analyse
Voorgenomen planvoornemen voorziet ter plaatse in de aanleg van een deel van de rotonde, inclusief de verbreding van de Van den Bekeromstraat ter plaatse van de aansluiting met de rotonde. Deze activiteiten zijn functioneel toegestaan op gronden met de enkelbestemming 'Verkeer'.
Binnen de enkelbestemming 'Groen' zijn wegen en verhardingen toegestaan voor zover dit past binnen het hoofdgebruik, zoals beschreven onder a. tot en met c. Gekeken naar het planvoornemen is de aanleg van extra wegverharding, vanwege de aanleg van een rotonde, geen activiteit dat past binnen het hoofdgebruik. Het planvoornemen is op dit punt strijdig met de enkelbestemming 'Groen'.
Conclusie
Vanwege de strijdigheid van het planvoornemen ter plaatse van gronden met de enkelbestemming 'Groen' dient een nieuw bestemmingsplan te worden vastgesteld.
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een actueel juridisch-planologisch kader waarbinnen het planvoornemen mogelijk wordt gemaakt.
Dit hoofdstuk geeft een ruimtelijk-functionele analyse van het plangebied.
In dit hoofdstuk wordt de ligging van het plangebied op gemeentelijk niveau en de feitelijke situatie van het plangebied beschreven. Ook wordt er ingegaan op de aanwezige ruimtelijk-functionele structuur van het plangebied en omgeving.
Het plangebied ligt ter hoogte van het kruispunt Westsingel - Schoolstraat - Van den Bekeromstraat in Horst. De Westsingel is een belangrijke buurtontsluitingsweg van de kern Horst tussen de rotondes Westsingel/Weltersweide - Meterikseweg - Noordsingel en Westsingel - Americaanseweg. Ter plaatse geldt een maximumsnelheid van 50 km/uur. Aan weerszijden van de weg zijn fietsstroken aanwezig.
De Schoolstraat is een erftoegangsweg welke begint oostelijk bij het kruispunt Schoolstraat - Jacob Merlostraat - Veemarkt - Herstraat in het centrum van Horst en sluit westelijk aan op de Westsingel. Ter plaatse geldt een maximumsnelheid van 30 km/uur.
De Van den Bekeromstraat (voorheen onderdeel van de Grad Roosenstraat) is net als de Schoolstraat een erftoegangsweg. Deze weg ontsluit het westelijk deel van de nieuwe woonwijk De Afhang met de Westsingel. Ter plaatse geldt een maximumsnelheid van 30 km/uur.
Ter hoogte van de kruising van deze wegen is sprake van een voorrangskruispunt waarbij de Westsingel de voorrangsweg is. Ter plaatse van het kruispunt zijn oversteekvoorzieningen voor voetgangers in de vorm van zebrapaden aanwezig.
Het openbaar gebied van het plangebied bestaat naast de genoemde wegen uit groene bermen met bomen en watergangen, waaronder een primaire watergang 'Voor America' te nwesten van het kruispunt.
Onderstaande afbeelding geeft de situering van de wegen ter plaatse van het plangebied aan.
AFBEELDING LUCHTFOTO TER HOOGTE VAN HET KRUISPUNT WESTSINGEL-SCHOOLSTRAAT-VAN DEN BEKEROMSTRAAT.
Horst is in de middeleeuwen (ca. 500 tot ca. 1500 n.Chr.) ontstaan op de hogere zandgronden
tussen de Peel en de Groote Molenbeek. De oorspronkelijke naam was Berkele. In de 11e eeuw was er in Berkele al een kapel. Rondom deze kapel vestigden zich winkeliers en handelaren. Van de gehuchten Berkele, Hegelsum, Meldersloo, Meterik, Middelijk, Oostenrijk en Schadijk was Berkele door zijn centrale ligging het belangrijkste. Door het ontstaan van het kasteel Huys ter Horst (ca. 1300) neemt de centrale nederzetting Berkele waarschijnlijk de naam Horst aan.
Horst en de andere dorpen van de gemeente Horst aan de Maas behoorden tot het Overkwartier van Gelre of Spaans Opper-Gelre. Tijdens de Spaanse Successieoorlog werd het door Staatse troepen bezet, waarna het in 1713 werd overgedragen aan de Pruisische bondgenoot. Zo bleef het als deel van Pruisisch Opper-Gelre ongeveer een eeuw lang Duits (tot 1814).
Volgens divers historisch kaartmateriaal (bron: topotijdreis.nl) behoorde het plangebied tot en met 2008 tot het buitengebied van Horst en waren de gronden overwegend onbebouwd en in agrarisch gebruik.
AFBEELDING: UITSNEDE TOPOGRAFISCHE KAART VAN HORST OMSTREEKS 2008. HET PLANGEBIED IS IN ROOD OMKADERD AANGEGEVEN (BRON: TOPOTIJDREIS).
Vanaf 2009 is de aanleg van de Westsingel een feit en maakt het plangebied onderdeel uit van de bebouwde kom door uitbreiding van het stedelijk gebied van Horst ten westen van de Westsingel.
Op basis van de digitale erfgoedkaart van de gemeente Horst aan de Maas komen er binnen het plangebied geen cultuurhistorisch waardevolle monumenten voor. Het planvoornemen heeft dan ook geen negatieve invloed op de cultuurhistorische waarden van de twee monumenten.
Inzake de eventueel ter plaatse aanwezige archeologische waarden wordt verwezen naar paragraaf 5.4.1 van voorliggende toelichting.
In dit hoofdstuk wordt het plan getoetst aan het relevante vigerende beleid. Achtereenvolgens komt aan de orde het beleid op:
Vooruitlopend op de inwerkingtreding van de Omgevingswet, heeft de rijksoverheid de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) opgesteld. In de NOVI wordt een toekomstbeeld geschetst van een Nederland:
Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk zijn samen verantwoordelijk voor de fysieke leefomgeving. Sommige belangen en opgaven overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en vragen om nationale aandacht. Dit zijn de 'nationale belangen'. In totaal zijn er 21 nationale belangen geformuleerd. Het Rijk heeft voor alle nationale belangen een zogenaamde systeemverantwoordelijkheid. Voor een aantal belangen is het Rijk zelf eindverantwoordelijk. Maar voor een groot aantal nationale belangen zijn dat de medeoverheden. De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen, en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen. Voorbeelden hiervan zijn het:
Conclusie
Bij de voorgenomen ontwikkeling is met name van belang: het waarborgen en realiseren van een veilig, robuust en duurzaam mobiliteitssysteem. Verder geldt dat sprake is van een lokale ontwikkeling, waarbij geen nationale belangen zoals genoemd in het NOVI in het geding zijn. De beoogde ontwikkeling is niet in strijd met de NOVI.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd, met als doel een goede ruimtelijke ordening te bereiken door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Daarnaast ondersteunt het gemeenten en provincies in de vraaggerichte programmering van hun grondgebied. De ladder voor duurzame verstedelijking is verankerd in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het tweede lid van artikel 3.1.6 luidt als volgt: "De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."
De eerste vraag die zich hierbij aandient is of het planbvoornemen moet worden gezien als 'stedelijke ontwikkeling'. Op basis van jurisprudentie (ECLI:NL:RVS:2015:448) wordt de aanleg van infrastructuur niet gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Het planvoornemen behelst de realisatie van een rotonde en bijkomende werken, zijnde een infratructureel werk. Derhalve is toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking niet aan de orde.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking. Een nadere toetsing hieraan is niet noodzakelijk.
De AMvB Ruimte wordt in juridische termen aangeduid als Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Met uitzondering van enkele onderdelen is het Barro eind december 2011 in werking getreden. Hierna zijn nog enkele aanvullingen/wijzigingen in werking getreden.
In de AMvB zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. De AMvB Ruimte is gericht op doorwerking van de nationale belangen in bestemmingsplannen. Het gaat om de volgende nationale belangen:
Conclusie
Het plangebied heeft geen overlap of invloed op de in het Barro beschermde nationale belangen.
Het overige nationale beleid is niet specifiek van toepassing op onderhavig plan.
Op 1 oktober 2021 hebben Provinciale Staten van de provincie Limburg de Omgevingsvisie Limburg vastgesteld. De Omgevingsvisie Limburg is per 25 oktober 2021 in werking getreden. Op grond van de kaart 'Limburgse principes' is het oostelijk deel van het plangebied, de omgeving van de Westsingel en de Schoolstraat, aangeduid als 'landelijke kern'. Het westelijk deel van het plangebied, de omgeving van de Van den Bekeromstraat, is thans nog aangeduid als 'buitengebied'. Verondersteld wordt dat gezien dit deel van het plangebied in ontwikkeling is als onderdeel van de uitbreidingswijk De Afhang en derhalve in de nabije toekomst gaat behoren tot de 'landelijke kern'. In de praktijk behoort dit deel reeds tot de bebouwde kom van Horst. Derhalve wordt enkel nader ingegaan op de aspecten met betrekking tot 'landelijke kern'.
De leefbaarheid en vitaliteit van de kernen in het landelijk gebied is belangrijk. Een aantal kernen vervult op sommige terreinen een regionale verzorgende functie met onderwijs, zorg, cultuur, winkels en werklocaties. De zorg voor een goede kwaliteit van de leefomgeving en een goede bereikbaarheid zijn hier belangrijke uitgangspunten.
Conclusie
In het voorliggende geval is sprake van de aanleg van een rotonde op het kruispunt Westsingel - Schoolstraat - Van den Bekeromstraat. De ontwikkeling levert daarmee een bijdrage aan de leefbaarheid en bereikbaarheid van de kern. De aanleg van de rotonde zorgt ervoor dat de bereikbaarheid van de route tussen De Afhang en het centrum van Horst voor met name het langzaam verkeer toeneemt, hetgeen ook een bijdrage levert aan een verbetering van de leefbaarheid. De ontwikkeling past daarmee binnen de beleidskaders, zoals opgenomen in de Omgevingsvisie Limburg.
Algemeen
Op 12 december 2014 is de 'Omgevingsverordening Limburg 2014' (POL 2014) vastgesteld. Hierin staan de regels die het omgevingsbeleid van de Omgevingsvisie Limburg juridische binding geven.
