direct naar inhoud van Toelichting visvijvers Haasdonkerweg Broekhuizen
Plan: Visvijvers Haasdonkerweg, Broekhuizen
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.1507.BHHAASENDONKWEGVV-OVV1

Toelichting visvijvers Haasdonkerweg Broekhuizen

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Tussen de dorpen Ooijen en Wanssum heeft een gebiedsontwikkeling plaatsgevonden, waarbij tal van maatregelen werden genomen om de waterveiligheid te verbeteren. In het kielzog van deze maatregelen is destijds de visclub van Broekhuizen verplaatst naar de Haasdonkerweg nabij het buurtschap Stokt (een gehucht gelegen aan de doorgaande weg tussen Horst, Melderslo en Broekhuizen). Er zijn in dat kader twee vijvers planologisch- juridisch mogelijk gemaakt middels een omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan omdat de vigerende bestemming deze verplaatsing niet zonder meer mogelijk maakte. Deze omgevingsvergunning is op 14 maart 2017 verleend en door de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State op 14 december 2018 (nr. 201808381/2/A1) onherroepelijk geworden. De visvijvers zijn op twee percelen gelegen en gescheiden door een agrarisch perceel dat niet tot het projectgebied behoort. Thans is echter de wens ontstaan, en ook de mogelijkheid doordat het tussenliggende perceel in eigendom is gekomen van de Provincie Limburg, om de visvijvers naast elkaar te situeren. De bestaande (verleende) omgevingsvergunning dient derhalve te worden ingetrokken en te worden vervangen door een nieuwe, waarvoor deze ruimtelijke onderbouwing is bestemd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.BHHAASENDONKWEGVV-OVV1_0001.png"

Fig. 1 Oude situatie en ruimtebeslag van de visvijvers en beoogde situatie en ruimtebeslag

De op 14 maart 2017 verleende en op 14 december 2018 onherroepelijk geworden omgevingsvergunning is door vertaald in het bestemmingsplan 'Buitengebied Horst aan de Maas' zoals dat in 2017 is vastgesteld. In dit bestemmingsplan hebben de percelen de bestemming 'Recreatie - Dagrecreatie' met de functieaanduiding 'specifieke vorm van recreatie - visvijver'. Hier is de realisatie van een visvijver planologisch-juridisch mogelijk. Het tussenliggende perceel heeft nog de bestemming 'Agrarisch met Waarden' waardoor het niet planologisch-juridisch mogelijk is om hier een visvijver te realiseren.

Voorliggende ruimtelijke onderbouwing dient als motivatie voor het verlenen van de omgevingsvergunning voor afwijken van het bestemmingsplan, waarmee de realisatie van de visvijvers aansluitend op elkaar mogelijk wordt gemaakt.

1.2 Ligging en begrenzing van het projectgebied

Onderhavig projectgebied is gelegen in het buitengebied van de gemeente Horst aan de Maas, op ruim 1,5 kilometer ten westen van de kern Broekhuizen. Het oostelijk gelegen perceel grenst aan de noordzijde aan de Haasendonkerweg. Het westelijk perceel grenst aan de noordzijde aan de Rodevennenweg, welke in het verlengde van de Haasendonkerweg is gelegen. Aan de zuidzijde van de beide percelen zijn agrarische percelen gelegen. Verder wordt het perceel aan de westzijde door een bosgebied belendt.

Het projectgebied heeft een omvang van 3.45.40 ha, bestaande uit de kadastrale percelen Horst, sectie F, nummers 583 en 326, respectievelijk 1.47.10 ha en 1.98.30 ha groot.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.BHHAASENDONKWEGVV-OVV1_0002.png"

Fig. 2 Ligging van het projectgebied

1.3 Het vigerende bestemmingsplan

Het projectgebied is gelegen binnen het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Horst aan de Maas' dat op 19 december 2017 is vastgesteld door de gemeenteraad van Horst aan de Maas. Binnen dit bestemmingsplan heeft het westelijk gelegen perceel de bestemming 'Recreatie - Dagrecreatie' met de functieaanduiding 'specifieke vorm van recreatie - visvijver'. Het oostelijk gelegen perceel heeft thans de bestemming 'Agrarisch met waarden'. De bestemming van het westelijk gelegen perceel is middels de omgevingsvergunning ten tijde van de verplaatsing van de visvijvers tot stand gekomen. Voor het oostelijk deel van het projectgebied is een visvijver die ten behoeve van sportvissen en dagrecreatie wordt benut niet mogelijk omdat hier nog een agrarische bestemming vigerend is. Voorts zijn de dubbelbestemmingen 'archeologie - 6' en 'waarde - zone zilvergroene natuurzone' van toepassing. Eveneens zijn voor het projectgebied de gebiedsaanduidingen 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied venloschol' , 'milieuzone - hydrologische beschermingszone', 'overige zone - rivierdal' en 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied' aan de orde.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.BHHAASENDONKWEGVV-OVV1_0003.png"

