direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Californië 1
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1507.BPGRCALIFORNIE1-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Binnen de provincie Limburg is de glastuinbouw in Noord- en Midden-Limburg een belangrijke economische en ruimtelijke factor. Er is in de glastuinbouwsector veel dynamiek gaande. De groei van het totale areaal glas in de regio Venlo was in de afgelopen 10 jaar ongeveer 15 ha per jaar (met nieuwvestigingen in Siberië en Californië en inclusief het verdwijnen van glas op vele andere plaatsen). Dit is mede het gevolg van reconstructie van het buitengebied (concentratie), schaalvergroting en de strategische ligging bij het afzetgebied. Het gebied Californië is een van de tien te ontwikkelen glastuinbouwconcentraties in Nederland.

De ontwikkeling van Californië is opgepakt en uitgevoerd door Californië BV. Het totale oppervlakte van fase 1 bedraagt bruto 271 hectare. Om dit voornemen planologisch mogelijk te maken, is in september 2007 door de gemeenteraad het bestemmingsplan 'Projectvestiging Glastuinbouw Californië' vastgesteld. Op 22 april 2008 heeft het college van Gedeputeerde Staten van Limburg besloten over de goedkeuring van het bestemmingsplan. Aan een aantal onderdelen van het bestemmingsplan is goedkeuring onthouden. Op 9 september 2009 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan.

Wanneer aan een bestemmingsplan gedeeltelijk goedkeuring is onthouden, moet de reparatie daarvan onder de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) plaatsvinden. Dit is in jurisprudentie bepaald. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft onder andere in haar uitspraak van 16 juli 2008 (ABRvS 16 juli 2008, 200707137/1) uitgemaakt dat art. 30 WRO onder de nieuwe Wro (= na 1 juli 2008) met onmiddellijke ingang geen betekenis meer heeft. Het nieuwe plan dient dus conform de nieuwe Wro digitaal en uitwisselbaar te worden opgesteld.

Een deel van het plangebied is reeds uitgegeven en ontwikkeld. De onderdelen waaraan goedkeuring is onthouden worden in dit plan gerepareerd. Daarnaast hebben inmiddels ontwikkelingen plaatsgevonden die niet in het bestemmingsplan 'Projectvestiging glastuinbouw Californië' zijn opgenomen. De wijzigingen hebben hiermee betrekking op het hele plangebied, waardoor het bestemmingsplan in zijn geheel herzien zal worden.

Deze integrale herziening biedt tevens mogelijkheden voor nieuwe ontwikkelingen.

1.2 Planologisch-juridische regeling

De huidige juridische regeling van de betreffende gronden is neergelegd in het bestemmingsplan "Projectvestiging Glastuinbouw Californië" dat op 4 september 2007 door de gemeenteraad is vastgesteld. De oostelijke punt van Californië valt inmiddels binnen het Herzieningsplan Bestemmingsplan Buitengebied 2011. Dit gebied valt daarom nu buiten het plangebied van voorliggend bestemmingsplan.

In dit plan is een onderbouwing opgenomen van de locatiekeuze. Deze locatiekeuze is gebaseerd op het Milieu Effect Rapport (MER) dat de provincie Limburg in het kader van het Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL) heeft opgesteld.

Het voorliggende bestemmingsplan maakt de gewenste ontwikkeling van de glastuinbouwontwikkeling (zoals in het POL en Nota Ruimte zijn aangegeven) mogelijk, repareert de onderdelen waaraan goedkeuring is onthouden en biedt een planologisch-juridische regeling voor een aantal nieuwe ontwikkelingen. Het bestemmingsplan is afgestemd op de nieuwe Wro en voldoet aan de meest recente inzichten betreffende de digitale uitwisseling en raadpleging (RO-Standaarden). Hierdoor is het bestemmingsplan een goed leesbaar en bruikbaar plan.

1.3 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan "Californië" bestaat uit de volgende stukken:

  • toelichting;
  • verbeelding, schaal 1:5.000 (kaart nummer NL.IMRO.1507.BPGRCALIFORNIE1-VA01;
  • planregels.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied gelegen gronden aangegeven. In de planregels zijn bepalingen opgenomen teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.

De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. De toelichting heeft geen rechtskracht. In de toelichting zijn de aan het plan ten grondslag liggende onderzoeken en een planbeschrijving opgenomen.

1.4 Situering van het plangebied

Het Rijk, de provincie Limburg en de gemeenten Horst aan de Maas, Peel en Maas en Venlo hebben de ambitie een duurzame regionale ruimtelijk-economische structuurversterking te realiseren, geïnspireerd door de Cradle2Cradle (C2C)-principes. Hier wordt invulling aan gegeven door een duurzaam en innovatief economisch netwerk te ontwikkelen, dat geografisch is verankerd in het Klavertje 4-gebied. De gebiedsontwikkeling vindt plaats op het grondgebied van de gemeenten Horst aan de Maas, Peel en Maas en Venlo, nabij knooppunt Zaarderheiken (zie afbeelding hieronder).

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.BPGRCALIFORNIE1-VA01_0001.jpg"

Afbeelding 1: Plangebied Klavertje 4

Het gebiedsconcept Klavertje 4 is uitgewerkt naar het niveau van de deelgebieden die behoren tot het werklandschap. Een van de werklandschappen is de glastuinbouwontwikkeling van projectvestigingsgebied Californie. De locatie Californië ligt ten zuidoosten van de kern Horst in de Gemeente Horst aan de Maas in de provincie Limburg. De locatie Californië betreft feitelijk twee delen, Californië 1 (fase 1: circa 250 ha) en Californië 2 (fase 2: circa 125 ha). Dit bestemmingsplan heeft betrekking op Californië 1 (het oostelijke deel).

Zie voor de (indicatieve) begrenzing van Californie 1 de afbeelding hieronder. De locatie wordt ten noordoosten ruimtelijk begrensd door de Horsterweg. De Sevenumseweg vormt de zuidelijke begrenzing van de locatie. De aanwezige landschappelijke en ecologische waarden aan de westkant en de mogelijkheid voor het creëren van(natuurlijke) waterberging zijn bepalend geweest voor de westelijke begrenzing.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.BPGRCALIFORNIE1-VA01_0002.jpg"

Afbeelding 2: Plangebied

1.5 Opbouw toelichting

In deze toelichting wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op het relevante ruimtelijk beleid en in hoofdstuk 3 op het huidige gebruik van de locatie. Hoofdstuk 4 gaat in op het plan, de wijzigingen ten opzichte van het vigerende plan uit 2007. In hoofdstuk 5 wordt aandacht besteed aan de elementen, die van invloed kunnen zijn op de ontwikkeling van het plangebied. In hoofdstuk 6 zijn de juridisch-technische aspecten van de opgenomen regeling weergegeven. Hoofdstuk 7 geeft een beschouwing over de uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 8 sluit deze toelichting af door middel van de resultaten van het gevoerde overleg en de ter inzagelegging.

Hoofdstuk 2 Beleid

In dit hoofdstuk wordt een analyse gemaakt van het relevante beleidskader. De beleidsnota's die direct of indirect doorwerken in het bestemmingsplan of invloed hebben op de bestemmingsregelingen, worden behandeld.

2.1 Europees en Nationaal beleid

2.1.1 Kaderrichtlijn Water

Op 22 december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn water (KRW) in werking getreden. De KRW gaat uit van een stroomgebiedsbenadering waarbij voor Nederland de stroomgebieden van de Rijn, Maas, Schelde en Eems van belang zijn. Het doel van de KRW is dat al het water in de Europese Unie in 2015 in 'goede chemische toestand' en een 'goede ecologische toestand' moet verkeren.


Van belang is dat bij initiatieven tenminste voldaan wordt aan het stand-still principe. Dit houdt in dat een ingreep (uitvoering van het ruimtelijk plan) de toestand van het watersysteem niet mag verslechteren, tenzij beargumenteerd kan worden dat dit wegens 'een hoger doel' niet anders kan (notitie Gevolgen van de KRW voor fysieke projecten in en om het water, ministerie van Verkeer en Waterstaat, maart 2006).

Het beheersgebied van Waterschap Peel en Maasvallei maakt deel uit van het stroomgebied van de Maas. Voor de Maas is in nauwe samenwerking met de andere waterbeheerders in het stroomgebied een stroomgebiedbeheersplan (SGBP) voor het Nederlandse deel van de Maas opgesteld. Het gezamenlijk opstellen van een SGBP betekent voor de Maasregio een extra impuls om een samenhangend, haalbaar en betaalbaar maatregelenpakket op te stellen. Doel van het plan is een verdere verbetering van de waterkwaliteit van grond- en oppervlaktewater en de ecologische toestand in de Maasregio.


De ontwikkelingen in voorliggend bestemmingsplan passen binnen dit beleid omdat wordt voldaan aan het stand-stillprincipe. Het voornemen zorgt niet voor verontreiniging van watersystemen.

2.1.2 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (hierna: SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit en de Mobiliteitsaanpak. Het Rijk zet in de SVIR uiteen welke nationale belangen het heeft in het ruimtelijke en mobiliteitsdomein en welke instrumenten hiervoor worden ingezet.


Met de SVIR wordt een andere koers ingezet in het nationale ruimtelijk beleid. Er is nu vaak sprake van bestuurlijke drukte, ingewikkelde regelgeving of een sectorale benadering met negatieve gevolgen voor de ontwikkeling van Nederland. Het Rijk brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij burgers en bedrijven en laat dan ook meer over aan provincies en gemeenten. Anders dan in de Nota Ruimte gaat de SVIR uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Dit betekent dat het Rijk kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op dertien nationale belangen, waarvoor het verantwoordelijk is en resultaat wil boeken. Buiten deze dertien belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Een van de nationale belangen in de Structuurvisie is een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio’s met een concentratie van topsectoren. De topsectoren zijn aanwezig in heel Nederland, maar concentreren zich vooral in de stedelijke regio’s van de mainports, brainport, greenports en de valleys. Daarbij gaat het onder andere ook om Greenport Venlo.

Innovatieve economische sectoren zijn onder andere Agro & Food en Tuinbouw en Uitgangsmaterialen. Deze sectoren kennen een ketenclustering van innovatie, productie, handel en logistiek die zich grotendeels afspeelt in de greenports. Nodig voor het versterken van deze greenports is een multimodaal logistieknetwerk en ruimte voor vernieuwing, schaalvergroting en intensivering van de productiefunctie in combinatie met de beschikbaarheid van CO2, zoet water en geothermie.

2.1.3 Activiteitenbesluit

Het Activiteitenbesluit bevat algemene milieuregels voor bedrijven. In het Activiteitenbesluit en de Activiteitenregeling zijn voorschriften opgenomen voor het telen of kweken van gewassen in een kas. Milieuthema's die spelen bij het telen of kweken van gewassen in een kas zijn:

  • lichthinder;
  • lozen van afvalwater.

De eisen aan assimiliatiebelichting staan in artikel 3.56, 3.57, 3.58 en 3.59 van paragraaf 3.5.1 van het Activiteitenbesluit.

2.1.4 Nationaal Bestuursakkoord Water

Op basis van het rapport van de Commissie Waterbeheer 21e eeuw en het kabinetsstandpunt 'Anders omgaan met water' hebben het rijk, de provincies, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de Unie van Waterschappen het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) ondertekent. Het NBW is doorgevoerd in de provinciale en regionale beleidsplannen.


Relevante aspecten uit het NBW zijn:

  • Toepassen van de watertoets als procesinstrument op alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen.
  • Toepassen van de trits schoon houden - zuiveren - schoon maken, met als eerste insteek het voorkomen van vermenging van schoon hemelwater van dakvlakken en afvalwater en het gebruik van bijvoorbeeld een bodempassage voor hemelwater van druk bereden straatvlakken.
  • Wateropgave (de benodigde bergingscapaciteit voor het opvangen van pieken in neerslag) bepalen aan de hand van de NBW normen regionale wateroverlast. Voor stedelijk gebied geldt een norm van T=100 (neerslaggebeurtenis die statistisch berekend eens in de 100 jaar voorkomt).


Voor dit bestemmingsplan wordt de watertoets doorlopen. Verontreiniging van hemelwater wordt voorkomen. De benodigde bergingscapaciteit tot T=100 wordt gerealiseerd om het afstromend hemelwater op te vangen.

 

2.1.5 Waterwet

Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. Acht bestaande wetten voor het waterbeheer in Nederland zijn vervangen door deze Waterwet en de zes verschillende vergunningen zijn opgenomen in één vergunning. Met de Waterwet hebben het rijk, waterschappen, provincies en gemeenten moderne wetgeving in handen om integraal waterbeheer te realiseren, om te zorgen voor waterveiligheid en om watervervuiling, wateroverlast en watertekorten tegen te gaan. Ook verplicht de Waterwet waterschappen en gemeenten om hun taken en bevoegdheden onderling af te stemmen, in het bijzonder voor de riolering en de zuivering van afvalwater.


Naast de vergunningverlening rond lokaal en regionaal oppervlaktewater, heeft het Waterschap nu ook de vergunningverlening met betrekking tot grondwater onder haar hoede. Het Waterschap heeft als taak de grondwaterzorg voor, bronneringen en bemalingen, industriële onttrekkingen tot en met 150.000 m3 en landbouwkundige onttrekkingen. Voor onttrekkingen ten behoeve van koude warmte opslag, drinkwaterwinning en industriële onttrekkingen groter dan 150.000 m3 per jaar is de provincie het bevoegde gezag.


Voor het omleggen van een aantal watergangen in het verleden en het lozen van hemelwater vanuit de bassins is reeds vergunning verleend. Op dit moment is de verwachting dat er vanuit vergunningverlening geen problemen ontstaan voor het lozen van hemelwater vanuit nieuwe gietwaterbassins en het omleggen van leggerwatergangen.

2.1.6 Vierde Nota Waterhuishouding

De hoofddoelstelling van de Vierde Nota Waterhuishouding 1998-2006 uit 1998 luidt: het hebben en houden van een veilig en bewoonbaar land en het in stand houden en versterken van gezonde en veerkrachtige watersystemen, waarmee een duurzaam gebruik gegarandeerd blijft. Integraal waterbeheer blijft de strategie van het waterbeleid. Voor het bereiken van deze doelstellingen is meer samenhang nodig in het beleid voor water, ruimtelijke ordening en milieu. Gebiedsgericht beleid is hierbij het sleutelbegrip.

Het reduceren van emissies van milieubelastende stoffen is van belang in het kader van de waterkwaliteit. Voor de land- en tuinbouw is de aanpak gericht op het beperken van de emissies van bestrijdingsmiddelen en meststoffen. In deze nota is uitvoering van maatregelen conform de AMvB glastuinbouw en de in voorbereiding zijnde AMvB voor open teelten en veehouderij voorzien.

2.1.7 Nota Natuur voor mensen, mensen voor natuur

De Nota Natuur voor mensen, mensen voor natuur van 2000 bouwt voort op onder andere de Nota Belvédère en vormt een bouwsteen voor het Structuurschema Groen Ruimte (SGR-2). Hierin wordt de aanpak van het natuurbeleid voor de komende 10 jaar geschetst. In de nota staat een vijftal perspectieven voor een natuurlijker Nederland genoemd. Het buitengebied van Horst aan de Maas sluit het meest aan bij het perspectief "Nederland Landelijk-Natuurlijk". Hoofddoel van dit perspectief is in 2020 de landschappelijke en ecologische kwaliteit van het landelijke gebied aanzienlijk te versterken, waarbij duurzaam gebruik wordt gewaarborgd en een kwart van het agrarische cultuurlandschap een kwaliteitsimpuls heeft gekregen. Als doelstelling is tevens opgenomen dat in 2010 afspraken zijn gemaakt over een invulling van een "goede landbouwpraktijk". Onderdeel hiervan is een concentratiebeleid voor glastuinbouw. Verspreide verglazing wordt tegen gegaan en waar mogelijk gesaneerd.

2.1.8 Vogel- en Habitatrichtlijn

De belangrijkste internationale verplichtingen op het gebied van de natuurbescherming zijn neergelegd in de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Deze richtlijnen zijn gericht op instandhouding van soorten en hun leefgebieden. Het streven is gericht op de vorming van een Europees ecologisch netwerk (Natura 2000 netwerk). In het studiegebied liggen geen gebieden die zijn aangemeld of aangewezen in het kader van de Vogel- of Habitatrichtlijn.

2.1.9 Flora- en faunawet

De Flora- en faunawet (2002) voorziet in de bescherming van in het wild voorkomende inheemse plant- en diersoorten. In de Flora- en faunawet is een zorgplicht opgenomen, hetgeen inhoudt dat een ieder handelingen achterwege moet laten waarvan redelijkerwijs vermoed kan worden dat deze schade toebrengen aan in het wild levende soorten. In de wet is onder meer bepaald dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden. Daarnaast is het niet toegestaan om hun directe leefomgeving, waaronder nesten en holen, te beschadigen, te vernielen of te verstoren.

Onder bepaalde voorwaarden is het mogelijk een ontheffing te krijgen van de hiervoor genoemde verboden. Sinds begin 2005 is een nieuw vrijstellingenbesluit (AMvB) van de Flora- en faunawet in werking. Bij het beoordelen van aanvragen voor zo’n ontheffing wordt in het nieuwe vrijstellingenbesluit onderscheid gemaakt in verschillende categorieën van soorten.

Voor de soorten genoemd in bijlage IV van de Habitatrichtlijn aangevuld met een aantal overige bedreigde en zeldzame soorten (bijlage 1 AMvB vrijstellingenbesluit) kan alleen ontheffing worden verleend, wanneer:

  • voor de ingreep geen andere bevredigende oplossing bestaat, en
  • sprake is van dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en voor het milieu gunstige effecten en;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van beschermde soorten.

Onder bepaalde voorwaarden is het mogelijk van de Minister van LNV vrijstelling te krijgen voor ruimtelijke ontwikkelingen. In februari 2005 is hiertoe een AMvB1 in werking getreden. Hierin worden de door de Flora- en faunawet beschermde soorten in verschillende categorieën onderverdeeld. Afhankelijk van de categorie waarin een bepaalde soort valt is een ontheffing noodzakelijk of kan een vrijstelling gelden.