Beschermingsgebieden
Uit de kaarten behorende bij de Omgevingsverordening Limburg 2014 blijkt dat het besluitgebied binnen de boringsvrije zone Venloschol ligt. Ter plaatse is het verboden om een gesloten bodemenergiesysteem te hebben en/of aan te leggen dieper dan 5 meter boven NAP. Voor het aanleggen van een bodemenergiesysteem in de boringsvrije zone Venloschol geldt een meldingsplicht bij Gedeputeerde Staten van de provincie Limburg. De aanleg van een dergelijk systeem is niet voorzien. Verder ligt het plangebied niet binnen een stiltegebied, waterwingebied, grondwaterbeschermingsgebied of overige boringsvrije zone. Vanuit dit kader bestaan er dan ook geen belemmeringen.
Duurzame verstedelijking
In paragraaf 2.2 van de omgevingsverordening zijn regels opgenomen ten behoeve van duurzame verstedelijking. Onderdeel hiervan vormt onder meer de ladder voor duurzame verstedelijking. In paragraaf 3.1.2 is geconcludeerd dat geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking en derhalve geen nadere toetsing hieraan hoeft plaats te vinden.
Ontgrondingen
In de Omgevingsverordening Limburg 2014 is het verbod voor ontgrondingswerkzaamheden zoals vastgelegd in artikel 3, lid 1 van de Ontgrondingenwet nader uitgewerkt. In artikel 6.1.1., lid 2 onder a. geldt een vrijstelling van de vergunningplicht voor onder andere 'het ontgronden op de plaats waar een infrastructureel werk, wordt aangelegd, onderhouden, veranderd of opgeruimd of ten behoeve van dat werk de bodem wordt gesaneerd overeenkomstig de Wet bodembescherming, mits de uitvoering van het werk in overeenstemming is met het geldende ruimtelijk plan als bedoeld in artikel 2.1.1. Een dergelijk ruimtelijk plan is onder andere een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening.
In het kader van het voorgenomen planvoornemen, het realiseren van een infrastructureel werk, wordt voorliggend bestemmingsplan opgesteld. Derhalve geldt voor voorgneomen planvoornemen een vrijstelling van de vergunningplicht.
Conclusie
Het planvoornemen is in overeenstemming met de Omgevingsverordening Limburg 2014.
Op 17 december 2021 hebben Provinciale Staten de Omgevingsverordening Limburg (2021) vastgesteld. Deze verordening is gebaseerd op artikel 2.6 van de Omgevingswet. Op het tijdstip van vaststelling van die verordening was de verwachting dat de Omgevingswet op 1 juli 2022 in werking zou treden. Inmiddels is de inwerkingtredingsdatum van de wet verschoven naar 1 januari 2024. De nieuwe omgevingsverordening kan niet eerder in werking treden dan de Omgevingswet. Tot dat tijdstip blijft de Omgevingsverordening Limburg 2014 gelden. Aangezien de Omgevingsverordening Limburg (2021) grotendeels een beleidsneutrale omzetting is van de Omgevingsverordening Limburg 2014, maakt het voor de meeste onderwerpen inhoudelijk weinig verschil of de ene of de andere verordening van kracht is. De Omgevingsverordening Limburg (2021) bevat echter een aantal onderwerpen die nieuw zijn, dan wel aanmerkelijk inhoudelijk gewijzigd, namelijk instructieregels met betrekking tot:
Uitstel van de Omgevingswet maakt het wenselijk dat deze onderwerpen ook al geregeld worden in de Omgevingsverordening Limburg 2014. Daarom is per 29 maart 2022 de 'Ontwerp Wijzigingsverordening Omgevingsverordening Limburg 2014' ter inzage gelegd.
Conclusie
Het voorliggend planvoornemen heeft , gekeken naar de aard van het plan, geen raakvlakken met de hierboven beschreven onderwerpen.
Door de gemeente Horst aan de Maas is op 9 april 2013 de Structuurvisie 'Horst aan de Maas' vastgesteld. De doelstelling die de gemeente heeft met de voorliggende structuurvisie is
drieledig:
De gemeente streeft ernaar om de omgevingskwaliteiten te behouden en te ontwikkelen conform nationaal en provinciaal beleid. Voor de drie beleidsmatige speerpunten van de gemeente
Horst aan de Maas (agribusiness, toerisme & recreatie en leefbaarheid) is het landschap (de
omgevingskwaliteit) een belangrijke factor. Het vormt namelijk de productieruimte voor de agrarische sector, het verblijfsgebied voor toeristen en recreanten en de woonomgeving voor de inwoners. Om de speerpunten tot een succes te maken, is het van belang dat de aantrekkelijkheid van het landschap (de omgevingskwaliteit) gewaarborgd blijft en zoveel mogelijk versterkt
wordt.
Bestaande plannen die in het gemeentelijk beleid een belangrijke plaats innemen/krijgen zijn:de ontwikkeling van ecologische verbindings- en bufferzones, landschapspark De Peelbergen en natuurontwikkeling in het kader van de Maascorridor.
Daarnaast is en wordt ingespeeld opde dynamiek in de land- en tuinbouw, onder meer in het kader van de reconstructie. Dit wordt gedaan door in te zetten op een nieuw te ontwikkelen eigen kwaliteit, in relatie tot de ruimtelijke eisen van de sector. Dit speelt met name in de landbouwontwikkelings- en glastuinbouwgebieden rondom Horst, Meterik, Hegelsom, Melderslo en Grubbenvorst. Ook zet de gemeente in op de verfraaiing van het boerenlandschap en het vergroten van de beleving van het landschap, het realiseren van particulier groen en het beschermen van beschermingswaardige houtopstanden.
Conclusie
In de structuurvisie zijn 19 projecten ter verbetering van omgevingskwaliteit benoemd. Geen
van deze projecten zijn gelegen in of in de directe omgeving van het plangebied. Nadere toetsing is kortom niet aan de orde.
Het Gemeentelijke Verkeer- en Vervoersplan (GVVP) schetst een visie op het verkeer- en vervoersbeleid van de gemeente Horst aan de Maas voor de jaren 2013-2022. De hoofddoelstelling van het GVVP luidt: 'Zorgdragen voor een betrouwbare bereikbaarheid voor het sociaal, economisch en toeristisch-recreatief functioneren van de gemeente Horst aan de Maas, rekening houdend met de aspecten verkeersveiligheid, verkeersleefbaarheid en duurzaamheid.'
In het visiedocument van het GVVP wordt ten aanzien van de bereikbaarheid van fietsers en voetgangers, op grond van het verkeerskundig onderzoek (zoals aangehaald in paragraaf 1.1 en opgenomen in bijlage 1 bij voorliggende ruimtelijke onderbouwing) blijkt met name voor deze doelgroep de aanleg van voorgenomen rotonde wenselijk te zijn, het volgende aangegeven: 'In 2022 wordt meer gefietst in de gemeente, de fiets wordt vaker als alternatief voor de auto gebruikt. De utilitaire alsook de toeristisch-recreatieve fietser beschikt over een duidelijk bewegwijzerd netwerk van kwalitatief goede fietsvoorzieningen waarbij ook de oversteekpunten veilig zijn. De bereikbaarheid van de sociale, ecomoische en toeristisch-recreatieve bestemmingen zijn per fiets gewaarborgd. Op basis van de criteria veiligheid, comfort en directheid zijn fietsroutes verbeterd. De openbare ruimte is toegankelijk zodat mensen met een functiebeperking zich zelfstandig kunnen verplaatsen. Belangrijke looproutes zijn voorzien van veilige en comfortabele voorzieningen, rekening houdend met lichamelijk en visueel gehandicapten.'
Een en ander is vertaald in de volgende doelstellingen ten aanzien van de bereikbaarheid van fietsers en voetgangers:
De gemeente Horst aan de Maas heeft de ambitie het utilitaire en het recreatieve fietsgebruik te stimuleren. Uitgangspunt is dat de fietsroutes moeten voorzien in directe en veilige verbindingen naar bestemmingen als centrum Horst, Sevenum en Grubbenvorst alsmede scholen, winkels, treinstation, sportparken en bedrijventerreinen. Het fietsnetwerk vloeit voort uit de verbindingen tussen de belangrijkste herkomsten en bestemmingen voor fietsers, en de relatie met de regio (Venray en Venlo). Alle belangrijke bestemmingen binnen een straal van 12 kilometer zijn voor fietsers via het gemeentelijke fietsnetwerk goed te bereiken.
Ten aanzien van het fietsnetwerk is onderscheid gemaakt in utilitaire en recreatieve routes.
Ten aanzien van de school-thuisroutes alsook de schoolomgeving zelf is het verbeteren van de verkeersveiligheid een speerpunt. Veel ouders brengen en halen de kinderen steeds meer met de auto. Hoewel dit voor een belangrijk deel een gevolg is van een maatschappelijke ontwikkeling met steeds meer werkende ouders en een centralere plaats voor de auto als basisvervoermiddel, is het dringend gewenst maatregelen te ontwikkelen die dit gebruik ombuigen zodat ouders de kinderen vaker lopend of met de fiets brengen. Hiervoor is aandacht naar de verkeersopvoeding van kinderen maar ook die van de halers en brengers noodzakelijk. Een goed en veilig ingerichte schoolomgeving is een logische vereiste.
Uitgangspunten netwerk
Ten aanzien van het fietsgebruik zijn er twee soorten fietsers te onderscheiden: utilitaire fietsers en recreatieve fietsers. De doelgroep utilitair fietsverkeer bestaat voornamelijk uit de dagelijkse fietsers. Dit zijn de mensen die elke dag de fiets pakken om naar het treinstation te gaan, naar hun werk te fietsen of naar school te gaan. Vaak is het ook deze groep die de fiets pakt voor andere verplaatsingen zoals het doen van boodschappen of het fietsen naar een sportvereniging. Juist omdat het om dagelijkse verplaatsingen gaat kan door op deze groep in te spelen veel worden gewonnen. Denk hierbij bijvoorbeeld aan minder verkeerscongestie, betere gezondheid en minder belasting voor het milieu.