Fig. 3 Uitsnede vigerend bestemmingsplan 

Om de herpositionering van de visvijvers planologisch- juridisch mogelijk te maken is een omgevingsvergunning voor afwijken van het bestemmingsplan, met name voor het oostelijk deel van het projectgebied, noodzakelijk. De 'oude' omgevingsvergunning die de huidige positionering van de visvijvers mogelijk maakt zal worden ingetrokken en vervangen door deze nieuwe vergunning. In onderhavige ruimtelijke onderbouwing wordt aannemelijk gemaakt dat een dergelijke omgevinsvergunning voldoet aan de criteria van een goede ruimtelijk ordening.

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk volgt hoofdstuk 2. Hierin is een beschrijving opgenomen van de huidige en toekomstige situatie van het projectgebied. In hoofdstuk 3 wordt het Rijks-, provinciaal-, en gemeentelijk beleid beschreven. In hoofdstuk 4 wordt inzicht gegeven in de milieu- en waardenaspecten die van belang zijn in het kader van de voorliggende ruimtelijke onderbouwing. In het laatste hoofdstuk komen de economische haalbaarheid alsmede de maatschappelijke haalbaarheid aan de orde.

Hoofdstuk 2 Projectprofiel

2.1 Inleiding

Het project omvat de herpositionering van twee beoogde visvijvers, aan eengesloten aan elkaar, aan de Haasdonkerweg. Deze zijn thans gescheiden door een perceel dat niet in gebruik is als visvijver. Middels het project zal dit perceel worden benut om de visvijvers naast elkaar te postioneren. Het perceel waarop de oorspronkelijke tweede visvijver beoogt is, zal na planologische herpostionering van deze visvijver, het huidige agrarische gebruik worden voortgezet.

2.2 Gebiedsbeschrijving

2.2.1 Ruimtelijke structuur

Het projectgebied maakt deel uit van het buitengebied van Horst aan de Maas en ligt op de overgang van de gronden die in agrarisch gebruik zijn naar gronden welke met name een natuurfunctie hebben.

Het projectgebied is op enige afstand gelegen van het buurtschap Stokt, bestaande uit lintbebouwing, en de bebouwingskern Broekhuizen. Het projectgebied ligt aan het secundaire wegennet, wat vooral bedoeld is voor de ontsluiting van in de omgeving gelegen agrarische percelen, op geringe afstand van de doorgaande weg tussen Broekhuizen en Melderslo, de Horsterweg.

Aan de west- en noordzijde van het projectgebied zijn met name bossen gelegen, evenals verspreid liggende heidegronden, het natuurgebied Schuitwater en een oude Maasmeander. Door deze bosgebieden stroomt de Broekhuizermolenbeek. In het natuurgebied Schuitwater liggen diverse wandelroutes, deels ook langs het projectgebied. Direct ten zuiden en ten oosten grenzend aan het projectgebied liggen agrarische gronden. Oostelijk van het projectgebied, op een afstand van circa 1,5 kilometer, ligt de rivier de Maas.

In de directe nabijheid van het projectgebied is nauwelijks bebouwing aanwezig. Er is alleen op circa 200 meter oostwaarts van het oostelijk perceel een woning gelegen. De overige bebouwing in de omgeving van het projectgebied is op aanzienlijk grotere afstand gesitueerd. Ten zuiden van het projectgebied is aan de Horsterweg een agrarisch bouwperceel gesitueerd, waarvan de dichtstbijzijnde bebouwing (bedrijfsgebouwen) op circa 300 meter liggen.

2.2.2 Functionele structuur

Het huidige gebruik binnen het projectgebied is onbebouwd agrarisch grasland. De beoogde visvijver is op het westelijk perceel nog niet gerealiseerd. Ook op het naastgelegen perceel ten oosten van het projectgebied, waar de oorspronkelijke tweede visvijver was beoogt, is nog geen aanzet gemaakt tot fysieke realisatie van deze vijver en is ook dit perceel nog agrarisch in gebruik. Ook direct aansluitend liggen onbebouwde agrarische gronden, evenals bosgronden. Op grotere afstand liggen agrarische bouwpercelen. In de directe omgeving, op circa 200 meter en gelegen aan dezelfde toegangsweg, is een woonperceel gelegen.

2.3 Projectbeschrijving

2.3.1 Algemeen

Het plan voor de nieuwe visvijver aan de Haasendonkerweg bestond oorspronkelijk uit 2 visvijvers die door een perceel van elkaar waren gescheiden. Nu is het voornemen de oostelijke visvijver een perceel op te schuiven zodat er een aaneengesloten ruimtebeslag van de visvijver(s) ontstaat. Het ruimtebeslag in de nieuwe situatie is dus vrijwel gelijk als aan de oude situatie. De opzet van de inrichting van de visvijvers is in de nieuwe situatie gelijk aan de oude situatie, met het verschil dat de oostelijke visvijver een stukje opschuift.