Het voorgaande houdt in dat bij ingrepen met effecten op beschermde soorten, maatregelen zijn vereist die een gunstige staat van instandhouding van de betrokken soorten waarborgt en waarbij zoveel mogelijk wordt voorkomen dat er negatieve effecten optreden op beschermde soorten. Voor de beschermde soorten moet er dus altijd voor gezorgd worden dat zij hun leefgebieden behouden of nieuwe leefgebieden krijgen.

Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is onderzoek uitgevoerd naar de aanwezige soorten en is reeds een ontheffing verleend. De resultaten hiervan zijn te vinden in paragraaf 3.4.2.

2.1.10 Nationaal Milieubeleidsplan 3

In het Nationaal Milieubeleidsplan 3 vraagt het rijk om maatregelen ter bevordering van energiebesparing in de landbouw en de glastuinbouw. In het nationaal milieubeleidsplan 4 (NMP4) zegt het rijk dat in het kader van de transitie naar een duurzame energiehuishouding het de uitdaging is de Nederlandse glastuinbouw emissiearm te maken en grotendeels te baseren op klimaatneutrale energiedragers.

2.1.11 Lichtconvenant

In het in 2004 gesloten convenant tussen Stichting Natuur en Milieu en LTO Glaskracht Nederland zijn afspraken gemaakt over de bovenafscherming van bedrijven met assimilatiebelichting. Dit houdt in dat alle kassen een donkerperiode van zes uur houden. Tuinders schermen dan het licht uit hun kassen voor 95 procent af, of zij gebruiken geen assimilatiebelichting (groeilicht). Na de donkerperiode wordt het scherm zoveel als mogelijk benut, echter dusdanig dat géén teelttechnische complicaties optreden. In 2006 zijn deze afspraken nader geconcretiseerd.

2.2 Provinciaal en regionaal beleid

2.2.1 Provinciaal Omgevingsplan Limburg

POL 2006 en actualisaties

Het Provinciaal Omgevingsplan Limburg, versie 22 september 2006 (POL2006), is de opvolger van het POL uit 2001, en, net als het eerste POL, een integraal plan. Het POL 2006 is inmiddels diverse keren geactualiseerd en aangevuld.

Het provinciale beleid van Limburg is behoud en ontwikkeling van de economische positie van de landbouw door mogelijkheden voor ontwikkelingen te bieden en te stimuleren op plaatsen waar de kansen liggen; kansen vanuit economisch perspectief (ruimte voor ontwikkeling) en kansen voor de omgeving (leefbaarheid van het platteland en beheer van de groene ruimte). Beide lijnen liggen in elkaars verlengde.

Kijkend naar de economische dynamiek van de landbouw in Limburg, dient zich een tweetal kansen aan. Enerzijds gaat het om doorontwikkeling van het agrofood-cluster rond Greenport Venlo, waarvan een groot deel van Noord- en Midden-Limburg deel uitmaakt. Dit betreft overwegend verticaal georiënteerde ketens (de productieketen in brede zin). Anderzijds liggen er kansen voor economische activiteiten (onder meer verbredingsactiviteiten) gericht op samenwerking met verschillende sectoren (o.a. toerisme en vrijetijdseconomie). Hier gaat het vooral om horizontaal gerichte ketens (verbindingen tussen verschillende sectoren). De activiteiten spelen in op de gebiedskwaliteiten en regiobeleving.

De Provincie concentreert zich op een zestal speerpunten, waaronder Greenport Venlo en verbetering ruimtelijke structuur.

Greenport Venlo

Het cluster agro-food/nutrition rond Venlo strekt zich uit over Noord-Limburg, Zuidoost Brabant en het aangrenzende gebied in NordRhein-Westfalen. Dit gebied is het 2e tuinbouwproductiegebied van Nederland en heeft een perfecte ligging ten opzichte van de markt (Zuidoost Nederland en het Ruhrgebied). Het omvat vrijwel alle concentratiegebieden voor de glastuinbouw en de landbouw ontwikkelinggebieden intensieve veehouderij. Het heeft een goede logistieke infrastructuur naar o.a. Oost Europa, ZON Freshpark en Tradeport. Er is sprake van clustering en samenwerking van de complete tuinbouwketen met ondernemers, onderzoek en onderwijs. In 2012 is de Floriade hier gehouden.

De provincie beoogt de ruimtelijke ontwikkeling van Greenport Venlo in een robuuste groene en blauwe structuur te laten plaatsvinden. Het ruimtelijk-fysieke kerngebied van Greenport Venlo wordt gevormd door het projectgebied Klavertje 4 (dat naast de bedrijventerreinen in het noordwestelijk deel van het stedelijk gebied Venlo ook de projectvestigingslocaties glastuinbouw omvat) en het dynamisch landbouwgebied (P5) ten noordwesten van de stadsregio waar gestreefd wordt naar concentratie van niet-grondgebonden landbouwsectoren. De ontwikkeling van dit kerngebied wordt door de provincie in samenwerking met de grondgebiedgemeenten integraal en gebiedsgericht gerealiseerd.

Onder de noemer van Greenport Venlo wordt ingezet op programmatische samenwerking met ondernemers, onderwijs- en onderzoeksinstellingen en overheden. Deze samenwerking is gericht op een economische impuls, innovaties en meer omzet op het gebied van agri, nutrition, food, fresh en logistics. Door het effectief organiseren van (delen van) ketens en netwerken, het tegelijkertijd inzetten van werkkapitaal, en het wegzetten van aanjaaggeld voor kansrijke en cruciale projecten (sleutelprojecten) dient versnelling en vernieuwing in de Greenport Venlo te worden bewerkstelligd.

Kaart 'Kristallen waarden'

Het plangebied is blijkens de kaart 'Kristallen waarden' van het POL, gelegen binnen de boringsvrije zone 'Venloschol'. In de Venloschol bevinden zich diepe grondwatervoorraden die van nature geologisch beschermd zijn. Hier geldt een verbod op diepe onttrekkingen voor laagwaardig gebruik. Onttrekkingen voor menselijke consumptie zijn wel toegestaan. De regels en de exacte begrenzing van de boringsvrije zone van de Venloschol zijn vastgelegd in de Omgevingsverordening Limburg, welke sinds 1 januari 2012 van kracht is.

De regels in de Omgevingsverordening Limburg (artikel 2.15 tot en met 2.17) hebben betrekking op werkzaamheden dieper dan N.A.P. + 5 m. Dit komt op de meeste plaatsen overeen met een diepte van 15-20 m beneden maaiveld. Het betreft hier het aanleggen van een boorput, het roeren van de grond, het aanleggen en hebben van een bodemenergiesysteem en een verbod werken uit te voeren waardoor de beschermende werking van slecht doorlatende bodemlagen kan worden aangetast.

De Venloschol is middels een gebiedsaanduiding nader aangegeven en beschermd in dit bestemmingsplan. In de regels wordt verwezen naar de voorwaarden zoals opgenomen in de Omgevingsverordening Limburg.

POL-aanvulling Gebiedsontwikkeling Klavertje 4

De ontwikkeling van het gebied Klavertje 4 is van belang voor behoud en verdere versterking van de positie van de regio in tuinbouw en logistiek. Doel van de POL-aanvulling gebiedsontwikkeling Klavertje 4 is de verschillende ruimteclaims bij Venlo met o.a. bedrijvigheid, glastuinbouw, een provinciale weg (zie hierna), landschap en natuur planologisch in het POL vast te leggen. Belangrijk Leitmotiv is de Cradle to Cradle- filosofie gericht op een zo duurzaam mogelijke ontwikkeling; deze is in de POL-aanvulling voor de gebiedsontwikkeling uitgewerkt. De gebiedsontwikkeling heeft een bovenregionale betekenis; Door de ruimteclaim zo te faciliteren kan de kern van Greenport Venlo zich optimaal ontwikkelen.

2.2.2 Provinciaal Waterplan 2010-2015

Het waterbeleid is volop in beweging. De afgelopen jaren is het besef gegroeid dat ons waterbeleid een internationale aangelegenheid is, waarvoor de kaders steeds meer op Europees niveau bepaald worden. Een belangrijke uitdaging is dan ook de uitvoering van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW), die in 2009 tot een gezamenlijk (internationaal) stroomgebiedbeheerplan voor de Maas heeft geleidt. Ook de uitvoering van de Europese Richtlijn Overstromingsrisico's (ROR) sluit hier bij aan. Daarnaast vraagt klimaatsverandering, vernieuwde nationale wetgeving en de afspraken uit het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) om een actualisatie van het waterbeleid uit het POL2006.


Voldoende en schoon water is een economische factor van betekenis en onmisbaar voor mens, natuur en allerlei maatschappelijke functies. De burger stelt daarbij steeds hogere eisen aan de veiligheid, het gebruik en de beleving van water. Duurzaamheid en publieke participatie zijn daarom voor ons belangrijke uitgangspunten bij deze actualisatie van het provinciaal waterbeleid.

Vanuit onze kaderstellende rol heeft de provincie het strategisch waterbeleid op hoofdlijnen vastgelegd in het Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL). Het Provinciaal Waterplan 2010-2015 is een aanvulling op dit POL, met als doel een herijking en uitwerking van het waterbeleid uit het POL2006, op basis van bovengenoemde Europese en nationale kaders. Dit waterplan heeft een looptijd van zes jaar, parallel aan de looptijd van het Stroomgebiedbeheerplan Maas. Vanwege de relatie met POL is bij deze actualisatie zoveel mogelijk de structuur uit POL2006 aangehouden. De hoofdlijnen van het waterbeleid uit POL2006 zijn gecontinueerd, conform de provinciale uitgangspuntennotitie KRW, diverse besluiten uit het Regionaal Bestuurlijk Overleg Maas en de notitie voorkeursvariant


KRW en NBW van november 2007. Wel zijn de doelen nader geconcretiseerd om te voldoen aan wettelijke vereisten en is gebruik gemaakt van de mogelijkheid die de KRW biedt om de uitvoering te faseren.


Belangrijkste aanvullingen ten opzichte van POL2006 zijn:

  • Aanduiding van een normering voor regionale wateroverlast (opgave vanuit NBW).
  • Aanduiding van grond- en oppervlaktewaterlichamen en concretisering van ecologische en chemische doelen en bijbehorende maatregelen, inclusief fasering (opgave vanuit KRW). Hiervoor zijn aanpassingen doorgevoerd ten aanzien van de status en ligging van de oppervlaktewaterlichamen.
  • Aanpak verdroging nader geconcretiseerd voor 48 TOP-gebieden (vervangt de 52 prioritaire en kansrijke verdrogingsgevoelige natuurgebieden uit POL2006) en de uitwerking van de GGOR (opgave vanuit het Rijk en NBW).
  • Nieuw beleid ten aanzien van de verbetering RWZI's door waterschappen en het beperken van de overstortfrequentie vanuit rioolstelsels op (zeer) kwetsbare watersystemen door gemeenten (opgave vanuit KRW).
  • Meer programmatische aansturing van te nemen maatregelen door waterschappen en gemeenten, door opname en fasering van maatregelen waarvoor een resultaatsverplichting geldt (opgave vanuit KRW).
  • Herijking drinkwaterbehoefte en herverdeling maximaal vergunbare hoeveelheden drinkwater via een meer flexibele benadering van de watervoorraden.
  • Vastleggen proces rondom de toetsing van primaire waterkeringen (opgave vanuit het Rijk).
  • Invulling geven aan beleid rondom klimaatadaptatie (opgave vanuit het Rijk).


Het Provinciaal Waterplan 2010-2015 heeft de status van een regionaal waterplan, zoals omschreven in de Waterwet én een op zichzelf staande structuurvisie op grond van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening. De vaststelling van deze POL-aanvulling "Provinciaal Waterplan 2010-2015" is de bevoegdheid van Provinciale Staten. Het plan bevat specifieke ambities en beleidsregels gericht op de doorwerking en uitvoering van waterbeleid.


Na vaststelling door Provinciale Staten vormt het Provinciaal Waterplan 2010-2015 onderdeel van het POL planstelsel, met daarbinnen POL2006 als het omgevingsplan op hoofdlijnen.

In het Provinciaal Waterplan ligt een kunstmatige, sterk veranderde waterloop in de buurt van het plangebied (Langevense loop). In de directe omgeving liggen geen verdrogingsgevoelige natuurgebieden. Op grotere afstand ligt het beekdal van de Groote Molenbeek en de het natuurgebied Kaldenbroek. Wel ligt het plangebied binnen de boringsvrije zone van de Velnloschol. Ter bescherming van de (grond)waterkwaliteit ten behoeve van de openbare drinkwatervoorziening heeft de provincie Limburg vanuit de Wet Milieubeheer beschermingsgebieden (waterwingebieden, grondwaterbeschermingsgebieden,boringsvrije zone) aangewezen. De bescherming is erop gericht dat de kwaliteit van het grondwater zodanig is en blijft dat het middels eenvoudige zuivering geschikt is voor de openbare drinkwatervoorziening. De exacte begrenzing van deze beschermingsgebieden als ook de regels zijn opgenomen in de Provinciale Omgevingsverordening. In bepaalde gebieden is het grondwater van nature beschermd tegen verontreinigingen vanaf maaiveld. Deze zogeheten geologische bescherming, waarbij het diep gelegen watervoerende pakket wordt afgedekt met slecht doorlatende kleilagen, komt voor in de Venloschol, de Roerdalslenk en delen van Zuid-Limburg.

2.2.3 Watertoets

De eisen ten aanzien van retentie en infiltratie zijn door het waterschap Peel - Maasvallei uitgewerkt in het Praktisch handboek watertoets (oktober 2005). Het uitgangspunt van waterschap Peel en Maasvallei is dat alle ruimtelijke plannen en besluiten de procedure van de watertoets moet doorlopen.


Richtlijnen

Infiltreren

Extreme neerslagsituaties dienen in beeld gebracht te worden. Uitgangspunt hiervoor is een neerslaggebeurtenis welke eens in de 100 jaar voorkomt (T=100): een bui van 84 mm met een duur van 2 dagen, bij een geïsoleerde voorziening. Indien een noodoverlaat vanuit de infiltratievoorziening noodzakelijk is, gaat de voorkeur uit naar een overlaat naar het oppervlaktewatersysteem en dan pas op het (gemende) rioolstelsel.

Als grondwaterstanden te hoog zijn in een gebied of de doorlatendheid van de bodem dermate slecht is dat niet geïnfiltreerd kan worden, raadt Waterschap Peel en Maasvallei af in een gebied het regenwater te infiltreren. Hierbij kan gedacht worden aan gebieden met grondwatertrap I of II en/of een doorlatendheid van minder dan 0,3 m/dag.


Bergen van water

Wanneer het vasthouden van regenwater door her te gebruiken of te infiltreren niet mogelijk is, kan ervoor gekozen worden het water tijdelijk te bergen in het gebied.

Dit kan middels een buffer welke dient te voldoen aan een volume gelijk aan een bui van 50 mm met een duur van 27 uur (T=10, neerslaggebeurtenis die eens in de 10 jaar voorkomt) en een waking moet hebben van 50 cm en een noodoverlaat op oppervlaktewater. Daarnaast dient een T=100 situatie in beeld te worden gebracht. Dit komt neer op 63 mm in 16,2 uur bij een afvoer van 1 l/s/ha.

Conclusie
Binnen dit bestemmingsplan wordt voldoende opvangcapaciteit voor neerslaggebeurtenissen van 62 mm in 2 dagen gerealiseerd (T=100). De retentie wordt ingevuld in de gietwaterbassins en in open retentievoorzieningen. Dit is nader uitgewerkt in de waterparagraaf. Deze is te vinden in paragraaf 5.2.

2.2.4 Nieuw Limburgs Peil

Waterschap Peel en Maasvallei geeft met het Nieuw Limburgs Peil (NLP) invulling aan het landelijke beleid voor het Gewenst Grond- en OppervlaktewaterRegime (GGOR). In het eindrapport Nieuw Limburgs Peil staan het streefbeeld voor 2015, de praktische, haalbare en betaalbare ontwerpmaatregelen, de effecten daarvan op het watersysteem en de gevolgen voor natuur, landbouw, stedelijke gebieden en bebouwing. De maatregelen zijn vooral gericht op het vasthouden van water in landbouw- en natuurgebieden. Dit is mogelijk door het gebruik van stuwen, peilgestuurde drainage en het afdammen van greppels en sloten. Ook geeft het waterschap een doorkijk naar de toekomst, waarvoor ze de beekdalen wil aanpakken. Hierbij is de tijdshorizon gericht op 2030. Het waterschap heeft het eindrapport geborgd in het waterbeheerplan 2010-2015.

2.2.5 Structuurvisie Klavertje 4-gebied

Op 11 september 2012 is de Structuurvisie Klavertje 4-gebied vastgesteld in de gemeente Horst aan de Maas. Het is een intergemeentelijke structuurvisie van de gemeentes Horst aan de Maas, Peel en Maas en Venlo. De Structuurvisie heeft betrekking op het Klavertje 4-gebied inclusief Californie.

Duurzaamheid – geïnspireerd door de Cradle2Cadle-principes (C2C) – vormt de leidraad voor de beoogde versterking van het Klavertje 4-gebied. Hieraan wordt invulling gegeven door het economisch netwerk te versterken; innovatie is één van de sleutelbegrippen. Waardecreatie is het uitgangspunt. Enerzijds door te streven naar (ruimtelijke) kwaliteit, anderzijds door het bieden van een economisch perspectief voor bedrijven en het behalen van maatschappelijk rendement.

Om Californie in de toekomst goed te kunnen blijven ontsluiten, kan het nodig zijn de capaciteit van de infrastructuur uit te breiden, bijvoorbeeld door een nieuwe directe verbinding naar de Greenportring. Tussen de Horsterweg en de Greenportlane wordt daarom rekening gehouden met de eventuele aanleg (naar verwachting na 2022) van de Verbindingsweg Californië. De Verbindingsweg draagt bij aan verlaging van de verkeersdruk op de Venrayseweg. Dit komt ten goede aan de werking van de ecologische verbinding en de recreatieve functie (routes) die de Venrayseweg kruisen.

De Structuurvisie richt zich voorts op het stimuleren van duurzame en rendabele energievoorzieningen (opwekken en besparen).De geothermie binnen Californie staat genoemd als een van de voorbeeldprojecten ten aanzien van duurzame energieopwekking.