Conclusie
De aanleg van een rotonde op het kruispunt Westsingel - Schoolstraat - Van den Bekeromstraat draagt bij aan de verkeersveiligheid op een voor het utilitaire fietsverkeer belangrijke route, zoals gebleken uit het verkeerskundig onderzoek (bijlage 1). Daarnaast draagt de keuze voor het toepassen van een rotonde bij aan minder verkeerscongestie voor langzaamverkeer op de route Schoolstraat - Van den Bekeromstraat. Kortom de aanleg van de rotonde past binnen de kaders van het GVVP.
Zoals in de inleiding van voorliggende toelichting reeds beschreven is de gemeente Horst aan de Maas samen met Dynamiek Scholengroep en Kinderopvang 't Nest voornemens om een Integraal Kindcentrum (IKC) Weisterbeek met een wijkfunctie te realiseren op gronden van een voormalig kassencomplex aan de Almeweg in de wijk De Afhang. De huidige OBS Weisterbeek aan de Schoolstraat 5 nabij het centrum van Horst komt hiermee te vervallen
Vanwege de verplaatsing van het IKC Weisterbeek vindt een wijziging van de verplaatsing van de thuis-schoolroutes van leerlingen plaats. Door middel van een verkeerskundig onderzoek is de herkomst van de schoolgaande leerlingen geanalyseerd en de thuis-schoolroutes inzichtelijk gemaakt. Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat de Schoolstraat en aansluitend de Van den Bekeromstraat een belangrijke langzaamverkeersroute is en belangrijker gaat worden van en naar de nieuwe locatie van het IKC Weisterbeek school voor de leerlingen woonachtig in het oostelijk deel van Horst. Ook is de Van Bekeromstraat - Schoolstraat een belangrijke verbinding tussen de bewoners van de wijk De Afhang die afhankelijk zijn van de voorzieningen in het centrum van Horst.
Op deze langzaamverkeersroute vormt de huidige inrichting van het kruispunt Westsingel - Schoolstraat - Van den Bekeromstraat een barriere. Ter plaatse is sprake van een voorrangskruispunt waar de Westsingel, een belangrijke buurtontsluitingsweg waar een maximum snelheid geldt van 50 km/uur, voorrang heeft op de aansluitende wegen Schoolstraat en Van den Bekeromstraat.
Vanwege de steeds belangrijker wordende verbinding tussen de woonwijk De Afhang (met inbegrip van de nieuwe vestiging van het IKC Weisterbeek in deze woonwijk) met het centrum van Horst en de oostelijk van de Westsingel gesitueerde woonwijken is uit het verkeerskundig onderzoek de aanleg van een veilige kruispuntvorm in de vorm van een rotonde op het kruispunt Westsingel - Schoolstraat - Van den Bekeromstraat geadviseerd (zie onderstaande afbeelding van het ontwerp van de rotonde).
AFBEELDING: ONTWERP VAN DE ROTONDE OP HET KRUISPUNT WESTSINGEL-SCHOOLSTRAAT-VAN DEN BEKEROMSTRAAT.
Bij het ontwerp is uitgegaan van een enkelstrooksrotonde met daaromheen een vrijliggend fietspad. Omdat de rotonde binnen de bebouwde kom is gelegen hebben fietsers voorrang op het gemotoriseerd verkeeer. Daarnaast is ook voorzien in oversteekvoorzieningen voor voetgangers in de vorm van zebrapaden.
In dit hoofdstuk worden de uitvoeringsaspecten beschreven. Achtereenvolgens komen aan de orde:
Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet een toetsing plaatsvinden van de voorgenomen ontwikkelingen aan de relevante milieuaspecten, teneinde het toekomstige gebruik af te stemmen op de omgeving. In deze paragraaf worden de milieuaspecten afzonderlijk beschreven.
Bij een wijziging van een bestemming dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening aandacht te worden besteed aan de kwaliteit van bodem en grondwater. In beschouwing dient te worden genomen of er sprake is van gebruik dat gevoeliger is voor eventueel aanwezige bodemverontreinigingen dan het gebruik dat ingevolge de vigerende bestemmingsregelingen is toegestaan.
In verband met voorliggende planvoornemen is een vooronderzoek conform de NEN 5725 uitgevoerd. Onderstaand wordt kort ingegaan op de resultaten van het onderzoek. Voor meer informatie wordt verwezen naar het volledige onderzoeksrapport welk is te raadplegen in bijlage 2.
Op basis van de verzamelde gegevens uit het vooronderzoek en het voormalig/huidig gebruik (geasfalteerde weg onbekend fundatie-materiaal) van de onderzoekslocatie, wordt deze als “verdacht” beschouwd op de aanwezigheid van verontreinigingen.
Verkennend bodemonderzoek
Bij een bestemmingsplanwijziging, grondwerkzaamheden of aanvraag van een omgevingsvergunning kan een verkennend bodemonderzoek conform de NEN 5740 noodzakelijk zijn. Deze dient conform de strategie ‘VED-HE_NL’ uitgevoerd te worden
waarbij de bovengrond verdacht is op het voorkomen van zware metalen en PAK.
Waterbodemonderzoek
Bij het dempen van de watergangen en de vijver kan de locatie onderzocht worden middels een waterbodemonderzoek conform de NEN 5720 strategie ‘LN’ en ‘ON’. Waarbij de waterbodem onderzocht wordt middels het standaardpakket.
Asbest
Vanwege de aanlegdatum van de Westsingel, Schoolstraat en de Van den Bekeromstraat is de aanwezigheid van asbestverdacht materiaal in de bodem niet te verwachten (niet verdacht).
Op basis van het vooronderzoek dient aanvullend onderzoek te worden uitgevoerd in de vorm van een verkennend bodemonderzoek NEN 5740 en een waterbodemonderzoek NEN 5720. Deze vervolgonderzoeken worden uitgevoerd in het kader van toekomstige omgevingsvergunningaanvragen. In het kader van voorliggend bestemmingsplan is de milieuhygiënische bodemkwaliteit in voldoende mate in beeld gebracht
Volledigheidshalve is in de regels een voorwaardelijke verplichting opgenomen op grond waarvan ten tijde van de omgevingsvergunningaanvragen dient te worden aangetoond dat de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik. Op deze wijze is te allen tijde in voldoende mate geborgd dat de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem voldoet in relatie tot de beoogde functie.
Voor fysieke wijzigingen aan een weg in de nabijheid van geluidgevoelige objecten moet onderzocjt worden of dit consequenties heeft ten aanzien van geluidshinder. In het kader van voorliggend planvoornemen is een akoestisch onderzoek uitgevoerd overeenkomstig de Wet geluidhinder. Deze is te raadplegen in bijlage 3 bij voorliggende toelichting. Onderstaand wordt kort ingegaan op de resulaten van het onderzoek.
Ten gevolge van sec de aanleg van de rotonde (gewijzigde verkeerssituatie) nemen de geluidbelastingen op de nabijgelegen woningen vanwege verkeer op de Westsingel toe met maximaal 1,4 dB. Maatgevend is de toename ter plaatse van de zijgevel (oostgevel) van de woning ter hoogte van de Schoolstraat 74. In dit geval is geen sprake van een reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder.
Wordt de autonome groei van het verkeer in de periode 2018-2040 betrokken in de geluidbelasting dan bedraagt de toename van de geluidbelasting maximaal 2,5 dB ter plaatse van de woning ter hoogte van de Schoolstraat 74. Aangezien de geluidbelasting meer dan 48 dB bedraagt, is er in dat geval sprake van reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder.
Op grond van artikel 99 uit de Wet geluidhinder neemt het bevoegd gezag een besluit tot reconstructie . Hierbij wordt besloten welke maatregelen dienen te worden getroffen, zodat in de toekomstige situatie de maximaal toelaatbare geluidbelasting niet wordt overschreden. Maatregelen om de geluidbelasting te verminderen zijn:
Op basis van het onderzoek wordt het planvoornemen inpasbaar geacht, mits een hogee waarde wordt verleend.
Hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen, ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit') bevat de regelgeving op het gebied van luchtkwaliteit. In de Wet milieubeheer zijn luchtkwaliteitseisen opgenomen voor diverse verontreinigende stoffen, waaronder stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). In artikel 5.16 van de Wet milieubeheer is vastgelegd in welke gevallen de luchtkwaliteitseisen geen belemmering vormen voor een nieuwe ontwikkeling. Dit is het geval wanneer:
Het Besluit NIBM
Een nadere uitwerking van de regelgeving met betrekking tot het begrip 'niet in betekenende mate' is vastgelegd in het 'Besluit niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)'. Een plan draagt niet in betekende mate bij aan de luchtverontreiniging wanneer aannemelijk is (door berekening of motivering) dat de "3% grens" niet wordt overschreden. Deze grens is 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1.2 µg/m3 voor zowel PM10 als NO2. De Regeling NIBM geeft voor een aantal categorieën van ruimtelijke ontwikkelingen een invulling aan de NIBM grens. Indien er binnen de getalsmatige begrenzing van de Regeling wordt gebleven, is er geen nader onderzoek nodig. Bij de ruimtelijke ontwikkeling is er dan automatisch sprake van een niet in betekende mate bijdrage aan de luchtkwaliteit.
In voorliggende situatie vervangt de te realiseren rotonde een bestaand kruispunt. De rotonde heeft geen verkeersaantrekkende werking. De verkeersgeneratie neemt door de aanleg van een rotonde niet toe. Hoogstens is sprake van een toename van langzaam verkeer op dit kruispunt vanwege de verbeterde verkeersveiligheid ter plaatse alsmede de vestiging van het IKC Weisterbeek. Dit langzaam verkeer (met name fietsers en voetgangers) draagt niet bij aan de luchtverontreiniging. Er is kortom sprake van een ontwikkeling die niet bijdraagt aan de concentraties van de betreffende stoffen in de buitenlucht.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Om te voorkomen dat als gevolg van het plan voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten optreden moet worden getoetst of:
Basis voor deze toetsing vormt de handreiking "Bedrijven en milieuzonering" (VNG, Den Haag, 2009).