Momenteel is het projectgebied nog agrarisch in gebruik. In de toekomstige situatie wordt het agrarisch grondgebruik op de percelen gestaakt. Er bevindt zich in de huidige situatie geen bebouwing op de beide percelen. Ten behoeve van de toekomstige visvijvers hoeft er derhalve geen bebouwing gesloopt of verplaatst te worden.

Gezien de recreatieve ontwikkelingen in de omgeving in het kader van de gebiedsontwikkeling Ooijen – Wanssum en het bestaande gebruik van de omliggende gronden is het beoogde toekomstige extensief recreatief gebruik van de gronden als passend in de omgeving te beschouwen.

2.3.2 Beoogd gebruik

Het toekomstig gebruik in het projectgebied is gericht op recreatieve (sport)visserij, al dan niet in verenigingsverband. Er wordt één visvijver voor de jeugd en één visvijver voor volwassenen aangelegd. Van bedrijfsmatige dan wel grootschalige activiteiten is geen sprake.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.BHHAASENDONKWEGVV-OVV1_0004.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.BHHAASENDONKWEGVV-OVV1_0005.png"

Fig. 4 Beoogde inrichting projectgebied

2.3.3 Ontsluiting en parkeren

In de ontsluiting van de percelen aan de Haasendonkerweg zal, ten opzichte van de bestaande situatie, niets wijzigingen. De visvijvers worden dan ook direct ontsloten op de Haasendonkerweg. De visvijvers hoeven uitsluitend bereikbaar te zijn voor personenauto's en langzaamverkeer.

Vanuit de CROW-publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie (2012)' volgen geen kengetallen voor verkeer en parkeren voor een dergelijke voorziening. De vereniging Sportvisserij Nederland adviseert op basis van ervaringen met vergelijkbare situaties voor visvijvers met de omvang van de nieuwe ontwikkeling een parkeervoorziening van 30 parkeerplaatsen. Deze parkeervoorziening dient op eigen terrein te worden aangelegd.

Speciale voorzieningen dan wel aanpassingen aan de bestaande weg zijn op grond van het vorengaande niet nodig.

2.4 Landschappelijke inpassing

Gezien de aard, schaal en het karakter van een dergelijke recreatieve voorziening is geen bijzondere aandacht vereist voor de landschappelijke inpassing hiervan. Er worden geen grootschalige bouwwerken toegestaan en van een afwijkend maaiveldniveau is geen sprake, met name ten aanzien van een al dan niet zichtbaar hogere ligging ten opzichte van het omringende landschap. Ook oppervlaktewater komt veelvuldig in de omgeving van het projectgebied voor. De aanleg van de visvijvers lijdt niet tot voorzieningen die ter plaatse niet als gebiedseigen kunnen worden beschouwd.

2.5 Duurzaamheid

Duurzame ontwikkeling is te zien als een ontwikkelingsproces, waarbij gestreefd wordt naar het tot stand brengen van een duurzame samenleving. Dit gebeurt door in alle stadia van een planproces kansen en mogelijkheden te benutten voor het realiseren van een hoge ruimtelijke kwaliteit in combinatie met een zo laag mogelijke milieubelasting, en deze in de tijd weten te handhaven, zodat ook toekomstige generaties daarin delen. Ook de gemeente Horst aan de Maas heeft in haar beleidsdoelstellingen duurzaamheid opgenomen en wenst deze structureel in ontwikkelingsplannen op te nemen.

2.6 Conclusie

Het project is reeds passend en getoetst aan de kaders van een goede ruimtelijke ordening voor het westelijke perceel. Voor het oostelijke perceel geldt dat het agrarisch gebruik wordt omgezet naar eenzelfde recreatief gebruik, dat eerder reeds op het naastgelegen perceel was toegestaan (waar de oorspronkelijke tweede vijver beoogd was). Gezien het voorgaande leidt het project niet tot zwaarwegende belemmeringen en kan het beoogde gebruik derhalve worden toegestaan. Er ontstaat door het aansluitend realiseren van de visvijvers een samenhangend geheel, dat ruimtelijke gezien hierdoor tot een beter situatie leidt.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft het kabinet een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. In de structuurvisie worden belangrijke andere accenten geplaatst op het brede gebied van ruimtelijke ordening en bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het betekent voor de ruimtelijke ordening in brede zin een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden en actualisatie van het Nationaal Ruimtelijk Beleid. De SVIR vervangt onder meer de Nota Ruimte, de Nota Mobiliteit1, de MobiliteitsAanpak en Pieken in de Delta. Daarmee is de SVIR de 'kapstok' voor uitwerkingen van beleid met ruimtelijke consequenties. De SVIR heeft als horizon 2040, maar geeft vooral het kader voor de acties en beslissingen die op de korte termijn worden genomen.

