direct naar inhoud van Regels
Plan: Californië 1
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1507.BPGRCALIFORNIE1-VA01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 Plan

het bestemmingsplan Californië 1 met identificatienummer NL.IMRO.1507.BPGRCALIFORNIE1-VA01 van de gemeente Horst aan de Maas.

1.2 Bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels.

1.3 Aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 Aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 Aan huis gebonden beroep

de uitoefening van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerp-technisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend. Hieronder dient niet te worden begrepen de uitoefening van detailhandel alsmede seksinrichting.

1.6 Aan huis verbonden bedrijf

een bedrijf dat in een (gedeelte van) of bij een woning wordt uitgeoefend en dat is gericht op het vervaardigen van producten en/of het leveren van diensten, door de gebruik(st)er van de woning, en dat niet krachtens een milieuwet vergunning- of meldingplichtig is.

1.7 Adequaat beheer

beheer zoals dit omschreven staat in Beleidskader Huisvesting Arbeidsmigranten gemeente Horst aan de Maas 2010, zoals dit is vastgesteld op 12 april 2011.

1.8 Agrarisch bedrijf

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, met dien verstande dat gebruiksgerichte paardenhouderijen, kennels en dierenasiels niet als agrarische bedrijven worden aangemerkt.

1.9 Arbeidsmigranten

tijdelijke arbeider die het hoofdverblijf elders heeft.

1.10 Bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.11 Bedrijfsgebouw

een gebouw dat behoort bij één of meerdere bedrijf/bedrijven en wordt gebruikt voor de bedrijfsuitoefening van dat bedrijf.

1.12 Bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein die kennelijk slechts bedoeld is voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon en diens gezin, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van desbetreffende grond, noodzakelijk moet worden geacht in verband met een goede (tuinbouw)bedrijfsvoering binnen het plangebied.

1.13 Beeldkwaliteitplan

het definitief beeldkwaliteitplan Projectvestiging glastuinbouw Californië, d.d. augustus 2007, nr. 110501.200942.010.

1.14 Bestaande bebouwing

bestaand ten tijde van het ter inzage leggen van het ontwerp van dit plan, met dien verstande dat als bestaand bouwwerk ook worden aangemerkt bouwwerken die na dat tijdstip zijn of mogen worden gebouwd krachtens een bouwvergunning waarvan de aanvraag voor dat tijdstip is ingediend.

1.15 Bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.16 Bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.17 Bijbehorend bouwwerk

Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.18 Bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.19 Bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.20 Bouwperceelsgrens

de grens van een bouwperceel.

1.21 Bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.22 Bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.23 Detailhandel

het bedrijfsmatig te koop of te huur aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, ter verhuur, het verkopen, het verhuren en/of leveren van goederen aan personen, die goederen kopen resp. huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit. Hieronder dient niet te worden begrepen een seksinrichting.

1.24 Dienstwoning

een woning gesitueerd binnen de op de verbeelding   aangegeven begrenzing 'nieuwe dienstwoningen' die bedoeld is voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon en diens gezin, wiens huisvesting daar noodzakelijk moet worden geacht in verband met een goede (tuinbouw)bedrijfsvoering binnen het plangebied.

1.25 Energievoorziening

een technische eenheid, bestaande uit apparatuur, leidingen en andere constructies, die bedoeld is voor het opwekken en/of winnen van energie en de distributie daarvan.

1.26 Gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.27 Gietwaterbassin

open waterbassin waarin neerslag die op de kassen valt, wordt opvangen om als gietwater te gebruiken.

1.28 Glastuinbouwbedrijf

een bedrijf, dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen, waarbij in hoofdzaak gebruik wordt gemaakt van kassen.

1.29 Hoofdgebouw

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.30 Hoogspanningsverbinding

een leiding of kabel met een nominale elektrische spanning van 1000 volt of meer.

1.31 Huisvesting arbeidsmigranten

tijdelijke dan wel structurele voorzieningen ten behoeve van de huisvesting van arbeidsmigranten, die hun hoofdverblijf elders hebben, niet bedoeld voor recreatieve doeleinden.

1.32 Infiltratiegebied

het deel van een stroomgebied waar het water wordt afgevoerd door middel van inzijging in de bodem.

1.33 Intensieve veehouderij

het bedrijfsmatig houden van dieren zonder dat het bedrijf hoeft te beschikken over grond bestemd voor de voerproductie van deze dieren. De dieren worden in stallen of hokken gehouden. Waar in dit bestemmingsplan wordt gesproken over intensieve veehouderij wordt in principe gedoeld op het hebben van een bedrijfsmatige tak van varkens, kippen, vleeskuikens, vleeskalveren, stieren voor de roodvleesproductie, eenden, pelsdieren, konijnen, kalkoenen of parelhoenders (waarvoor een milieuvergunning is verleend). De melkveehouderij wordt niet als intensieve veehouderij beschouwd.

1.34 Kampeermiddelen

een onderkomen zoals een tent, tentwagen, een kampeerauto, een caravan, met uitzondering van een stacaravan of enig ander (gedeelte van een) (voormalig) voertuig dat periodiek dient als woning voor, die hun hoofdverblijf elders hebben en waarvoor geen bouwvergunning ingevolge de Woningwet is vereist.

1.35 Kas

een gebouw, bestaande uit hoofdzakelijk glas en daarnaast ander materiaal, dat is of wordt opgericht ten behoeve van de uitoefing van het glastuinbouwbedrijf en dat in hoofdzaak bestaat uit ruimte voor het telen van gewassen.

1.36 Nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van openbaar nut in ruime zin zoals: voorzieningen / installaties ten behoeve van gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing, waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d..

1.37 Overig bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.38 Perceelsgrens

de grens van een bouwperceel.

1.39 Projectvestiging glastuinbouw

een locatie voor de glastuinbouw met een hoge kwaliteit van nutsvoorzieningen, ontsluiting, milieuvoorzieningen en landschappelijke inpassing en waar de voorzieningen een sterk collectief karakter hebben.

1.40 Recreatief medegebruik

vorm van recreatie waarvoor geen specifieke inrichting van het gebied noodzakelijk is, maar waarvoor kan worden volstaan met de voorzieningen die reeds ten behoeve van de hoofdfunctie aanwezig zijn en ondergeschikte voorzieningen zoals bewegwijzeringsbordjes, picknickbanken en draaihekjes.

1.41 Ruimtelijke kwaliteit

de kwaliteit van de ruimte als bepaald door de gebruikswaarde, de belevingswaarde en de toekomst waarde van die ruimte.

1.42 Stacaravan

een kampeermiddel in de vorm van een caravan of soortgelijk onderkomen op wielen, dat mede gelet op de afmetingen, kennelijk niet bestemd is om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen ook over grotere afstanden als een aanhangsel van een auto te worden voortbewogen.

1.43 Stedenbouwkundig beeld

het door de omvang, de vorm en de situering van de bouwmassa’s bepaald beeld inclusief het ter plaatse door de infrastructuur, de begroeiing en andere door de mens aangebrachte (kunstmatige) elementen gevormd beeld.

1.44 Tijdelijke huisvesting van arbeidsmigranten

het huisvesten van werknemers, die in een periode van grote arbeidsbehoefte gedurende enkele maanden op een agrarisch bedrijf werkzaam zijn om naar de aard kortdurend werk te verrichten. 

1.45 Trafovoorziening

een bouwwerk dat is gericht op het omzetten van een elektrische wisselstroom van hoge spanning in één van lagere spanning of omgekeerd.

1.46 Tuinbouwgerelateerde bedrijvigheid

een bedrijfsmatige activiteit die gericht is op het verlenen van diensten aan (glas)tuinbouwbedrijven met behulp van werktuigen, en/of het leveren van goederen aan (glas)tuinbouwbedrijven en/of het opslaan, verwerken van door (glas)tuinbouwbedrijven afgeleverde producten. Hieronder wordt niet verstaan het transporteren van de door (glas)tuinbouwbedrijven afgeleverde producten.

1.47 Tunnelkas

een werk of bouwwerk voorzien van een bedekking van lichtdoorlatend kunststof en dienend tot het kweken, trekken, vermeerderen, opkweken of verzorgen van vruchten, bloemen, groenten, planten of bomen alsmede in voorkomende gevallen tot bescherming van de omgeving tegen milieubelastende stoffen.

1.48 Voorgevel

een of meer gevel(s) van een gebouw die is/zijn gericht op de openbare weg, waarop het gebouw in overwegende mate is georiënteerd.

1.49 Waterberging

het tijdelijk vasthouden van wateroverschotten afkomstig van hevige neerslag of hoge beekafvoeren in de bodem (grondwater), waterloop (oppervlaktewater) of in een natuurlijke dan wel kunstmatige laagte (boven maaiveld) door het bevorderen van inundaties, waardoor de afvoergolf wordt afgevlakt, ter voorkoming van wateroverlast elders.

1.50 Weg

een voor het openbaar rij- of ander verkeer bestemde weg of pad, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de weg of pad behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.

1.51 Woning

een complex van ruimten, krachtens zijn indeling geschikt en bestemd voor de huisvesting van één huishouden.

1.52 Woonunit

Een te verplaatsen/verwijderen bouwwerk bestaande uit één bouwlaag, geschikt en ingericht ten dienste van woon, -dag- of nachtverblijf van één of meer personen.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 bebouwde oppervlakte

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren gemeten oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige gebouwen en bouwwerken op 1 meter of hoger boven peil.

2.2 bebouwingspercentage

een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van een bouwperceel dat ten hoogste mag worden bebouwd.