In de VNG-publicatie worden richtafstanden voor hinderaspecten weergegeven. Dit kunnen zijn geur, stof, geluid en gevaar, waarbij geldt dat de grootste afstand maatgevend is. In specifieke wet- en regelgeving kunnen andere afstanden worden voorgeschreven. Deze gaan dan voor de richtafstanden uit de VNG-publicatie. De afstanden worden gemeten vanaf de grens van de bestemming die milieubelastende functies toelaat tot aan de dichtstbij gelegen gevel van de gevoelige functie.
Met betrekking tot de aanleg van de rotonde is geen sprake van de realisatie van een bedrijf of een milieugevoelig object. Wel is sprake van een gedeeltelijke wijziging van de locatie van de wegen Westsingel, Schoolstraat en Van den Bekeromstraat dat gevolgen kan hebben voor de woningen in de directe omgeving van het plangebied ten aanzien van het aspect geluid. Derhalve moet dit aspect nader worden beschouwd. Zie hiervoor paragraaf 5.1.2.
De rotonde wordt gerealiseerd ter hoogte van het kruispunt Westsingel-Schoolstraat-Van den Bekeromstraat. De wijziging van het kruispunt betreft geen realisatie van een bedrijf of milieugevoelig object. Mogelijk is de rotonde voor het aspect geluid wel een milieubelastende functie. Hiervoor is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Zie paragraaf 5.1.2. Vanuit het aspect milieuzonering bestaan er kortom geen planologische belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.
Bij het mogelijk maken van nieuwe gevoelige functies is het aspect externe veiligheid van belang. Dit heeft betrekking op inrichtingen, buisleidingen en transportroutes waar een ongeval met gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden, met fatale gevolgen voor personen die geen directe relatie hebben tot de risicovolle activiteit.
Binnen de beleidskaders voor deze drie typen risicobronnen staan altijd twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen zijn er belangrijke verschillen. Hieronder worden beide begrippen verder uitgewerkt.
Risiconormering
In het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico:
Plaatsgebonden risico (PR)
Het plaatsgebonden risico geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. Het PR kan op de kaart van het gebied worden weergeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6 contour (welke als wettelijk harde norm fungeert) mogen geen kwetsbare objecten geprojecteerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de 10-6 contour niet als grenswaarde, maar als een richtwaarde.
Groepsrisico (GR)
Het groepsrisico is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang (10 personen of meer). Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit en kent geen vaste norm, maar een oriëntatiewaarde (= T). Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht. Dit houdt in dat iedere wijziging met betrekking tot planologische keuzes moet worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag.
Verantwoordingsplicht groepsrisico
Met het invullen van de verantwoordingsplicht wordt antwoord gegeven op de vraag in hoeverre externe veiligheidsrisico's in het plangebied worden geaccepteerd en welke maatregelen getroffen zijn om het risico zoveel mogelijk te beperken. Het invullen van de verantwoordingsplicht is een taak van het bevoegd gezag(veelal de gemeente). Door de verantwoordingsplicht worden gemeenten gedwongen het externe veiligheidsaspect mee te laten wegen bij het maken van ruimtelijke keuzes. Deze verantwoording is kwalitatief en bevat verschillende onderdelen die aan bod kunnen of moeten komen. Ook bestaat er een adviesplicht voor de regionale brandweer. In de Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico zijn de onderdelen van de verantwoording nader uitgewerkt en toegelicht.
Bron | Wanneer groepsrisicoverantwoording |
Inrichtingen (Bevi) | Altijd wanneer binnen invloedsgebied ruimtelijk besluit wordt genomen. |
Buisleidingen (Bevb) | Altijd wanneer binnen invloedsgebied een ruimtelijk besluit wordt genomen. Er kan echter worden volstaan met een beperkte verantwoording wanneer: 1) het groepsrisico lager isdan 0,1 keer de oriëntatiewaarde, of 2) de toename minder is dan 10% en de oriënterende waarde niet wordt overschreden, of 3) personen zich buiten de 100% letaliteitgrens bevinden. Bij een beperkte verantwoording hoeven alleen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid beschouwd te worden. |
Weg, Spoorweg of binnenwater (Bevt) | Altijd wanneer binnen invloedsgebied een ruimtelijk besluit wordt genomen. Er kan echter worden volstaan met een beperkte verantwoording wanneer: 1) het groepsrisico lager is dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde, of 2) de toename minder is dan 10% en de oriënterende waarde niet wordt overschreden, of 3) personen zich buiten de 200 meter-zone bevinden. Bij een beperkte verantwoording hoeven alleen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid beschouwd te worden. |
Door het uitwerken van de verantwoordingsplicht neemt het bevoegd gezag de verant-woordelijkheid voor het 'restrisico' dat overblijft nadat benodigde de veiligheidsverhogende maatregelen genomen zijn.
In de omgeving van het planvoornemen zijn geen inrichtingen, buisleidingen en/of weg-, spoorweg of binnenwater aanwezig. De rotonde zelf behoort niet tot de categorie gevoelige functies in het kader van externe veiligheid. Door de aanleg van de rotonde is sprake van een wijziging van de rijstroken richting de nabijgelegen gevoelige functies, de woningen in de directe omgeving van het plangebied. Op basis van de interactieve kaart Veilige omgeving van de Atlas Leefomgeving blijkt dat de Westsingel, Schoolstraat en Van de Bekeromstraat niet is aangewezen als transportroute voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Derhalve behoeft deze wijziging ook geen nadere beschouwing op het aspect externe veiligheid.
Vanuit het aspect externe veiligheid bestaan er kortom geen planologische belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.
Om het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven, dient in een vroeg stadium te worden beoordeeld of de toekomstige activiteiten mogelijk significante effecten hebben op milieu, natuur of landschap. Een eerste stap in dit proces is een beoordeling of het planvoornemen voldoet aan de drempelwaarden uit het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.).
Besluit m.e.r.
In het Besluit m.e.r. zijn in de onderdelen C en D van de bijlagen beoordelingsdrempels opgenomen, op grond waarvan bepaald kan worden of voor een bepaalde ontwikkeling een m.e.r.-beoordelingsprocedure of een m.e.r.-procedure uitgevoerd dient te worden. Deze drempels zijn indicatief. Dit houdt in dat het niet vanzelfsprekend is dat wanneer een ontwikkeling beneden deze drempelwaarden blijft, er geen m.e.r.-beoordeling of m.e.r. noodzakelijk is. Voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst, maar welke beneden de drempelwaarden blijft, dient een toets uitgevoerd te worden of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Deze toets wordt de vormvrije m.e.r.-beoordeling genoemd. Uit deze toets zijn twee conclusies mogelijk:
In bijlage III van de Europese richtlijn 'betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten' zijn de selectiecriteria beschreven die bepalen of er mogelijk sprake is van aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu. Hierbij moet worden gedacht aan de omvang van het project, de cumulatie met andere projecten en natuurlijk de mate van verontreiniging of hinder. Ten tweede is de locatie van de projecten natuurlijk van belang. Daarbij moet in ogenschouw worden genomen of een project in de nabijheid van een gevoelig gebied is gelegen. Voorbeelden van gebieden die extra aandacht vragen zijn wetlands, berg- en bosgebieden, reservaten en natuurgebieden en bij wet beschermde gebieden. Bij de samenhangende beoordeling van bovenstaande kenmerken van een project en de potentiële aanzienlijke milieugevolgen dient het volgende te allen tijde te worden meegewogen:
Voor de vraag of sprake is van een m.e.r.-plicht, moet allereerst worden beoordeeld of sprake is van een activiteit in kolom 1 van onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. Voor auto(snel)wegen en de m.e.r.-plicht zijn de categorieën C1.2 en C1.3 relevant:
"de aanleg van een autosnelweg of autoweg" en "de aanleg, wijziging of uitbreiding van een weg bestaande uit vier of meer rijstroken, of verlegging of verbreding van bestaande wegen van twee rijstroken of minder tot wegen met vier of meer rijstroken niet zijnde een autosnelweg of autoweg".
Op basis van voorgaande beschrijving kan worden geconstateerd dat de aanleg van de rotonde op het kruispunt Westsingel-Schoolstraat-Van den Bekeromstraat hier niet aan voldoet. Derhalve is een plan- of besluit m.e.r.-plicht niet van toepassing. De betreffende wegen behoren niet tot de categorie autosnelweg of autoweg. Ook wordt met voorgenomen plan geen rijstroken toegevoegd. Daarnaast worden geen borden autoweg of autosnelweg geplaatst.
Bovendien is ook categorie D.1.2 nog relevant:
"De wijziging of uitbreiding van een weg bestaande uit vier of meer rijstroken, of verlegging of verbreding van bestaande wegen van twee rijstroken of minder tot wegen met vier of meer rijstroken niet zijnde een, autosnelweg of autoweg)."
Met voorgenomen plan is geen sprake van een weg met vier rijstroken. Dit betekent dat ook op grond van deze categorie geen plan- of besluit m.e.r.-plicht geldt.
Naast de directe m.e.r.-plicht bestaat ook de verplichting tot het opstellen van een planMER, als het plan een activiteit mogelijk maakt waarvoor een passende beoordeling moet worden gemaakt. Dit is het geval als het plan afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied. Zoals nader beschreven in paragraaf 5.3 volgt uit de onderzoeken dat significante gevolgen kunnen word uitgesloten en daarmee geen aanleiding is voor het opstellen van een PlanMER.
Gelezen het voorgaande is het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling niet noodzakelijk.
Relevante beleidsstukken op het gebied van water zijn het Waterbeheerprogramma 2022-2027 van Waterschap Limburg, de Provinciale Omgevingsvisie 2021, het Provinciaal Waterplan van Provincie Limburg, het Nationaal Waterplan, WB21, Nationaal Bestuursakkoord Water en de Europese Kaderrichtlijn Water. Belangrijkste gezamenlijke punt uit deze beleidsstukken is dat water een belangrijk sturend element is in de ruimtelijke ordening. Water legt een ruimteclaim op het (stads)landschap waaraan voldaan moet worden. De bekende drietrapsstrategieën zijn leidend:
Daarnaast is de Beleidsbrief regenwater en riolering nog relevant. Hierin staat hoe het best omgegaan kan worden met het hemelwater en het afkoppelen daarvan. Ook hier gelden de drietrapsstrategieën. De meest relevante beleidsstukken zijn hieronder verder toegelicht.
