direct naar inhoud van Artikel 3 Agrarisch
Plan: Peelheideweg 12 America
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1507.BPAMPEELHEIDEWEG12-OH01

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. duurzaam agrarisch (bedrijfsmatig) grondgebruik;
  • b. een agrarisch bedrijf ten behoeve van het verwerken van agrarische producten;
  • c. landschappelijke en cultuurhistorische waarden;
  • d. poelen en watergangen;
  • e. paden, landwegen en ontsluiting van afzonderlijke percelen;
  • f. voorzieningen van openbaar nut;
  • g. voorzieningen voor verkeer en parkeren;

Een en ander met de bijbehorende bouwwerken en voorzieningen, zoals picknicktafels, bankjes en bewegwijzering.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen
  • a. Agrarische bedrijven zijn uitsluitend toegestaan binnen een bouwvlak;
  • b. Binnen elk bouwvlak is maximaal één agrarisch bedrijf toegestaan;
  • c. Een bedrijfswoning is niet toegestaan;
  • d. Teeltondersteunende voorzieningen in de vorm van containervelden en tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen in de vorm van boogkassen en regenkappen zijn uitsluitend toegestaan binnen een bouwvlak.
  • e. Ten dienste van het agrarisch bedrijf is een niet agrarische ondergeschikte nevenactiviteit toegestaan tot een vloeroppervlak van maximaal 25% van de bestaande bebouwing maar nooit meer dan 200 m²;
  • f. Detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit is uitsluitend toegestaan als het gaat om detailhandel in agrarische producten die op het eigen bedrijf of in de directe omgeving daarvan zijn geproduceerd en/of agrarische producten de op het eigen bedrijf en/of in de directe omgeving daarvan op een ander agrarisch bedrijf zijn bewerkt;
  • g. De maatvoeringen voor gebouwen binnen het bouwvlak zijn als volgt:

Bedrijfsgebouwen   Min.   Max.  
Goothoogte   n.v.t.   10 m  
Bebouwingshoogte   n.v.t.   14 m  
Bebouwingspercentage   n.v.t.   70%  
Afstand kassen tot woningen van derden   25 m   n.v.t.  

3.2.2 Openbaar nut buiten het bouwvlak

De bebouwingshoogte van gebouwen ten dienste van het openbaar nut mag niet meer mag bedragen dan 3,5 m en de goothoogte niet meer dan 2,7 m; de bebouwde oppervlakte van gebouwen mag niet groter zijn dan 15 m² per gebouw.

3.2.3 Andere bouwwerken
  • a. Op de tot 'Agrarisch' bestemde gronden zijn uitsluitend toegestaan andere bouwwerken die ten dienste staan van deze bestemming;
  • b. De maatvoering voor andere bouwwerken binnen het bouwvlak is als volgt:

Andere bouwwerken   Max.  
Hoogte erfafscheidingen   Voor voorgevelrooilijn: 1 m
Erfafscheidingen: max. 2 m  
Schoorstenen   14 m  
Hoogte overige andere bouwwerken   6 m  

  • c. Teeltondersteunende kassen mogen op het bouwvlak worden gebouwd met een bebouwingshoogte van maximaal 3 m. De oppervlakte teeltondersteunende kassen bedraagt maximaal 5.000 m²;
  • d. De maatvoering voor andere bouwwerken buiten het bouwvlak is als volgt:
    • 1. De bebouwingshoogte voor andere bouwwerken ten dienste van het openbaar nut mag niet meer bedragen dan 3,5 m en de goothoogte niet meer dan 2,7 m; de bebouwde oppervlakte van bouwwerken mag niet groter zijn dan 15 m² per bouwwerk;
    • 2. Ten dienste van het agrarisch grondgebruik zijn uitsluitend tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen tot een hoogte van 2,5 m en erfafscheidingen toegestaan tot een hoogte van 1,5 m. Bouwwerken ten behoeve van de openbare verkeersdoeleinden mogen maximaal 6 m hoog zijn;
    • 3. Het bouwen van schuilgelegenheden voor vee kan uitsluitend worden toegestaan nadat een omgevingsvergunning op grond van artikel 3.3 lid h is verleend.