De Structuurvisie biedt verder ruimte voor uitbreiding van de bestaande projectvestigingsgebieden voor glastuinbouw (Californië en Siberië met de klavers 12 en 13). Door de ligging van Californië kan bovendien optimaal gebruik worden gemaakt van grondwaterstromen (hemelwater van Trade Port Noord gebruiken in Californië).

2.3 Gemeentelijk beleid

2.3.1 Parapluplan voor huisvesting arbeidsmigranten

De economische ontwikkeling en de arbeidsmarkt in deze regio vragen om buitenlandse werknemers, die uiteraard gehuisvest moeten worden. De huisvesting van buitenlandse werknemers is sinds 2002 onderdeel van diverse provinciale en gemeentelijke beleidsnotities. De Provincie Limburg heeft samen met de gemeenten in de regio Noord Limburg begin 2008 (nieuw) ruimtelijk beleid voor de huisvesting van arbeidsmigranten gemaakt. Het provinciale beleidskader biedt slechts een raamwerk. Binnen dit raamwerk geeft de gemeente haar eigen invulling, waarbij het provinciale beleidskader wel kan worden beperkt maar niet verruimd.

De uitgangspunten van de gemeente Horst aan de Maas, om de kwaliteit van de huisvesting van tijdelijke arbeidsmigranten goed te regelen, zijn vastgelegd in het “Beleidskader Huisvesting Arbeidsmigranten Gemeente Horst aan de Maas 2010”. Met de vaststelling van het paraplubestemmingsplan "Huisvesting arbeidsmigranten" d.d 25 juni 2013, is het beleidskader vertaald in een juridisch planologische regeling.

In het bestemmingsplan "Huisvesting arbeidsmigranten" zijn regels opgenomen voor huisvesting van arbeidsmigranten in woningen, vrijkomende gebouwen, nieuw te bouwen gebouwen, agrarische bedrijfsgebouwen en bestaande recreatieterreinen. Deze regels zijn, voor zover van toepassing, vertaald in het voorliggende bestemmingsplan.

2.3.2 Beleid groter bouwen

Dit beleidsstuk heeft betrekking op nieuw te bouwen woningen in het buitengebied, of bestaande burgerwoningen in het buitengebied, die worden uitgebreid naar een inhoud, die de maatvoering van het bestemmingsplan Buitengebied van Horst aan de Maas overstijgen. Er wordt ingegaan op de uitgangspunten waaraan een aanvraag voor een woning, groter dan 1000 m³, aan moet voldoen, voordat de gemeente medewerking verleent met de betreffende aanvraag.

In dit bestemmingsplan zit geen binnenplanse mogelijkheid voor een woning groter dan 1000 m³. Een aanvraag hiervoor zal door de gemeente separaat worden behandeld.

2.3.3 Visie verblijfsrecreatie

De Visie (verblijfs)recreatie en horeca Horst aan de Maas is op 9 april 2013 vastgesteld door de Raad. De gemeente Horst aan de Maas wil zich met deze visie richten op een divers en kwalitatief hoogwaardig toeristisch en recreatief aanbod. Belangrijke uitgangspunten zijn:

  • Verantwoord doorontwikkelen van bestaande recreatiebedrijven;
  • Nieuwe initiatieven moeten onderscheidend en vernieuwend zijn.

Binnen het werklandschap Klavertje 4 zijn geen mogelijkheden voor recreatiebedrijven. Ten aanzien van overige ontwikkelingen dient altijd overleg gevoerd te worden met Klavertje 4.

2.4 Conclusie

Alle relevante beleidskaders op nationaal, provinciaal en gemeentelijk niveau zijn gericht op de ontwikkeling van het gebied Californië tot een duurzame projectvestiging voor de glastuinbouw. Deze en andere beleidskaders geven nadrukkelijke randvoorwaarden waaronder ontwikkelingen kunnen plaatsvinden. Speciale aandacht verdienen hierbij water, natuur, de huidige gebruiksfuncties en overige milieuaspecten.

Hoofdstuk 3 Huidige situatie

In dit hoofdstuk wordt een beschrijving gegeven van de huidige situatie. Een deel van het plan is inmiddels uitgegeven en ontwikkeld.

3.1 Ruimtegebruik

Wonen en werken

De zuidoostelijke hoek van het plangebied grenst aan het gehucht Californië. Dit gehucht bestaat uit enkele woningen waarvan een aantal bedrijfswoningen van agrarische bedrijven. Daarnaast bevindt zich buiten het plangebied van Californië een agrarisch bedrijf waarbij kamperen mogelijk is (kleinschalig kamperen).

Naast deze geclusterde woningen, bevinden de meeste woningen zich aan de randen van het plangebied, namelijk aan de Horsterweg en de Sevenumseweg. Aan de zuidkant van de Horsterweg liggen 10 burgerwoningen en een logiesverblijf voor arbeidsmigranten.

Daarnaast ligt er in het plangebied aan de Horsterweg een potgrondbedrijf (bestemd als bedrijf). Veel van de nu als burgerwoning aangemerkte woningen zijn voormalige bedrijfswoningen bij agrarische bedrijven. Aan de noordkant van de Sevenumseweg liggen drie burgerwoningen en twee agrarische bedrijven met bedrijfswoning.

De ontwikkeling van het projectvestigingsgebied Californië vordert gestaag. De grootste investeringen zijn achter de rug en van de 150 hectare is nog 35 hectare beschikbaar voor uitgifte.

Kabels en leidingen

Dwars door de locatie ligt in noordwest zuidoost richting een rioolpersleiding. Deze leiding heeft een belemmeringszone van 2,5 meter aan weerszijden, waarbinnen alleen de bouw/aanleg van glasopstanden en open verharding is toegestaan. In noordzuid richting loopt er over de locatie een 150 kV hoogspanningsleiding. Voor de hoogspanningsleiding geldt in het bestemmingsplan een belemmeringszone van 22 meter aan weerszijden van de leiding waar in beginsel geen bebouwing kan worden opgericht. Burgemeester en wethouders kunnen hiervoor omgevingsvergunning verlenen.

3.2 Bodem en water

3.2.1 Oppervlaktewater

Het studiegebied met betrekking tot oppervlaktewater omvat de stroomgebieden van de beken de Molenbeek van Lottum en de Broekhuizer Molenbeek. Beide beken monden uit in de Maas. Het zijn van oorsprong natuurlijke beken die zich bevinden in oude Maasmeanders. In het Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL) is aan deze beken een Specifiek Ecologische Functie toegekend. De beken worden voor een deel gevoed door kwelwater en onder andere voor een deel door water vanuit het plangebied. In het plangebied bevinden zich twee gegraven beken/waterlopen, de Langevensche Loop en de Gekkengraaf, die uitmonden in de Broekhuizer Molenbeek en de Molenbeek van Lottum.

Langevensche Loop

De Langevensche Loop stroomt door de noordwestzijde van het plangebied en mondt uit in de Broekhuizer Molenbeek. De Langevensche Loop is een gestuwde watergang en kent ter plaatse van het plangebied enkele zijtakken. De belangrijkste zijtak in het plangebied is de Aartserf. De Langevensche Loop wordt gevoed door water uit de aanvoerleiding Noordervaart. De waterinlaat vindt plaats via de Gekkengraaf. (Deelstroomgebiedsvisie Noord-Westelijk Maasterras). Aan deze waterloop is geen specifieke functie toegekend.

Het waterbeheersplan van het waterschap Peel en Maasvallei geeft aan dat de Langevenscheloop bekend staat om extreem hoge nitraatgehalten. De kwaliteit van het water wordt dus als matig tot slecht beschouwd. Aangezien ook de kwaliteit van Broekhuizer Molenbeek en de Molenbeek van Lottum als vrij matig tot slecht wordt gekwalificeerd, kan worden gesteld dat de algemene chemische en biologische kwaliteit van het oppervlaktewater in het plan- en studiegebied matig tot slecht is.

Direct ten westen van het plangebied, nabij de Langevensche loop, ligt het ven de Brommèr. Dit ven staat in principe waterhuishoudkundig op zichzelf aangezien een ven ten aanzien van water volledig afhankelijk is van neerslag. Rondom het ven zijn vochtige graslanden aanwezig of er wordt getracht deze te ontwikkelen. Het gebied rondom de Brommèr kan als hydrologisch gevoelig worden aangemerkt.

Gekkengraaf

De Gekkengraaf loopt door het plangebied, is eveneens gestuwd en kent binnen het plangebied vier zijtakken. De Gekkengraaf wordt bij voorkeur versterkt en ingepast in de ontwikkeling van het terrein. Om onbruikbare delen van kavels te voorkomen kan ervoor worden gekozen de Gekkengraaf te verleggen. Naast de waterbergende en -afvoerende functie van de waterloop blijft de Gekkengraaf fungeren als ecologische verbinding voor onder andere dassen tussen Parc Zaarderheiken en Houthuizerheide. De geprojecteerde dassenroute door Californië I volgt het profiel van de Gekkengraaf.

3.2.2 Grondwater

Grondwatersysteem

Het plangebied ligt in de zogenaamde Venlo-slenk. Ongeveer 2 tot 3 kilometer westelijk van het plangebied ligt de Tegelenbreuk die een geohydrologische begrenzing vormt. Het grondwatersysteem wordt gevormd door een deklaag van ongeveer 12 meter dikte, bestaande uit matig fijn zand. Daaronder bevindt zich het 1e watervoerende pakket (o.a. formatie van Veghel, Kreftenheye en Twente) bestaande uit grof zand en grind, gelegen tot ongeveer 22 meter beneden maaiveld. Een scheidende laag gevormd door de zogenaamde 'Venlo klei' met een dikte van 10 tot 20 meter scheidt de twee watervoerende pakketten. Het 2e watervoerende pakket (Zanden van Venlo) bestaat uit matig tot grof zand. De slecht doorlatende basis wordt gevormd door de formatie van Breda.

Het grondwater in het eerste watervoerende pakket stroomt in noordoostelijke richting. Het grondwater treedt uiteindelijk uit in de Maas. De grondwaterstroming in het tweede watervoerende pakket is meer oostelijk gericht. Aangezien de afsluitende Venlo Klei zich onder de Maasbodem bevindt wordt het uittreden van water uit het tweede watervoerende pakket in de Maas bemoeilijkt. Het verhang van de grondwaterstand op de locatie bedraagt 0,9 meter per kilometer. De locatie ligt niet in een grondwaterbeschermingsgebied of een beïnvloedingsgebied daarvan.

Het grondwatersysteem reikt tot de oostelijk gelegen Maas. Langs de Maas komen enkele oude Maasmeanders voor. Deze meanders zijn nu natte kwelafhankelijke natuurgebieden. Ten aanzien van Californië zijn met name de natte natuurgebieden Schuitwater en Kaldenbroek ( +/- 100 ha) enigszins relevant. Kaldenbroek ligt circa 2 tot 3 kilometer noordoostelijk van het plangebied. Meer naar het noorden, op circa 5 kilometer ligt het Schuitwater. Er kan niet worden uitgesloten dat een deel van het neerslagoverschot via infiltratie uiteindelijk via het grondwatersysteem als kwel uitreedt in de bovengenoemde gebieden. Voor de grondwateraanvoer naar het natuurgebied Kaldenbroek is met name het grote infiltratiegebied van belang dat tussen het plangebied en het natuurgebied ligt.

Grondwaterstanden

Ten behoeve van het in kaart brengen van de bodemkundige en hydrologische situatie in het plangebied is een bodemkundig/hydrologisch onderzoek uitgevoerd. In het kader van dit onderzoek zijn in het plangebied een groot aantal peilbuizen geplaatst om de grondwaterstanden te monitoren. De grondwaterstanden zijn tweemaal per maand gemeten in periode 2005-2007.

Uit het stijghoogteverloop blijkt dat het grondwater hoofdzakelijk in noordoostelijke richting stroomt. De grondwaterstroming volgt hiermee het maaiveldverloop. De Gekkengraaf en de Langevensche loop hebben een drainerende werking.

De hoogste gemeten grondwaterstanden (gemeten in februari 2005) variëren van 22,4 m+NAP in het zuidoosten van het plangebied tot 24,8 m+NAP in het zuidwesten van Californië. De natste delen van het plangebied bevinden zich in de zuidwesthoek en centraal in het plangebied Californië. De huidige ontwatering bedraagt in deze gebieden tijdens natte periodes minder dan 0,2 m-mv. In het overige deel van het plangebied varieert de ontwatering tijdens en na natte periodes tussen 0,2 en 1,0 m-mv. In het zuidoosten en in het noordwesten/westen van het plangebied is de ontwatering het grootst. De laagste grondwaterstanden zijn gemeten eind maart en liggen tussen de 21,9 tot 24,2 m+NAP (2,6 tot 1,4 m-mv).

3.2.3 Bodemopbouw

In het kader van het uitgevoerde bodemkundige/hydrologisch onderzoek zijn een groot aantal boringen tot 4 m-mv uitgevoerd. Aan de hand van deze boringen is de bodemopbouw van het plangebied vastgesteld. De bodem ter plaatse van het plangebied is vrij homogeen en bestaat tot de maximale boordiepte van 4,0 m-mv voornamelijk uit een afwisseling van zeer fijn tot matig fijn zand met matig tot sterk siltige bijmengingen. In verschillende boringen verspreid over Californië zijn leembandjes aangetroffen. Daarnaast blijkt uit de boringen dat verspreid over het plangebied sommige bodemlagen compact zijn. De vastgestelde doorlatendheden in de onverzadigde zone bedragen circa 0,8 tot 2,5 m/dag.

3.3 Landschap, archeologie en cultuurhistorie

3.3.1 Landschap

De locatie Californië is een typische jonge heideontginning. Het gebied is grootschalig en behalve de laanbeplantingen langs de Horster- en Sevenumseweg, ontbreken verdere structuurbepalende landschapselementen. Het wegen- en kavelpatroon is relatief wijdmazig, onregelmatig en rationeel. De openheid van het gebied wordt onderbroken door de aanwezigheid van enkele glastuinbouwbedrijven, beplanting en de nabijheid van bedrijventerreinen (Tradeport). Hierdoor heeft het landschap een wijdmazig, halfopen karakter. Aan de westkant wordt de locatie op enige afstand visueel begrensd door de bossen van het voormalige stuifzandcomplex van de Reulsberg.


De waarde van de jonge heideontginningen zit in de visuele openheid en het rechtlijnige en transparante karakter van het landschap. Voor het plangebied geldt dit vooral voor het oostelijke deel van de locatie. De visuele openheid is echter reeds sterk verminderd door aanwezigheid van kleine bosjes, bestaande complexen en de nabijheid van bedrijventerreinen.

3.3.2 Archeologie

Op basis van de indicatieve kaart archeologische verwachtingswaarden (IKAW) van de provincie Limburg heeft de locatie Californië bijna geheel een middelhoge verwachtingswaarde. Rond het centraal gelegen oude bouwland is de verwachtingswaarde hoog. In de omgeving van de locatie Californië zijn nauwelijks archeologische vindplaatsen bekend. Een nader onderzoek is uitgevoerd, zie paragraaf 5.4. Binnen het plangebied en haar directe omgeving zijn geen monumenten of historische kernen en gehuchten aanwezig.

3.3.3 Cultuurhistorie

Rond de locatie zijn weinig cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig. Dit is te verklaren uit het feit dat de locatie grotendeels gelegen is in een jong ontginningslandschap. De Horsterweg en de Sevenumse weg zijn van voor 1806, de overige wegen zijn in de periode 1806-1890 aangelegd. De Horsterweg is voorheen de doorgaande provinciale weg geweest tussen Venlo, Horst en Venray. Na de aanleg van de A73 wordt deze weg veel minder gebruikt en heeft een meer lokale functie gekregen. De Sevenumseweg heeft tevens een lokale functie. Aan de oudere wegen liggen een aantal wegkruisen.

De voormalige gemeentegrens tussen Horst en Grubbenvorst, die van noord naar zuid door de locatie loopt, is een historische grens, die in het landschap goed te herkennen is in perceelgrenzen en wegen (Verlengde Sint Jorisweg). De verkaveling aan de Sevenumseweg laat nog restanten van het ontginningspatroon zien (kavels omringd door houtwallen).

3.4 Flora, fauna en ecologie

3.4.1 Ruimtelijke structuur

Aan de westrand van het plangebied ligt een ven, Brommèr genaamd. Vanuit hier loopt een ecologische verbindingszone naar het westelijk gelegen bos met een belangrijke natuurfunctie, de Reulsberg. Ten noordwesten hiervan loop een ecologische verbindingszone langs de Molenbeek (bron: stimuleringsplan). Deze gebieden maken onderdeel uit van de Provinciaal Ecologische Structuur (PES).

In het POL zijn de grenzen van de locatie Californië opgenomen. Naast het glastuinbouwgebied is binnen deze grenzen ruimte opgenomen voor een groene
afscherming. De Langevense Loop, aan de westkant, ligt deels in deze groene zone. Op enkele plaatsen is een buffer gewenst (bijvoorbeeld rond de Brommèr).

Uitgevoerde onderzoeken

In 2003 heeft Bureau Natuurbalans-Limes Divergens BV een onderzoek uitgevoerd naar het voorkomen van flora en fauna in het plangebied glastuinbouw Californië. Hiertoe heeft er in 2003, 2005 en 2006 onderzoek plaatsgevonden in het gebied.


Voorjaar 2003. Op grond van studie van het plangebied is vastgesteld naar welke Flora- en Faunagroepen onderzoek in het studiegebied noodzakelijk werd geacht. Dit leidde tot selectie van de volgende groepen: Flora, Zoogdieren, Broedvogels, Amfibieën, Vissen, Libellen, Dagvlinders.


Voorjaar, zomer en najaar 2003. Door middel van literatuuronderzoek en ecologisch
veldonderzoek is in het voorjaar, zomer en najaar van 2003 de verspreiding van beschermde soorten in het studiegebied onderzocht. Het onderzoek heeft zich geconcentreerd op de soorten die krachtens nationale dan wel internationale regelgeving beschermd zijn. Daarnaast zijn ook gegevens van de minder algemene soorten opgenomen, maar hiervoor bestaat geen compensatieverplichting. De resultaten van dit onderzoek zijn opgenomen in het rapport “Inventarisatie van flora en fauna in plangebied Californië, ten behoeve van ontheffingsaanvraag Flora- en Faunawet” juni 2005.