Provinciaal Waterplan 2016 - 2021
Het provinciaal waterbeleid is nader geconcretiseerd in het Provinciaal Waterplan 2016-2021 op grond van de vereisten van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW).
In Nederland zijn vijf instanties betrokken bij het waterbeheer en de watervoorziening. Op grond van de Waterwet (2009) en het Bestuursakkoord Water (2011) is de verantwoordelijkheid als volgt verdeeld:
Voldoende en schoon water is een economische factor van betekenis en onmisbaar voor mens en natuur. De burger stelt steeds hogere eisen aan de waterveiligheid, het gebruik en de beleving van water. Duurzaamheid en publieke participatie zijn daarom volgens het POL 2014 belangrijke uitgangspunten.
Waterschap Limburg
Het Waterbeheerprogramma 2022-2027 van het waterschap Limburg beschrijft de uitwerking van het Nationale Waterprogramma en het Provinciaal Waterprogramma. Elke zes jaar leggen waterschappen vast welke aanpak en welke maatregelen op hoofdlijnen nodig zijn om het watersysteem op hoofdlijnen nodig zijn om het watersysteem en de waterkeringen op orde te brengen en te houden. Met dit waterbeheerprogramma geeft Waterschap Limburg richting aan het waterbeheer in de periode 2022-2027. De taken van het waterschap, welke doelen zij per taak wil bereiken en welke maatregelen zij daarvoor inzet, is beschreven in het Waterbeheerprogramma. Daarbij is onderscheid gemaakt in de taken hoogwaterbescherming, klimaatadaptatie, waterkwaliteit en zuiveren.
Ten aanzie nvan het planvoornemen schrijft het beleid van Waterschap Limburg de afhandeling van regenwater de trits 'opvangen, bergen en infiltreren' voor. Dit beleid is opgenomen in de Keur van het waterschap. Per 1 april 2019 geldt als norm voor Noord- en Midden-Limburg dat 100 mm/24 uur per m2 aan toename van verhard oppervlak aan hemelwater geborgen dient te worden binnen het plangebied.
Gemeente Horst aan de Maas benoemt in het GRP (2022 – 2026) nog een aantal specifieke eisen. Ten aanzien van infiltratiesystemen streeft de gemeente naar systemen die bij voorkeur zichtbaar zijn, eenvoudig zijn aan te leggen en te monitoren, makkelijk zijn te reinigen en die goed functioneren. Wegens toegankelijkheid en onderhoud gaat hierbij de voorkeur uit naar: 1. Wadi's, 2. Infiltratievelden, 3. Greppels met overstort, 4. Infiltratiebuizen. Bij nieuwbouw of herinrichting wordt in eerste instantie gekozen voor het niet aansluiten van hemelwater. Het afvalwater en hemelwater worden hierbij gescheiden van elkaar gehouden. Per locatie wordt bekeken op welke wijze het hemelwater kan worden verwerkt, waarbij infiltratie de voorkeur heeft. Wanneer dit niet mogelijk is, wordt het hemelwater vastgehouden en vertraagd afgevoerd. De gemeente hanteerde voorheen een bergingseis van 30 mm, maar dat blijkt niet voldoende te zijn. De bergingseis is sterk afhankelijk van de lokale gebiedseigenschappen. Samen met Waterpanel Noord wordt momenteel gewerkt aan een gebiedsgerichte aanpak. Tot die tijd hanteert de gemeente een bergingseis van 53 mm/24 uur en indien afstroming kan plaats vinden naar probleemlocaties 100 mm.
In het kader van voorliggend planvoornemen is een watertoets opgesteld met een onderbouwing van het wateraspect. De rapportage van dit onderzoek is als bijlage 4 bij de toelichting te raadplegen. Na een beschrijving van het waterrelevant beleid wordt ingegaan op de conclusie uit het onderzoek.
Maaiveldniveau
Met behulp van het AHN4 is het maaiveldniveau van het terrein in beeld gebracht, zie . Het maaiveldniveau varieert tussen de circa NAP +24,1 m en de NAP +23,6 m. Hierbij ligt de Westsingel hoger dan de Schoolstraat. Ter plekke van de A-watergang en de waterpoelen ligt het maaiveld lager.
AFBEELDING: MAAIVELDNIVEAU.
Bodemopbouw
Met behulp van de Bodematlas is het bodemtype van de ondiepe bodem in beeld gebracht. Het grootste deel van het projectgebied heeft de code “zEZ23” en een deel van het gebied heeft de code “|h BEBOUW”. Dit laatste houdt in dat dit deel van de bodemkaart gekarteerd is als bebouwing en dat de bovengrond naar verwachting sterk geroerd is. Het is het meest voor de hand liggend dat de oorspronkelijke bodem ook bestaat uit “zEZ23”. Dit zijn hoge zwarte enkeerdgronden die bestaan uit lemig fijn zand. Dit bodemtype staat bekend om zijn matige waterdoorlatendheid. Aangezien de lokale bodem in hoge mate geroerd is, kan niet met zekerheid vastgesteld worden of deze gronden daadwerkelijk aanwezig zijn in het projectgebied.
In het begin van 2023 zijn voor projecten in de directe omgeving van deze rotonde meerdere infiltratieonderzoeken uitgevoerd. Uit die boringen is gebleken dat de bovenlaag van de bodem voornamelijk bestaat uit zeer tot matig fijn zand dat matig tot sterk siltig is.
AFBEELDING: BODEMKAART
Met behulp van Dinoloket is de bodemopbouw van de projectomgeving in beeld gebracht. Het geohydrologische model REGIS II v.2.2 biedt inzicht in de verschillende lagen in de ondergrond. Een doorsnede is opgenomen in onderstaande afbeelding.
A FBEELDING GEOHYDROLOGISCHE DOORSNEDE MET DE GLOBALE LOCATIE VAN HET PROJECTGEBIED BIJ DE VERTICALE GRIJZEN LIJNEN
De bovenste circa 3 m bestaat uit de zandige Formatie van Boxtel. Hieronder bevindt zich nog een zandlaag van de Formatie van Beegden van circa 12 m dik. Vervolgens is er een kleilaag uit de Formatie van Waalre van circa 3 m dik. Deze kleilaag sluit het watervoerend pakket niet af omdat deze kleilaag ten oosten en ten westen niet meer aanwezig is. Vervolgens is er een zandlaag van de Formatie van Peize en de Formatie van Waalre van circa 4 m dik. Hieronder ligt de Venloklei (Kiezeloöliet Formatie) die hier circa 2 m dik is en hieronder ligt een zandlaag uit de Kiezeloöliet Formatie die meer dan 20 m doorloopt.
Infiltratieonderzoek
In het begin van 2023 zijn voor projecten in de directe omgeving van deze rotonde meerdere infiltratieonderzoeken uitgevoerd. De metingen die het dichtst bij dit projectgebied liggen worden gebruikt. Tijdens deze onderzoeken zijn handmatig boringen geplaatst (B202 en B026) en zijn infiltratiemetingen uitgevoerd (I001 t/m I003 en I02). De locaties zijn weergegeven in onderstaande afbeelding.
AFBEELDING: LOCATIES BORINGEN EN INFILTRATIEMETINGEN
Aan de hand van de boringen is de bodemopbouw inzichtelijk gemaakt en de textuur uit de te onderscheiden horizonten geclassificeerd. Uit de boringen is gebleken dat de bovenlaag van de bodem voornamelijk bestaat uit zeer tot matig fijn zand dat matig tot sterk siltig is.
De horizontale waterdoorlatendheid van de ondergrond ter plaatse van I001 en I003 is gemeten met behulp van de omgekeerde boorgatmethode. Bij deze methode worden de boorgaten (tijdelijk) afgewerkt met een meetbuis. Vervolgens is de meetbuis gevuld met water waarna de zaksnelheid is geregistreerd met behulp van een digitale drukopnemer (Diver-meetsysteem). Aan de hand van zaksnelheid van het water in de boringen is de horizontale waterdoorlatendheid herleid van de bodem boven de grondwaterstand. De metingen zijn uitgevoerd op verschillende diepten. Bij locaties I02 en I002 is de infiltratiemeting onder de grondwaterstand uitgevoerd. De horizontale waterdoorlatendheid van de ondergrond is hier gemeten met behulp van de boorgatmethode. Bij deze methode wordt in plaats van de zaksnelheid de stijgsnelheid na onttrekking van water geregistreerd met behulp van een digitale drukopnemer (Diver-meetsysteem). Aan de hand van de stijgsnelheid van het water in de boringen is de horizontale waterdoorlatendheid van de bodem onder de grondwaterstand herleid. De resultaten van het infiltratieonderzoek zijn weergegeven in onderstaande tabel.
Locatie | Meting | K-waarde (m/dag) | Meettraject (m beneden maaiveld) | Bodemlaag |
I001 | 1 |
0,05 | 0,20 – 0,70 | Zand, zeer fijn, matig siltig |
I002 | 1 2 3 4 5 |
0,09 0,08 0,05 0,05 0,06 |
1,20 – 1,70 | Zand, zeer fijn, matig siltig Onder GWS |
I003 | 1 |
0,03 | 0,00 – 0,50 | Zand, matig fijn, matig siltig |
I02 | 1 2 3 4 |
0,3 0,2 0,2 0,2 |
1,30 – 1,80 | Zeer fijn zand, sterk siltig Onder GWS |
TABEL RESULTATEN INFILTRATIEONDERZOEK
Het is opvallend dat bodemlagen die bestaan uit zeer fijn zand dat sterk siltig is (I02) beter doorlatend zijn dan bodemlagen die bestaan uit matig tot zeer fijn zand dat matig siltig is (I001 t/m I003). Dit kan verklaard worden doordat de hoeveelheid silt en type fijn zand toch varieert per locatie
Ervan uitgaande dat locatie I003 representatief is voor de ondergrens van fijn zand dat matig siltig is, zal de gemiddelde doorlatendheid circa 0,03 m/d zijn. Dit komt overeen met literatuurwaarden en kan gekwalificeerd worden als slecht doorlatend (zie onderstaande tabel). Ervan uitgaande dat de overige locaties (behalve I02) representatief zijn voor het gemiddelde van fijn zand dat matig siltig is, zal de gemiddelde doorlatendheid circa 0,06 m/d zijn. Dit komt overeen met literatuurwaarden en kan gekwalificeerd worden als slecht doorlatend. Ervan uitgaande dat locatie I02 representatief is voor de bovengrens van fijn zand dat sterk siltig is, zal de gemiddelde doorlatendheid circa 0,2 m/d zijn. Dit komt overeen met literatuurwaarden en kan gekwalificeerd worden als matig doorlatend.
