12.3 Afwijken van de bouwregels
12.3.1 Omgevingsvergunning
Burgemeester en wethouders kunnen door middel van een omgevingsvergunning (voorheen: ontheffing) afwijken van het bepaalde in 12.2 voor het oprichten van bouwwerken ten behoeve van de op deze gronden liggende andere bestemming(en), voor zover het betreft:
-
a. de volgende riviergebonden activiteiten:
-
1. de aanleg of wijziging van waterstaatkundige (kunst)werken;
-
2. de realisatie van voorzieningen voor een betere en veilige afwikkeling van de beroeps- en recreatievaart;
-
3. de vestiging of uitbreiding van overslagbedrijven of het realiseren van overslagfaciliteiten, uitsluitend voor zover de activiteit is gekoppeld aan het vervoer over de rivier;
-
4. de realisatie van natuur;
-
5. de realisatie van voorzieningen die onlosmakelijk met de waterrecreatie zijn verbonden;
-
6. de winning van oppervlaktedelfstoffen;
-
b. de volgende niet-riviergebonden activiteiten:
-
1. een activiteit met een groot openbaar belang die redelijkerwijs niet buiten het rivierbed kan worden gerealiseerd;
-
2. een activiteit met een zwaarwegend bedrijfseconomisch belang voor bestaande grondgebonden agrarische bedrijven die redelijkerwijs niet buiten het rivierbed kan worden gerealiseerd;
-
3. een activiteit die per saldo meer ruimte voor de rivier oplevert op een rivierkundig bezien aanvaardbare locatie;
-
1. een eenmalige uitbreiding van ten hoogste 10% van de bestaande bebouwing;
-
2. activiteiten ten behoeve van rivierbeheer of -verruiming;
-
3. tijdelijke activiteiten, anders dan bedoeld in artikel 6.11, lid 1 onderdeel b van de Waterregeling;
-
4. overige activiteiten van rivierkundig ondergeschikt belang.
12.3.2 Toelaatbaarheid
De in 12.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien:
-
a. de bebouwing zodanig wordt gesitueerd en uitgevoerd dat het veilig functioneren van het waterstaatswerk gewaarborgd blijft;
-
b. geen sprake is van een feitelijke belemmering van de vergroting van de afvoercapaciteit;
-
c. de bebouwing zodanig wordt gesitueerd en uitgevoerd dat de waterstandsverhoging dan wel de afname van het bergend vermogen zo gering mogelijk is;
-
d. de resterende waterstandseffecten dan wel de afname van het bergend vermogen duurzaam worden gecompenseerd, waarbij de financiering en tijdige realisering van de maatregelen verzekerd zijn;
-
e. voor de in 12.3.1 onder b3 genoemde bouwwerken de gevraagde rivierverruimende maatregelen genomen worden, waarbij de financiering en tijdige realisering van de maatregelen verzekerd moet zijn.
12.3.3 Uitzondering
Ten aanzien van de activiteiten als bedoeld in 12.3.1 onderdeel c geldt dat de toelaatbaarheid slechts wordt getoetst aan 12.3.2 onderdeel a tot en met c.
12.3.4 Procedure
Alvorens te beslissen over een aanvraag voor een omgevingsvergunning horen burgemeester en wethouders de rivierbeheerder.