3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Omgevingsvergunning

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  • a. lid 3.2.3 onder c ten behoeve van het vergroten van de oppervlakte teeltondersteunende kassen binnen het bouwvlak, met inachtneming van tenminste de volgende voorwaarden:
    • 1. de activiteiten zijn noodzakelijk voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering en/of de ontwikkeling van het agrarisch bedrijf;
    • 2. van de afwijkingsbevoegdheid mag pas gebruik worden gemaakt na advies van de kwaliteitscommissie;
  • b. lid 3.2.3 onder b ten behoeve van het ophogen van de maximale hoogte voor erfafscheidingen buiten het bouwvlak tot maximaal 2 m, met inachtneming van tenminste de volgende voorwaarden:
    • 1. de grotere hoogte is noodzakelijk in verband met de agrarische bedrijfsvoering;
    • 2. de erfafscheidingen mogen niet gesloten zijn;
  • c. lid 3.2.3 onder b ten behoeve van het plaatsen van andere bouwwerken, zijnde hagelnetten, buiten het bouwvlak, met inachtneming van tenminste de volgende voorwaarden:
    • 1. de hagelnetten dienen landschappelijk te worden ingepast. Dit betekent in ieder geval dat de netten niet mogen doorlopen tot aan de grond en voorts dat er randvoorwaarden kunnen worden gesteld aan de zichtbaarheid van de hagelnetten;
    • 2. bij het toetsen van de toelaatbaarheid zijn – mede met het oog op de zichtbaarheid - de volgende aspecten van belang:
      • zicht op continuïteit van het agrarisch bedrijf;
      • beschrijving van de locaties waar de hagelnetten geplaatst worden;
      • invloed van het reliëf op de zichtbaarheid;
      • het gebruikte (constructie)materiaal voor de netten;
      • de aangevraagde oppervlakte hagelnetten;
      • de ligging ten opzichte van wegen, paden, dorpen en bebouwing;
      • de bedrijfseconomische noodzaak is aangetoond.
      • de hoogte van hagelnetten mag niet meer bedragen dan 4 m;
  • d. lid 3.2.3 onder d ten behoeve van het bouwen van schuilgelegenheden voor vee, met inachtneming van tenminste de volgende voorwaarden:
    • 1. de schuilgelegenheden voor vee mogen – per schuilgelegenheid- een bebouwde oppervlakte van
    • 2. maximaal 18 m² beslaan per perceel;
    • 3. de goothoogte mag maximaal 3 m bedragen;
    • 4. er is een kapconstructie mogelijk evenals een platte afdekking;
    • 5. de schuilgelegenheid dient te worden omsloten met tenminste drie wanden;
    • 6. er getoetst is of de nieuwe bebouwing voldoet aan de welstandseisen.

3.3.2 Afwegingskader

Bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid vindt een evenredige belangenafweging plaats als bedoeld in artikel 11.2.1.

3.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de gronden en opstallen voor:

  • a. agrarische doeleinden, indien en zo lang de landschappelijke inpassing van het bouwvlak overeenkomstig het landschapsplan, zoals opgenomen in bijlage 1 bij deze regels, niet is gerealiseerd binnen een jaar na gereedkoming van de bedrijfsgebouwen en/of in stand wordt gehouden;
  • b. een niet-grondgebonden agrarisch bedrijf;
  • c. een volkstuin;
  • d. het beoefenen van lawaaisporten;
  • e. de bewerking van grondstoffen ten behoeve het produceren van meststoffen;
  • f. een seksinrichting;
  • g. horeca;
  • h. het plaatsen van kampeermiddelen;
  • i. buitenopslag, voor zover het betreft opslag buiten het bouwvlak;
  • j. het stallen van al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen van derden.