2.3 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.4 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.5 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.6 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddeld niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.7 peil

de hoogte van de weg waarop de hoofdontsluiting van het perceel plaatsvindt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. duurzaam agrarisch grondgebruik en agrarische bedrijfsuitoefening;
    een en ander met dien verstande dat:
    • 1. buiten de agrarische bouwvlakken het gebruik van teeltsystemen met verharde ondergrond niet is toegestaan;
    • 2. nieuwvestiging van agrarische bedrijven niet is toegestaan;
    • 3. de omschakeling naar intensieve veehouderij niet is toegestaan;
    • 4. per bestemmingsvlak slechts één agrarisch bedrijf aanwezig mag zijn;
  • b. bedrijfswoningen;
  • c. structurele huisvesting van agrarische arbeidsmigranten in agrarische bedrijfsgebouwen, mits voldoaan wordt aan de volgende voorwaarden:
    • 1. er sprake is van een volwaardig en als zodanig bestemd agrarisch bedrijf;
    • 2. de huisvesting plaatsvindt in bestaande dan wel nieuw te bouwen bedrijfsgebouwen binnen het agrarische bouwblok niet zijnde tijdelijke woonunits, kampeermiddelen en stacaravans;
    • 3. in combinatie met structurele huisvesting is tijdelijke huisvesting (in de vorm van woonunits) wel toegestaan mits aan de navolgende voorwaarden wordt voldaan:
      • de woonunits worden alleen toegestaan als er sprake is van noodzaak tot piekopvang;
      • er mogen pas woonunits op het bedrijf geplaatst worden als de ondernemer zelf al een structurele huisvestingsvoorziening heeft;
      • de woonunits mogen maximaal 4 maanden per 12 maanden geplaatst worden;
      • de woonunits zullen op passende wijze op de bouwkavel in het landschap worden ingepast;
      • als er een gecombineerd gebruik binnen de periode van 4 maanden op één bedrijf mogelijk is verdient dit de voorkeur t.o.v. woonunits op meerderde bedrijven;
    • 4. de eigenaar van het bedrijf dient aan te tonen dat structurele huisvesting noodzakelijk is voor de bedrijfsbehoefte van het agrarische bedrijf. Indien nodig wordt advies ingewonnen bij een onafhankelijke derde partij;
    • 5. het moet gaan om huisvesting van arbeidsmigranten die op het bestaande bedrijf werkzaam zijn. In afwijking hiervan mogen de structurele huisvestingsmogelijkheden van één bedrijf die gedimensioneerd zijn op een pieksituatie van dat bedrijf in de dalsituatie ingezet worden voor de huisvesting van arbeidsmigranten in de “omgeving”;
    • 6. parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden;
    • 7. mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
      • de sociale veiligheid;
      • de milieusituatie;
      • een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
      • de verkeersveiligheid;
      • de gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen percelen, dan wel de bedrijfsvoering van nabijgelegen bedrijven,

met de daarbij behorende voorzieningen, zoals erven en groenvoorzieningen.

3.2 Bouwregels

Op of in de als zodanig bestemde gronden mogen enkel gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd ten behoeve van een agrarisch bedrijf, met inachtneming van het navolgende:

3.2.1 Gebouwen

Gebouwen zijn toegestaan met inachtneming van de volgende regels:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden gesitueerd;
  • b. de goothoogte mag maximaal 6 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte mag maximaal 10 m bedragen;
  • d. voor de huisvesting van arbeidsmigranten gelden de bouwregels van dit artikel en de bepalingen ten aanzien van woningen ingevolge het Bouwbesluit, de Bouwverordening en de Algemene Plaatselijke Verordening.

3.2.2 Bedrijfswoningen

Bedrijfswoningen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning', met dien verstande dat:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' één bedrijfswoning mag worden gesitueerd, tenzij middels de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' een ander aantal is aangegeven;
  • b. de inhoud van een bedrijfswoning mag maximaal 1.000 m³ (inclusief bijbehorende bouwwerken) bedragen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' de bestaande bebouwing als maximum geldt;
  • c. de goothoogte mag maximaal 7 m bedragen;
  • d. de nokhoogte mag maximaal 9 m bedragen;
  • e. het gezamenlijk oppervlak van de bij een woning behorende bijgebouwen mag maximaal 150 m² bedragen;
  • f. de goothoogte van de bij een woning behorend bijgebouw mag maximaal 3,50 m bedragen;
  • g. de bouwhoogte van de bij een woning behorend bijgebouw mag maximaal 6 m bedragen;
  • h. de afstand van een bedrijfswoning tot de zijdelingse perceelsgrens moet minimaal 5 m bedragen;
  • i. bijbehorende bouwwerken ten dienste van de bedrijfswoning op minimaal 3 meter achter de de bestaande of geplande voorgevel dienen te worden opgericht;
  • j. bouwwerken, voorzien van een dak, worden afgedekt met een kap waarvan de dakhelling minimaal 12° zal en maximaal 45° mag bedragen;
  • k. voldaan moet worden aan de bepalingen ingevolge de Wet geluidhinder.

3.2.3 Openbaar nut buiten de agrarische bouwkavel

Gebouwen ten dienste van openbaar nut zijn toegestaan met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de goothoogte mag maximaal 2,7 m bedragen;
  • b. de bebouwingshoogte mag maximaal 3,5 m bedragen;
  • c. de bebouwde oppervlakte mag maximaal 15 m² per gebouw bedragen.

3.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan met inachtneming van de volgende regels:

  • a. binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak mogen bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:
    • 1. de hoogte van terrein- en erfafscheidingen mag vóór de voorgevel of het verlengde daarvan niet meer bedragen dan 1 m;
    • 2. de hoogte van terrein- en erfafscheidingen mag achter de voorgevel of het verlengde daarvan niet meer bedragen dan 2 m;
    • 3. de hoogte van overige bouwwwerken geen gebouwen zijnde ten behoeve van de woonfunctie bedraagt maximaal 3 m;
    • 4. de hoogte van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde ten behoeve van de agrarische bedrijfsfunctie bedraagt maximaal 17 m;
  • b. buiten het op de verbeelding aangegeven bouwvlak mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd met een hoogte van maximaal 3 m, met dien verstande dat voor terrein- en erfafscheidingen een hoogte geldt van maximaal 1 m vóór de voorgevelrooilijn en maximaal 2 m achter de voorgevelrooilijn.

3.2.5 Bestaande afwijkingen bij gebouwen

Voor zover de bestaande maatvoering van gebouwen en/of bouwwerken afwijkt van de onder artikel 3.2.1, 3.2.3 en 3.2.4 genoemde maten, gelden deze bestaande maten voor die betreffende bouwwerken als maxima.

3.3 Nadere eisen
3.3.1 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ten aanzien van:

  • de situering, de oppervlakte, de (goot)hoogte van bebouwing;
  • de aard, de hoogte en de situering van erfafscheidingen;
  • de aard, situering en oppervlakte van verhardingen;

een en ander op basis van het beeldkwaliteitplan projectvestiging glastuinbouw Californië, d.d. augustus 2007, nr. 110501.200942.010 en met inachtneming van de regels zoals deze gesteld zijn in de structuurvisie "Structuurvisie Klavertje 4-gebied".

3.3.2 Voorwaarden

De in artikel 3.3.1 genoemde nadere eisen mogen uitsluitend worden gesteld:

  • indien dit noodzakelijk is voor een verantwoorde stedenbouwkundige en landschappelijke inpassing;
  • ter voorkoming van onevenredige aantasting van de omliggende waarden en;
  • in verband met maatwerk ten aanzien van het agrarisch bouwperceel en de verbetering van de gebiedskwaliteit ten behoeve van duurzaam agrarisch grondgebruik.

3.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.2 ten behoeve van het inrichten van aanbouwen of aangebouwde bijgebouwen als afhankelijke woonruimte in het kader van mantelzorg, mits de volgende voorwaarden in acht worden genomen:

  • a. het inrichten van woonruimte in aanbouw of aangebouwd bijgebouw is aantoonbaar noodzakelijk in het kader van de mantelzorg;
  • b. de afhankelijke woonruimte dient te voldoen aan de eisen van het bouwbesluit;
  • c. de woonruimte mag uitsluitend worden ingericht in een aanbouw/ aangebouwd bijgebouw waarbij een duidelijk fysieke relatie tussen hoofdgebouw en bijgebouw dient te bestaan, zoals een gezamenlijke entree;
  • d. er mag geen extra woning worden gecreëerd. Er moet dus sprake blijven van één woning: door de uitbreiding mogen niet twee volledig gescheiden of gemakkelijk te scheiden wooneenheden ontstaan met elk alle voor een huishouden benodigde voorzieningen;
  • e. de afwijkingen mogen niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkeling van de omliggende agrarische bedrijven voortvloeiend uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving;
  • f. de maximale oppervlakte van de mantelzorgwoning bedraagt maximaal 90 m³ .

 

3.5 Specifieke gebruiksregels

Onder het verboden gebruik van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, als bedoeld in artikel 18.1 wordt in ieder geval begrepen het gebruik:

  • a. voor bewoning, behoudens de agrarische bedrijfswoning;
  • b. voor de uitoefening van enige tak van handels-, detailhandels- en bedrijfsdoeleinden, met uitzondering van het agrarisch bedrijf en, voor zover het betreft de bouwwerken binnen het agrarisch bouwvlak voor detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit, mits dit beperkt blijft tot agrarische producten die op het eigen bedrijf of in de directe omgeving daarvan zijn geproduceerd of bewerkt in dit gebied, met dien verstande dat het maximale verkoopvloeroppervlak 200 m² mag bedragen.

 

3.6 Afwijken van de gebruiksregels

Van artikel 3.1 sub c onder 6 kan worden afgeweken indien aangetoond wordt dat in de nabijhied voorzien kan worden van voldoende parkeergelegenheid.

 

3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.7.1 Verbod

Het is verboden op de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de in de volgende tabel vermelde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te (doen) voeren.

Omgevingsvergunningplichtige werken/werkzaamheden   Criteria voor verlening van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden  
het aanbrengen van verhardingen buiten het bouwvlak, met uitzondering van:
- verhardingen met een oppervlakte van maximaal 200 m²;
- kavelpaden.  
- Het aanbrengen van verhardingen dient
noodzakelijk te zijn in het kader van de agrarische bedrijfsvoering dan wel het recreatief medegebruik;
- er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de landschappelijke, natuur en cultuurhistorische waarden.  
Het ophogen van gronden > 100 centimeter   - er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de aanwezige landschaps- en natuurwaarden;
- indien de gronden gelegen zijn binnen het stroomvoerend of bergend rivierbed, dient de waterbeheerder om toestemming gevraagd te worden;  
het aanbrengen van (infrastructurele) ondergrondse leidingen.   - het aanbrengen van de leidingen mag niet leiden tot onevenredige aantasting van de agrarische belangen;
- er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van natuur- en landschapswaarden.  
het graven, dempen of herprofileren van sloten en kleine oppervlaktewateren en of het egaliseren, vergraven, verlagen of ophogen van de bodem.   - Aangetoond wordt dat de werkzaamheid noodzakelijk is in het kader van de agrarische bedrijfsexploitatie dan wel in het kader van natuur en/of landschapsbeheer;
- de cultuurhistorische verkaveling mag niet onevenredig worden aangetast;
de potentiële waterbergingsfunctie van het beekdal wordt niet onevenredig aangetast;
- de doelstellingen van het Nieuw Limburgs Peil niet aangetast worden;
- er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de aanwezige landschaps- en natuurwaarden;
- er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de waterhuishouding.  
3.7.2 Uitzondering

Het in artikel 3.7.1 genoemde verbod geldt niet voor de werken en/of werkzaamheden:

  • a. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden, is verleend;
  • b. die ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering waren;
  • c. die betreffen het normale beheer en/of onderhoud.