3.4.2 Flora en fauna

In 2003 heeft Bureau Natuurbalans-Limes Divergens BV een onderzoek uitgevoerd naar het voorkomen van flora en fauna in het plangebied glastuinbouw Californië. Hiertoe heeft er in 2003, 2005 en 2006 onderzoek plaatsgevonden in het gebied.

Dit betroffen onder andere een veldonderzoek, inventarisatie ten behove van de ontheffingsaanvraag en aanvullende vleermuisonderzoeken.


Op basis van de genoemde onderzoeken is de compensatieplicht berekend voor het studiegebied en is tenslotte een concreet compensatieplan uitgewerkt dat diende als bijlage voor de ontheffingsaanvraag bij het Ministerie van LNV. Deze uitwerking is te vinden in het laatste rapport ‘Beschermde Flora- en Fauna in het glastuinbouwgebied Californië, bijlage bij het hoofdrapport, een compensatieplan ten behoeve van een ontheffingsaanvraag Flora- en faunawet en vogelrichtlijn’, 2006. Het betreft hier een ontheffing voor Patrijs en Kamsalamander


Patrijs

Binnen het plangebied zullen door de geplande activiteiten tenminste 4 broedparen verdwijnen. Ter compensatie hiervan is een overeenkomst gesloten met een plaatselijke agrariër. Door deze agrariër worden landbouwpercelen met een oppervlakte van circa 3,9 ha op kleinschalige en extensieve wijze beheerd. De bestemming van deze percelen zal worden veranderd van ‘agrarisch’ in ‘natuur’. De percelen maken deel uit van een grotere eenheid aan landbouwgrond die zeer exensief en natuurvriendelijk wordt beheerd. Het beheer van het totale gebied wordt gericht op de ontwikkeling van optimaal leefgebied voor de Patrijs.


Kamsalamander

Buiten het plangebied is een kleine populatie kamsalamanders aangetroffen. Het leefgebied heeft een overlap met het daadwerkelijke plangebied. Ter compensatie wordt een voormalige voortplantingsplaats voor amfibieën hersteld op de Reulsberg. Deze locatie heeft een beschermde status binnen de PES als multifunctioneel bosgebied en bevind zich op circa 250 meter vanaf de huidige voortplantingswateren.


Op grond van de genoemde onderzoeken en compensatieplannen heeft het Ministerie op 4 december 2006 een ontheffing Flora- en faunawet artikel 75, lid 5, verleend (ff75c.06 toek 023 mg) verleend.

Ontheffing
In Bijlage 1 is de ontheffing flora en fauna opgenomen. De ontheffing is (gekoppeld aan een bepaald gebied) verleend onder bepaalde voorwaarden zoals het resaliseren van de compenserende voorwaarden. De compensatie is reeds ingevuld en gerealiseerd. De specifieke voorwaarden zijn in de regels van dit bestemmingsplan overgenomen onder algemene aanduidingsregels.

3.5 Verkeer en vervoer

De locatie Californië wordt extern ontsloten via de Horsterweg (N273)/Venlosweg. Via de Horsterweg wordt de locatie middels twee toe- en afritten direct ontsloten op de A73: één ten zuidoosten op 2 km afstand van de locatie (bij Veiling ZON) en één eveneens op 2 km afstand ten noordoosten van de locatie (kern Horst).

De Greenportring verbindt de klavers van het Klavertje Vier met elkaar, met de snelwegen en met de verschillende modaliteiten in en in de directe nabijheid van het Klavertje 4-gebied (weg, rail, water en lucht). Ter afronding van de Greenportring is in 2011 gestart met de aanleg van de Greenportlane. Deze Greenportlane zorgt ook voor ontsluiting van Californie op de snelwegen. Voorts zorgt de aanleg van de A74, met 2,5 km lengte voor een directe en snelle verbinding van en naar Duitsland.

De locatie ligt in de directe nabijheid van de A73 (Nijmegen-Venlo). De A73 en de Duitse BAB61 (Mönchen Gladbach – Koblenz - Ludwichshafen) zijn enkele van de belangrijkste vervoersassen naar Zuid-Duitsland en Italië. Steden als Düsseldorf en Keulen zijn bereikbaar binnen een uur rijden. De A73 heeft ook een rechtstreekse verbinding met de A67, die vanaf Antwerpen, langs Eindhoven en Venlo, naar het Ruhrgebied loopt. De A67 zorgt voor een directe verbinding naar Dortmund en Duisburg.

Er lopen drie wegen door de projectvestiging, alle met een rijsnelheid van 60 km/uur. De Aartserfweg is de hoofdontsluiting in het gebied en heeft een breedte van 6,5 meter. Ten westen van de Aartserfweg is een weg (Nieuw Erf) geprojecteerd in het verlengde van de St. Jorisweg. De weg loopt parallel aan de Aartserfweg. Voor het Nieuw Erf en een gedeelte van de St. Jorisweg weg geldt dat deze een breedte heeft tot 6,5 meter. Voor het zuidelijk gedeelte van de St. Jorisweg blijft de oorspronkelijke breedte gehandhaafd.

Evenwijdig aan de Aartserfweg ten zuidoosten is een volledig nieuwe weg (Vinkenpeelweg) voorzien met een breedte van 6,0 meter. Langs de Sevenumseweg (ook met een snelheidsregime van 60 km/uur) is een vrijliggend fietspad in twee richtingen aangelegd.

De belangrijkste aansluitingen van het plangebied zijn opgenomen aan de Horsterweg. De hoofdontsluiting is via de Aartserfweg, de aansluiting met de Aartserfweg zal plaatsvinden door middel van een rotonde. Het Nieuw Erf is via de Aartserfweg op de Horsterweg aangesloten, ook het wooncluster wordt op deze wijze ontsloten
De aansluiting van de Gekkengraafweg met de Horsterweg zal door middel van een linksafstrook plaatsvinden. Alleen de Aartserfweg sluit (volwaardig) aan op de Sevenumseweg. De Gekkengraafweg sluit niet aan op de Sevenumseweg. Er is hier alleen een calamiteiten-ontsluiting. De aansluitingen van de St Jorisweg op de Sevenumseweg blijft ongewijzigd.

Voor de externe ontsluiting worden buiten het plangebied geen aanvullende inrichtingsmaatregelen getroffen. De externe ontsluiting is voldoende gegarandeerd via de Horsterweg/Venlosweg.

De locatie ligt in de directe nabijheid van de spoorlijn Eindhoven-Venlo. Station Venlo is het knooppunt. Op Trade Port Zuid is een containeroverslag aanwezig van goederen onder andere afkomstig van Rotterdam en Duitsland.

Op de verbeelding staan toponiemen aangegeven, waaronder de wegen.

3.6 Woon- en leefomgeving

3.6.1 Licht

Een van de reeds in het gebied gevestigde glastuinbouwbedrijven past (assimilatie)belichting toe. Bronnen van achtergrondlicht zijn het bedrijventerrein Tradeport West, snelweg knooppunt Zaarderheiken en de stad Venlo. Hierdoor is vanuit de locatie in zuidelijke en zuidoostelijke richting in de hemel in de huidige situatie boven de horizon een gloed zichtbaar.

3.6.2 Geurcontouren

In en rond het plangebied liggen diverse bedrijven waarvan de geurcontouren ten behoeve van dit bestemmingsplan in beeld zijn gebracht. Met de aanwezige contouren is in de planvorming van het vigerende bestemmingsplan rekening gehouden met het projecteren van gevoelige functies. Voorliggend bestemmingsplan betreft een conserverend plan waarin geen nieuw geurgevoelige bestemmingen worden toegestaan.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

Dit hoofdstuk gaat eerst in op de visie voor de ontwikkeling van het Projectvestigingsgebied. Dit is gebaseerd op het bestemmingsplan Projectvestiging glastuinbouw Californië (2007). Vervolgens wordt een toelichting gegeven op de milieueffectrapportage die in het kader van het vigerende bestemmingsplan is opgesteld, waarna wordt ingegaan op de ontwikkelingen die met voorliggend bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt.

4.1 Visie Californië

Centraal in de ontwikkeling staat de inrichting van het gebied Californië als duurzaam glastuinbouwgebied. Onder duurzaam wordt verstaan dat het glastuinbouwgebied zowel op korte als lange termijn een bedrijfseconomisch goed vestigingsgebied voor de glastuinbouw moet vormen, waarbij het milieu zowel in de aanleg- als in de gebruiksfase zo min mogelijk wordt belast. Het doel van de ontwikkeling is het projectmatig en integraal ontwikkelen van de locatie Californië tot een hoogwaardig glastuinbouwcomplex van circa 230 ha (bruto). Dit op een zodanige wijze, dat rekening wordt gehouden met zowel de economische ontwikkelingsmogelijkheden als de aanwezige functies en kwaliteiten in en grenzend aan het gebied.


Hierbij verdienen speciale aandacht:

  • Ontsluiting.
  • Landschappelijke inpassing.
  • Waterhuishouding: een autonoom functionerende waterhuishouding (volgens de commissie waterbeheer 21ste eeuw, vasthouden, bergen, afvoeren) zonder negatieve effecten op het grondwater.
  • Verkaveling en groen: flexibiliteit, groeimogelijkheden en clustervorming (in verband met collectieve voorzieningen).
  • Collectieve voorzieningen:
    • 1. energiesysteem op basis van warmtekracht installatie(s) en/of geothermie;
    • 2. gietwaterlevering op basis van collectieve gietwatervoorziening en installaties;
    • 3. afvalwaterbehandeling, een streven naar een gesloten waterkringloop;
    • 4. parkmanagement: afspraken maken over bijvoorbeeld realisatie en beheer van het terrein.


Vanuit deze uitgangspunten is de (stedenbouwkundige en landschappelijke) planopzet opgesteld.

4.1.1 Structuren

Het plangebied wordt omsloten door enkele doorgaande wegen, te weten de Horsterweg en de Sevenumseweg, die de grenzen van het plan dan ook vormen tezamen met de aldaar gesitueerde woonbebouwing. Daarnaast zijn in het gebied reeds wegen aanwezig, die zoveel als mogelijk worden gerespecteerd en behouden (Aartserfweg en verlengde St. Jorisweg). Aan deze wegen liggen reeds enkele glastuinbouwbedrijven gesitueerd waaromheen een nieuwe verkaveling is gesitueerd.

Parallel aan de Aartserfweg zijn twee nieuwe wegen gesitueerd. De afstand tussen deze wegen en de Aartserfweg is tot stand gekomen op basis van de eerder genoemde ‘ideale afstandsmaat’. Rondom deze wegen zijn zo optimaal als mogelijk de kavels gesitueerd, rekening houdend met bestaande elementen. De ‘overhoeken’ zijn ingevuld met groen, waterberging, gietwaterbassins en infiltratie en bedrijfswoningen en vormen tevens de scheiding tussen glastuinbouw en reeds aanwezige woningbouw.

4.1.2 Verkaveling

De verkaveling is (zoveel als mogelijk) geoptimaliseerd op het bedrijfsproces van een glastuinbouwbedrijf (optimale lengte en breedte verhoudingen) en marktconformiteit. Daarnaast zijn de kavels op een wijze gesitueerd dat ze eenvoudig te combineren zijn tot grotere kavels. In de markt is een groeiende vraag naar grotere kavels, dit blijkt ook in Californië.

De totale nieuw te creëren kaveloppervlakte/uit te geven kavels bedraagt circa 150 ha. Dit zijn de glastuinbouwkavels. Uitgaande van een kavelbenuttingsgraad van 87% kan ruim 130 ha netto glas gerealiseerd worden. Daarnaast wordt maximaal 3,7 ha aan woonkavels uitgegeven (afhankelijk van de vraag), waardoor de totaal uit te geven kaveloppervlakte circa 150 ha bedraagt.

De ontwikkeling van het projectvestigingsgebied Californië vordert gestaag. De grootste investeringen zijn achter de rug en van de 150 hectare is nog 35 hectare beschikbaar voor uitgifte.

4.1.3 Landschappelijke inpassing en groenstructuren

In het kader van het vigerende bestemmingsplan is een Beeldkwaliteitsplan opgesteld. Dit plan is als bijlage (zie Bijlage 2) bij deze toelichting toegevoegd. Dit beeldkwaliteitplan wil door middel van richtlijnen en beelden komen
tot een afgestemde gebiedsinrichting en bewaakt daarmee de ruimtelijke
kwaliteit van de ontwikkeling. Het beeldkwaliteitplan is een aanvulling op het bestemmingsplan en vormt het toetsingskader voor de Welstand. Het beeldkwaliteitplan doet uitspraken, zowel over de inrichting van de openbare ruimte, als over de privé-kavels.

Uitgangspunt voor de ontwikkeling van de nieuwe glastuinbouwlocatie is dat er in het plangebied aandacht wordt besteed aan een optimale ecologische en landschappelijke inpassing, afgestemd op de landschappelijke kenmerken en gebiedsspecifieke situatie van het plangebied en haar omgeving. De landschappelijke inpassing levert een bijdrage aan de kwaliteit van de leefomgeving in en om het kassengebied.


Door juist het binnengebied zo compact mogelijk te maken, kan aan de randen ruimte gevonden worden voor een goede landschappelijke inpassing. De randen van het plangebied zullen zo tesamen een prettige overgang van een zachte landschappelijke zijde naar de harde tuinbouwzijde vormen. Kernwoorden zijn dan ook: ruig, struweel, natuurlijk en waterberging.


Glastuinbouw is een high-tech vorm van agrarisch grondgebruik en kenmerkt zich door zoveel mogelijk aaneengesloten rechthoekige blokken. Dit is de voor glastuinbouw meest economische en efficiënte opzet. In het driehoekige plangebied betekent dit als vanzelf dat er onherroepelijk ‘rafelranden’ zullen ontstaan. Deze ‘rafelranden’ krijgen een groene invulling, als waterbergingsgebied. Deze waterbergingsranden worden gevormd door de overhoeken tussen de kassen en de erven langs de doorgaande wegen langs het plangebied. Er ontstaat daarmee een spannend ritme van erven en watergerelateerde ruimtes, langs de doorgaande wegen.


De ruimtelijke relevante aspecten zijn vertaald in de planregels van dit plan.

4.1.4 Waterhuishouding

Water is een zeer belangrijk planelement en bestaat uit verschillende onderdelen:

  • Het behoud van het natuurlijk watersysteem (infiltratie).
  • Voorkomen van piekafvoeren (waterberging).
  • Gietwatervoorziening.
  • Omgang met afvalwater.
  • Aanpassing bestaande waterlopen.


In de waterparagraaf, zie paragraaf 5.2, zijn deze elementen verder uitgewerkt en geconcretiseerd.

4.1.5 Fucties in het plangebied

Wonen

Bestaande (bedrijfs)woningen

Alle bestaande (bedrijfs)woningen worden gehandhaafd en zijn positief bestemd en kunnen worden vergroot tot 1000 m³. De bestaande bedrijfswoningen bij de reeds gevestigde bedrijven zijn apart aangeduid binnen de bestemming projectvestiging (aanduiding BW).

Ook de bestaande bedrijfswoningen bij de omliggende agrarische bedrijven zijn positief bestemd, hetzelfde geldt voor de aanwezige recreatiewoningen.

De (bedrijfs)woning aan de Sevenumseweg 4 is in 1981 gesplitst met toestemming van de voormalige gemeente Grubbenvorst. Vervolgens is de stal achter de bedrijfswoning omgebouwd naar wonen. Deze 2e (bedrijfs)woning valt onder het overgangsrecht en is derhalve opgenomen in het onderhavige bestemmingsplan als zijnde bestaand.

Nieuwe dienstwoningen

In het gebied is één wooncluster geprojecteerd. Dit wooncluster ligt ten zuiden van de Horsterweg en biedt ruimte voor maximaal 16 dienstwoningen. Deze dienstwoningen worden ontsloten door de weg Nieuw Erf en de Aartserfweg.

Bij situering van dienstwoningen in het gebied is gekozen voor een clustering van de dienstwoningen. De keuze voor deze locatie is gebaseerd op een combinatie van factoren, zoals goede ontsluiting, aansluiting bij bestaande bebouwing, gunstige woonomgeving en optimaal gebruik van overhoeken.


De woningen zijn gelegen op kavels die variëren van 1400 tot 3000 m² en hebben een maximale inhoud van 1000 m³. Afhankelijk van de omvang van het glastuinbouwbedrijf kunnen er een of meerdere dienstwoningen gerealiseerd worden. Per 9 ha glastuinbouw kan 1 dienstwoning worden gerealiseerd.


Randvoorwaarden voor een optimaal woon en leefklimaat

Uitgangspunt voor de inrichting van het glastuinbouwgebied is dat er zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met de woonbebouwing in en om het glastuinbouwgebied.

Als randvoorwaarde voor de afstand tussen kassen en bestaande woningen wordt minimaal uitgegaan van de afstandsmaten zoals genoemd in het Besluit Glastuinbouw. Dit betekent een afstand tussen de kassen en woningen van minimaal 50 meter ten opzichte van aaneengesloten bebouwing (niet van toepassing voor dit plan) en minimaal 25 meter ten opzichte van verspreide bebouwing.


Met betrekking tot de beleving van bewoners om het glastuinbouwgebied geldt het uitgangspunt dat er zo min mogelijk hinder mag optreden. Het gaat hierbij om visuele hinder, hinder door licht, geluid en emissies van gewasbeschermingsmiddelen, assen en meststoffen. Daartoe zijn in het kader van dit bestemmingsplan een MER en diverse onderzoeken op relevante en noodzakelijke aspecten (o.a. landschappelijke inpassing, verkeer, licht, geluid, water, lucht) onderzoeken uitgevoerd. Alle genoemde aspecten voldoen aan de daarvoor geldende wettelijke kaders.


Er wordt tevens gestreefd naar een visueel heldere structuur van het gebied, waarbij zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met de ruimtelijke functies van het gebied. Hierbij wordt tevens aandacht besteed aan het bundelen van verkeersstromen in het gebied, het tegengaan van sluipverkeer en een verkeersveilig inrichting van het gebeid.