Doorlatendheid [m/d] | Kwalificatie |
< 0,001 | Zeer slecht doorlatend |
0,01 – 0,1 | Slecht doorlatend |
0,1 – 0,5 | Matig doorlatend |
0,5 – 1,0 | vrij goed doorlatend |
1,0 – 10 | goed doorlatend |
10 < | zeer goed doorlatend |
TABEL: KWALIFICATIE DOORLATENDHEID BODEM (BRON: CULTUURTECHNISCH VADEMECUM, PAGINA 504)
Om de rekenwaarde van de k-waarde voor een infiltratievoorziening te bepalen wordt conform het voorschrift van Stichting RioNED een factor 0,5 op de gemiddelde k-waarde toegepast. De k-waarde waarmee voor een eventuele infiltratievoorziening in fijn zand dat matig siltig is rekening gehouden dient te worden is:
Ondergrens (0,03 m/d * 0,5 =) 0,02 m/d
Gemiddelde (0,06 m/d * 0,5 =) 0,03 m/d
Bovengrens (0,2 m/d * 0,5 =) 0,1 m/d
Conclusie infiltratieonderzoek
De doorlatendheid van het fijne zand dat matig tot sterk siltig is, is slecht tot matig. Bij het bepalen van de leegloop van een bergingsvoorziening zal de ondergrens meegenomen worden en deze is erg laag (0,02 m/d) waardoor het wandoppervlak van de voorziening erg groot moet zijn om eisen voor de leegloop te realiseren. Voor de verwerking van hemelwater is infiltratie dus niet optimaal en dient er aan alternatieve methoden gedacht te worden. Diepere grondboringen kunnen inzicht geven in de ondergrond. Wanneer er beter doorlatende lagen dieper in de ondergrond zitten, zoals grindlagen, dan kan de verwerking van hemelwater potentieel via grindpalen mogelijk zijn. Een andere optie kan zijn om een vertraagde leegloop aan te sluiten op het gemeentelijk stelsel of op oppervlaktewater in de omgeving.
De ligging van het plangebied is weergegeven in onderstaande afbeelding. Het projectgebied ligt ten noordwesten van het centrum van Horst.
Met behulp van de leggerkaart van Waterschap Limburg is nagegaan of er zich in de omgeving van het projectgebied oppervlaktewateren bevinden. Deze zijn ook in onderstaande afbeelding weergegeven. Hierop is te zien dat er een A-watergang door het projectgebied loopt. Deze kan gebruikt kunnen worden voor de eventuele afwikkeling van hemelwater vanuit het projectgebied.
AFBEELDING BEGRENZING PLANLOCATIE EN LEGGERKAART
Met behulp van Dinoloket is nagegaan waar zich in de omgeving peilbuizen bevinden. Hierbij kwam naar voren dat er één peilbuis in de omgeving van het projectgebied aanwezig is, welke over een langere tijd in het freatische deel van de ondergrond gemeten is (NAP +13,9m – NAP +8,9m). Deze ligt op circa 480 m ten zuidoosten van het projectgebied. De locatie van deze peilbuis is weergegeven in onderstaande afbeelding.
AFBEELDING PEILBUIS IN DE OMGEVING
AFBEELDING GRONDWATERSTANDEN
Uit voorgaande afbeelding komt naar voren dat de grondwaterstand tussen de NAP +22,0 en +24,0 m ligt, waarbij het gemiddelde rond de NAP +22,7 m ligt. Uit de grondwaterisohypsen ten tijden van het opstellen van de historische grondwaterkaart van Nederland (zie volgende afbeelding) valt op te maken dat de grondwaterstroming ter plekke van het projectgebied noordoostelijk is gericht richting de Maas. De peilbuis ligt ten zuiden van het projectgebied, waardoor de hierboven beschreven grondwaterstanden hoger zijn dan de grondwaterstand rond het projectgebied. Met behulp van de historische grondwaterkaart van Nederland kan afgeleid worden dat de peilbuis ongeveer 0,2 m hoger ligt waardoor de grondwaterstand rond het projectgebied op circa NAP +22,5 m zou liggen. Dit is ongeveer 1 m hoger dan wat terug te zien is op de Grondwaterkaart van Nederland. Een verklaring hiervoor kan zijn dat de Grondwaterkaart een moment opname is en daardoor wat lager kan uitvallen.
AFBEELDING GRONDWATERKAART VAN NEDERLAND VOOR HET FREATISCHE PAKKET MET IN DE RODE CIRKEL DE GLOBALE LOCATIE VAN HET PROJECTGEBIED.
Aan de hand van het IBRAHYM-grondwatermodel en de resultaten voor de periode 2003 – 2011 (meest recente gegevens) is de GHG van het freatische pakket bepaald (zie onderstaande afbeelding). Deze bevind zich circa op NAP + 22,8 m. De GHG bevindt zich hierdoor circa tussen de 0,8 – 1,3 m onder het maaiveld.
AFBEELDING RESULTATEN GHG GRONDWATERMODEL IBRAHYM VOOR HET FREATISCHE PAKKET
Aan de hand van luchtfoto's en obliekfoto's is het huidige verhard oppervlak in beeld gebracht (onderstaande afbeelding). In het projectgebied liggen enkel wegen die verhard zijn en deze hebben een oppervlak van circa 3.300 m2 aan verhard oppervlak.
AFBEELDING: HUIDIGE VERHARD OPPERVLAK
Aan de hand van het ontwerp is het toekomstig verhard oppervlak van de ontwikkeling vastgesteld (zie onderstaande afbeelding). In totaal bedraagt het verharde oppervlak in de toekomstige situatie circa 3.950 m2. Het verhard oppervlak neemt dus toe met ongeveer 650 m2.
AFBEELDING: TOEKOMSTIG VERHARD OPPERVLAK
In de huidige situatie lopen de A-watergang en de sloot ten westen van de A-watergang onder de Van den Bekeromstraat en onder de Schoolstraat door. De sloot ten oosten van de A-watergang heeft geen duikers. In de nieuwe situatie wordt de A-watergang aangepast doordat de duiker onder de Van den Bekeromstraat verlengd wordt en de duiker onder de Schoolstraat weggehaald wordt omdat deze straat niet meer bestaat in de nieuwe situatie (zie onderstaande afbeelding). In de nieuwe situatie zal de A-watergang dus ongeveer even groot zijn als in de oude situatie.
AFBEELDING: WATERGANGEN DIE AANGEPAST WORDEN
Verder wordt de sloot ten oosten van de A-watergang zowel ten noorden als ten zuiden van de Van den Bekeromstraat deels gedempt, maar komt er ook een stuk sloot bij ter plaatse van de Schoolstraat. Het oppervlak dat gedempt wordt en het oppervlak dat er nieuw bij komt is ongeveer even groot.
In het nieuwe ontwerp dient verder rekening gehouden te worden met de 5 m beschermingszone aan beide kanten van de A-watergang. Ook dienen de oevers bereikbaar te blijven voor beheer en onderhoud. Dit dient in een vroeg stadium met het waterschap afgestemd te worden.
Door de ontwikkeling is er een toename van verhard oppervlak van circa 650 m2. Hierom dient er volgens het beleid van Waterschap Limburg (650 * 0,1 =) 65 m3 waterberging aangelegd te worden.
Ondergrondse oplossingen zijn in de regel financieel minder aantrekkelijk dan bovengrondse oplossingen. Bovengrondse maatregelen zijn zelfs robuuster (minder foutgevoelig) en beter te onderhouden. Dit zorgt voor lagere kosten waardoor dit financieel aantrekkelijker is. Bovengrondse maatregelen nemen echter wel meer ruimte in op het maaiveld, maar hier is in het ontwerp wel ruimte voor.
Een optie is om de watergang/greppel tussen de rijbaan en de A-watergang richting het zuiden toe te verdiepen en te verbreden. Momenteel ligt het maaiveld naast de watergang op een hoogte van circa NAP +24,0 m. Deze watergang/greppel is circa 4 m breedte en de bodem ligt volgens het AHN op circa NAP +23,4 m. Wanneer over een lengte van circa 40 m de bodem verlaagd wordt naar NAP +23,1 (0,3 m verlaging, ruim boven de GHG) en de greppel verbreed wordt tot een breedte van 6 m (2 m verbreding), kan hier, rekening houdend met taluds van 1:3, circa 65 m3 water geborgen worden. Onderstaande afbeelding geeft een indicatie van het ruimtebeslag van deze bovengrondse berging.
AFBEELDING: INDICATIE RUIMTEBESLAG WATERBERGING
Leegloop
Er wordt vanuit gegaan dat het water in de infiltratievoorzieningen voornamelijk via de wanden infiltreert. In de loop van de tijd gaat de bodem namelijk dicht zitten door bezinksel en afzettingen in de bodem van de voorziening (de waterbodem). Uit het infiltratieonderzoek komt naar voren dat de horizontale doorlatendheid van de bodem ter plekke van het projectgebied slecht tot matig is. Voor infiltratievoorzieningen dient een minimale doorlatendheid van 0,02 m/d en een maximale doorlatendheid van 0,1 m/d aangehouden te worden. Wanneer dit wordt vermenigvuldigd met het wandoppervlak kan bepaald worden hoeveel water de voorziening minimaal en maximaal per dag kan laten infiltreren. Bij het bepalen van het wandoppervlak van de bovengrondse voorzieningen is rekening gehouden met taluds van 1:3. In onderstaande tabel is dit weergegeven.