3.7.3 Weigeren omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Een vergunning als bedoeld in artikel 3.7.1 mag alleen en moet worden geweigerd indien niet wordt voldaan aan de in de tabel genoemde criteria.

 

3.8 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen om:

  • a. Het bevoegd gezag is bevoegd de grootte en vorm van de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken te wijzigen, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:
    • 1. de vergroting of vormverandering is noodzakelijk voor de continuïteit of ontwikkeling van het agrarisch bedrijf; hierover dient tevoren een door het College van Burgemeester en Wethouders van Horst aan de Maas aan te wijzen onafhankelijke, agrarisch deskundige te worden gehoord;
    • 2. de natuur- en landschapswaarden mogen niet onevenredig worden aangetast;
    • 3. de bebouwing mag niet met de bebouwing van de nabijgelegen functies aaneengesloten raken;
    • 4. bij agrarische bouwkavelvergroting bedraagt de maximale oppervlakte van de agrarische bouwkavel 1,5 ha. Een en ander met dien verstande dat een
      overschrijding van deze maat is toegestaan indien dit leidt tot een integrale verbetering van de omgevingskwaliteit;
    • 5. de wijziging mag niet leiden tot (extra) belemmeringen voor de bedrijfsontwikkeling van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving;
    • 6. uit een ingesteld bodemonderzoek blijkt, dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik;
    • 7. er bestaan geen overwegende bezwaren vanwege de aanwezigheid van archeologische waarden in de bodem;
    • 8. door middel van een flora- en faunaonderzoek dient te worden aangetoond dat voldaan wordt aan de natuurbeschermingswetgeving;
    • 9. door middel van een onderzoek naar de waterstaatkundige consequenties dient te worden aangetoond dat het waterbelang voldoende is meegewogen;
    • 10. voldaan wordt aan de bepalingen ingevolge de Wet geluidhinder;
    • 11. het woon- en leefklimaat mogen niet onevenredig worden aangetast;
    • 12. er is voldaan aan de eisen die zijn gesteld in de structuurvisie "Structuurvisie Klavertje 4-gebied".

 

Artikel 4 Agrarisch - Projectvestiging glastuinbouw

4.1 Bestemmingsomschrijving

De op de verbeelding voor 'Agrarisch - Projectvestiging glastuinbouw' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. glastuinbouwbedrijven met bijbehorende bedrijfsbebouwing, met dien verstande dat de oppervlakte van een bouwperceel ten minste 5 ha bedraagt;
  • b. bedrijfswoningen;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - dienstwoning' voor een dienstwoning;
  • d. structurele huisvesting van agrarische arbeidsmigranten in agrarische bedrijfsgebouwen en dienstwoningen, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
    • 1. er sprake is van een volwaardig en als zodanig bestemd agrarisch bedrijf;
    • 2. de huisvesting plaatsvindt in bestaande dan wel nieuw te bouwen bedrijfsgebouwen binnen het agrarische bouwblok niet zijnde tijdelijke woonunits, kampeermiddelen en stacaravans;
    • 3. in combinatie met structurele huisvesting is tijdelijke huisvesting (in de vorm van woonunits) wel toegestaan mits aan de navolgende voorwaarden wordt voldaan:
      • de woonunits worden alleen toegestaan als er sprake is van noodzaak tot piekopvang;
      • er mogen pas woonunits op het bedrijf geplaatst worden als de ondernemer zelf al een structurele huisvestingsvoorziening heeft;
      • de woonunits mogen maximaal 4 maanden per 12 maanden geplaatst worden;
      • de woonunits zullen op passende wijze op de bouwkavel in het landschap worden ingepast;
      • als er een gecombineerd gebruik binnen de periode van 4 maanden op één bedrijf mogelijk is verdient dit de voorkeur t.o.v. woonunits op meerderde bedrijven;
    • 4. de eigenaar van het bedrijf dient aan te tonen dat structurele huisvesting noodzakelijk is voor de bedrijfsbehoefte van het agrarische bedrijf. Indien nodig wordt advies ingewonnen bij een onafhankelijke derde partij;
    • 5. het moet gaan om huisvesting van arbeidsmigranten die op het bestaande bedrijf werkzaam zijn. In afwijking hiervan mogen de structurele huisvestingsmogelijkheden van één bedrijf die gedimensioneerd zijn op een pieksituatie van dat bedrijf in de dalsituatie ingezet worden voor de huisvesting van arbeidsmigranten in de “omgeving”;
    • 6. parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden;
    • 7. mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
      • de sociale veiligheid;
      • de milieusituatie;
      • een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
      • de verkeersveiligheid;
      • de gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen percelen, dan wel de bedrijfsvoering van nabijgelegen bedrijven;
  • e. openbare nutsvoorzieningen;
  • f. waterstaatkundige doeleinden in de vorm van ont- en/of afwatering en gietwaterbassins;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'waterberging' voorzieningen ten behoeve van de waterberging en infiltratie;
  • h. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - overkluisde watergang, voor een overkluisde watergang;
  • i. energievoorzieningen hoofdzakelijk gericht op de levering van energie aan bedrijven en functies in het plangebied alsmede aan andere lokale bedrijven c.q. functies,

een en ander met de bijbehorende voorzieningen, zoals verharding ten behoeve van ontsluiting en parkeren, erven en groenvoorzieningen.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen
  • a. Gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn uitsluitend toegestaan ten dienste van deze bestemming.
  • b. Binnen de gronden met de bestemming Agrarisch - Projectvestiging glastuinbouw mag niet eerder worden gebouwd dan nadat uit een overgelegd onderzoek is gebleken dat hiertegen geen overwegende bezwaren zijn vanwege de aanwezigheid van archeologische waarden in de bodem.
  • c. Voor de huisvesting van arbeidsmigranten gelden de bouwregels van dit artikel en de bepalingen ten aanzien van woningen ingevolge het Bouwbesluit, de Bouwverordening en de Algemene Plaatselijke Verordening.

4.2.2 Kassen en bedrijfsgebouwen

Kassen en bedrijfsgebouwen zijn toegestaan, met dien verstande dat de volgende bouwregels gelden:

  • a. de oppervlakte van bedrijfsgebouwen, niet zijnde kassen, per glastuinbouwbedrijf mag maximaal 1.000 m² per 1 ha kassen bedragen; voor deze bedrijfsgebouwen geldt voorts een maximale goothoogte van 10 m en een maximale bouwhoogte van 12 m;
  • b. de goothoogte van kassen mag maximaal 8 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van kassen mag maximaal 12 m bedragen;
  • d. de afstand van kassen tot een (bedrijfs)woning van derden bedraagt ten minste 25 meter.

4.2.3 Gebouwen ten behoeve van energievoorzieningen

Voor gebouwen ten behoeve van de energievoorzieningen gelden de volgende bouwregels:

  • a. de goothoogte mag maximaal 8 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte mag maximaal 12 m bedragen;
  • c. de oppervlakte mag maximaal 700 m² bedragen;
  • d. het bouwen van ondergrondse bouwwerken binnen het bouwvlak is toegestaan met inachtneming van het bepaalde in artikel 16.

4.2.4 Bedrijfswoningen

Bedrijfswoningen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning', met dien verstande dat:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' één bedrijfswoning mag worden gesitueerd, tenzij middels de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' een ander aantal is aangegeven;
  • b. de inhoud van een bedrijfswoning maximaal 1.000 m³ (inclusief bijbehorende bouwwerken) mag bedragen;
  • c. de goothoogte maximaal 7 m mag bedragen;
  • d. de nokhoogte maximaal 9 m mag bedragen;
  • e. het gezamenlijk oppervlak van de bij een woning behorende bijgebouwen maximaal 150 m² mag bedragen;
  • f. de goothoogte van de bij een woning behorend bijgebouw mag maximaal 3,50 m bedragen;
  • g. de bouwhoogte van de bij een woning behorend bijgebouw mag maximaal 6 bedragen;
  • h. de afstand van een bedrijfswoning tot de zijdelingse perceelsgrens minimaal 5 m bedraagt;
  • i. bijbehorende bouwwerken ten dienste van de bedrijfswoning op minimaal 3 m achter de de bestaande of geplande voorgevel dienen te worden opgericht;
  • j. bouwwerken, voorzien van een dak, worden afgedekt met een kap waarvan de dakhelling minimaal 12° zal en maximaal 45° mag bedragen;
  • k. voldaan moet worden aan de bepalingen ingevolge de Wet geluidhinder.

4.2.5 Dienstwoningen

Nieuwe dienstwoningen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - dienstwoning', met dien verstande dat:

  • a. er maximaal 16 dienstwoningen mogen worden opgericht, waarbij de volgende regels in acht genomen dienen te worden:
    • 1. de voorgevel van de dienstwoning dient te worden opgericht naar en parallel aan de naar de weg gekeerde begrenzing van het bestemmingsvlak én mag maximaal 5 m achter deze naar de weg gekeerde begrenzing worden opgericht;
    • 2. het bouwperceel dient een oppervlakte te hebben van minimaal 1.400 m² en maximaal 3.000 m²;
    • 3. de inhoud van de dienstwoning mag maximaal 1.000 m³ bedragen.
    • 4. de goothoogte maximaal 7 m mag bedragen;
    • 5. de nokhoogte maximaal 10 m mag bedragen;
    • 6. de afstand van hoofdgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt minimaal 5 m;
    • 7. bouwwerken, voorzien van een dak, worden met een kap afgedekt waarvan de dakhelling minimaal 12° zal en maximaal 45° mag bedragen;
    • 8. voldaan moet worden aan de bepalingen ingevolge de Wet geluidhinder;
  • b. het gezamenlijk oppervlak van de bij een dienstwoning behorende bij bijbehorende bouwwerken bedraagt maximaal 150 m² en de goot- en bouwhoogte maximaal 3,50 m respectievelijk 5,50 m;
  • c. bijbehorende bouwwerken ten dienste van de dienstwoning dienen op minimaal 3 meter achter bestaande of geplande voorgevel te worden opgericht.

4.2.6 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de hoogte van terrein- en erfafscheidingen mag vóór de voorgevel of het verlengde daarvan niet meer bedragen dan 1 m;
  • b. de hoogte van terrein- en erfafscheidingen mag achter de voorgevel of het verlengde daarvan niet meer bedragen dan 2 m;
  • c. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bedrijfsfunctie en van energievoorzieningen mag niet meer bedragen dan 17 m;
  • d. de hoogte van overige bouwwwerken geen gebouwen zijnde ten behoeve van de woonfunctie bedraagt maximaal 3 m.

4.2.7 Voorzieningen van openbaar nut

Voor het oprichten van voorzieningen voor openbaar nut geldt een maximale oppervlakte van 10 m² en een maximale hoogte van 3,50 m.