Bij kassen die gebruik maken van assimilatiebelichting worden zijgevelschermen toegepast. Hiermee wordt de uitstraling via de gevel aanzienlijk gereduceerd. Naast zijgevelafscherming (100% afdichting) wordt ook bovenafdichting (95% afdichting) aangebracht. Vanaf 1 januari 2013 is het nieuwe Besluit Glastuinbouw opgenomen in het Activiteitenbesluit. De lichthinderregels maken daarmee dus nu deel uit van het Activiteitenbesluit. Telers die in de donkerteperiode belichten moeten minimaal 95% lichtafscherming hebben. Nieuwe doeken moeten vanaf 1 januari 2014 minimaal 98% lichtuitstraling reduceren. Vanaf 1 januari 2017 moet het 95%-doek zijn vervangen door minimaal 98%-doek, tenzij er niet meer wordt belicht in de donkerteperiode. De regeling in het Activiteitenbesluit is voldoende, er is geen regeling meer opgenomen in voorliggend bestemmingsplan.

Agrarische bedrijven

Bestaande agrarische bedrijven in (de randen van) het plangebied blijven gehandhaafd. Binnen de aangegeven bouwvlakken kunnen (agrarische) bedrijfsgebouwen worden opgericht ten behoeve van de bedrijfsvoering.

Voor wat betreft de ontwikkelingsmogelijkheden zijn deze afgestemd met het huidige bestemmingsplan.


(Agrarisch) grondgebruik in relatie tot de ontwikkeling

Het grootste deel van het plangebied is reeds verworven, het bestaande agrarisch gebruik daar zal worden omgezet naar projectvestiging glastuinbouw. Aan de randen wordt de bestemming Ágrarisch gebied’ gehandhaafd. Het huidige agrarische gebruik kan aldaar gehandhaafd blijven, de projectvestiging heeft hierop geen invloed.

Overige functies

Naast de reeds genoemde agrarisch functies en woonfuncties bevindt zich nog een potgrondbedrijf en een transformatorstation in het plangebied. Ook is er in het gebied een groepsaccommodatie gelegen en zijn er recreatiewoningen aanwezig.

Daarnaast is logies voor buitenlandse werknemers mogelijk bij een bestaande woning. Ook binnen de bestemming agrarisch doeleinden en projectvestiging glastuinbouw is (na omgevingsvergunning) binnen de bedrijfsgebouwen de huisvesting van arbeidsmigranten mogelijk conform het gemeentelijk beleid.

4.1.6 Energie

Bij het ontwerp van het tuinbouwgebied Californië zullen die installaties worden ingezet die bijdragen aan het hoogste economische rendement voor het gehele gebied en tevens kunnen voldoen aan de eisen die de tuinbouwondernemers aan de aan hen te leveren producten stellen. Vernieuwing en efficiënt gebruik van energiebronnen spelen hierbij een belangrijke rol. De combinatie tussen het produceren van tuinbouwproducten en tegelijkertijd elektriciteit aan het net terugleveren speelt hierbij een belangrijke rol.

Op basis van de huidige inzichten zal de energieomzetting voor de glastuinbouwbedrijven op Californië voor een belangrijk deel worden uitgevoerd met warmtekrachtinstallaties (WK). Deze installaties zullen worden uitgerust met gasmotoren en aardgas als brandstof. Ter afdekking van de piekvraag zullen een aantal ketelinstallaties worden ingepast. Tevens zullen een aantal grote warmwaterbuffers worden ingepast waarmee pieken kunnen worden afgevlakt en een warmteoverschot bij de CO2 productie tijdelijk worden opgeslagen. Daarnaast zullen ontwikkelingen op het gebied van de energieomzetting met bijvoorbeeld brandstofcellen worden gevolgd om op het juiste moment over te kunnen gaan van vernieuwende technieken die bijdragen aan duurzaamheid en het vergroten van het economische rendement.

Geothermie

Een nieuwe ontwikkeling binnen het projectgebied Californië zijn de geothermieboringen. Geothermie is een aantrekkelijke en duurzame bron van energie. Het is omgevingsvriendelijk, onafhankelijk van fossiele brandstoffen en van schommelingen in de prijzen van gas en elektra.

Beschrijving

Vanaf een diepte van twee tot drie kilometer wordt warm water opgepompt om de kassen te verwarmen. Deze wijze van verwarmen bespaart miljoenen kubieke meters aardgas. Het warme water wordt met behulp van één of meerdere productieputten naar de oppervlakte gehaald. Met een warmtewisselaar wordt de energie afgegeven aan een warmtenet, dat huizen of kassen van warmte voorziet. Het afgekoelde water, dat te zout is in Nederland om op oppervlaktewater te lozen, wordt in één of meer injectieputten in het reservoir teruggepompt. Terugpompen zorgt dat de druk in het
reservoir behouden blijft en er geen bodemdaling optreedt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.BPGRCALIFORNIE1-VA01_0003.jpg"

Afbeelding 3: Weergave geothermieboring

Om gebruik te kunnen maken van geothermie moeten twee buizen worden gemaakt die het water op-, en weer terug kunnen pompen. Hiervoor moet een tijdelijke boorinstallatie worden geplaatst, een permanent pomphuis en een boorkelder. De boorkelders en het pomphuis en een gedeelte van de verharding blijven permanent aanwezig.

Binnen het pomphuis wordt een aantal installaties geplaatst waaronder:

  • een frequentieregelaar voor de elektrische onderwaterpomp, waarmee de hoeveelheid water die wordt opgepompt geregeld wordt;
  • warmtewisselaars waarmee de warmte uit het boorwater wordt overgebracht op het warmtedistributienetwerk dat de kassen gaat verwarmen;
  • pompen die de circulatie van het distributienetwerk op gang houden;
  • filters voor de verwijdering van fijne deeltjes uit het pompwater om verstopping van de injectieput te voorkomen;
  • mogelijk een injectiepomp;
  • in de pompruimte kunnen ook een warmtekrachtinstallatie (WKK), een warmtepomp en/of pieklastketel opgesteld.

Met een pieklastketel of WKK kan extra vraag naar warmte op koude dagen worden opgevangen. Daarnaast kan deze dienen als back-up. Of een pieklastketel noodzakelijk is, is afhankelijk van de uiteindelijke broncapaciteit en warmtevraag.

Tijdens het boren heeft men relatief veel ruimte nodig voor de benodigde installaties en voorzieningen. Diverse installaties moeten op een dichte ondergrond worden geplaatst. Dankzij de gesloten verharding blijven installaties en materialen die worden opgeslagen schoon en kan geen bodemverontreiniging plaatsvinden (b.v. van eventueel gemorst zout water). Bovendien vereisen sommige installaties en de bouwketen een stabiele ondergrond. Daarnaast is ruimte nodig om de (vracht)auto’s te kunnen laten parkeren. Hiervoor wordt om de boorlocatie een tijdelijke repac-verharding aangelegd.

Naast de installaties die alleen voor de aardwarmte moeten worden aangelegd, is een wateropslag nodig die alleen tijdens de welltest (het testen van de bron en de eigenschappen van het opgepompte water) voor de bron gebruikt wordt. Het water dat tijdens de test omhoog komt, wordt opgeslagen en later verwerkt. Wanneer de aardwarmtebron functioneel is, zal het opgepompte water terug in de bodem worden geïnjecteerd. Het bassin verliest dan zijn functie voor de aardwarmtebron, maar kan uitstekend dienen als wateropslag voor de glastuinbouw.

Vergunningen op grond van Mijnbouwwet

De Mijnbouwwet, met als bevoegd gezag het ministerie van Economische Zaken (voorheen EL&I), is de leidende wetgeving voor diepe geothermie. De Mijnbouwwet is in meer detail uitgewerkt in het Mijnbouwbesluit en de Mijnbouwregeling. De Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) houdt als Rijksinspectiedienst namens het ministerie van Economische Zaken toezicht op alle activiteiten rond het opsporen en winnen van delfstoffen. SodM houdt als rijksinspectiedienst toezicht op alle activiteiten rond het opsporen en winnen van delfstoffen.


Centraal daarbij staan veiligheid, gezondheid, milieu, doelmatige winning en bodembeweging. De delfstoffenwinning in Nederland behoort tot de veiligste ter wereld. Staatstoezicht op de Mijnen levert hieraan een belangrijke bijdrage door te zorgen voor de naleving van wettelijke regels die te maken hebben met het opsporen, winnen, opslaan en transporteren van delfstoffen. SodM valt onder de verantwoordelijkheid van de minister van Economische Zaken.


Bij de vergunningverlening die voor geothermie benodigd is, zijn er twee fasen:

  • Er moet onderzoek gedaan worden naar de potentie van geothermie. In het kader van de Mijnbouwwet moet daarvoor een opsporingsvergunning worden aangevraagd.
  • Als na het boren en de testfase blijkt dat er voldoende potentie is, kan worden gestart met winning. Hiervoor is een winningvergunning benodigd.


Voor de eerste, reeds gerealiseerde geothermiebronnen (bij Wijnen Square Crops) is de onderzoeksfase gestart. Op basis van de resultaten kan de winningvergunning worden aangevraagd. Daarnaast is een mijnbouwmilieuvergunning nodig voor de fase waarin wordt geboord. Voor boren naar geothermie dient een melding in het kader van het Besluit algemene regels milieu mijnbouw (Barmm) te worden gedaan. Een melding in het kader van Barmm wordt door Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) beoordeeld en geaccepteerd. Tot slot is een Wabo omgevingsvergunning benodigd voor het realiseren van de locatie (bijv. m.b.t. milieu, bouw, bestemmingsplan, aanleg, in- en uitrit).

Geluid

Bij het situeren van pomphuizen dient rekening gehouden te worden met de geluidsbelasting op gevoelige objecten in de omgeving. In paragraaf 5.5 wordt hier nader op ingegaan.

4.1.7 Duurzaamheid

In het plan is nadrukkelijk aandacht besteed aan diverse duurzaamheidsaspecten. Daarbij is het Cradle2Cadle-principe (C2C) uitgangspunt. Gerelateerd aan de duurzaamheidscan zoals de provincie Limburg die voorstaat, kunnen de volgend elementen worden genoemd:

  • geclusterde uitgifte van projectvestigingsgronden, het tempo van uitgifte en realisering is inzichtelijk gemaakt in paragraaf 7.3 van deze toelichting;
  • collectieve voorzieningen ten aanzien van:
    • 1. besparing, uitwisseling en duurzame opwekking van energie (waaronder geothermie);
    • 2. CO2-reductie;
    • 3. gietwater.
  • aanleg van waterbergingsgebieden en infiltratievoorzieningen.
  • de projectvestigingslocatie wordt omgeven met een robuuste groenstructuur in combinatie met waterberging en infiltratie;
  • de lichtuitstraling als gevolg van assimilatiebelichting wordt beperkt.

Door de combinatie van gietwatervoorzieningen, waterberging en infiltratie is sprake van multifunctioneel ruimtegebruik.


Daarnaast zijn deze voorwaarden waar ruimtelijke relevant geregeld in onderhavige bestemmingsplan (o.a. licht water).

4.2 Milieueffectrapportage Projectvestiging glastuinbouw Californie

Op grond van het Besluit milieueffectrapportage van de Wet milieubeheer moet bij de aanleg van een glastuinbouwgebied van 100 ha of meer de milieueffectrapportage (m.e.r.)-procedure doorlopen worden. Hierbij gaat het om de volledige activiteit, dat wil zeggen de kaveloppervlakte bestemd voor glastuinbouw samen met de oppervlakte benodigd voor alle niet-glastuinbouw bebouwing, wegen, water en groen, die immers niet los kunnen worden gezien van de glastuinbouwbestemming zelf. Deze m.e.r.-procedure is gekoppeld aan (de vaststelling van) het ruimtelijke plan dat als eerste in de mogelijke aanleg voorziet.

Er is dan ook gekoppeld aan de vaststelling van het vigerende bestemmingsplan uit 2007 en eerder gevoerde artikel 19 procedures een MER opgesteld. In dit MER is de door de initiatiefnemer, de Grondexploitatiemaatschappij Californië BV, de meest geschikt bevonden inrichting weergegeven in een voorlopige voorkeursalternatief (VVA). Daarnaast is een tweetal alternatieven opgenomen: een Meest Milieuvriendelijk Alternatief (MMA) en een Terugvalalternatief (TVA). Voor deze drie alternatieven zijn de gevolgen voor het milieu en het ruimtegebruik, zowel ter plaatse als in de directe omgeving van de locatie, gepresenteerd.

Op basis van de effecten en de elementen uit het MMA heeft een optimalisatie plaatsgevonden van het plan. De keuze van het plan zoals opgenomen in het bestemmingsplan 2007 (in MER-termen het voorkeursalternatief) is gebaseerd op het voorlopig voorkeursalternatief (VVA of wel het oorspronkelijk plan), waarin enkele elementen uit het Meest Milieuvriendelijk Alternatief (MMA) zijn verwerkt.

Aanvullend op het VVA zijn de volgende elementen uit het MMA overgenomen in het voorkeursalternatief:

  • Het plaatsen van een picknickvoorziening en informatiebord ter plaatse van de verbrede water/groenstrook langs de Aartserfweg.
  • De ontsluiting van het oostelijk deel wordt bepaald afhankelijk van de kavelgrootte en behoefte om de Aartserfweg te verbinden met de Gekkengraafweg.
  • Het gebruik van de Sint Jorisweg als ontsluiting naar Hegelsom wordt voorkomen door de Sint Jorisweg af te sluiten voor gemotoriseerd verkeer.

Voor de onderhavige herziening van het bestemmingsplan “Projectvestiging glastuinbouw Californië” zijn er twee activiteiten benoemd in bijlage D, die mogelijk kunnen leiden tot een m.e.r.-beoordelingsplicht. In tabel 1 zijn deze twee activiteiten weergegeven, het betreft hier de volgende categorieën:

  • Categorie D9: het realiseren van een glastuinbouwgebied van 50 ha of meer;
  • Categorie D17.2: het uitvoeren van geothermische boringen.

De kleine wijzigingen in het nieuwe bestemmingsplan ten opzichte van het oorspronkelijke bestemmingsplan, leiden niet tot aanpassingen die leiden tot significante gewijzigde milieueffecten. Derhalve behoeft er geen m.e.r.-beoordeling gedaan te worden vanuit categorie D9.

Binnen het plangebied van Californië liggen grote kansen voor het benutten van geothermie als duurzame energiebron in de glastuinbouw (m.e.r.-beoordelingsplichtig: categorie D17.2). Met dit bestemmingsplan is ervoor gekozen om deze nieuwe vorm van duurzame energie een explicietere plek te geven in het nieuwe bestemmingsplan. In de m.e.r.-procedure voor het oorspronkelijke bestemmingsplan is niet gekeken is naar milieueffecten vanuit geothermie. Er zijn voor het uitvoeren van geothermieboringen (categorie D17.2) geen drempelwaarden vastgesteld. Dit betekent, dat een geothermieboring direct m.e.r.-beoordelingsplichtig is. Het besluit waar naar wordt verwezen (en waaraan de beoordelingsplicht is gekoppeld), betreft de vergunning voor een mijnbouwwerk. De m.e.r.-beoordelingsplicht geldt eveneens voor het bestemmingsplan (artikel 3.1 eerste lid Wet ruimtelijke ordening). Omdat het voorliggende nieuwe bestemmingsplan het eerste plan is, waarin geothermie expliciet is genoemd, is de m.e.r.-beoordeling voor geothermie gekoppeld aan dit plan.

In de bijlage (zie Bijlage 3) is de aanmeldingsnotitie opgenomen. Omdat de m.e.r.-beoordelingsplicht specifiek geldt voor alleen geothermie, is in deze aanmeldingsnotitie alleen ingegaan op de mogelijke milieueffecten vanuit deze activiteit. Conclusie is er geen sprake is van bijzondere omstandigheden ten aanzien van de activiteiten die zouden kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu ter plaatse. In potentie gaat geothermische energiewinning gepaard met een aantal negatieve milieu effecten. Voor de meeste milieuaspecten geldt dat er geen effect optreedt of slechts een licht negatief effect in het geval van tijdelijke effecten tijdens de boring. De meeste van deze risico’s worden ondervangen door regulering (in vergunningverlening) en technische maatregelen. Deze risico’s en effecten zijn afgewogen tegen de positieve bijdragen van geothermische energie aan besparing op fossiele brandstoffen en de bijbehorende productie van broeikasgassen. Derhalve lijkt deze ontwikkeling kansrijk voor dit gebied. Belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten. Een ‘formele’ m.e.r.-beoordeling of het volgen van een (volledige) m.e.r.-procedure is derhalve niet nodig.

4.3 Nieuwe onderdelen bestemmingsplan

Zoals in de inleiding reeds aangegeven is een deel van het plangebied reeds uitgegeven en ontwikkeld. De onderdelen waaraan goedkeuring is onthouden worden in dit plan gerepareerd. Daarnaast hebben inmiddels ontwikkelingen plaatsgevonden die niet in het bestemmingsplan 'Projectvestiging glastuinbouw Californië' zijn opgenomen. In deze paragraaf wordt ingegaan op de onderdelen die nieuw zijn ten opzichte van het vigerend bestemmingsplan.

Minimale kavelomvang

In de toelichting van het vorige bestemmingsplan is aangekondigd dat Californië zich richt op grootschalige glastuinbouwbedrijven met een omvang van 5 tot 60 ha. Marktontwikkelingen hebben geleid tot een andere perceptie van de gewenste omvang van een modern en rendabel glastuinbouwbedrijf. Was in de ogen van de glastuinbouwsector in de jaren '90 een bedrijf van 3 ha als groot te beschouwen, nu wordt gedacht aan bedrijven van boven de 10 ha. Schaalgrootte is een belangrijke factor voor de winstgevendheid en continuïteit in de glastuinbouw. Arvalis onderzocht in 2008 ('Marktontwikkelingen in de glastuinbouwsector 2007 - 2015') de verwachte aantallen bedrijven per grootteklasse, voor de jaren 2007, 2010 en 2015. Uit het onderzoek is af te leiden, dat de schaalgrootte in de glastuinbouw fors gaat toenemen. De kwantitatieve eisen aan (her)vestigingslocaties zijn:

  • Nieuwbouwlocaties t.b.v. de glastuinbouw dienen netto minimaal 7,4 tot 10,4 hectare groot te zijn, afhankelijk van de type teelt. Bij een netto bebouwingspercentage op de kavel van gemiddeld 75% dient de bruto kavel 10 hectare tot 14 hectare te zijn.
  • Bestaande grote bedrijven >= 5 hectare zoeken naar kavels van 20 a 25 hectare. Het betreft hierbij paprika, komkommer, tomaat en plantenopkweek.