 

Het kabinet heeft in de SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. Het gaat onder meer om de volgende nationale belangen: Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen en Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen.

De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wro, gewenst. Die uitspraken onderscheiden zich in die zin dat van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd om de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect,dat wil zeggen door tussenkomst van de provincie, door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals het verlenen van omgevingsvergunning voor afwijken van het bestemmingsplan.

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Het Barro is inmiddels in werking getreden. Hierin zijn echter geen zaken opgenomen die van belang zijn voor het onderhavige projectgebied.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014

Op 12 december 2014 is het Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL 2014) vastgesteld door Provinciale Staten van Limburg. Het POL 2014 is een plan op hoofdlijnen.

Inhoud en status

Conform het POL2014 is het projectgebied gelegen binnen de goudgroene en zilvergroene natuurzone binnen het landelijk gebied. Verder maakt het projectgebied (grotendeels) deel uit van het beekdal van de Broekhuizer Molenbeek, welke tevens als natte natuurparel is aangewezen. Een gedeelte van de gronden in het projectgebied behoort tot deze natte natuurparel. Ten aanzien van het thema landbouw is in het POL2014 voor het projectgebied gesteld dat het behoort tot het extensiveringsgebied intensieve veehouderij. Het projectgebied is voorts een archeologisch aandachtsgebied en tevens een boringsvrije zone.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.BHHAASENDONKWEGVV-OVV1_0006.png"

Fig. 5 Uitsnede POL 2014 met in rode cirkel projectgebied

Goudgroene natuurzone

Gronden die zijn aangewezen als goudgroene natuurzone behoren tot gebieden waar natuur en natuurontwikkeling het primaat hebben vanwege de voorkomende waardevolle flora en fauna. Het accent in deze gebieden ligt op de realisatie van areaaluitbreiding van natuur, recreatief medegebruik en het terugdringen van de milieubelasting.

Met de aanleg van de visvijvers wordt het areaal oppervlaktewater, met kansen voor watergebonden soorten en een natuurlijke oeverontwikkeling vergroot, waarbij tevens ruimte wordt geboden aan recreatief medegebruik. Daarnaast komt een potentieel milieubelastende functie in de vorm van landbouw te vervallen.

Zilvergroene natuurzone

De Zilvergroene natuurzone omvat gebieden die kansrijk zijn voor de ontwikkeling van natuur. In veel gevallen gaat het dan om zogenaamde ecologische verbindingszones waarvoor betere condities dienen te worden geschapen.

Door het project komt de tweede visvijver aansluitend bij de reeds beoogde visvijver op het westelijk gelegen perceel te liggen. Soorten die gebonden zijn aan dergelijk oppervlaktewater kan door de nabijere ligging eenvoudiger tussen de beide visvijvers migreren. Hiermee is het voornemen in lijn met de gestelde doelen binnen de zilvergroene natuurzone. Voorts wordt landbouwgrond, die milieubelastend kan zijn, aan zijn functie onttrokken waardoor meer kansen ontstaan voor flora en fauna.

Natte natuurparel

Binnen de goudgroene natuurzone is een aantal natte natuurparels aangewezen, waar prioriteit wordt gegeven bij het realiseren van goede ecohydrologische voorwaarden per 2021. Voor het ecohydrologisch herstel van de natte natuurparels vormt het Gewenst Grond- en Oppervlaktewaterregime (GGOR) van de waterschappen de basis bij het treffen van maatregelen. Het hydrologisch herstel is erop gericht om een zo natuurlijk mogelijk grondwaterpeil te realiseren met een (grond)waterkwaliteit die voldoet aan de eisen die de natuur stelt. De voorgenomen aanleg van visvijvers is met deze doelstelling in overeenstemming.

Extensiveringsgebied intensieve veehouderij

Doorontwikkeling van intensieve veehouderijbedrijven is uitsluitend toegestaan buiten de als zodanig aangewezen extensiveringsgebieden intensieve veehouderij. De voorgenomen ontwikkeling brengt onttrekking van landbouwareaal met zich mee binnen een extensiveringsgebied. Hiermee is er geen strijdigheid met het provinciaal beleid.

Archeologisch aandachtsgebied

De provincie heeft ten aanzien van archeologie de ambitie geformuleerd om archeologische waarden in de Limburgse ondergrond te behouden, waar mogelijk onverstoord op de vindplek zelf (in situ). Archeologie vormt bij ruimtelijke ontwikkelingen onderdeel van een integrale belangenafweging. Indien behoud in situ niet mogelijk blijkt worden de resten in depot opgeslagen.