4.2.8 Afstanden

Voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, dienen de volgende minimale afstanden in acht te worden genomen:

  • a. voor gebouwen, niet zijnde kassen:
    • 1. 2 m uit de naar de weg gekeerde bestemmingsgrens;
    • 2. 2,50 m uit de zijdelingse en achterste perceelsgrens.
  • b. voor kassen:
    • 1. 2 m uit de naar de weg gekeerde bestemmingsgrens;
    • 2. voor obstakels in de vorm van buitenopslag en bouwwerken geen gebouwen zijnde, met uitzondering van terrein- en erfafscheidingen:
      • 2 m uit de naar de weg gekeerde bestemmingsgrens.

4.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de situering en afmetingen van de toegelaten bebouwing, een en ander:

  • a. teneinde te waarborgen dat bedrijfsgebouwen, niet zijnde kassen, zoveel mogelijk worden geclusterd dan wel anderszins ter bescherming van de ruimtelijke kwaliteit of het stedenbouwkundige beeld;
  • b. ter bescherming van de gebruiksmogelijkheden van in de directe omgeving gesitueerde percelen;
  • c. teneinde de verkeersveiligheid te waarborgen;
  • d. met het oog op de uitvoering van het plan (bestemmingsplan Californië 1 met identificatienummer NL.IMRO.1507.BPGRCALIFORNIE1-VA01 van de gemeente Horst aan de Maas.

4.4 Afwijken van de bouwregels
  • a. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2.6 zulks teneinde hogere bouwwerken, geen gebouwen zijnde toe te laten mits:
    • 1. deze hogere bouwwerken, geen gebouwen zijnde noodzakelijk zijn voor een goede bedrijfsvoering;
    • 2. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de gebruiksmogelijkheden van de in de directe omgeving gesitueerde percelen.
  • b. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde van de voorgeschreven minimale afstand tot de grens van het bouwperceel; bij afwijking van deze minimale afstand dienen in de afweging in ieder geval te worden betrokken de veiligheid van de bedrijven, de verkeersveiligheid alsmede de belangen van de naastgelegen bedrijven en woningen.
  • c. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2.5 teneinde een tweede dienstwoning voor een tuinbouwbedrijf toe te staan, welk tuinbouwbedrijf op grond van artikel 4.2.5 reeds eerder een dienstwoning heeft mogen realiseren, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - dienstwoning', mits:
    • 1. hiertoe een bedrijfseconomische noodzaak bestaat;
    • 2. er geen onevenredige belemmeringen optreden voor de omliggende agrarische bedrijven. De noodzaak hiertoe wordt getoetst door een onafhankelijke commissie; en
    • 3. het maximum van 16 dienstwoningen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - dienstwoning' niet wordt overschreden.
  • d. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2.4 en 4.2.5 ten behoeve van het inrichten van aanbouwen of aangebouwde bijgebouwen als afhankelijke woonruimte in het kader van mantelzorg, mits de volgende voorwaarden in acht worden genomen:
    • 1. het inrichten van woonruimte in aanbouw of aangebouwd bijgebouw is aantoonbaar noodzakelijk in het kader van de mantelzorg;
    • 2. de afhankelijke woonruimte dient te voldoen aan de eisen van het bouwbesluit;
    • 3. de woonruimte mag uitsluitend worden ingericht in een aanbouw/ aangebouwd bijgebouw waarbij een duidelijk fysieke relatie tussen hoofdgebouw en bijgebouw dient te bestaan, zoals een gezamenlijke entree;
    • 4. er mag geen extra woning worden gecreëerd. Er moet dus sprake blijven van één woning: door de uitbreiding mogen niet twee volledig gescheiden of gemakkelijk te scheiden wooneenheden ontstaan met elk alle voor een huishouden benodigde voorzieningen;
    • 5. de afwijkingen mogen niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkeling van de omliggende agrarische bedrijven voortvloeiend uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving;
    • 6. de maximale oppervlakte van de mantelzorgwoning bedraagt maximaal 90 m³ .

4.5 Specifieke gebruiksregels
  • a. Laden en lossen alsmede parkeren dient op eigen terrein te geschieden.
  • b. Onder het verboden gebruik van de bouwwerken in artikel 18 wordt in ieder geval begrepen het gebruik voor:
    • 1. bewoning, behoudens de bedrijfs- en dienstwoning;
    • 2. voor de uitoefening van enige tak van handel-, detailhandels- en bedrijfsdoeleinden, met uitzondering van het glastuinbouwbedrijf, de verkoop in het klein als niet zelfstandig onderdeel van het glastuinbouwbedrijf, mits dit beperkt blijft tot agrarische producten die op het eigen bedrijf of in de directe omgeving daarvan zijn geproduceerd of bewerkt in dit gebied, met dien verstande dat het maximale verkoopvloeroppervlak 200 m² mag bedragen;
    • 3. tunnelkassen en teeltondersteunende folies zijn niet toegestaan.

4.6 Afwijken van de gebruiksregels

Van artikel 4.1 sub d onder 6 kan worden afgeweken indien aangetoond wordt dat in de nabijhied voorzien kan owrden van voldoende parkeergelegenheid. 

4.7 Wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag is bevoegd de bestemming 'Agrarisch - Projectvestiging glastuinbouw' te wijzigen in de bestemming 'Water' ten behoeve van het treffen van compenserende maatregelen voor buffering van water (zoals genoemd in de toelichting behorende bij dit bestemmingsplan) als gevolg van energievoorzieningen die in de bestemming water worden gesitueerd zoals beschreven in artikel 11.4 met dien verstande dat:

  • a. elders in het plangebied de bestemming Water wordt gewijzigd in Agrarisch - Projectvestiging glastuinbouw (zoals bepaald in 11.4);
  • b. wijziging leidt niet tot onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen;
  • c. toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid ertoe leidt dat de regels van artikel 11 van toepassing zijn;
  • d. het waterschap geïnformeerd wordt over gebruikswijzigingen van waterbassins.

Artikel 5 Bedrijf

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. tuinbouw gerelateerde bedrijvigheid, waarbij het milieueffect maximaal vergelijkbaar is met de categorieën 1 en 2 uit de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' uit 2009;
  • b. bedrijfswoningen;
  • c. doeleinden van openbaar nut,

een en ander met de bijbehorende voorzieningen, zoals erven.

5.2 Bouwregels

Op of in de als zodanig bestemde gronden mogen enkel gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd ten behoeve van een bedrijf, met dien verstande dat het bouwvlak voor 70% mag worden bebouwd, en met inachtneming van het navolgende:

5.2.1 Gebouwen

Gebouwen zijn toegestaan met inachtneming van de volgende regels:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden gesitueerd;
  • b. de goothoogte mag maximaal 6 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte mag maximaal 10 m bedragen;
  • d. de afstand van gebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt minimaal 5 m.

5.2.2 Bedrijfswoningen

Bedrijfswoningen zijn toegestaan met inachtneming van de volgende regels:

  • a. uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak mag één bedrijfswoning worden gesitueerd;
  • b. de inhoud van een bedrijfswoning mag maximaal 1.000 m³ (inclusief bijbehorende bouwwerken) bedragen; indien de inhoud ten tijde van het ter inzage leggen van het ontwerp van dit plan meer bedraagt, geldt de bestaande inhoud als maximum;
  • c. de goothoogte mag maximaal 7 m bedragen;
  • d. de nokhoogte mag maximaal 9 m bedragen;
  • e. het gezamenlijk oppervlak van de bij een woning behorende bijgebouwen mag maximaal 150 m² bedragen;
  • f. de goothoogte van de bij een woning behorend bijgebouw mag maximaal 3,50 m bedragen;
  • g. de bouwhoogte van de bij een woning behorend bijgebouw mag maximaal 6 m bedragen;
  • h. de afstand van een bedrijfswoning tot de zijdelingse perceelsgrens moet minimaal 5 m bedragen;
  • i. bijbehorende bouwwerken ten dienste van de bedrijfswoning op minimaal 3 meter achter de de bestaande of geplande voorgevel dienen te worden opgericht;
  • j. bouwwerken, voorzien van een dak, worden afgedekt met een kap waarvan de dakhelling minimaal 12° zal en maximaal 45° mag bedragen;
  • k. voldaan moet worden aan de bepalingen ingevolge de Wet geluidhinder.

5.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan met inachtneming van de volgende regels:

  • a. bouwwerken geen gebouwen zijnde mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden gesitueerd;
  • b. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 17 m;
  • c. buiten het op de verbeelding aangegeven bouwvlak gelden de navolgende regels:
    enkel mogen worden gebouwd bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een hoogte van maximaal 3 m, met dien verstande dat voor terrein- en erfafscheidingen een hoogte geldt van maximaal 1 m vóór de voorgevelrooilijn en maximaal 2 m achter de voorgevelrooilijn.

5.3 Afwijken van de bouwregels
  • a. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 5.2 zulks teineinde het toegestane bebouwingspercentage te verhogen tot 80%, mits:
    • 1. dit noodzakelijke is uit het oogpunt van functionering en organisatie van het bedrijf;
    • 2. voorzien kan blijven in parkeergelegenhied van volle omvang op eigen terrein;
  • b. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.2 ten behoeve van het inrichten van aanbouwen of aangebouwde bijgebouwen als afhankelijke woonruimte in het kader van mantelzorg, mits de volgende voorwaarden in acht worden genomen:
    • 1. het inrichten van woonruimte in aanbouw of aangebouwd bijgebouw is aantoonbaar noodzakelijk in het kader van de mantelzorg;
    • 2. de afhankelijke woonruimte dient te voldoen aan de eisen van het bouwbesluit;
    • 3. de woonruimte mag uitsluitend worden ingericht in een aanbouw/ aangebouwd bijgebouw waarbij een duidelijk fysieke relatie tussen hoofdgebouw en bijgebouw dient te bestaan, zoals een gezamenlijke entree;
    • 4. er mag geen extra woning worden gecreëerd. Er moet dus sprake blijven van één woning: door de uitbreiding mogen niet twee volledig gescheiden of gemakkelijk te scheiden wooneenheden ontstaan met elk alle voor een huishouden benodigde voorzieningen;
    • 5. de afwijkingen mogen niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkeling van de omliggende agrarische bedrijven voortvloeiend uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving;
    • 6. de maximale oppervlakte van de mantelzorgwoning bedraagt maximaal 90 m³.