De Structuurvisie Klavertje 4 en bijbehorende PlanMer gaan uit van de studie van Arvalis. Daarin worden de projectvestigingen Californië en Siberië aangewezen om ruimte te bieden aan de vraag naar kavels voor glastuinbouw groter dan 5 ha (bij voorkeur dienen de kavels netto 7,4 tot 10,4 ha groot te zijn). Provincie haalt in de POL aanvulling gebiedsontwikkeling Klavertje 4 het driesporen beleid uit het POL2006 aan, dat voorschrijft dat de beste en ruimste vestigingsmogelijkheden zich moeten voordoen in de projectvestigingen Californië en Siberië. Een aantal door de provincie aangewezen concentratiegebieden biedt ontwikkelingsmogelijkheden voor kleinere glastuinbouwbedrijven tot ca 5 ha. In beperkte mate is daar plaats voor nieuwe vestigingen van met name starters en verplaatsers. Solitaire bedrijven met een referentiemaat van 3 ha krijgen beperkte uitbreidingsmogelijkheden.


In z'n algemeenheid dienen de projectvestigingen om ruimte te creëren voor bedrijven die in concentratiegebieden en in het overige buitengebied geen uitbreidingsmogelijkheden hebben. Solitair mag in de provincie Limburg al glas uitgebreid worden tot 5 hectare, mits voldaan aan kwaliteit. Binnen concentratiegebieden is uitbreiding van glastuinbouwbedrijven mogelijk tot 10ha, mits voldaan aan kwaliteit. Projectvestingslocaties hebben een focus op glastuinbouwbedrijven die willen uitbreiden tot meer dan 10ha.
In Siberië, het andere projectvestigingsgebied binnen Klavertje 4, is 10 hectare als minimale kavelmaat gehanteerd. De minimale kavelmaat van 5 hectare voor Californie was niet in de regels vertaald. In deze herziening wordt het bestemmingsplan op dit punt gerepareerd. In de verkaveling van Californië is één kleiner kavel beschikbaar die mogelijk afname kan vinden in het sierteelt segment.

Goedkeuringsbesluit

Op 22 april 2008 heeft het college van Gedeputeerde Staten van Limburg besloten over de goedkeuring van het bestemmingsplan. Aan een aantal onderdelen van het bestemmingsplan is goedkeuring onthouden. Het bestemmingsplan is goedgekeurd, met uitzondering van:
a. de donkergekleurde blokken binnen de bestemmingen 'Agrarisch gebied', 'Logies Buitenlandse Werknemers' en 'Verblijfsrecreatie, op de kaart aangegeven met een rode omlijning;
b. de bestemming 'Verblijfsrecreatie' voorzover gelegen in de ecologische verbindingszone en zoals in rode omlijning aangegeven op de kaart;
c. artikel 11, lid 5 van de voorschriften.

Water

Er is sprake van een aantal wijzigingen in de waterhuishouding als gevolg van wijziging van het ontwerp en daarmee veranderingen in de wateropgave.

150 kV-station

Ten behoeve van de realisering van een 150 kV-station in het glastuinbouwgebied Californie is in 2010 een ruimtelijke onderbouwing opgesteld. Het vigerende bestemmingsplan 'Projectvestiging glastuinbouw Californië' liet de realisering van het 150 kV-station niet toe. Via een destijds doorlopen projectbesluitprocedure is medewerking verleend aan de realisatie van een 150 kV-station aan de Horsterweg. Dit station inclusief landschappelijke inpassing is in voorliggend bestemmingsplan planologisch verankerd.

Fietspad

Het fietspad aan de Sevenumseweg is aangelegd.

Uitbreiding glastuinbouwperceel

Er zijn plannen voor vergroting van één glastuinbouwperceel.

Geothermie

Voor de geothermie moet een tijdelijke boorinstallatie worden geplaatst, een permanent pomphuis en een boorkelder. De bestemming Projectvestiging Glastuinbouw wordt zodanig aangepast dat een energievoorziening zoals geothermische boringen (met permanente constructies) ten behoeve van de glastuinbouw mogelijk zijn. Voorts wordt voor realisering van een energievoorziening (zoals geothermische boring) een wijzigingsbevoegdheid opgenomen binnen de bestemming water. Voorwaarde hierbij is wel dat de compensatie gewaarborgd is.

Horsterweg 51

Er is een omgevingsvergunning verleend voor het oprichten van een Herberg op perceel Horsterweg 51. In voorliggend bestemmingsplan is de bestemming 'Recreatie - verblijfs- en dagrecreatieve voorziening' opgenomen.

Sevenumseweg 10

Op dit adres is via een omgevingsvergunning dagopvang gehandicapten mogelijk gemaakt. Voorliggend bestemmingsplan regelt het bouwen en gebruik conform de verleende vergunning.

Hoofdstuk 5 Onderzoek

Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van het verrichte onderzoek naar relevante feiten en belangenafweging (artikel 3.2. Algemene wet bestuursrecht).

Om tot een gedegen planontwikkeling te komen zijn diverse onderzoeken uitgevoerd, die inzicht geven in de ontwikkelingsmogelijkheden van het gebied. Dit hoofdstuk geeft een samenvatting van de verschillende onderzoeken die zijn uitgevoerd. Voor uitgebreidere informatie wordt verwezen naar de feitelijke onderzoeken.

Er wordt hier alleen ingegaan op de onderzoeken die relevant zijn vanuit de ontwikkelingen die voorliggend bestemmingsplan mogelijk maakt.

5.1 Ecologie

Paragraaf 3.4 gaat in op de ontwikkeling van het projectvestigingsgebied Californie in relatie tot de flora en fauna. Tevens is hierin beschreven dat in het kader van het vigerende bestemmingsplan ontheffing is verleend onder compenserende voorwaarden.

Een groot deel van de gronden zijn inmiddels uitgegeven. Van de 150 hectare is momenteel nog 35 hectare beschikbaar voor uitgifte. Het gebied is met de uitgifte en realisatie van de glastuinbouwbedrijven ongeschikt gemaakt voor de soorten die er voorkwamen. Over de compensatie hiervan zijn in 2006 afspraken gemaakt. Deze compensatie is inmiddels ook uitgevoerd.

5.2 Waterparagraaf

5.2.1 Algemeen

De Watertoets is een procesinstrument om wateraspecten vroegtijdig een plaats te kunnen geven in de planvorming. Waterbeheerders worden in een vroeg stadium betrokken bij de planvorming om zo een duurzame omgang met hemel-, grond- en oppervlaktewater te waarborgen en "water" mee te laten wegen in het planproces. Het resultaat van de Watertoets is een waterparagraaf die gevoegd wordt in het bestemmingsplan. Deze waterparagraaf is in het kader van de watertoets voorgelegd aan de waterbeheerders van het plangebied.

Deze watertoets is gebaseerd op de huidige situatie zoals beschreven in paragraaf 3.2, het beleidskader zoals opgenomen in Hoofdstuk 2 en de wijzigingen die de basis vormen voor voorliggend bestemmingsplan.

5.2.2 De waterbeheerders van het gebied

Binnen het plangebied komen twee waterbeheerders voor. Het waterschap Peel en Maasvallei is beheerder van de kwaliteit en kwantiteit van het oppervlaktewater en het grondwater. De provincie Limburg is het bevoegd gezag voor drie categorieën grondwateronttrekkingen en infiltraties: de openbare drinkwaterwinning, ondergrondse energieopslag en industriële onttrekkingen van meer dan 150.000 m3 per jaar.


Naast het waterbeheer is de gemeente Horst aan de Maas verantwoordelijk voor de inzameling en het transport van het afvalwater binnen het plangebied via riolering. Het waterschapsbedrijf Limburg is vervolgens verantwoordelijk voor het transport naar de RWZI en de zuivering van het afvalwater.

5.2.3 Proces en uitgangspunten van de watertoets

Belangrijk is, dat deze waterparagraaf moet worden gelezen in het verlengde van het principeplan waterhuishouding, projectvestiging glastuinbouw Californië. Dit plan, met kenmerk 110501/ZF5/2J1/200942/009, is onderdeel geweest van de watertoets van het bestemmingsplan uit 2007 voor de gehele projectvestiging. De watertoets bij dit bestemmingsplan is volledig doorlopen en van het waterschap is een wateradvies ontvangen. De relevante aspecten uit deze watertoetsprocedure zijn overgenomen in deze waterparagraaf. Daarnaast is voor fase 1 van de projectvestiging glastuinbouw Californië een waterparagraaf opgesteld voor de destijds geldende Art. 19 -lid 1 (WRO) procedure. Deze procedure is doorlopen voor de realisatie van een deel van de projectvestiging. Deze watertoets is volledig doorlopen en van het waterschap is een wateradvies ontvangen. Elementen van dit wateradvies zijn eveneens doorvertaald in deze waterparagraaf.

De uitgangspunten voor het watersysteem zijn gebaseerd op de waterparagraaf en de watertoetsprocedure van het vigerende bestemmingsplan en eerder genoemde principeplan waterhuishouding. De uitgangspunten zijn geactualiseerd op basis van het huidige beleid en aanpassingen in het ontwerp van het glastuinbouwgebied. De basis voor de watertoets is het praktische handboek watertoets van het waterschap Peel en Maasvallei dat op 26 oktober 2005 is vastgesteld door het bestuur van het waterschap.

De belangrijkste uitgangspunten zijn:

  • Voor waterberging dient inzichtelijk te worden gemaakt dat er voldoende bergingscapaciteit aanwezig is. Hierbij is uitgegaan van T = 100 waarbij 62 mm water dient te worden geborgen zonder dat daarbij drooglegging benodigd is. Stapeling van gietwatervoorziening en waterberging is mogelijk.
  • Voor foliebassins met waterberging geldt dat deze moeten worden bestemd in het bestemmingsplan. Deze foliebassins zullen niet op de Legger worden geplaatst. De waterlopen ten behoeve van de afvoer van hemelwater en de waterbergingen worden wel (als secundaire waterloop) op de Legger geplaatst.
  • De inhoud van de foliebassins is afhankelijk van de gietwaterbehoefte en de teelt. Over het algemeen wordt een capaciteit van 2500-3000 m³/ha gerealiseerd. Met een dergelijk groot bassin zal 80 tot 90% van de jaarlijkse neerslag worden opgevangen en kunnen worden gebruikt voor de gietwatervoorziening.

Het huidige beleid en de regelgeving ten aanzien van de Venloschol, waarin de projectvestiging vanuit geohydrologisch standpunt is gelegen, is zo dat er geen grondwater mag worden onttrokken. Hiermee wordt in de planvorming rekening gehouden. Californië BV hanteert hierbij het uitgangspunt dat het gebruiken van water van de Waterleiding Maatschappij Limburg (WML) ook een duurzame oplossing is. Het betreft immers grotendeels gezuiverd Maaswater vanuit de installatie bij Heel.

5.2.4 Toekomstige situatie

Ruimtelijke indeling

Het glastuinbouwgebied Californië is voorlopig ingedeeld in 16 kavels met een oppervlakte vanaf 5 ha. Voor de indeling van de kavels is ruwweg de volgende verdeling aangehouden:

  • 90% van het oppervlak bestaat uit de kassen;
  • 7,5% bestaat uit terreinverharding voor opritten e.d.;
  • 2,5 % is onbebouwd en onverhard.


Aan de noordzijde van het Nieuw Erf zijn 16 percelen geprojecteerd voor de dienstwoningen. Binnen het plangebied is een aantal nieuwe wegen gerealiseerd. Eén en ander is weergegeven op de verbeelding. Tevens is als bijlage bij deze toelichting een kaart met de waterhuishoudkundige situatie en kavelsituering (zie Bijlage 4) opgenomen, waarop de gewenste inrichting van het gebied inzichtelijk is gemaakt.

Gietwater en waterberging

Gietwater

Voor de invulling van het gietwatersysteem wordt ingezet op combinatie van regenwateropslag en inkoop van water van WML. Dit concept wordt per kavel uitgewerkt. Per kavel wordt door Californië B.V. de mogelijkheid geboden tot levering van water van WML. Daarnaast wordt bij een tal kavels hemelwater opgevangen dat afstroomt van de daken van de kassen en bijbehorende loodsen. Het hemelwater wordt opgevangen in bassins met folie boven het maaiveld.

Waterberging

Voor de kavels die gebruik maken van een foliebassin boven het maaiveld worden de functies gietwater en waterberging gestapeld. In gietwaterbassins wordt hemelwaterwater dynamisch geborgen en is er sprake van seizoensopslag voor de gietwatervoorziening. Op onderstaande afbeelding is een voorbeeld van een bassin met stapeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.BPGRCALIFORNIE1-VA01_0004.jpg"

Afbeelding 4: Voorbeeld van een bassin met stapeling

De bassins hebben een diepte van 3,0 meter. Het water van de daken van loodsen en de kasdaken wordt afgevoerd naar deze foliebassins. Tot 2,4 meter diepte wordt hemelwater opgevangen zonder afvoer. Dit water wordt gebruikt als gietwater. Het bassin zal niet altijd volstaan tot 2,4 meter, maar is afhankelijk van de neerslag, verdamping en gietwaterbehoefte. Om ook voldoende waterberging beschikbaar te hebben als het bassin volstaat, is de bovenste 0,6 m gereserveerd voor dynamische waterberging. Hierin is voldoende ruimte aanwezig om een bui van T=100 (62 mm) op te vangen als het bassin volstaat. Om ervoor te zorgen dat de berging altijd beschikbaar is, is er een lozingsvoorziening aanwezig met een afvoercapaciteit gelijk aan de landelijke afvoer. De landelijke afvoer vanuit de gietwaterbassins wordt geloosd op de retentie/infiltratievijvers of direct op een primaire waterloop.

Voor de kavels waar geen foliebassins zijn voorzien of de opvangcapaciteit van T=100 niet volledig wordt behaald, wordt het hemelwater via watergangen afgevoerd naar de retentie/infiltratie vijvers. Dit zijn vijvers en plassen die als robuuste communicerende vaten met elkaar in verbinding staan en water, met een gereduceerd debiet (landelijke afvoer), afvoeren naar de Langevensche Loop of Gekkengraaf. Ook het afstromend regenwater van wegen en terreinverharding wordt naar deze vijvers afgevoerd. Omdat de retentie/infiltratiegebieden een open bodem hebben zal een deel van het water ook infiltreren naar de ondergrond.


De afvoerende watergangen staan niet in verbinding met de regionale hoofdwatergangen van het waterschap. Alleen via de lozingspunten vanuit de retentie/infiltratievijvers en een aantal lozingspunten vanuit de bassins, wordt het regenwater gereduceerd afgevoerd op de hoofdwatergangen.


De verschillende bestemmingen geven weer waar er zich ruimte bevindt voor (dynamische) waterberging. Het betreft retentievijvers of een combinatie van waterberging en gietwateropslag in gietwaterbassins. In de onderstaande tabel is dit principe voor de omgang met water per kavel weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.BPGRCALIFORNIE1-VA01_0005.jpg"

Tabel 1: Principe voor de omgang met water per kavel

Retentie/infiltratievijvers

In het gebied zijn een drietal retentie/infiltratiegebieden voorzien. In het westelijk deel van het plangebied, ten noordoosten van kavel 15 en ten oosten van kavel 16.


Het retentie/infiltratiegebied in het westelijk deel worden gescheiden door de rioolwatertransportleiding. Ter plaatse van de leiding zijn de vijvers met enkele duikers met elkaar verbonden. De vijvers voeren vertraagd af via een lozingsvoorziening aan de noordzijde van het plangebied op de Langevensche Loop. De lozingsvoorziening ligt op 1,0 meter beneden het maaiveld en boven het zomerpeil (23,20 m+NAP) van de Langevensche Loop, zodat de waterbergingsvoorziening altijd kan lozen op de Langevensche Loop. Op 24,2 m+NAP is een noodoverstort aangelegd. Op deze wijze kan bij zeer extreme situaties (>T=100) het hemelwater overstorten op de Langevense Loop en wordt wateroverlast nabij de kassen voorkomen.


Het retentie/infiltratiegebied ten noordoosten van kavel 15 wordt door een duiker verbonden met afvoerende waterloop langs de weg. Het retentie/infiltratiegebied voert vertraagd af via een lozingsvoorziening aan de noordzijde van het plangebied op de Gekkengraaf. De lozingsvoorziening ligt op 1,0 meter beneden het maaiveld en boven het zomerpeil (22,75 m+NAP) van de Gekkengraaf zodat de waterbergingsvoorziening altijd kan lozen op de Gekkengraaf. Op 23,75 meter wordt een overstort aangelegd. Op deze wijze kan bij zeer extreme situaties (>T=100) het hemelwater overstorten op de Gekkengraaf en wordt wateroverlast nabij de kassen voorkomen.


Het retentie/infiltratiegebied in het oostelijk deel van het plangebied ligt ter hoogte van de hoogspanningsleiding. Het retentie/infiltratiegebied voert vertraagd af via een lozingsvoorziening op de Achterste Vlinkenpeel. De lozingsvoorziening ligt op 0,5 meter beneden het maaiveld en boven het zomerpeil (23,0 m+NAP) zodat de voorziening altijd kan lozen op de Achterste Vlinkenpeel. Op maaiveldhoogte wordt een overstort aangelegd. Op deze wijze kan bij zeer extreme situaties (>T=100) het hemelwater overstorten op de Achterste Vlinkenpeel en wordt wateroverlast nabij de kassen voorkomen.


Afwatering Kavels

Het principe van retentie, infiltratie en afvoeren is hierboven beschreven. Hieronder is kort per kavel de wijze van afvoeren uitgewerkt. Voor de indeling van de kavels wordt verwezen naar Bijlage 4.