3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.5.1 Omgevingsvergunning

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3.4 onder h ten behoeve van kleinschalig kamperen op gronden op of direct grenzend aan een bouwvlak en wel gekoppeld aan het agrarisch bedrijf op het betreffende bouwvlak, met inachtneming van tenminste de volgende voorwaarden:

  • a. slechts kampeermiddelen zijn toegestaan met een niet-permanent karakter (tenten, toercaravans en dergelijke);
  • b. maximaal 25 kampeermiddelen zijn toegestaan, waarbij als voorwaarde geldt dat er geen beperkingen aan de omliggende agrarische bedrijven worden toegebracht in het kader van milieuwetgeving;
  • c. de kampeermiddelen bij agrarische bedrijven mogen worden geplaatst binnen een zone van maximaal 50 m gerekend vanaf de grens van de bouwvlak;
  • d. bij het plaatsen van de kampeermiddelen een minimale afstand van 25 m tot een - als zodanig bestemde - verharde weg in acht dient te worden genomen;
  • e. er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing dan wel van landschappelijke compensatie; daarbij dient rekening te worden gehouden met het karakter van het omringende landschapstype.

3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.6.1 Verbod

Het is verboden op de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de in de volgende tabel vermelde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te (doen) voeren.

Omgevingsvergunningplichtige werken / werkzaamheden   criteria voor verlening van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden  
het ophogen van gronden > 100 cm   - er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de aanwezige landschaps- en natuurwaarden;
- indien de gronden gelegen zijn binnen het stroomvoerend of bergend rivierbed, dient de waterbeheerder om toestemming gevraagd te worden;
- indien de gronden binnen het de 'overlegzone Rijkswaterstaat' gelegen zijn, dient er toestemming te zijn van de wegbeheerder.  
het aanbrengen van (infrastructurele) ondergrondse leidingen.   - het aanbrengen van de leidingen mag niet leiden tot onevenredige aantasting van de agrarische belangen;
- er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van natuur- en landschapswaarden.  
het graven, dempen of herprofileren van sloten en kleine oppervlaktewateren en of het egaliseren, vergraven, verlagen of ophogen van de bodem.   - Aangetoond wordt dat werkzaamheid noodzakelijk is in het kader van de agrarische bedrijfsexploitatie dan wel in het kader van natuur en / of landschapsbeheer;
- de cultuurhistorische verkaveling mag niet onevenredig worden aangetast;
- de waterbergingsfunctie van het beekdal wordt niet onevenredig aangetast;
- er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de aanwezige landschaps- en natuurwaarden;
- de doelstellingen van het Nieuw Limburgs Peil niet aangetast worden;
- er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de waterhuishouding.  

3.6.2 Uitzondering op verbod

Het in artikel 3.6.1 genoemde verbod geldt niet voor de werken en/of werkzaamheden:

  • a. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden, is verleend;
  • b. die ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering waren;
  • c. die betreffen het normale beheer en/of onderhoud.

3.6.3 Weigeren omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Een vergunning als bedoeld in artikel 3.6.1 mag alleen en moet worden geweigerd indien niet wordt voldaan aan de in de tabel genoemde criteria.

3.7 Nadere eisen
3.7.1 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van:

  • a. de situering, de oppervlakte, de (goot)hoogte van bebouwing;
  • b. de aard, de hoogte en de situering van erfafscheidingen;
  • c. de aard, situering en oppervlakte van verhardingen;

een en ander op basis van een landschappelijk inpassingsplan (en/of stedenbouwkundig ontwerp) en met inachtneming van de regels zoals deze gesteld zijn in het Limburgs KwaliteitsMenu.

3.7.2 Voorwaarden

De in artikel 3.7.1 genoemde nadere eisen mogen uitsluitend worden gesteld:

  • a. indien dit noodzakelijk is voor een verantwoorde stedenbouwkundige en landschappelijke inpassing;
  • b. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de omliggende waarden en;
  • c. in verband met maatwerk ten aanzien van het agrarisch bouwperceel en de verbetering van de gebiedskwaliteit ten behoeve van duurzaam agrarisch grondgebruik.