5.4 Specifieke gebruiksregels
  • 1. Per bestemmingsvlak slechts één bedrijf aanwezig mag zijn.
  • 2. Laden en lossen alsmede parkeren dient op eigen terrein te geschieden.
  • 3. Onder verboden gebruik van de gronden in artikel 18.1 wordt in ieder geval begrepen het gebruik voor:
    • a. buitenopslag, behoudens tijdelijke buitenopslag (maximaal 1 maand) voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik;
    • b. de opslag van rij- of voertuigen, die voor de sloop bestemd zijn, of reeds gedeeltelijk gesloopt zijn, of daaruit reeds gesloopte materialen.
  • 4. Onder verboden gebruik van de bouwwerken in artikel 18.1 wordt in ieder geval begrepen het gebruik voor:
    • a. wonen, met uitzondering van de toegestane bedrijfswoningen;
    • b. de uitoefening van enige tak van handels-, detailhandels-, behoudens detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit ten dienste van het ter plaatse te exploiteren bedrijf (maximaal 200 m²), en bedrijfsdoeleinden, met uitzondering van de bedrijfsdoeleinden genoemd in 5.1.

5.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5.4 onder 1 en een bedrijfsverzamelgebouw toe te staan, waarbij een evenredige belangenafweging plaatsvindt waarin wordt betrokken de mate waarin:

  • a. de waarden, die het plan beoogt te beschermen, kunnen worden geschaad;
  • b. de aanwezige archeologische waarden beschermd worden;
  • c. de landschappelijke inpasbaarheid is aangetoond;
  • d. het gebruik leidt tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving;
  • e. de verkeerssituatie wordt beïnvloed, waaronder begrepen de gevolgen voor de infrastructuur;
  • f. het woon- en leefklimaat wordt aangetast;
  • g. de milieubelasting toeneemt;
  • h. de omliggende waarden en functies worden aangetast.

Artikel 6 Bedrijf - Nutsvoorzieningen

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Nutsvoorzieningen' aangewezen gronden zijn bestemd voor nutsvoorzieningen waaronder begrepen een 150 KV-station, met uitzondering van inrichtingen en bedrijven die worden begrepen in het Besluit omgevingsrecht, bijlage I, onderdeel C en met uitzondering van inrichtingen vallende onder artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.


De voor ´Bedrijf - Nutsvoorzieningen´ aangewezen gronden zijn tevens bestemd voor:

  • a. bouwwerken, geen gebouw zijnde;
  • b. parkeer-, stallings- en verkeersvoorzieningen;
  • c. groenvoorzieningen;
  • d. retentie- en infiltratievoorzieningen,

voor zover behorende bij en ondersteunend aan de onder dit lid genoemde functies.

6.2 Bouwregels
6.2.1 Gebouwen

Binnen deze bestemming mogen gebouwen ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. de gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte binnen het bouwvlak mag niet meer bedragen dan 5,5 meter;
  • c. het bouwen van ondergrondse bouwwerken binnen het bouwvlak is toegestaan met inachtneming van het bepaalde in artikel 16.

6.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

  • a. de hoogte van masten voor bliksembeveiliging mag maximaal 21 meter bedragen;
  • b. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 3 meter bedragen;
  • c. de hoogte van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde mag niet meer dan
    15,5 meter bedragen.

6.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ten aanzien van:

  • a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken geen gebouw zijnde ten behoeve van:
    • 1. de verkeersveiligheid;
    • 2. de milieusituatie;
    • 3. de sociale veiligheid;
    • 4. de brandveiligheid;
    • 5. ruimtelijke, ecologische of landschappelijke inpassing;
    • 6. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
  • b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen ten behoeve van:
    • 1. de brandveiligheid;
    • 2. de milieusituatie;
    • 3. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

6.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 6.2.1 en een bouwhoogte toestaan tot 8,5 meter mits geen onevenredige aantasting plaats vindt van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de sociale veiligheid;
  • d. de milieusituatie;
  • e. de brandveiligheid;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 7 Groen

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen;
  • b. de landschappelijke inpassing van de op de aangrenzende bestemming 'Bedrijf - Nutsvoorzieningen' te realiseren bebouwing;
  • c. hekwerken voor de aanliggende bestemming 'Bedrijf - Nutsvoorzieningen';
  • d. bijbehorende verhardingen, watergangen en voorzieningen ten behoeve van waterberging c.q. waterinfiltratie;
  • e. aan de hoofdfunctie ondergeschikte verkeersvoorzieningen;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening' voor een trafovoorziening.

7.2 Bouwregels
7.2.1 Gebouwen

Ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening' is een trafovoorziening toegestaan met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. de hoogte mag niet meer bedragen dan 2,5 m;
  • b. de bebouwde oppervlakte mag niet meer bedragen dan 20 m².

7.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Op deze gronden mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van een erfafscheidingen c.q. hekwerk mag ten hoogste 1 m bedragen voor de voorgevel van het gebouw en/of het verlengde daarvan;
  • b. de bouwhoogte van een erfafscheidingen c.q. hekwerk mag ten hoogste 2 m bedragen achter de voorgevel van het gebouw en/of het verlengde daarvan;
  • c. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 3 meter bedragen.
7.3 Nadere eisen
  • a. Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ten aanzien van:
    • 1. de situering en de afmetingen van bebouwing;
    • 2. de situering van in - en uitritten, gebouwen ten openbare nutte.
  • b. Nadere eisen mogen uitsluitend worden gesteld:
    • 1. indien dit noodzakelijk is ter waarborging van de ruimtelijke kwaliteit, het stedenbouwkundig beeld, dan wel indien dit noodzakelijk is voor een verantwoorde stedenbouwkundige/architectonische inpassing in de bestaande bebouwing;
    • 2. de sociale veiligheid;
    • 3. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
    • 4. wanneer dit noodzakelijk is ten behoeve van de verkeersveiligheid.

7.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 7.2.2 tot een maximale hoogte van 5 meter, mits geen onevenredige aantasting plaats vindt van:

  • 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • 2. de verkeersveiligheid;
  • 3. de sociale veiligheid;
  • 4. de milieusituatie;
  • 5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

7.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Het is verboden op de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning houtopstanden te verwijderen en/of bomen te kappen, indien daardoor de aanwezige landschappelijke inpassing wordt aangetast, tenzij anderzins wordt voorzien in een zorgvuldige landschappelijke inpassing.

Artikel 8 Overig - Logies arbeidsmigranten

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Overig - Logies arbeidsmigranten' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het bedrijfsmatig exploiteren van een verblijf voor arbeidsmigranten, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
    • 1. het moet gaan om huisvesting van arbeidsmigranten die (grotendeels) binnen de gemeente Horst aan de Maas of Klavertje 4 werkzaam zijn;
    • 2. de huisvesting van arbeidsmigranten (bouwen en gebruik) moet in overeenstemming zijn de uitgangspunten zoals vastgelegd in het bestemmingsplan "Huisvesting Arbeidsmigranten", vastgesteld d.d. 25 juni 2013;
    • 3. parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden;
  • b. één bedrijfswoning;
  • c. parkeervoorzieningen;
  • d. doeleinden van openbaar nut,

een en ander met de bijbehorende voorzieningen, zoals erven.

8.2 Bouwregels

Op of in de als zodanig bestemde gronden mogen enkel gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd ten behoeve van de bedrijfsdoeleinden, met inachtneming van het navolgende:

  • a. per bestemmingsvlak mag slechts één bedrijf aanwezig zijn;
  • b. binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak:
    • 1. mogen de bestaande gebouwen niet worden vergroot, noch naar hoogte, noch naar oppervlakte, noch naar inhoud;
    • 2. mag de inhoud van de bedrijfswoning maximaal 1.000 m³ bedragen;
  • c. buiten het op de verbeelding aangegeven bouwvlak mogen enkel bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd, met een hoogte van maximaal 3 m, met dien verstande dat voor terrein- en erfafscheidingen een hoogte geldt van maximaal 1 m vóór de voorgevelrooilijn en maximaal 2 meter achter de voorgevelrooilijn.

8.3 Specifieke gebruiksregels
  • a. Parkeren dient op eigen terrein te geschieden.
  • b. Onder verboden gebruik van de gronden wordt in ieder geval berepen het gebruik voor:
    • 1. recreatief pension of horeca;
    • 2. bewoning, behoudens de bedrijfswoning en het logiesgebouw voor zover het de huisvesting van arbeidsmigranten betreft;
    • 3. voor de uitoefening van enige tak van handels-, detahilhandels- en bedrijfsdoeleinden, met uitzondering van de bedrijfsdoeleinden genoemd in 8.1.

8.4 Afwijken van de gebruiksregels

Van artikel 8.1 sub a onder 3, kan wroden afgeweken indien aangetoond wordt dat in de nabijheid voorzien kan worden van voldoende parkeergelegenheid.

Artikel 9 Recreatie

9.1 Bestemmingsomschrijving

De op de verbeelding voor 'Recreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie – verblijfs- en dagrecreatieve voorziening', verblijfs- en dagrecreatie gericht op de agrarische (toeristen)sector, bestaande uit:
    • 1. verblijfsrecreatie voor maximaal 49 personen;
    • 2. dagrecreatie (in de zin van workshops, seminars en soortgelijke bijeenkomsten) voor maximaal 120 personen, met dien verstande dat maximaal 4 keer per jaar er 200 personen aanwezig mogen zij;
  • b. bedrijfswoningen;
  • c. horeca, indien deze uitsluitend ten dienste staat van de betreffende recreatieve voorziening;
  • d. parkeervoorzieningen, met dien verstande dat de terreinen zodanig dienen te worden ingericht dat per recreatieve voorziening op eigen terrein in de parkeerbehoefte kan worden voorzien, tenzij op andere wijze voldoende in de parkeerbehoefte kan worden voorzien,

een en ander met bijbehorende bouwwerken en voorzieningen.

9.2 Bouwregels

Op of in de als zodanig bestemde gronden mogen enkel gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd ten behoeve van de bestemming 'Recreatie', met dien verstande dat per bestemmingsvlak slechts één bedrijf aanwezig mag zijn.

9.2.1 Gebouwen

Gebouwen zijn toegestaan met inachtneming van de volgende regels:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden gesitueerd;
  • b. de bebouwde oppervlakte van de bedrijfsgebouwen mag maximaal 950 m2 bedragen;
  • c. de goothoogte mag maximaal 6 m bedragen;
  • d. de bouwhoogte mag maximaal 10 m bedragen.

9.2.2 Bedrijfswoningen

Bedrijfswoningen zijn toegestaan met inachtneming van de volgende regels:

  • a. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' mag één bedrijfswoning worden gesitueerd, tenzij middels de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' een ander aantal is aangegeven;
  • b. de inhoud van een bedrijfswoning, inclusief bijbehorende bouwwerken, mag maximaal 1.000 m³ bedragen;
  • c. de goothoogte mag maximaal 6 m bedragen;
  • d. de bouwhoogte mag maximaal 10 m bedragen;
  • e. de afstand van een bedrijfswoning tot de perceelsgrens bedraagt minimaal 5 m;
  • f. de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bij een bedrijfswoning mag maximaal 150 m² bedragen;
  • g. de goothoogte van de bij een bedrijfswoning behorend bijgebouw mag maximaal 3,5 m bedragen;
  • h. de bouwhoogte van de bij een bedrijfswoning behorend bijgebouw mag maximaal 6 m bedragen;
  • i. voldaan moet worden aan de bepalingen ingevolge de Wet geluidhinder.