Kavel 1

Het hemelwater dat valt op het glasdek wordt afgevoerd naar het gietwaterbassin met waterberging ten zuiden van de kas. Het hemelwater dat valt op het dak en terreinverharding wordt afgevoerd naar de watergangen aan de oost- en noordzijde van kavel 1. Vanuit deze watergangen komt het water terecht in de retentievijver aan de westzijde van kavel 2. Op basis van de kavelomvang, de uitgangspunten ten aanzien van de opvangcapaciteit van regenwater voor de gietwatervoorziening en de inrichting van het bassin is bepaald dat de oppervlakte van het bassin 2,54 ha bedraagt voor kavel 1. Hierbij is uitgegaan van een opvangcapaciteit van 3000 m³/ha. Binnen dit bassin is voldoende ruimte aanwezig voor waterberging (dynamisch) van hemelwater van het glasdek van kavel 1. Voor de kavelverharding is aanvullend 1657 m² waterberging nodig.


Kavel 2

Het hemelwater dat valt op het glasdek wordt afgevoerd naar het gietwaterbassin met waterberging ten westen van de kas. Het hemelwater afkomstig van de terreinverharding wordt getransporteerd naar de watergang langs de Nieuwerf. Deze watergang transporteert het hemelwater naar de retentievoorziening. Op basis van de kavelomvang, de uitgangspunten ten aanzien van de opvangcapaciteit van regenwater voor de gietwatervoorziening en de inrichting van het bassin is bepaald dat de oppervlakte van het bassin 1,49 ha bedraagt voor kavel 2. Binnen dit bassin is voldoende ruimte aanwezig voor waterberging (dynamisch) van hemelwater van het glasdek van kavel 2. Voor de kavelverharding is aanvullend 1029 m² waterberging nodig.


Kavel 3 en 4

Het hemelwater dat valt op het glasdek wordt afgevoerd naar de twee gietwaterbassins met waterberging ten westen van de kas. Het hemelwater afkomstig van de terreinverharding wordt getransporteerd naar de watergang langs de weg Nieuw Erf. Deze watergang transporteert het hemelwater naar de retentievijvers. Op basis van de kavelomvang en de uitgangspunten ten aanzien van de opvangcapaciteit van regenwater voor de gietwatervoorziening en de inrichting van de bassins, is bepaald dat de totaal oppervlakte voor de bassins circa 3,1 ha bedraagt. Hierbij is uitgegaan van een opvangcapaciteit van 3000 m³/ha. Binnen de bassins is voldoende ruimte aanwezig voor waterberging (dynamisch) van hemelwater van het glasdek van kavel 3 en 4. De bassins van 3 en 4 worden gecombineerd. Het tekort voor bassins van kavel 4 wordt gecompenseerd door het overschot in het bassin van kavel 3. Voor de kavelverharding is aanvullend 1.866 m² waterberging nodig.


Kavel 5

Het hemelwater dat valt op het glasdek wordt afgevoerd naar het gietwaterbassin met waterberging ten westen van de kas. Het hemelwater afkomstig van de terreinverharding wordt getransporteerd naar de watergang ten noorden van kavel 4. Deze watergang transporteert het hemelwater naar de retentievijvers.


De oppervlakte van het bassin bedraagt ongeveer 0,41 ha voor kavel 5. Het tekort aan waterberging wordt opgevangen in de retentievijver. De benodigde waterberging voor de kavelverharding en het tekort aan waterberging voor het glasoppervlak bedraagt 3882 m².


Kavel 6 en 7

Kavel 6 en 7 kennen geen gietwaterbassin voor een stapeling van gietwater en waterberging. De waterberging zal in het geheel plaats vinden buiten de kavels in de retentievijvers. De benodigde capaciteit is 19.319 m². Het hemelwater dat valt op daken en terreinverharding wordt afgevoerd naar de watergangen aan de westzijde van kavel 7 en de noordzijde van kavel 6. Vanuit deze watergangen komt het water terecht in de retentievijver aan de westzijde van kavel 4.


Kavel 8

Het hemelwater dat valt op het glasdek wordt afgevoerd naar het gietwaterbassin met waterberging ten zuiden van de kas. Het hemelwater afkomstig van de terreinverharding wordt na berging op eigen terrein afgevoerd naar de Aartserf. Op basis van de kavelomvang, de uitgangspunten ten aanzien van de opvangcapaciteit van regenwater voor de gietwatervoorziening en de inrichting van het bassin, is bepaald dat de oppervlakte van het bassin 1,04 ha bedraagt voor kavel 8. Binnen dit bassin is niet voldoende ruimte aanwezig voor waterberging (dynamisch) van hemelwater van het glasdek van kavel 8. De benodigde waterberging voor de kavelverharding en het tekort aan waterberging voor het glasoppervlak bedraagt 5789 m2.


Kavel 9

Kavel 9 heeft geen gietwaterbassin voor een stapeling van gietwater en waterberging. De waterberging zal in het geheel plaats vinden buiten de kavels in de retentievijvers. De benodigde capaciteit is 7783 m² . Het hemelwater dat valt op daken en terreinverharding wordt afgevoerd naar de watergangen naast de weg Nieuw Erf. Vanuit deze watergangen komt het water terecht in de retentievijver.


Kavel 11 tot en met 15

Kavel 11 tot en met 15 worden als één kavel door dezelfde eigenaar ontwikkeld. Het hemelwater dat valt op het glasoppervlak wordt via een ondergronds stelsel naar één van de vier gietwaterbassins getransporteerd. Bij extremere neerslaggebeurtenissen zal het hemelwater naar de watergangen aan de oost- en westzijde afstromen. Vanuit deze watergangen wordt het water naar de gietwaterbassins getransporteerd. Voor de kavelverharding en het glasoppervlak is aanvullend 6369 m² waterberging nodig. Deze hoeveelheid wordt gerealiseerd in de sloten en de retentie/infiltratievijver aan de noordzijde.


Kavel 16

Een deel van het hemelwater dat valt op het glasdek wordt afgevoerd naar het gietwaterbassin met waterberging ten zuiden van de kas. Het hemelwater afkomstig van de terreinverharding wordt getransporteerd naar de retentievoorziening ten oosten van kavel 16. De oppervlakte van het bassin bedraagt in totaal circa 1,8 ha. Binnen dit bassin is onvoldoende ruimte aanwezig voor waterberging (dynamisch) van hemelwater van het glasdek van kavel 16. Voor de kavelverharding en het glasoppervlak is aanvullend 2363 m² waterberging nodig.

Resume Gietwater en waterberging
In onderstaande tabel is samengevat wat de aanwezige opvangcapaciteit van regenwater voor gietwater en voor waterberging in de foliebassins is voor ieder kavel. Ook het benodigde oppervlak voor dynamische waterberging is weergegeven. Voor de berekening van de waterberging in zowel de bassins als de retentievijvers is uitgegaan van de eerder genoemde uitgangspunten:

  • Waterberging T=100 (62 mm).
  • Landelijke afvoer 1 l/s/bruto ha.
  • Peilstijging van 0,5 tot 0,8 m in de retentievijvers, peilstijging van 0,6 m in foliebassins.
  • Hemelwater van terreinverhardingen wordt niet in gietwaterbassins opgevangen.
  • Per kavel: 90 % glas, 7,5 % terreinverharding en 2,5% overig.
  • Taluds bassins: standaard 1:1,5, 1:3 bij flauwe taluds.
  • Voor het ruimtebeslag voor taluds e.d. bij retentie/infiltratievoorzieningen is rekening gehouden met een factor 1,25.

Voor de inhoud voor gietwater is de norm 2500 m³/ha. Voor waterberging geldt de norm van 62 mm waterberging in de bovenste 60 cm van het bassin. Wanneer niet wordt voldaan aan de norm voor gietwater dan is extra aanvoer van water van WML nodig. Wanneer er tekort aan waterberging aanwezig is, dan wordt deze hoeveelheid gecompenseerd in de infiltratie/retentievijvers. Deze inhoud en oppervlakte is in de laatste twee kolommen aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.BPGRCALIFORNIE1-VA01_0006.jpg"

Tabel 2: Aanwezige opvangcapaciteit van regenwater voor gietwater en voor waterberging in foliebassins

In totaal is een oppervlak van 5,26 ha nodig buiten de gietwaterbassins waarop (in) dynamische waterberging mogelijk is. De retentievijvers zijn in totaal 7,2 ha groot. Er is dus voldoende waterbergingscapaciteit aanwezig. Er is daarnaast geen rekening gehouden met de waterberging die plaatsvindt in het stelsel van waterlopen dat wordt gerealiseerd in de projectvestiging. Deze waterlopen hebben hoofdzakelijk een afvoerende functie.

Afvalwater en riolering

De hoofdlijn voor het afvalwatersysteem in Californië is de realisatie van een gescheiden stelsel voor de inzameling en het transport van schone (afstromend hemelwater) en vuile waterstromen (afvalwater). De afvalwaterstromen worden allemaal verzameld en getransporteerd via het vuilwaterstelsel dat in het plangebied wordt gerealiseerd.


Voor de verdere afwikkeling van de afvoer van vuilwater is een afzonderlijk traject ingezet. Het toekomstige vuilwaterstelsel zal worden aangesloten op het vuilwaterstelsel van TradePort-Noord.

Er is dus sprake van een volledig gesloten afvalwaterstelsel. Dit betekent dat er geen emissies plaats kunnen vinden naar het watersysteem. Al het afvalwater, inclusief restanten van meststoffen en bestrijdingsmiddelen worden afgevoerd naar de rioolwaterzuivering. Daarnaast is sprake van optimalisering van het gebruik van water, meststoffen en bestrijdingsmiddelen om zodoende brongericht te werken en de belasting van de rioolwaterzuivering zoveel mogelijk te minimaliseren.

Verleggen waterlopen

Binnen het uit te werken deel van het gebied valt ook de Langevensche Loop, de Gekkengraaf, de Aertserf, de Achterste Vlinkenpeel en de Aanvoerleiding Langevensche Loop inclusief zijtak. Dit zijn A-watergangen. Deze watergangen worden in het kader van de ontwikkeling verlegd. De Aartserf, Langevensche Loop en de Gekkengraaf zijn ten behoeve van de planontwikkeling reeds verlegd.


Hiervoor is destijds vergunning verleend door het waterschap Peel en Maasvallei. Voor de verdere planontwikkeling zal ook de aanvoerleiding Langevensche Loop en de Achterste Vlinkenpeel worden verlegd. De toekomstige ligging is op de verbeelding weergegeven. Voor de verlegging dient een watervergunning te worden aangevraagd. Bij de omlegging is rekening gehouden met de natuurlijke stroomrichting en hoogteverloop. Op de verbeelding is ook de beschermingszone van 5,0 m aan weerszijde van de watergangen, conform de Keur, weergegeven.


De primaire waterlopen in het gebied blijven gescheiden van het watersysteem in het plangebied Californië. Op een aantal punten worden lozingspunten vanuit het watersysteem van het plangebied Californië op de watergangen gerealiseerd. In een eerder stadium is voor de lozingspunten reeds een vergunning verleend door het waterschap Peel en Maasvallei.

Infiltratie

Het plangebied heeft een op grondwater gericht watersysteem. Neerslag die in het gebied valt en niet via de bodem of begroeiing verdampt, infiltreert in de bodem en stroomt met ondiep of diep grondwater in de richting van het oppervlaktewater. Aangezien een toename van het glasareaal leidt tot meer verharding, zal de hoeveelheid infiltratie afnemen. Om dit (negatieve effect) te voorkomen zal er daarom in het plangebied water worden geinfiltreerd.


In het 'Masterplan water klavertje 4' is deze problematiek onderkent voor iedere ontwikkeling. Tevens is in dit kader bepaald dat op jaarbasis een hoeveelheid van 250 mm moet worden geinfiltreerd voor ieder m2 verharding die in het plangebied wordt gerealiseerd. Dit is namelijk het neerslagoverschot wat jaarlijks via grond- en oppervlaktewater het watersysteem binnenkomt en verlaat. Deze hoeveelheid van 250 mm is ook opgenomen in het beleid van het waterschap Peel en Maasvallei.


Op basis van Modelberekeningen in SOBEK is in het kader van het bestemmingsplan van 2007 bepaald hoeveel hemelwater op jaarbasis in het toekomstig glastuinbouwgebied infiltreert. Jaarlijks infiltreert gemiddeld 120 mm. Voor de modelberekeningen zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • Grondwaterstanden 1993-2002 gemeten in peilbuis 230 en 233 van TNO-NITG netwerk.
  • Neerslag- en verdampingsgegevens van 1993-2002.
  • Landelijke afvoer van 1,0 l/s//bruto ha.


Om het tekort van jaarlijkse infiltratie te compenseren zijn afspraken gemaakt om het tekort te compenseren bij de ontwikkeling van Trade Port Noord. Trade Port Noord ligt in hetzelfde stroomgebied en heeft een overschot voor de jaarlijkse infiltratie. Er is een overeenkomst gesloten met waterschap Peel en Maasvallei en de gemeente Venlo.

5.3 Bodem

In 2005 is reeds een vooronderzoek bodem uitgevoerd (“Vooronderzoek plangebied Californië, bijlage bij het bestemmingsplan”, ARCADIS, kenmerk 110501/ZC5/392/200942, d.d. 21 juni 2005), gevolgd door enkele verkennende bodemonderzoeken. Aangezien deze onderzoeken reeds 6 á 7 jaar oud zijn, is er een aanvullend vooronderzoek verricht, met name gericht op de periode 2005 tot heden. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 5.

Uit het uitgevoerde bodemonderzoek kan het volgende worden geconcludeerd:

  • In het grondwater blijkt sprake van verhoogde concentraties aan enkele zware metalen. Naar verwachting betreffen dit van nature voorkomende achtergrondgehalten.
  • In de grond worden geen concentraties boven de achtergrondwaarden aangetroffen;
  • Geen van de geanalyseerde parameters in de grond en het grondwater overschrijdt na herbemonstering de waarde voor nader onderzoek (tussenwaarde) en/of de interventiewaarde. Dit betekent dat er vanuit de Wet bodembescherming geen noodzaak is voor het uitvoeren van nader onderzoek en/of het treffen van saneringsmaatregelen.
  • Bij werkzaamheden onder het grondwaterniveau en/of bij onttrekking van grondwater dient rekening gehouden te worden met plaatselijk licht tot matig verhoogde concentraties aan enkele zware metalen in het grondwater.

Conclusie is dan ook dat de in het grondwater aangetoonde verhoogde concentraties in milieuhygiënische zin geen belemmering vormen voor het toekomstig gebruik van de locatie voor een boortoren. Met het verrichte onderzoek is de nulsituatie voldoende vastgelegd.

5.4 Archeologie

In opdracht van Californië B.V. heeft RAAP Archeologisch Adviesbureau van oktober 2004 tot en met maart 2005 een archeologisch vooronderzoek bestaande uit een bureauonderzoek en karterend veldonderzoek uitgevoerd in verband met de ontwikkeling van een glastuinbouwgebied in het gebied Californië. Doel van dit onderzoek was eventueel aanwezige archeologische resten op te sporen en, voor zover mogelijk, een eerste indruk te geven van de kwaliteit (gaafheid en conservering), aard, datering, omvang en diepteligging ervan. De rapportage van dit onderzoek is als Bijlage 6 opgenomen.


Tijdens het inventariserend veldonderzoek is vastgesteld dat veldpodzolgronden het enige bodemtype is binnen het plangebied. De podzolprofielen zijn in meer of mindere mate verstoord door onder meer recente egalisatiewerkzaamheden.

Historisch gezien is het plangebied altijd een nat heidegebied geweest met veel vennen. Het gebied behoorde tot de zogenaamde 'woeste gronden', die gebruikt werden voor het weiden van vee, het verzamelen van hout en het steken van plaggen. Alleen het ven genaamd de Brommèr is niet gedempt tijdens de ontginningen van de 19e en 20e eeuw.


Het plangebied is marginaal gebied geweest voor de landbouw tot de grootschalige ontginningen in de 19e en 20e eeuw. Dit wordt tevens gereflecteerd door de beperkte
aanwezigheid van archeologische resten. De bekende archeologische waarden in en rondom het plangebied bestonden uitsluitend uit één vondstmelding van een vuursteen bijl bij De Nieuwe Erf aan de Sevenumse Weg (ARCHIS-waarneming 16018).


Het inventariserend onderzoek heeft 14 vindplaatsen opgeleverd, die hoofdzakelijk vuurstenen werktuigen uit de Steentijd betreffen (Laat Paleolithicum, Mesolithicum en/of Neolithicum). Deze werktuigen zijn waarschijnlijk achtergebleven in het plangebied tijdens de jacht en het verzamelen van voedsel. Derhalve representeren ze hoogstwaarschijnlijk geen archeologische vindplaatsen zoals kampementen, met uitzondering van één locatie, waar twee vuurstenen werktuigen tezamen zijn aangetroffen (vindplaats 9).


Daarnaast zijn twee aardewerk fragmenten uit de Late Middeleeuwen aangetroffen. Deze kunnen hoogstwaarschijnlijk als bemestingsaardewerk geïnterpreteerd worden, dat via huisvuil op de akkers is terecht gekomen. Het aardewerk duidt dan niet op bewoningssporen uit de Late Middeleeuwen.


Archeologische indicatoren uit de archeologische perioden sinds de Steentijd tot en met de Vroege Middeleeuwen zijn niet gevonden.


De archeologische vindplaatsen zijn onderzocht in relatie tot het bodemprofiel. Landbouw activiteiten zoals ploegen en egalisatiewerkzaamheden hebben de bodemprofielen bij alle archeologische vindplaatsen matig tot sterk verstoord. Derhalve zijn alle archeologische vindplaatsen gedeeltelijk aangetast of volledig vernietigd.


Uit het onderzoek kan geconcludeerd worden dat ten aanzien van verstoorde gebieden met alleen vuursteen vindplaatsen en gebieden die duidelijke buiten de archeologische vindplaatsen liggen, geen restricties gelden ten aanzien van planvorming. Daarom wordt ten aanzien van de onderzochte percelen geen archeologisch vervolgonderzoek noodzakelijk geacht. Er gelden voor deze percelen ook geen restricties ten aanzien van planvorming.