Type | Inhoud [m3] | Omtrek [m] | Wandoppervlak [m2] | Minimale afvoer [m3/d] | Maximale afvoer [m3/d] |
Uitbreiding bestaande greppel (huidige inhoud van 53 m3 + uitbreiding van 65 m3) | 118 | 92 | 262 | 5 | 26 |
TABEL: AFVOER BERGINGSVOORZIENINGEN
Infiltratie zorgt ervoor dat bij een volledige vulling van de bovengrondse berging maximaal (118/5 =) 23 dagen water in de infiltratievoorzieningen staat. Hierom wordt aangeraden om de leegloop niet te laten verlopen via infiltratie. Een optie kan zijn om een vertraagde leegloop aan te sluiten op de A-watergang ten westen van deze greppel.
Overstort-/escapemogelijkheid
Voor het geval de bergingsinhoud ter plaatse van de voorzieningen overbelast raakt (om welke reden dan ook) dient een overstortmogelijkheid (escape) te worden voorzien. Op de perceelsgrens moet het water vrijelijk kunnen overstorten naar het openbare gebied zonder daarbij overlast te veroorzaken. Aangeraden wordt om de overstort op de A-watergang ten westen van deze greppel aan te sluiten.
Ontwikkeling Schoolstraat
Momenteel wordt ook de Schoolstraat (ten oosten van deze projectlocatie) ontwikkeld. Hierbij wordt ook waterberging aangelegd. Mogelijk kan dit gecombineerd worden met de benodigde waterberging in dit project.
Overleg waterbeheerder
Het bestemmingsplan is in het kader van het wettelijk vooroverleg ex art. 3.1.1 Bro en de watertoets ter beoordeling voorgelegd aan Waterschap Limburg. Het waterschap heeft d.d. 28 november 2023 aangegeven dat het bestemmingsplan op hoofdlijnen akkoord is. Vanwege de functie van de A-watergang 'Voor America' is het van belang dat de doorstroming van oppervlaktewater te allen tijde gewaarborgd blijft. Daarvoor dient in ieder geval de bestaande duiker onder de Van den Berkeromstraat als gevolg van het planvoornemen te worden verlengd. Hierom en vanwege de aanleg met fietspad met voetpad in het profiel van de vrije ruimte en de kernzone (bovne de duiker) is een watervergunning nodig.
Ten behoeve van de aanleg van de rotonde wordt te zijner tijd een watervergunning aangevraagd. Daarnaast is met het oog op de aanwezigheid, instandhouding en bescherming van de primaire functie van de 'Voor America' aan dit oppervlaktewaterlichaam de enkelbestemming 'Water' toegekend. In de bestemming is een vergunningenstelsel opgenomen voor het uitvoeren van een werk en/of van werkzaamheden. Daarbij is aangegeven bij de beoordeling van een dergelijke vergunningaanvraag vooraf advies wordt ingewonnen bij de waterbeheerder, Waterschap Limburg. De betrokkenheid van het waterschap is hiermee geborgd.
Gelezen het voorgaande worden de voor het planvoornemen relevante waterhuishoudkundige aspecten in voldoende mate gewaarborgd. Te zijner tijd wordt voorafgaand aan de aanleg van de rotonde een watervergunning aangevraagd.
In het kader van de voorliggend planvoornemen is een verkennend flora- en faunaonderzoek uitgevoerd. Dit om in te schatten of er op de onderzoekslocatie plant- en diersoorten aanwezig of te verwachten zijn, die volgens de Wet natuurbescherming een beschermede status hebben en die mogelijk negatieve invloed kunnen ondervinden door de voorgenomen ingreep. Tevens is beoordeeld of de voorgenomen ingreep invloed kan hebben op Natura 2000-gebieden, houtopstanden die middels de Wet natuurbescherming zijn beschermd, of op gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland. Onderstaand wordt kort ingegaan op de onderzoeksresultaten. Voor meer informatie wordt verwezen naar de volledige onderzoeksrapportage (zie bijlage 5).
Uit de resultaten van het veldbezoek en het literatuuronderzoek is gebleken dat de komst van een rotonde op de kruising tussen de Schoolstraat en Westsingel te Horst mogelijk effect kan hebben op het voorkomen van algemeen voorkomende broedvogels. Voor alle andere soorten is het plangebied niet geschikt. Voor beschermde en algemeen voorkomende soorten geldt wel de zorgplicht (artikel 1.11, Wnb). De soorten mogen niet gedood of verwond worden door de werkzaamheden.
Algemeen voorkomende broedvogels
Het rooien van de bomen en andere vegetatie binnen het plangebied leidt mogelijk tot negatieve effecten op broedvogels, zoals het doden of verwonden van vogels (Wnb artikel 3.1.1.) en het vernielen van nesten of eieren (Wnb artikel 3.1.2.). Het is hiernaast tevens mogelijk dat als gevolg van de werkzaamheden vogels verstoord worden (Wnb artikel 3.1.4.). Doordat de staat van instandhouding van de te verwachten vogels binnen het plangebied gunstig is, als gevolg van een grote hoeveelheid geschikt leefgebied in de omgeving, leidt het verstoren van vogels niet tot een overtreding van de Wet natuurbescherming.
In gebruik zijnde nesten zijn streng beschermd en mogen daarom niet worden vernield ten behoeve van ruimtelijke ontwikkelingen. Hiervoor is geen ontheffing van de Wet natuurbescherming mogelijk. Er dient daarom voorkomen te worden dat nesten van vogels vernield worden bij de werkzaamheden binnen het plangebied. Er dient derhalve gerooid te worden buiten het broedseizoen. Het broedseizoen duurt globaal van half maart tot half juli, afhankelijk van de weersomstandigheden en de betreffende vogelsoort.
Indien niet mogelijk is om te werken buiten het broedseizoen, kan middels een broedvogelschouw onderzocht worden of in gebruik zijnde nesten aanwezig zijn in de aanwezige vegetatie. Indien nesten afwezig zijn, kunnen de bomen en/of terreinen vrijgegeven worden voor de kap/graafwerkzaamheden.
Algemeen voorkomende zoogdieren en amfibieën
Het plangebied is in potentie geschikt als leefgebied voor algemeen voorkomende zoogdiersoorten en als landhabitat voor zwervende, algemeen voorkomende amfibieën. De omgeving van het plangebied biedt ruim voldoende alternatief leefgebied voor een gunstige staat van instandhouding van deze soorten. Permanente negatieve effecten als gevolg van de werkzaamheden worden daarom niet verwacht. De werkzaamheden zelf hebben mogelijk wel een negatief effect op individuen van voorkomende soorten. Kleine zoogdiersoorten en amfibieën worden mogelijk gedood of vaste rust- en verblijfplaatsen worden mogelijk vernield (Wnb artikel 3.10.1).
De mogelijk voorkomende zoogdier- en amfibiesoorten zijn in de provinciale verordening van de provincie Limburg vrijgesteld van ontheffing voor het vernielen van vaste rust- en verblijfplaatsen (zie ook bijlage). Het doden van individuen van deze soorten blijft verboden, maar het vangen met als doel deze weer elders uit te zetten daarentegen is wel vrijgesteld van ontheffing. Door middel van zorgvuldig handelen tijdens de uitvoering van de werkzaamheden kan daarom een overtreding van de Wet natuurbescherming voorkomen worden. Dit houdt in dat aangetroffen individuen van de soort verjaagd dienen te worden of gevangen en vrijgelaten dienen te worden in het aanliggend gebied, buiten invloed van de werkzaamheden.
Natura 2000-gebieden
Het plangebied bevindt zich niet binnen of aangrenzend aan een Natura 2000-gebied. Het meest nabij gelegen Natura 2000-gebied betreft de 'Deurnse & Mariapeel', welke op 9,1 kilometer afstand is gelegen. Vanwege de afstand tussen het plangebied en het meest nabij gelegen Natura 2000-gebied, zijn directe effecten, zoals oppervlakteaantasting, niet aan de orde.
Gezien de kleinschaligheid van de ingreep alsmede de afstand tot het plangebied, zijn ook indirecte negatieve effecten op Natura 2000-gebieden, zoals veranderingen in waterstanden, licht en geluid niet aan de orde.
Wel dient middels een stikstofdepositieberekening de effecten vanwege stikstofdepositie op de omliggende N2000-gebieden inzichtelijk gemaakt te worden.
Stikstofdepositie
Ten behoeve van voorgenomen bestemmingsplan is een stikstofonderzoek (zie bijlage 6) uitgevoerd. Uit deze berekening is gebleken dat er geen toename in stikstofdepositie zal plaatsvinden door de werkzaamheden. Het aspect stikstofdepositie vormt geen belemmering voor de realisatie van het plan.
Provinciale gebiedsbescherming
Het plangebied bevindt zich niet binnen of aangrenzend aan het Natuurnetwerk Nederland (NNN), in de provincie Limburg aangeduid als Natuurnetwerk Limburg (NNL). Het meest nabij gelegen NNL-gebied betreft de Kasteelse Bossen en bevindt zich op 1,4 kilometer afstand ten oosten van het plangebied . Het aanleggen van de rotonde leidt niet tot effecten op in de omgeving gelegen NNN-gebieden. Het plangebied bevindt zich ook niet binnen de grenzen van de groenblauwe mantel. Deze zone bestaat uit gebieden die niet binnen de grenzen van het NNN vallen maar wel van belang zijn voor de natuur in Limburg. Het dichtstbijzijnde gebied ligt op ongeveer 325 meter afstand van het plangebied. Ook hierop is op voorhand geen effect te verwachten gezien de afstand tot deze gebieden.
Houtopstanden
Het plangebied is gelegen binnen de bebouwde kom van Horst. De houtopstanden in het plangebied zijn daarom niet beschermd onder de Wet natuurbescherming. In de gemeente Horst aan de Maas zijn gemeentelijke bomen kapvergunningsvrij. Bomen die in eigendom zijn van de gemeente mogen, met instemming van de gemeente, gekapt worden. Er is dus geen kapvergunning nodig om bomen te kappen voor de voorgenomen plannen.