9.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan met inachtneming van de volgende regels:

  • a. bijbehorende bouwwerken zijn alleen toegestaan achter de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw; daarbij geldt een afstand van maximaal 40 meter gemeten vanaf de dichtstbijzijnde gevel van het hoofdgebouw;
  • b. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 4 m bedragen met uitzondering van:
    • 1. sport- en spelattributen waarvan de hoogte maximaal 8 m mag bedragen;
    • 2. lichtmasten waarvan de hoogte maximaal 12 m mag bedragen;
    • 3. erfafscheidingen waarvan de hoogte maximaal 2 m mag bedragen.

9.3 Specifieke gebruiksregels

Onder het verboden gebruik van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, als bedoeld in artikel 18 wordt in ieder geval begrepen het gebruik:

  • a. laden en lossen alsmede parkeren dient op eigen terrein te geschieden.
  • b. het bedrijfsmatig vervaardigen, opslaan, verwerken of herstellen van goederen en het opslaan en be- of verwerken van producten tenzij dit noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik;
  • c. buitenopslag, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik;
  • d. detailhandel, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik;
  • e. wonen, met uitzondering van de toegestane bedrijfswoningen;
  • f. het houden van feesten en partijen;
  • g. andere doeleinden dan de in artikel 8.1 vastgelegde en als zodanig op de verbeelding aangeduide activiteit.

9.4 Afwijken van de gebruiksregels
9.4.1 Omgevingsvergunning

Burgemeester en Wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 9.3 onder b en buitenopslag toestaan, en voor zover:

  • a. aangetoond is dat de buitenopslag noodzakelijk is voor de continuïteit van de recreatieve voorziening;
  • b. de belangen van de omliggende (niet) agrarische bedrijven en andere functies niet onevenredig aangetast worden;
  • c. er geen toename van de milieubelasting plaatsvindt;
  • d. middels een inrichtingsplan is aangetoond dat zorg gedragen wordt voor een zorgvuldige landschappelijke inpassing.

9.4.2 Afwegingskader

Bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid vindt een evenredige belangenafweging plaats als bedoeld in artikel 19 Afwegingskader afwijkingsbevoegdheid.

Artikel 10 Verkeer

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. verkeersvoorzieningen in de vorm van een hoofdontsluitingsweg, overige ontsluitingswegen, fietsen voetpaden, pleinen, bermen, waterlopen, taluds, e.d.;
  • b. waterstaatkundige doeleinden in de vorm van bescherming, instandhouding en onderhoud van de waterhuishoudkundige voorzieningen alsmede voorzieningen ten behoeve van gietwatervoorzieningen;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - overkluisde watergang, voor een overkluisde watergang;
  • d. waterlopen;
  • e. openbare nutsvoorzieningen;
  • f. groenvoorzieningen;
  • g. bouwwerken geen gebouwen zijnde,

een en ander met bijbehorende voorzieningen.

10.2 Bouwregels
10.2.1 Gebouwen

Gebouwen zijn niet toegestaan, met uitzondering gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de bebouwde oppervlakte mag per gebouw niet meer bedragen dan 10 m²;
  • b. de hoogte mag niet meer bedragen dan 3,5 m.

10.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. Uitsluitend mogen worden opgericht bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming;
  • b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
    • 1. de bouwhoogte van lichtmasten mag maximaal 10 m bedragen;
    • 2. de bouwhoogte van verkeersborden en ander verkeersvoorzieningen mogen maximaal 3 m bedragen;
    • 3. de bouwhoogte van geluidwerende voorzieningen en keermuren mag maximaal 5 m bedragen;
    • 4. de bouwhoogte van kunstobjecten, straatmeubilair en voorzieningen ten behoeve van gietwaterbassins mag maximaal 3 m bedragen.

 

10.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag is bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering en afmetingen van de toegelaten bebouwing, een en ander uitsluitend:

  • a. ter bescherming van de ruimtelijke kwaliteit en/of het stedenbouwkundig beeld;
  • b. ter bescherming van de gebruiksmogelijkheden van in de directe omgeving gesitueerde percelen;
  • c. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  • d. ter bescherming van de waterhuishoudkundige structuur.

10.4 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, wordt in ieder geval verstaan het gebruik voor:

  • het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest;
  • verkooppunt voor motorbrandstoffen.

10.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
10.5.1 Verbod

Het is verboden om op de voor 'Verkeer' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren: het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren.

    

10.5.2 Uitzondering op verbod

Het in lid 10.5.1 vervatte verbod is niet van toepassing voor:

  • a. werkzaamheden, normale onderhoudswerkzaamheden zijnde;
  • b. werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;
  • c. werken of werkzaamheden binnen het kader van een normale bodemexploitatie en bodemgebruik;
  • d. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning, afwijking of anderszins mogen worden uitgevoerd.

 

10.5.3 Toelaatbaarheid

Een vergunning als bedoeld in lid 10.5.1 wordt slechts verleend indien door de genoemde werken en werkzaamheden geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de waterhuishouding en mits geen blijvende afbreuk wordt toegebracht aan de landschappelijke, cultuurhistorische, recreatieve en natuurwaarden.

Artikel 11 Water

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. watergangen en waterpartijen;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'waterberging' voor infiltratiegebied / waterberging, met dien verstande dat ter plaate van de aanduiding 'waterberging' de Keur van het Waterschap Peel en Maasvallei geldt;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - gietwaterbassin' voor een gietwaterbassin;
  • d. natuurontwikkeling.

11.2 Bouwregels
11.2.1 Gebouwen

Op de in 11.1 bestemde gronden is het oprichten van gebouwen niet toegestaan.

11.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Op of onder de in 11.1 bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming, worden gerealiseerd met dien verstande dat:

  • a. de hoogte van terrein- en erfafscheidingen niet meer dan 2 m mag bedragen;
  • b. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer dan 3 m mag bedragen.

11.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
11.3.1 Verbod

Het is verboden om op de voor 'Water' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. het aanbrengen van bovengrondse en of ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en/of apparatuur;
  • b. het aanbrengen, vellen of rooien van beplantingen en/of bomen;
  • c. het ophogen of afgraven;
  • d. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, zulks indien de oppervlakte van de aan te brengen verharding 200 m² of meer bedraagt;
  • e. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • f. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  • g. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 30 cm, waartoe ook wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen.

11.3.2 Uitzondering

Het in lid 11.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing voor:

  • a. werkzaamheden, normale onderhoudswerkzaamheden zijnde;
  • b. werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;
  • c. werken of werkzaamheden binnen het kader van een normale bodemexploitatie en bodemgebruik;
  • d. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning, afwijking of anderszins mogen worden uitgevoerd.

11.3.3 Toelaatbaarheid

De werken of werkzaamheden, als bedoeld onder 11.3.1 zijn slechts toelaatbaar, indien hierdoor de betreffende werken/ werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken/werkzaamheden niet mogen leiden tot een verstoring van het archeologisch materiaal; hiertoe wordt de Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek gehoord of een andere door Burgemeester en Wethouders aan te wijzen onafhankelijke erkende ter zake deskundige. In afwijking van het bepaalde in de vorige zin mag, in geval de bedoelde werken/werkzaamheden dan wel de directe gevolgen van deze werken/werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, de omgevingsvergunning niettemin worden verleend, indien aan de vergunning de volgende voorschriften worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen, of
  • c. de verplichting de uitvoering van de werken/werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door Burgemeester en Wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

11.3.4 Nadere bepaling

Een omgevingsvergunning als bedoeld in 11.3.1 wordt slechts verleend, nadat terzake advies is ingewonnen van de beheersinstantie van de in 11.1 ter plaatse van de aanduiding 'waterberging' bedoelde waterberging; de beslissing met betrekking tot de omgevingsvergunning wordt aan de beheersinstantie meegedeeld.

11.4 Wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag is bevoegd de bestemming 'Water' te wijzigen in de bestemming Agrarisch - Projectvestiging glastuinbouw voor het toestaan van energievoorzieningen ten behoeve van glastuinbouw met dien verstande dat:

  • a. de bouwhoogte maximaal 12 m bedraagt;
  • b. de goothoogte maximaal 8 m bedraagt;
  • c. de oppervlakte maximaal 150 m2 bedraagt;
  • d. elders in het plangebied de bestemming 'Agrarisch - Projectvestiging glastuinbouw' wordt gewijzigd in de bestemming 'Water' (zoals bepaald in  4.7) zodat voldaan wordt aan de compenserende maatregelen voor buffering van water zoals genoemd in de toelichting behorende bij dit bestemmingsplan;
  • e. wijziging leidt niet tot onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen en gebouwen;
  • f. het waterschap geïnformeerd wordt over gebruikswijzigingen van waterbassins.

Artikel 12 Wonen

12.1 Bestemmingsomschrijving

De op de verbeelding voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen in de vorm van, instandhouding, herbouw en eventueel uitbreiding van de aanwezige burgerwoningen;
  • b. recreatiewoningen;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - dagopvang gehandicapten' voor dagopvang van gehandicapten;
  • d. huisvesting van arbeidsmigranten in woningen, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
    • 1. de locatie dient zich aansluitend op een daartoe geschikte en daar op afgestemde, c.q. daar op berekende, ontsluiting te bevinden;
    • 2. de bestaande bebouwing mag alleen worden uitgebreid, indien deze uitbreiding een integrale kwaliteitsverbetering van de locatie tot gevolg heeft en een meerwaarde heeft voor het verblijf van de bewoners;
    • 3. het moet gaan om huisvesting van arbeidsmigranten die (grotendeels) binnen de gemeente Horst aan de Maas of Klavertje 4 werkzaam zijn;
    • 4. het maximale aantal te huisvesten arbeidsmigranten dient afgestemd te worden op de omvang en ligging van de bebouwing, de bereikbaarheid van de locatie en de parkeervoorzieningen;
    • 5. er mogen geen bedrijfsmatige activiteiten gecombineerd worden met huisvesting op de locatie waar de woonbestemming zich bevindt;
    • 6. hergebruik van een woonbestemming dient vergezeld te gaan van ruimtelijke kwaliteitsverbeteringen (zoals opgenomen in de ‘Structuurvisie Horst aan de Maas’ vastgesteld d.d. 9 april 2013) zoals een landschappelijke verbetering en/of afname van het bouwvolume;
    • 7. parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden;
    • 8. mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
      • de sociale veiligheid;
      • de milieusituatie;
      • een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
      • de verkeersveiligheid;
      • de gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen percelen, dan wel de bedrijfsvoering van nabijgelegen bedrijven;
  • e. aan huis gebonden beroep, mits dit aan huis gebonden beroep gezien de aard, omvang en intensiteit passend is binnen de woonfunctie. Tevens dient de gebruiker van de woning ook de beroepsmatige activiteit te ontplooien. Het gebruik mag niet leiden tot verkeersoverlast. De totale vloeroppervlakte voor de aan huis verbonden beroepsactiviteit mag niet meer bedragen dan 100 m² en nooit meer dan 1/3 van het totale vloeroppervlak van de bebouwing.