5.5 Geluid

Wegverkeer

In opdracht van Californië BV is door ARCADIS een akoestisch onderzoek uitgevoerd ten behoeve van het bestemmingsplan uit 2007. Hiertoe zijn alle relevante wegen in en rond het plangebied bekeken. Dit onderzoek is als bijlage (zie Bijlage 7) bij dit bestemmingsplan gevoegd.

Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat de geluidbelasting ten gevolge van de nieuwe wegen (Nieuwe Erf en Gekkengraafweg) ter plekke van bestaande woningen niet meer dan de voorkeursgrenswaarde bedraagt. Op akoestische gronden bestaat aldus geen bezwaar tegen het bestemmen van die wegen.


Voor de bestaande wegen is onderzocht of er sprake is van een reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder. Het blijkt dat alleen voor de Aartserfweg gesproken zou kunnen worden van een reconstructie.


Voor de overige wegen en aansluitingen van die wegen is geen sprake van een reconstructie. Ondanks een hogere verkeersintensiteit is namelijk voorkomen dat er een toename van de geluidbelasting (na aftrek) ontstaat door de rijsnelheid op de Sevenumseweg ter plekke van het plangebied te reduceren van 80 km/uur naar 60 km/uur.


Hogere grenswaarden nieuw te realiseren dienstwoningen

Voor de nieuw te realiseren dienstwoningen is reeds een ontheffing hogere grenswaarden verleend door Gedeputeerde Staten op 1 december 2006. Deze ontheffing was nodig omdat vooruitlopend op de vaststelling van het bestemmingsplan 2007 op basis van een artikel 19 procedure gestart is met de aanleg van de eerste fase van het gebied inclusief de nieuw te realiseren dienstwoningen.


Hogere grenswaarde bestaande bedrijfswoningen Aartserfweg

Een reconstructie op de Aartserfweg is beoordeeld aan de hand van de huidige situatie ten opzichte van de toekomstige situatie inclusief de ontwikkeling van de projectvestiging glastuinbouw. Het blijkt dat voor bestaande agrarische bedrijfswoningen aan de Aartserfweg een hogere waarde van maximaal 55 dB(A) dient te worden aangevraagd. Deze waarden zijn omgezet naar het niveau Lden .


De gemeente heeft voor deze woningen op basis van de de nieuwe Wet geluidhinder een ontheffing hogere waarden verleend. Deze was nodig omdat vooruitlopend op de vaststelling van het bestemmingsplan 2007 gestart is met de aanleg van de tweede fase van het gebied.

Nieuwe ontwikkelingen

Voorliggend bestemmingsplan maakt ten opzichte van het vigerend plan geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk die relevant zijn voor wegverkeerslawaai. Aanvullend akoestisch onderzoek met betrekking tot wegverkeerslawaai is dan ook niet nodig.

 

Industrielawaai

In het MER is nader ingegaan op de geluidbelasting ten gevolge van industrielawaai. Dit betreft de geluidemissie van WKK’s, ketels en laden/lossen. Het blijkt dat, in een worst case situatie, waarbij op elk perceel een eigen WKK wordt aangebracht voldaan zal worden aan een gangbare geluidnormstelling van 50 dB(A) etmaalwaarde bij bestaande en nieuwe woningen. Wel dienen de laad- en loslocaties bij voorkeur door kassen te worden afgeschermd richting woningen. Qua geluidproductie van de WKK’s is uitgegaan van een geluidvermogen van 90 dB(A).

Voorliggend bestemmingsplan maakt ten opzichte van het vigerend plan geothermie mogelijk. Onderstaande paragraaf gaat in op de boring van geothermie in relatie tot de geluidsbelasting op omliggende woningen. Voor de overige ontwikkelingen is aanvullend akoestisch onderzoek met betrekking tot industrielawaai niet nodig of is meegenomen in de planprocedure die reeds voor de ontwikkeling is doorlopen (zoals omgevingsvergunning voor transformatorstation)

Geothermie

Bij een boring voor geothermie moet worden voldaan aan het Besluit Algemene regels mijnbouw (AMvB). Het bevoegd gezag is hier het ministerie van EL&I. De mate waarin geluid het woonmilieu mag belasten in de permanente situatie, is geregeld in het Besluit Glastuinbouw. Het Besluit Glastuinbouw bevat algemene regels voor inrichtingen die uitsluitend of in hoofdzaak zijn bestemd tot het telen van gewassen onder een permanente opstand van glas of van kunststof. In het Besluit Glastuinbouw staan de geluidsnormen waaraan bedrijven die onder de werking van het besluit vallen, moeten voldoen. Geluid veroorzaakt door de in het glastuinbouwbedrijf aanwezige installaties en toestellen, alsmede door de in het glastuinbouwbedrijf verrichte werkzaamheden en activiteiten, mogen niet meer geluid produceren dan het volgende langetijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) en het piekniveau (Lamax) van:

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.BPGRCALIFORNIE1-VA01_0007.jpg"

Tabel 3: Geluidsnormen

De praktijk heeft geleerd dat met name grote geluidsbronnen binnen ca. 25 tot 50 meter van woningen van derden een overschrijding van de geluidsnorm kunnen veroorzaken. Bij het ontwerpen van de pompruimte en eventuele ketel en WKK zal rekening moeten worden gehouden met het geluid. Bij de exploitatie van aardwarmte zal slechts een zeer beperkte hoeveelheid geluid worden geproduceerd. De volgende geluidsbronnen zijn aanwezig:

  • eventuele ketel en WKK
  • grote pomp, gelegen op 300 meter diepte
  • diverse pompen in pomphuis
  • vervoersbewegingen.


De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) geeft een richtlijn voor de minimale afstanden die moeten bestaan tussen bedrijven en gevoelige objecten. Deze afstanden zijn een handreiking naar gemeenten. Het zijn richtafstanden en dus geen verplichte minima. Wanneer van de afstanden afgeweken wordt dient dit wel onderbouwd te worden. Het soort bedrijf bepaalt de richtafstanden. De VNG heeft 600 verschillende categorieën vastgesteld. Tuinbouwbedrijven (code 0112) vallen onder milieucategorie 2. De Richtafstandenlijst voor milieubelastende activiteiten in de handreiking geeft aan dat voor een glastuinbouwbedrijf een minimale afstand tot een aangrenzende rustige woonwijk voor de milieuaspecten geur, stof en gevaar geldt van 10 meter en voor geluid 30 meter. Voor een gemengd gebied geldt een minimale afstand van 10 meter. Bij het situeren van pomphuizen in het plangebied dient een minimale afstand van 30 meter tussen het pomphuis en gevoelige objecten te moeten bestaan. De bestemming Projectvestiging Glastuinbouw ligt overal op minimaal 30 meter afstand van gevoelige objecten in de omgeving.

5.6 Luchtkwaliteit

Ten behoeve van het bestemmingsplan 2007 is in de bijlage het onderzoek naar de effecten op de luchtkwaliteit door de ontwikkeling van de projectvestiging Californië weergegeven (zie Bijlage 8).

Het doel van het onderzoek was om in verschillende toetsjaren (2005, 2010, 2015 en 2020) de luchtkwaliteit zowel binnen als buiten het plangebied te beoordelen. De toetsing binnen het plan wordt uitgevoerd ter bepaling van de directe hinder (blootstelling binnen het plan) en de toetsing op de randen van de wegen wordt uitgevoerd ter bepaling van de indirecte hinder (gevolgen van het plan op de omgeving). Uit de berekeningsresultaten bleek dat gedurende geen enkele situatie, op de randen van de beoordeelde wegen, overschrijdingen van de grenswaarden uit het Besluit luchtkwaliteit 2005 optraden. Daarom kon eveneens geconcludeerd worden dat voor geen enkele situatie binnen het plangebied (dat op een grotere afstand dan 5 meter van de wegas is gelegen) de grenswaarden uit het Besluit luchtkwaliteit 2005 werden overschreden.


Op 15 november 2007 is de Wet Luchtkwaliteit in werking getreden. Deze wet vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005. Hierin zijn de Europese richtlijnen opgenomen in de Nederlandse wetgeving. Grenswaarden zijn gelijk gebleven aan het besluit luchtkwaliteit.


Op 1 augustus 2009 is het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) in werking getreden. Projecten die hierin zijn opgenomen hoeven niet meer individueel getoetst te worden aan de vigerende grenswaarden.

De projectvestiging Californië is opgenomen als 'in betekende mate' project in bijlage 8 bij NSL, zodat toetsing aan vigerende grenswaarden niet op projectniveau noodzakelijk is.

Het project "glastuinbouw Californie" is onder nummer 407 opgenomen als in betekende mate (IBM) project in de provincie Limburg. Hierin wordt voorzien in de realisatie van 250 ha glastuinbouw gebied.


De in bijlage 8 opgenomen projecten zijn, anders dan 'niet in betekende mate' projecten, zo omvangrijk dat zij kunnen leiden tot een toename van de concentratie met meer dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde. Toetsing van de deze projecten vindt plaats via NSL. De ingeschatte effecten van deze projecten zijn opgenomen in de saneringstool. Waarin vervolgens ook maatregelen zijn opgenomen om te verzekeren dat voldaan wordt aan de vigerende grenswaarden uit de Wet milieubeheer.


Daarom kan bij de onderbouwing dat een project voldoet aan de wetgeving voor luchtkwaliteit, gebruik gemaakt worden van art. 5.16 lid 1 sub d van de Wet milieubeheer (Wm). Het in het NSL opgenomen project kan op basis van deze grondslag doorgang vinden, wanneer aangetoond wordt dat het betreffende project is genoemd of beschreven in, dan wel past binnen of in elk geval niet in strijd is met het NSL.


afbeelding "i_NL.IMRO.1507.BPGRCALIFORNIE1-VA01_0008.jpg"

Tabel 4: Glastuinbouw Californie zoals opgenomen in NSL

Voor de provincie limburg worden dan onderstaande maatregelen genoemd ter verbetering van de luchtkwaliteit:

  • OV-concessie. In 2006 is door de Provincie Limburg een OV-concessie verleend. Deze concessie is per 10 december 2006 ingegaan en heeft een looptijd van 10 jaar. De OV-concessie voorziet in extra hoge emissie-eisen aan het materieel (EEV-norm op basis van dieseltractie; t.z.t. biodiesel) en maatregelen m.b.t. vervoersmanagement (incl. scholing rijgedrag personeel).
  • PVVP-maatregelen. In het nieuwe PVVP zijn onder andere maatregelen opgenomen voor verkeers- en mobiliteitsmanagement, bevordering multimodaal goederenvervoer, bevordering fietsgebruik en verbetering openbaar vervoer.
  • Schonere wagenparken en brandstoffen. Door het aanschaffen van schonere voertuigen (denk aan de wagenparken van gemeenten en Provincie) en door het stimuleren van schonere brandstoffen (tankstations voor aardgas en biobrandstoffen) wordt een bijdrage geleverd aan het verminderen van de uitstoot.


Bovengenoemde maatregelen leiden niet tot extra maatregelen voor Californië BV.

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

6.1 Planopzet

Ingegaan wordt op de wijze waarop de voorkomende functies in het bestemmingsplan worden geregeld. In de planopzet is aansluiting gezocht bij de recente uitgave "Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen", kortweg SVBP 2012. De planregels geven inhoud aan de op de verbeelding gegeven bestemmingen. De regels geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet mogen worden gebruikt en wat en hoe er mag worden gebouwd. Bij de opzet van de planregels is getracht het aantal regels zo beperkt mogelijk te houden en slechts datgene te regelen, wat werkelijk noodzakelijk is.

Voorliggende bestemmingsplanregeling wijkt op enkele onderdelen af van het vigerende bestemmingplan 'Projectvestiging Californië'. Dit betreft met name afwijkingen van bouwregels, afwijkingen van gebruiksregels en wijzigingsbevoegdheden. In paragraaf 4.3 is reeds beschreven wat de wijzigingen zijn.

De ongewijzigde onderdelen in voorliggend bestemmingsplan zijn volledig afgestemd op het vigerende bestemmingsplan 'Projectvestiging Californië'.

Het plan biedt zowel een regeling voor bedrijfswoningen als voor dienstwoningen. Een dienstwoning is net als een bedrijfswoning bedoeld is voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon en diens gezin, wiens huisvesting daar noodzakelijk moet worden geacht in verband met een goede (tuinbouw)bedrijfsvoering binnen het plangebied. Een bedrijfswoning is gelegen op het betreffende glastuinbouwperceel. De dienstwoningen (in totaal 16 stuks) zijn geclusterd in het gebied gesitueerd, op iets grotere afstand van de glastuinbouwpercelen dan de bedrijfswoningen. De dienstwoningen komen daardoor in aanmerking voor werknemers, terwijl de bedrijfswoningen bedoeld zijn voor de eigenaren.

Bij de daadwerkelijke invulling van geothermie kan de wens ontstaan om een deel van gebieden met de bestemming 'Water' te gebruiken voor de bestemming 'Agrarisch - Projectvestiging glastuinbouw'. In voorliggend bestemmingsplan wordt dit mogelijk gemaakt onder de voorwaarde dat er compensatie plaatsvindt voor de buffering van water. De waterparagraaf in paragraaf 5.2 geeft aan hoe de buffering in het plangebied is berekend en geregeld.

Hoofdstuk 7 Organisatie en financieel economische haalbaarheid

7.1 Organisatie

Om de ontwikkeling van het glastuinbouwgebied mogelijk te maken, is een organisatievorm ontwikkeld in de vorm van een Grondexploitatiemaatschappij Californië BV. De Grondexploitatiemaatschappij Californië BV kent een tijdelijk karakter. Het doel van dit bedrijf is de aan- en verkoop van grond in de projectvestiging Californië. Hierbij geldt nadrukkelijk de randvoorwaarde:

'Ontwikkeling van een duurzaam en hoogwaardig glastuinbouwgebied in de regio Zuid-oost Nederland, waarbij contiunïteit in ontwikkeling en duurzaamheid gegarandeerd is.'

De grondexploitatiemaatschappij is een onafhankelijke juridische entiteit die tot doel heeft de realisatie van het glastuinbouwgebied.

7.2 Financieel-economische haalbaarheid

De grondexploitatiemaatschappij Californië BV is verantwoordelijk voor de organisatie, de organisatorische en de financiële afwikkeling van de ontwikkeling. Deze maatschappij zal dus zelfstandig zorg moeten dragen voor de acquisitie van bedrijven, de optimalisatie van het plan, het aanvragen van subsidies et cetera. Zij is dus volledig verantwoordelijk voor de financieel economische haalbaarheid. Daartoe is een grondexploitatie opgesteld waaruit blijkt dat het plan financieel-economisch haalbaar is. De gemeente Horst aan de Maas en Californië BV hebben een exploitatieovereenkomst gesloten waarin onder meer het verhaal van kosten is geregeld. In Bijlage 9 is de zakelijke inhoud van de anterieure overeenkomst tussen gemeente en Grondexploitatiemaatschappij Californië BV opgenomen.


De totale kosten van de ontwikkeling zijn geraamd op ca € 45 miljoen. Hierin zijn kosten voor grondverwerving, sloop en sanering, bouw en woon/glasrijp maken en planontwikkelingskosten meegenomen. De geraamde opbrengsten geven aan dat er sprake is van een sluitende grondexploitatie. Deze opbrengsten worden gegenereerd door de uitgifte van glastuinbouwkavels en dienstwoningen alsmede door subsidies (o.a. Stidug).


Het totaal aan uitgeefbaar oppervlak bedraagt 155 hectare. Het totale exploitatiegebied, groot ca 228 ha. is grotendeels eigendom van private eigenaren. Uitgezonderd een drietal percelen zijn alle gronden in eigendom bij de vennootschap dan wel de samenwerkende partner grondverwerving BBl / DLG.

7.3 Planontwikkeling

Bij de planontwikkeling is uitgegaan van een actief grondbeleid door Californië BV waarbij primair wordt ingezet op minnelijke verwerving. Secundair wordt eventueel door de gemeente het onteigeningsinstrument ingezet om de projectvestiging te realiseren.


Als ander instrument wordt gebruik gemaakt van het principe van kostenverhaal om te komen tot een bijdrage in de kosten voor de aanleg van de infrastructurele voorzieningen. Inspelend op de behoefte zal de planrealisatie van het gebied plaatsvinden middels een goede afstemming tussen enerzijds behoefte/vraag, het bouwrijp maken en de afzet/verkoop van de kavels. De liquidatie van de grondexploitatie wordt verwacht in 2014.

Hoofdstuk 8 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

8.1 Overleg

Vooroverleg

Voorliggend plan wijkt zeer beperkt af van het vorige bestemmingsplan. Nieuwe ontwikkelingen hebben aparte procedures gekend. Californië organiseert geregeld informatiebijeenkomsten voor omwonenden en houdt met nieuwsbrieven de omgeving op de hoogte van de ontwikkelingen.

Het bestemmingsplan 'Californië' is aan de relevante instanties toegezonden in het kader van het overleg als bedoeld in art. 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening. Er zijn vier reacties binnengekomen:

Provincie Limburg

De Provincie heeft goedkeuring onthouden aan een wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan 'Projectvestiging Glastuinbouw Californië'. Deze wijzigingsbevoegdheid kwam per abuis terug in de nieuwe regels. De wijzigingsbevoegdheid is naar aanleiding van de vooroverlegreactie van de provincie weer geschrapt.

Rijkswaterstaat

Geen opmerkingen

Waterschap

Naar aanleiding van de reactie van het waterschap is de verbeelding gecheckt met de legger. Op enkele plekken is er sprake van een afwijking tussen de legger en de verbeelding. De verbeelding is aangepast conform de legger, behoudens op die onderdelen waar in in overleg met het waterschap besloten is tot afwijking van de legger.

Het waterschap heeft verzocht om een overleg om gezamelijk te bekijken hoe het watersysteem verbeterd kan worden. Dit overleg zal eind augustus plaatsvinden.

Het waterschap adivseert aan de regels toe te voegen dat het waterschap wordt geïnformeerd over gebruikswijzigingen van waterbassins. Dit is toegevoegd aan artikel 4.7 en 11.4.


Ter visie legging

Het ontwerp bestemmingsplan is op grond van de Uniforme Openbare Voorbereidingsprocedure als bedoeld in afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht voor de duur van 6 weken voor een ieder ter visie gelegd. De resultaten van deze procedure zijn opgenomen in Bijlage 10.