Het projectgebied is gelegen binnen een in het POL2014 aangewezen archeologisch aandachtsgebied. Binnen dergelijke gebieden neemt de provincie haar aandachtgebiedenbeleid als uitgangspunt.

Ten tijde van de verplaatsing van de visclub Broekhuizen naar locatie is naar mogelijk aanwezige archeologische waarden in de ondergrond ter plaatse van het projectgebiedonderzoek uitgevoerd. Deze resultaten zijn opgenomen in de onderbouwing van de oorspronkelijke omgevingsvergunning. Voor onderhavig project, waarbij een van deze beoogde vijvers op het tussengelegen perceel komt te liggen, zijn de consequenties in het licht van deze onderzoeksresulaten van destijds nader beschreven in paragraaf 4 van deze onderbouwing.

Boringsvrije zone

Limburg ambieert een duurzame drinkwatervoorziening voor de huidige en toekomstige inwoners, waarbij een hoge mate van zelfvoorziening wordt nagestreefd. Hierbij wordt het huidige beschermingsregime ten aanzien van de grondwateronttrekkingen voor menselijke consumptie ten behoeve van de drinkwatervoorziening gehandhaafd. De regels uit de Omgevingsverordening ten aanzien van onder meer boringsvrije zones worden gecontinueerd, waarbij de bescherming van de kwaliteit van het grondwater op een zodanig peil dient te zijn dat het middels eenvoudige zuivering geschikt is en blijft voor de drinkwaterwinning. De voorgenomen ontwikkeling brengt geen activiteiten met zich mee welke een bedreiging vormen voor de kwaliteit van het grondwater.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Waterbeleid

Het waterbeleid van het Waterschap Peel en Maasvallei is neergelegd in het Waterbeheerplan 2010-2015 'Orde in water, Water in orde'. Zoals de naam reeds aangeeft geeft het waterschap met het Waterbeheerplan aan hoe zij de waterkeringen en regionale watersystemen op orde willen brengen en houden. Het Waterbeheerplan is gebaseerd op Europese, nationale en provinciale regelgeving, zoals de Kaderrichtlijn Water (KRW). Het Waterbeheerplan bouwt voort op de KRW-doelen die zijn opgenomen in het (ontwerp) Provinciaal Waterplan 2010-2015 van de provincie Limburg.

In het Waterbeheerplan is langs de oost- en zuidzijde van het oostelijk gelegen perceel een watergang aangewezen als 'overige waterloop', waarbij uit de kaart met maatregelen naar voren komt dat deze watergang is aangeduid als 'watergang dempen / ondiepe greppel'. Hiermee volgen er vanuit het Waterbeheerplan geen specifieke consequenties voor het voorliggende (naastgelegen) projectgebied van de voorgenomen ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.BHHAASENDONKWEGVV-OVV1_0007.png"

Fig. 6 Uitsnede kaart 'Nieuw Limburgs Peil Lokale maatregelen Waterbeheerplan 2010-2015'

Op 14 oktober 2015 is het Waterbeheerplan 2016-2021 'Water in beweging' vastgesteld door de Algemeen besturen van waterschap Roer en Overmaas en waterschap Peel en Maasvallei. Het plan treedt op 22 december 2015 in werking. Dit plan is, vooruitlopend op de fusie in 2017 tot waterschap Limburg, een gezamenlijk plan van beide waterschappen, waarmee de koers voor een toekomstbestendig waterbeheer in Limburg wordt uitgezet.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.BHHAASENDONKWEGVV-OVV1_0008.png"

Fig. 7 Uitsnede maatregelenkaart Waterbeheerplan 2016-2021

Uit de kaart met het projectgebied met watersysteem en de maatregelenkaart bij het Waterbeheerplan 2016-2021 blijkt dat aan de zuidzijde van het oostelijk gelegen perceel een leggerwatergang grenst, welke is aangeduid voor maatregelen in het kader van Nieuw Limburgs Peil (NLP) en Gewenst Grond- en Oppervlaktewaterregime (GGOR). De beide percelen zijn aangeduid als maatregelgebied Nieuw Limburgs Peil / Gewenst Grond- en Oppervlaktewaterregime / Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). Tevens zijn de gronden in het Waterbeheerplan aangewezen als beekdalzone.

Het Nieuw Limburgs Peil beschrijft gebiedsdekkend het gewenste waterpeil voor de toekomst en de wijze waarop deze bereikt gaat worden. Hierbij wordt niet alleen gekeken naar het herstel van de beken, maar naar de hele beekdalen aangezien deze een belangrijke schakel vormen in het herstellen van de watersystemen. In (onder meer) de beekdalzones wordt gestreefd naar behoud en herstel van het watersysteem, waarbij wordt toegewerkt naar zo natuurlijk mogelijke waterregimes door ontwatering tot maximaal het graslandniveau. Hiermee wordt herstel tegen verdroging en droogteschade bevordert. Voorgenomen ontwikkeling brengt geen ontwatering met zich mee, maar voegt juist ruimte voor oppervlaktewater toe.