12.2 Bouwregels

Op of in de als zodanig bestemde gronden mogen enkel gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd ten dienste van de onder 12.1 genoemde doeleinden, met dien verstande dat:

  • a. nieuwbouw van woningen, met uitzondering van vervanging van een bestaande woning, niet is toegestaan;
  • b. vervanging van een bestaande woning uitsluitend is toegestaan mits voldaan wordt aan de regels zoals opgenomen in artikel 12.2.1;
  • c. herbouw van de woning op een andere locatie slechts is toegestaan indien:
    • 1. een in planologisch, stedenbouwkundig, milieuhygiënisch of verkeersveiligheids opzicht betere situering ontstaat,en
    • 2. de afstand tussen het bestemmingsvlak 'Agrarisch - Projectvestiging glastuinbouw' en de woning minimaal 25 meter bedraagt;
  • d. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'recreatiewoning' mogen recreatiewoningen worden gesitueerd, met dien verstande dat:
    • 1. het maximaal aantal recreatiewoningen middels de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' op de verbeelding is aangegeven;
    • 2. recreatiewoningen uitsluitend binnen de bestaande bebouwing zijn toegestaan.

12.2.1 Woningen

Woningen zijn toegestaan met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de inhoud van een woning mag maximaal 1.000 m³ bedragen; indien de inhoud ten tijde van het ter inzage leggen van het ontwerp van dit plan meer bedraagt, geldt de bestaande inhoud als maximum;
  • b. de goothoogte mag maximaal 7 m bedragen; indien de inhoud ten tijde van het ter inzage leggen van het ontwerp van dit plan meer bedraagt, geldt de bestaande inhoud als maximum;
  • c. de nokhoogte mag maximaal 9 m bedragen; indien de inhoud ten tijde van het ter inzage leggen van het ontwerp van dit plan meer bedraagt, geldt de bestaande inhoud als maximum;
  • d. de afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse en achterste perceelsgrens bedraagt minimaal 2,5 m, met dien verstande dat de afstand tussen het bestemmingsvlak 'Agrarisch - Projectvestiging glastuinbouw' en de woning ten minste 25 meter dient te bedragen;
  • e. het gezamenlijk oppervlak van de bij een woning behorende bijgebouwen mag maximaal 150 m² bedragen, met dien verstande dat:
    • 1. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - bijbehorende bouwwerken toegestaan' aanvullend op het bepaalde onder e maximaal 140 m² aan bijbehorende bouwwerken is toegestaan;
    • 2. voor een recreatiewoning, een gezamenlijk oppervlak van maximaal 60 m² geldt;
  • f. de goothoogte van de bij een woning behorend bijgebouw mag maximaal 3,50 m bedragen;
  • g. de bouwhoogte van de bij een woning behorend bijgebouw mag maximaal 6 m bedragen;
  • h. bijbehorende bouwwerken ten dienste van de woning op minimaal 3 meter achter de voorgevelrooilijn dienen te worden opgericht;
  • i. bouwwerken, voorzien van een dak, worden afgedekt met een kap waarvan de dakhelling minimaal 12° zal en maximaal 45° mag bedragen;
  • j. voldaan moet worden aan de bepalingen ingevolge de Wet geluidhinder;
  • k. voor de huisvesting van arbeidsmigranten dient de woning te voldoen aan de regels genoemd in dit artikel en bepalingen ten aanzien van woningen ingevolge het Bouwbesluit, de Bouwverordening en de Algemene Plaatselijke Verordening.

12.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan met inachtneming van de volgende regels:

  • a. bebouwingshoogte erf afscheidingen gelegen voor de bestaande of geplande voorgevel maximaal 1 m;
  • b. bebouwingshoogte erfafscheidingen gelegen achter de bestaande of geplande voorgevel maximaal 2 m;
  • c. antennes, uitsluitend toegestaan achter (het verlengde van) de achtergevel van de woning maximaal 12 m;
  • d. bebouwingshoogte overige andere bouwwerken.

12.3 Afwijken van de bouwregels
12.3.1 Omgevingsvergunning

Burgemeester en wethouders kunnen, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'recreatiewoning', bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 12.2.1 onder a en e t/m h ten behoeve van het inrichten van aanbouwen of aangebouwde bijgebouwen als afhankelijke woonruimte in het kader van mantelzorg, mits de volgende voorwaarden in acht worden genomen:
    • 1. het inrichten van woonruimte in aanbouw of aangebouwd bijgebouw is aantoonbaar noodzakelijk in het kader van de mantelzorg;
    • 2. de afhankelijke woonruimte dient te voldoen aan de eisen van het bouwbesluit;
    • 3. de woonruimte mag uitsluitend worden ingericht in een aanbouw/ aangebouwd bijgebouw waarbij een duidelijk fysieke relatie tussen hoofdgebouw en bijgebouw dient te bestaan, zoals een gezamenlijke entree;
    • 4. er mag geen extra woning worden gecreëerd. Er moet dus sprake blijven van één woning: door de uitbreiding mogen niet twee volledig gescheiden of gemakkelijk te scheiden wooneenheden ontstaan met elk alle voor een huishouden benodigde voorzieningen;
    • 5. de afwijkingen mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkeling van de omliggende agrarische bedrijven voortvloeiend uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving;
    • 6. de maximale oppervlakte van de mantelzorgwoning bedraagt maximaal 90 m³.

12.3.2 Afwegingskader

Bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid vindt een evenredige belangenafweging plaats als bedoeld in artikel 19.2 Afwegingskader afwijkingsbevoegdheid.

12.4 Specifieke gebruiksregels

Onder het verboden gebruik van gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, als bedoeld in 18.1 wordt in ieder geval begrepen het gebruik:

  • a. voor bewoning, voor zover het een vrijstaand bijgebouw betreft;
  • b. voor de uitoefening van enige tak van handels-, detailhandels- en bedrijfsdoeleinden, met uitzondering van de uitoefening van een aan huis gebonden beroep zoals bedoel onder 12.1 onder e;
  • c. voor permanente bewoning van een recreatiewoning;
  • d. het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • e. horeca;
  • f. verblijfsrecreatie;
  • g. als seksinrichting;
  • h. het bedrijfsmatig vervaardigen, opslaan, verwerken of herstellen van goederen en het opslaan en be- of verwerken van producten.

12.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. 12.4 onder b teneinde een aan huis verbonden bedrijf toe te staan dat gezien de aard, omvang en intensiteit passend is binnen de woonfunctie. Van een dergelijk aan huis verbonden bedrijf is sprake indien de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft. Dat is het geval indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
    • 1. maximaal mag 1/3 van het totale vloeroppervlak van de aanwezige bebouwing worden gebruikt ten behoeve van het aan huis verbonden bedrijf, met dien verstande dat het aan te wenden vloeroppervlak nimmer meer dan 100 m2 mag bedragen;
    • 2. de woning blijft voldoen aan de bepalingen ingevolge of krachtens de Woningwet;
    • 3. het gebruik ondersteunt de woonfunctie, dat wil zeggen dat de gebruiker van de woning ook de bedrijfsmatige activiteit ontplooit;
    • 4. het gebruik mag geen ernstige hinder voor het woonmilieu opleveren en mag ook geen afbreuk doen aan de gebruiksmogelijkheden van de belendende percelen. Dit betekent bijvoorbeeld dat het geen activiteit mag zijn waarvoor een milieuvergunning of een melding op grond van de milieuwetgeving verplicht is. Ook mag de activiteit geen industriële handelingen inhouden, evenmin is een seksinrichting toegestaan;
    • 5. het onbebouwde deel van het bouwperceel mag niet worden gebruikt voor deze bedrijfsmatige activiteiten; buitenopslag is niet toegestaan;
    • 6. detailhandel mag niet plaatsvinden tenzij het gaat om ondergeschikte detailhandel als nevenactiviteit dat direct verband houdt met het aan huis verbonden bedrijf;
    • 7. in de benodigde parkeercapaciteit dient geheel op eigen terrein te worden voldaan;
    • 8. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeerbalans;
  • b. van artikel 12.1 onder b, kan worden afgeweken indien aangetoond wordt dat in de nabijheid voorzien kan worden van voldoende parkeergelegenheid.

Artikel 13 Leiding

13.1 Bestemmingsomschrijving

De als “Leiding” aangegeven gronden zijn, behalve voor de aldaar voorkomende andere bestemming(en), primair bestemd voor (de aanleg, instandhouding en/of bescherming van) leidingen, meer in het bijzonder:

  • a. voor hoogspanningsverbinding, ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van leiding - hoogspanningsverbinding en bebouwingsvrije zone”;
  • b. voor rioolwatertransportleiding, ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van leiding - riool".

13.2 Bouwregels
13.2.1 Gebouwen

Gebouwen zijn niet toegestaan.

13.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Op de gronden mogen uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming worden opgericht zoals meet- en regelkasten, afsluiterputten en hoogspanningsmasten.

13.3 Afwijken van de bouwregels
13.3.1 Omgevingsvergunning

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 13.2 ten behoeve van het oprichten van bouwwerken voor de op deze gronden liggende hoofdbestemmingen, mits hierbij uit hoofde van de bescherming van de leidingen geen bezwaar bestaat.

13.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
13.4.1 Verbod
  • a. Het is verboden op de gronden aangeduid met “specifieke vorm van leiding - riool", alsmede met de daarbij behorende zones, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werkzaamheden uit te (doen) voeren:
    • 1. het wijzigen van het bodemniveau;
    • 2. het aanbrengen van gesloten verhardingen;
    • 3. het aanbrengen of rooien van diepwortelende beplanting;
    • 4. het uitvoeren van graafwerkzaamheden, anders dan normaal spit- en ploegwerk;
    • 5. het heien of anderszins in de grond brengen van voorwerpen.
  • b. Het is verboden op de gronden aangeduid met “specifieke vorm van leiding - hoogspanningsverbinding en bebouwingsvrije zone” zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werkzaamheden uit te (doen) voeren:
    • 1. het aanbrengen van bovengrondse en of ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en/of apparatuur;
    • 2. het aanbrengen, vellen of rooien van beplantingen en/of bomen;
    • 3. het ophogen of afgraven;
    • 4. het opslaan van materiaal;
    • 5. het plaatsen van steigers en/of masten anders dan ten behoeve van de desbetreffende bovengrondse lijn.