Op basis van het onderzoek wordt het planvoornemen inpasbaar geacht.
Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden worden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische monumenten.
Het plangebied ligt in een zone met een hoge archeologische verwachtingswaarde. Er geldt een vrijstelling voor onderzoek bij bodemingrepen tot 50 cm onder maaiveld over een oppervlakte van minder dan 500 m². In het kader van voorliggend planvoornemen wordt een deel van de bestaande wegverharding vervangen. Bij de vervangingswerkzaamheden wordt uitgegaan dat gebruik kan worden gemaakt van de wijze waarop de huidige wegen zijn ingericht en dat hiervoor dan ook geen diepere ontgravingswerkzaamheden noodzakelijk zijn. Naast het vervangen van wegverharding neemt als gevolg van de aanleg van de rotonde het wegoppervlak toe met ca. 650 m². Ten aanzien van de aan te leggen weg wordt ook in dit kader uitgegaan dat bodemingrepen dieper dan 50 cm onder maaiveld niet noodzakelijk is. Hiermee worden de grenzen van deze dubbelbestemming niet overschreden. Het uitvoeren van een archeologisch onderzoek is nu niet noodzakelijk.
Ondanks een zorgvuldig onderzoek of een zorgvuldige afweging kan nooit volledig worden uitgesloten dat er tijdens werkzaamheden archeologische sporen of resten worden aangetroffen. Conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet dient hiervan melding te worden gemaakt bij de Minister.
Het aspect archeologie vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden worden met de aanwezige cultuurhistorische waarden.
Binnen het plangebied zijn geen cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig. Het plan tast geen waardevolle elementen aan.
Het aspect cultuurhistorie vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Binnen het plangebied komen geen leidingen of kabels met een dusdanige planologisch- juridische beschermingszone voor dat deze gevolgen hebben voor dit bestemmingsplan. Vanuit dit aspect zijn er dan ook geen belemmeringen voor de voorliggende ontwikkeling.
In dit hoofdstuk wordt de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan aangetoond. Een bestemmingsplan moet zowel in financieel als in maatschappelijk opzicht uitvoerbaar zijn. Er wordt daarom een korte financiële toelichting gegeven en daarnaast worden de doorlopen procedures weergegeven.
Kostenverhaal
Artikel 6.12 lid 1 Wro verplicht de gemeente een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop bepaalde bouwactiviteiten zijn voorgenomen, tenzij het kostenverhaal 'anderszins verzekerd' is (artikel 6.12 lid 2a Wro).
In artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn de bouwactiviteiten genoemd waarvoor het vaststellen van een exploitatieplan verplicht is. De in voorliggend bestemmingsplan opgenomen ontwikkelingen behoren niet tot de in het Bro genoemde bouwactiviteiten. Het vaststellen van een exploitatieplan is derhalve niet verplicht.
Het ontwerpbestemmingsplan ‘Rotonde Westsingel-Van den Bekeromstraat-Schoolstraat Horst’ wordt conform artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening in vooroverleg gezonden naar de betreffende personen en instanties.
Daarnaast doorloopt het plan de procedure van artikel 3.8 en verder van de Wet ruimtelijke ordening. De resultaten van deze procedures zullen te zijner tijd in deze toelichting worden vermeld.
In dit hoofdstuk wordt toegelicht op welke wijze het plan juridisch is vertaald. Deze juridische vertaling is bindend.
Het bestemmingsplan bestaat uit:
De toelichting heeft geen juridisch bindende werking. De toelichting heeft wel een belangrijke functie voor de onderbouwing van het plan en ook bij de verklaring van de bestemmingen en planregels, en in het bijzonder ten aanzien van de regels inzake nadere eisen en afwijkingen.
De planregels vormen de juridische regels voor gebruik van de gronden, de toegelaten bebouwing en het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken.
De verbeelding geeft de geografische ligging van de bestemmingen en aanduidingen weer. De verbeelding vormt samen met de planregels het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.
Het bestemmingsplan voldoet aan de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012.
De indeling van de planregels is als volgt.
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Hoofdstuk 4 Overgangsregels
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Begrippen (artikel 1)
In dit artikel zijn de begrippen die in de planregels worden gehanteerd gedefinieerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.
Wijze van meten (artikel 2)
In dit artikel is aangegeven hoe de hoogte en andere maten, die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Groen (artikel 3)
De gronden met de bestemming ‘Groen’ zijn bestemd voor groenvoorzieningen, wandel- en fietspaden, speelvoorzieningen, bermen en beplanting, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, kunst en kunstwerken ten behoeve van de wegbebouw. Binnen deze bestemming mogen de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouw zijnde, worden gebouwd.
Verkeer (artikel 4)
De gronden met de bestemming ‘Verkeer’ zijn bestemd voor wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verkeersfunctie, voet- en rijwielpaden, groenvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en parkeervoorzieningen, waarbij wordt gestreefd naar een inrichting hoofdzakelijk gericht op de afwikkeling van het doorgaande verkeer. Binnen deze bestemming mogen uitsluiten gebouwen ten behoeve van voorzieningen van algemeen nut worden gebouwd.
Water (artikel 5)
De gronden met de bestemming 'Water' zijn bestemd voor de bescherming, beheer en onderhoud van de betreffende watergang of beek, de ontvangst, berging en/of afvoer van water, extensief recreatief medegebruik, met de daarbij behorende water- en waterhuishoudkundige voorzieningen, voorzieningen, zoals groenvoorzieningen, geluidswerende voorzieningen en verkeers- en verkeersregulerende voorzieningen;
bermen en wegbeplantingen, voorzieningen van openbaar nut. In de bouwregels is opgenomen welke bouwmogelijkheden binnen de bestemming bestaan ten aanzien van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Het bouwen van gebouwen is in de regel niet toegestaan. Voor een aantal werken en werkzaamheden is een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden vereist, die door burgemeenster en wethouders wordt afgegeven. Op het genoemde verbod is wel een aantal uitzonderingen van toepassing, waarbij evens geldt dat door de genoemde werken en werkzaamheden geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de watersystemen en/of waterbergingsgebieden en er vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen.
Waarde - Archeologie 3 (artikel 6)
De gronden met dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 3’ zijn, naast de andere voor die gronden geldende bestemmingen, tevens bestemd voor de bescherming en het behoud van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische waarden. Er mag slechts onder voorwaarden worden gebouwd. Daarnaast is voor diverse werken en werkzaamheden een omgevingsvergunning benodigd. In de bestemming is zijn ondergrenzen opgenomen: werkzaamheden die minder diep zijn dan 0,5 meter of minder groot dan de in de bestemming aangegeven ondergrens (500 m²) zijn vrijgesteld van vergunningplicht en de archeologische onderzoeksverplichting.
Waterstaat - Waterbergingsgebied (artikel 7)
De gronden met dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterbergingsgebied' zijn, naast de andere voor die gronden geldende bestemmingen, tevens bestemd voor watersystemen als fysiek systeem van waterlopen en andere met de waterhuishouding samenhangende voorzieningen en waterbergingsgebieden. Binnen deze bestemming geldt een voorrangsregeling waarbij de bestemming Waterstaat - Waterbergingsgebied voorrang heeft op andere bestemmingen. In de bouwregels is opgenomen welke bouwmogelijkheden binnen de bestemming bestaan ten aanzien van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Het bouwen van gebouwen is in de regel niet toegestaan. Burgemeester en wethouders kunnen wel een omgevingsvergunning verlenen voor een afwijking ten behoeve van het oprichten van gebouwen voor waterberging. Voor een aantal werken en werkzaamheden is een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden vereist, die door burgemeenster en wethouders wordt afgegeven. Op het genoemde verbod is wel een aantal uitzonderingen van toepassing, waarbij evens geldt dat door de genoemde werken en werkzaamheden geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de watersystemen en/of waterbergingsgebieden en er vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Anti-dubbeltelregel (artikel 8)
In dit artikel is bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor bouwen hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen.
Algemene bouwregels (artikel 9)
Dit artikel bevat regels ten aanzien van afwijkende bestaande bebouwing en ondergeschikte bouwdelen. Dit artikel bevat tevens de verplichting tot het voorzien in voldoende parkeergelegenheid, waarbij een verwijzing is opgenomen naar het relevante beleidsdocument.
Algemene gebruiksregels (artikel 10)
In dit artikel is nader omschreven welke vormen van gebruik in ieder geval als strijdig met het bestemmingsplan worden aangemerkt, waaronder het gebruik van bouwwerken en
Algemene wijzigingsregels (artikel 11)
In dit artikel is een aantal algemene wijzigingsregels opgenomen. Deze wijzigingen hebben betrekking op het verschuiven van bestemmingsgrenzen tot maximaal 2,00 meter.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Overgangsrecht (artikel 12)
Voor volgens de regels afwijkende bestaande bebouwing is voor de omvang, het onderhoud en de herbouw een overgangsregel opgenomen. Dit artikel bevat tevens een overgangsregel ten aanzien van het voortzetten van bestaand gebruik dat in strijd met het bestemmingsplan is.
Slotregel (artikel 13)
Hier wordt vermeld onder welke naam de regels van dit bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.
Het bestemmingsplan doorloopt de gebruikelijke procedure. De voorziene procedurestappen zijn:
In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro is het voorontwerpbestemmingsplan toegezonden aan de betrokken instanties. De resultaten hiervan zullen te zijner tijd hieronder worden opgenomen.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf ... (datum) tot en met ... voor een ieder ter inzage gelegen in het gemeente huis van de gemeente Horst aan de Maas, Wilhelminaplein 6 te Horst.
Het ontwerpbestemmingsplan is tevens vanaf …… (datum) te raadplegen op de gemeentelijke
website www. horstaandemaas. nl, op www. ruimtelijkeplannen. nl en via de digitale Staatscourant.
Gedurende deze periode van zes weken konden ten aanzien van het ontwerpbestemmingsplan
mondeling of schriftelijk gemotiveerde zienswijzen worden ingediend bij het college van burgemeesteren wethouders. Er zijn wel/geen zienswijzen ingediend.