Het GGOR ziet toe op het opheffen van de verdroging in een aantal belangrijke natuurgebieden en het tegengaan van droogteschade in de landbouw. Met de Programmatische Aanpak Stikstof is het stikstofbeleid ten aanzien van (nabijgelegen) Natura2000-gebieden geconcretiseerd in maatregelen. De voorgenomen ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor deze doelstellingen.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Landschapsontwikkelingsplan

Het Landschapsontwikkelingsplan (2011) is opgesteld om ontwikkelingen landschappelijk richting te geven. Leidend is het behoud en versterken van de landschappelijke kwaliteiten. Om de gewenste robuuste landschappelijke structuur en karakteristiek van het lokale landschap vorm te geven zijn richtlijnen nodig. In de visie zijn de volgende hoofdelementen in relatie tot elkaar weergegeven:

  • 1. Aansluiten bij bestaand beleid;
  • 2. Participatie in beheer en ontwikkeling;
  • 3. Versterken van beekdalstructuren;
  • 4. Benutten potenties oude stroomgeulen;
  • 5. Ontwikkelen van schaaluitersten(openheid versus gesloten) en contrasten;
  • 6. Behouden en ontwikkelen van landschappelijk beeldbepalende beplantingen, parels en monumentale houtopstanden;
  • 7. Creëren groen tegenwicht voor én met 'rode dynamiek';
  • 8. Zorgvuldige inpassing ingrijpende infrastructurele maatregelen;
  • 9. Versterken en koppelen van diverse recreatieve netwerken aan parels en kernen;
  • 10. Groen Blauwe diensten.

Het toetsingskader concretiseert het type maatregelen naar de locatie en/of zone waarin mogelijkheden zijn. Vanuit het toetsingskader worden alle maatregelen en initiatieven getoetst en worden ontwikkelingen afgewogen. De ontwikkeling van het landschap is gekoppeld aan acht projecten en vormen de ontwikkelingsrichting voor het landschap van de gemeente tot 2020, te weten:

  • waardevolle groenelementen;
  • landschapspark de Groote Molenbeek;
  • particulier groen voor iedereen;
  • boerenlandschap;
  • gemeentelijke beplantingen;
  • bermen;
  • toekennen van de parels van het LOP;
  • flora en fauna beleid toekennen.

Het projectgebied is gelegen in het beekdal, waarbij een kleinschalig landschap wordt nagestreefd met behoud voor de context. De uiterlijke verschijningsvorm van het landschap wordt hoog gewaardeerd. De aanleg van de visvijvers staat dit niet in de weg.

3.4.2 Integrale structuurvisie Horst aan de Maas

Het betreft een integrale structuurvisie voor het gehele grondgebied van de gemeente Horst aan de Maas. De structuurvisie geeft een integraal beeld van de ruimtelijke en sociaal-maatschappelijke ontwikkelingen die de gemeente op haar grondgebied voor ogen staat voor de langere termijn. Verder is de integrale structuurvisie opgesteld om maximaal gebruik te maken van de mogelijkheid tot het plegen van kostenverhaal dat de Wet ruimtelijke ordening (Wro) biedt. De structuurvisie bestaat uit een beleidskader en een uitvoeringsparagraaf waarin het Limburgs KwaliteitsMenu (LKM) is geïmplementeerd. De structuurvisie is op 9 april 2013 vastgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.BHHAASENDONKWEGVV-OVV1_0009.png"

Fig. 8 Uitsnede integrale beleidskaart uit de Structuurvisie (globale ligging projectgebied rood omrand)

Het projectgebied is gelegen binnen het als zodanig benoemde 'rivierdallandschap' en is op de visiekaart aangewezen als 'agrarisch gebied' met de nadere aanduiding 'zoekgebied aanvullend bos- en natuurgebied'. Verder maakt het gebied deel uit van de 'Bos en natuurgebieden, zoekgebied bos- en natuur', waarbinnen tegen overige gebiedseigen recreatie en toerisme, waaronder dagrceratieve voorzieningen, een positieve grondhouding bestaat.

In de structuurvisie is ten aanzien van toerisme en recreatie gesteld dat de gemeente het realiseren van een kwaliteitsslag op het gebied van toerisme, recreatie en horeca als speerpunt heeft benoemd. Het aanbieden van onder andere dagrecreatieve voorzieningen wordt gestimuleerd. De kwaliteit en diversiteit van het aanbod zijn hierbij belangrijk. De aanleg van de visvijvers is ten behoeve van en in samenwerking met lokale hengelsportverenigingen en heeft in oorsprong plaatsgevonden ter vervanging van de bestaande visvijvers. In onderhavig geval wordt enkel voorzien in de herstructuring van deze verplaatsing, zodat sprake is van een nog optimalere situatie. Hiermee worden de kwaliteit en de instandhouding van het bestaande aanbod gegarandeerd.