13.4.2 Uitzondering

Het in artikel 13.4.1 genoemde verbod geldt niet voor:

  • a. werkzaamheden, normale ondehroudswerkzaamheden zijnde;
  • b. werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;
  • c. werken of werkzaamheden binnen het kader van een normale bodemexploitatie en bodemgebruik;
  • d. het rooien of vellen van hoopgaande beplanting of bomen met het doel de voor de bedrijfsvoering vereiste veilige afstand tot de geleiders van de bovengrondse leiding te waarborgen;
  • e. werken of erkzaamheden binnen het kader van de normale bodemexploittie en bodemgebruik;
  • f. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn danwel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning, afwijking of anderszins mogen worden uitgevoerd.

13.4.3 Toelaatbaarheid

Een vergunning als bedoeld in artikel 13.4.1 en 13.4.2 wordt slechts verleend indien door de genoemde werken en werkzaamheden, dan wel door de daardoor direct hetzij indirect te verwachten gevolgen geen veiligheidsrisico's (kunnen) ontstaan en de betreffende leiding niet wordt of kan worden aangetast; dienaangaande wordt door Burgemeester en Wethouders de beheerder van de betreffende leiding gehoord.

Artikel 14 Waterstaat - Beschermingszone watergang

14.1 Bestemmingsomschrijving
  • 1. De voor 'Waterstaat - Beschermingszone watergang' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
    • a. de herinrichting alsmede het behoud en de ontwikkeling van natuurlijke en landschappelijke waarden en ecologische relaties;
    • b. de bescherming en het onderhoud van de in deze zone gelegen dan wel daaraan grenzende watergang.
  • 2. Op of in de 'Waterstaat - Beschermingszone watergang' aangewezen gronden geldt de Keur van het Waterschap Peel en Maasvallei.

14.2 Bouwregels

Op of in de voor 14.1 bestemde gronden mag niet worden gebouwd.

14.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 14.2 ten behoeve van het bouwen overeenkomstig de medebestemming, mits door de bouw en situering van de betreffende bebouwing geen schade wordt of kan worden toegebracht aan de bedrijfsveiligheid van de watergang.

14.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
14.4.1 Verbod

Het is verboden om op of in de voor 'Waterstaat - Beschermingszone watergang' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. het aanbrengen van gesloten verhardingen;
  • b. het aanbrengen, vellen en/of rooien van beplantingen en/of bomen;
  • c. het wijzigen van waterlopen en het uitvoeren van afgravings- en ontgrondingswerkzaamheden anders dan normaal spitwerk, dieper dan 0,30 m;
  • d. het ophogen van gronden.

14.4.2 Uitzondering

Het in 14.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing voor:

  • a. werkzaamheden, normale onderhoudswerkzaamheden zijnde;
  • b. het rooien of vellen van bestaand houtgewas in het kader van normale verzorging en onderhoud;
  • c. werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;
  • d. werken of werkzaamheden binnen het kader van de normale bodemexploitatie en bodemgebruik.

14.4.3 Toelaatbaarheid

De werken of werkzaamheden, als bedoeld in lid 14.4.1 zijn slechts toelaatbaar, indien hierdoor geen schade wordt of kan worden toegebracht aan de bedrijfsveiligheid van de watergang.

14.4.4 Nadere bepaling

Een omgevingsvergunning als bedoeld in 14.3 en 14.4.1 wordt slechts verleend, nadat terzake advies is ingewonnen van de beheersinstantie van de in 14.1 bedoelde watergang; de beslissing met betrekking tot de omgevingsvergunning wordt aan de beheersinstantie meegedeeld.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 15 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 16 Algemene bouwregels

16.1 Ondergrondse werken en werkzaamheden

Voor het uitvoeren van ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, geen beperkingen.

16.2 Ondergrondse bouwwerken

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak, met uitzondering van het bepaalde in sub b;
  • b. het oppervlak aan ondergrondse bouwwerken mag niet meer bedragen dan het toegestane oppervlak aan bouwwerken boven peil vermeerderd met 15 m²;
  • c. de bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 3 meter onder peil, met dien verstande dat een voorziening ten behoeve van de waterhuishouding tot maximaal 6 meter onder peil gebouwd mag worden.

16.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag is bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in 16.2 sub c voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken met een ondergrondse bouwdiepte van maximaal 10 meter onder peil onder de voorwaarden dat:

  • a. de waterhuishouding niet wordt verstoord;
  • b. geen afbreuk wordt gedaan aan archeologische waarden.

16.4 Beeldkwaliteitplan

Bij de nadere inrichting van het plan dient rekening te worden gehouden met de eisen zoals die zijn neergelegd in het beeldkwaliteitplan projectvestiging glastuinbouw Californië, d.d. augustus 2007, nr. 110501.200942.010, welke deel uitmaakt van dit bestemmingsplan.

Artikel 17 Algemene aanduidingsregels

17.1 milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied Venloschol
17.1.1 Aanduidingsomschrijving

Ter plaatse van de aanduiding 'Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied Venloschol' zijn de gronden mede bestemd voor de bescherming van de kwaliteit van het grondwater ten behoeve van de winning van (drink)water.

17.1.2 Ondergrondse werken en werkzaamheden

Ter plaatse van de aanduiding 'Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied Venloschol' is het zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegde gezag, verboden werken of werkzaamheden uit te voeren, dieper dan 5 meter + N.A.P. De voorwaarden zoals vastgelegd in de Omgevingsverordening Limburg zijn hierbij van toepassing.

17.2 zone voorwaardelijke verplichting

Ter plaatse van de aanduiding 'zone voorwaardelijke verplichting' geldt - in afwijking van de daar geldende bestemming(en) - dat het gebruik volgens de bestemming(en) alleen is toegestaan op voorwaarde dat:

  • a. bij de planning van de werkzaamheden rekening dient te worden gehouden met de seizoensactiviteiten van aanwezige beschermde dieren, om verstoring in de meest kwetsbare perioden (voortplanting, winterrust) te voorkomen;
  • b. de in het als infiltratiegebied en regenwaterbuffer in te richten gedeelte aangetroffen exemplaren van de kamsalamander, door een ter zake kundige worden weggevangen en in een geschikte biotoop waar geen werkzaamheden (meer) worden uitgevoerd worden uitgezet;
  • c. om schade en verstoring aan rust- en overwinterplaatsen tot een minimum te beperken, het werkterrein wordt beperkt tot de ruimte die daadwerkelijk nodig is voor het uitvoeren van de werkzaamheden. Aan- en toevoer van materiaal dienen over aangewezen werkstroken plaats te vinden of over bestaande infrastructuur;
  • d. indien werkstroken en of bestaande infrastructuur nabij voortplantingswateren liggen, deze strook over een lengte van 200 meter wordt afgezet met een amfibieënraster voor de duur van de inrichting;
  • e. om te voorkomen dat voortplantingsplaatsen en overwintergebieden ernstig worden verstoord, de huidige en nog in te richten leefgebieden van de kamsa!amander worden gevrijwaard van uitstraling van licht;
  • f. de compenserende maatregelen ten behoeve van de patrijs, worden uitgevoerd conform de toelichting bij de ontheffingsaanvraag, "M Compenserende maatregelen voor niet te herstellen schade";
  • g. de werkzaamheden en bovengenoemde maatregelen worden uitgevoerd onder begeleiding van een ter zake kundige.

Artikel 18 Algemene gebruiksregels

18.1 Strijdig gebruik

Het is verboden gebouwen, bouwwerken en werken en/of bijbehorende tuinen en open erven of andere terreinen te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de uit het plan voortvloeiende bestemmingen.

18.2 Uitzondering

Het bepaalde onder 18.1 is niet van toepassing op een gebruik dat bestond ten tijde van het rechtskracht verkrijgen van het plan en dat afwijkt van de in het plan aangegeven bestemming en/of voorschriften, zolang in de aard van dat gebruik geen wijziging wordt gebracht, dan wel de met het bestemmingsplan bestaande strijdigheid wordt verminderd.

18.3 Uitzondering

Het bepaalde onder 18.2 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dit plan.

18.4 Afwijken gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 18.1, als strikte toepassing van de regels leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

Artikel 19 Algemene afwijkingsregels

19.1 Afwijkingsbevoegdheid

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  • a. het overschrijden van de in dit plan aangegeven maten en percentages met maximaal 10%, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en de belangen van derden niet onevenredige worden geschaad;
  • b. het bouwen van niet voor bewoning bestemde gebouwtjes van openbaar nut, mits de inhoud niet meer dan 25 m² bedraagt en de goothoogte niet meer dan 3,5 m.

19.2 Afwegingskader afwijkingsbevoegdheid
19.2.1 Afwegingskader

Bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheden in dit plan vindt een evenredige belangenafweging plaats waarbij betrokken worden de mate waarin:

  • a. de waarden, die het plan beoogt te beschermen, kunnen worden geschaad;
  • b. de aanwezige archeologische waarden beschermd worden;
  • c. de landschappelijke inpasbaarheid is aangetoond;
  • d. het gebruik leidt tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving;
  • e. de verkeerssituatie wordt beïnvloed, waaronder begrepen de gevolgen voor de infrastructuur;
  • f. het woon- en leefklimaat wordt aangetast;
  • g. de milieubelasting toeneemt;
  • h. de omliggende waarden en functies worden aangetast.

19.2.2 Weigering omgevingsvergunning

Indien de belangen als genoemd in artikel 19.2.1 sub a t/m h onevenredig worden geschaad dan wel aangetast, dan vindt de afwijkingsbevoegdheid geen toepassing.

19.2.3 Afwegingskader

Bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheden in dit plan vindt een evenredige belangenweging plaats waarbij de Structuurvisie Klavertje 4 betrokken wordt.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 20 Overgangsrecht

20.1 Bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk teniet is gegaan.

20.2 Afwijken

Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de oppervlakte van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.

20.3 Gebruik

Gebruik dat bestond ten tijde van het rechtskracht verkrijgen van het plan en dat afwijkt van de in het plan aangegeven bestemming en/of regels mag worden voortgezet, zolang in de aard van dat gebruik geen wijziging wordt gebracht, dan wel de met het bestemmingsplan bestaande strijdigheid niet wordt vergroot of wordt verminderd.

20.4 Uitzondering

Het bepaalde onder 20.3 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

Artikel 21 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Californië 1 .