De structuurvisie bevat een toetsingsinstrumentarium waarin een gemeentelijke grondhouding is opgenomen ten aanzien van bepaalde vormen van ontwikkelingen in de diverse gebiedstypologieën binnen de gemeente. Het projectgebied is conform de structuurvisie grotendeels gelegen binnen het gebied 'zoekgebieden bos- en natuur' en voor een klein gedeelte binnen 'bos en natuurgebieden'. Voorliggend plan betreft een ontwikkeling welke valt aan te merken als 'gebiedseigen recreatie en toerisme, overig'. Binnen het gedeelte dat is gekenmerkt als 'zoekgebieden bos- en natuur' is de grondhouding tegen dergelijk ontwikkeling positief (ja) en binnen bos- en natuurgebieden is de grondhouding van de gemeente meedenkend (ja, mits). Een positieve grondhouding betekent dat de gemeente in principe de potentiële ontwikkeling wenst en stimuleert. Bij een meedenkende grondhouding is meer sprake van een maatwerkbeoordeling, waarbij aspecten als onderscheidend vermogen en de locatie van de ontwikkeling van belang zijn.

In onderhavig geval is er sprake van de verplaatsing van een van de twee reeds voor het beoogde gebied vergunde visvijvers. Thans ligt daar een perceel tussen, maar in de beoogde situatie zijn deze visvijvers gelegen op twee aaneengesloten percelen. Ten tijde van de eerste aanzet tot verplaatsing van de visvijvers naar de locatie aan de Haasendonkerweg is reeds geconcludeerd dat de gemeente een dergelijke ontwikkeling positief benadert. De verlening van de omgevingsvergunning heeft dit onderstreept. Onderhavige wijziging doet aan deze grondhouding niets af omdat deze zeer ondergeschikt van aard is en bovendien geen verruiming van de reeds toegestaande functionaliteiten en gebruik beoogt. Het project is daarmee in lijn met de integrale structuurvisie Horst aan de Maas

Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden

4.1 Milieuhygiëne

4.1.1 Algemeen

In de ruimtelijke planvorming is structureel aandacht voor milieudoelstellingen nodig. De milieudoelstellingen worden daartoe integraal en vanaf een zo vroeg mogelijk stadium in het planvormingsproces meegewogen. Een duurzame ontwikkeling van de gemeente is een belangrijk beleidsuitgangspunt dat zijn doorwerking heeft in meerdere beleidsterreinen. Bij nieuwe ontwikkelingen wordt onder andere gekeken naar de aspecten bodemkwaliteit, geluidhinder, luchtkwaliteit, geurhinder, archeologie en cultuurhistorie.

4.2 Milieueffecten algemeen

4.2.1 Bodem

Inleiding

Uitgangspunt van een goede ruimtelijke ordening is dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemming en de daarin toegestane gebruiksvormen. Dit betekent dat het aspect bodemkwaliteit voor vrijwel alle nieuwe ontwikkelingen, die met ruimtelijke plannen mogelijk worden gemaakt, onderzocht moet worden.

De voorgenomen ontwikkeling omvat het gebruik van de gronden ten behoeve van viswater, met de bijbehorende oevers geschikt voor dagrecreatief gebruik.

Onderzoek

Ten behoeve van de verplaatsing van de visvijvers naar de locatie aan de Haasendonkerweg is voor de verlening van de omgevingsvergunning destijds in november 2015 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (“Verkennend bodemonderzoek Haasdonkerweg (Plan C) te Broekhuizen in de gemeente Horst aan de Maas”, rapportnummer 15081749, Econsultancy, 9 november 2015), Bijlage 1 .

Voor het perceel met nummer 583 is destijds geconcludeerd dat er geen verontreinigingen zijn aangetroffen en is de locatie bestempeld als onverdacht. Derhalve zijn er destijds geen belemmeringen aan de orde geacht voor de beoogde ontwikkeling als visvijver. Het tussengelegen perceel 326 is destijds niet onderzocht. In dat kader is door Econsultancy d.d. 21 december 2018 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd, waarin dit perceel ook op bodemkwaliteit is onderzocht (Bijlage 2). Hierin is geconcludeerd dat er ook voor het perceel 326 geen bodem- of asbestverontreinigingen zijn aangetroffen. Het aspect bodem vormt daarmee geen belemmering voor het project.

4.2.2 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidsnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidsniveaus als gevolg van wegen, spoorwegen, gezoneerde industrieterreinen en luchthavens. De voorgenomen ontwikkeling maakt geen realisatie van geluidgevoelige functies mogelijk, tevens wordt er geen realisatie of verandering van geluidbronnen mogelijk gemaakt. Er volgen vanuit de Wgh geen belemmeringen ten aanzien van deze ontwikkeling.

4.2.3 Luchtkwaliteit

Sinds 15 november 2007 vormt het aspect luchtkwaliteit uit de Wet milieubeheer de basis voor de besluitvorming in het kader van de Wet ruimtelijke ordening. Op basis van deze Wet luchtkwaliteit gelden milieukwaliteitseisen voor de luchtkwaliteit. Deze kwaliteitseisen zijn middels grenswaarden vastgelegd voor de luchtverontreinigingscomponenten stikstof-dioxide (NO2), zwevende deeltjes (PM10 of fijn stof), zwaveldioxide (SO2), lood (Pb), ben-zeen (C6H6) en koolmonoxide (CO). De grenswaarden gelden overal in de buitenlucht. De Wet milieubeheer maakt onderscheid tussen projecten die 'Niet in betekenende mate' (NIBM) en 'In betekenende mate' (IBM) bijdragen aan de uitstoot van luchtverontreinigende stoffen.

In de regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen die NIBM zijn. Voor projecten die de hoeveelheid fijn stof en stikstofdioxide in de lucht met maximaal 3% verhogen hoeven geen aanvullende maatregelen getroffen te worden. Het project draagt dan niet in betekende mate (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging. De (N)IBM-grens voor bedrijven is niet bepaald in de regeling. Dit houdt in dat op een andere manier aangetoond moet worden dat het project (N)IBM is.

Voor het project geldt dat de luchtverontreiniging ten gevolge van het plan wordt veroorzaakt door verkeersbewegingen van en naar het projectgebied. Ten tijde van de verleende omgevingsvergunning in 2017, waarbij de verplaatsing van de visvijvers naar de locatie aan de Haasdonkerweg is getoetst door middel van de te verwachtte verkeersbewegingen, is geconcludeerd dat hierbij geen sprake is van een verslechtering van de luchtkwaltiteit. Dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 3 Onderhavige ontwikkeling voorziet niet in een verandering van het aantal verkeersbewegingen die destijds als uitgangspunt zijn gebruikt, omdat er enkel sprake is van de verplaatsing van een van de twee vijvers naar een naastgelegen perceel. Ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit zijn dan ook geen belemmeringen te verwachten.

4.2.4 Bedrijven en milieuzonering

Op basis van de VNG-handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) kan de milieubelasting van ruimtelijke ontwikkelingen op de omgeving worden bepaald. Uitgangspunt is een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende activiteiten, zoals bedrijvigheid, en milieugevoelige functies, zoals bijvoorbeeld woningen. Hiertoe worden in de handreiking richtafstanden gehanteerd.

In de handreiking worden recreatievoorzieningen in de vorm van visvijvers niet als zodanig benoemd. Er is echter wel een aantal andere recreatieve (sport)voorzieningen opgenomen, zoals bijvoorbeeld een veldsportcomplex, kinderboerderijen, golfbanen, welke een maximale richtafstand van de grens van de inrichting tot de dichtstbij gelegen gevel van een gevoelige functie kennen van 50 meter (veldsportcomplexen) met als maatgevend aspect geluid. In een worst-case-scenario kan een visvijver worden vergeleken met een veldsportcomplex, waardoor een richtafstand van 50 meter zeker als voldoende kan worden beschouwd. Gezien de omvang van de voorgenomen ontwikkeling zal dit te zwaar gekwalificeerd zijn. Om toch een voldoende toets te kunnen uitvoeren naar de impact van de visvijvers op de bestaande omgeving, wordt dit scenario echter toch gehanteerd.

De dichtstbij gelegen milieugevoelige functie is de (burger)woning ter hoogte van de aansluiting van de Haasendonkerweg op de Roamweg. De afstand tussen de meest nabij gelegen gevel van deze woning en de dichtstbij gelegen perceelsgrens van het projectgebied bedraagt door de verplaatsing van de vijver nu circa 200 meter. Deze afstand voldoet ruim aan de voorgestelde aan te houden richtafstand. Aangenomen mag worden dat met de ontwikkeling ter plaatse sprake is van een goed woon- en verblijfsklimaat, zeker nu de visvijver op een groter afstand komt te liggen ten opzichte van de verleende omgevingsvergunning.

4.2.5 Geurhinder agrarische bedrijven

De voorgenomen ontwikkeling van de verplaatsing van de visvijvers brengt geen realisatie van geurgevoelige objecten in de zin van de Wet geurhinder en veehouderij met zich mee. Er volgen vanuit deze wetgeving derhalve geen belemmeringen ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling.

4.2.6 Externe veiligheid

Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten verbonden is voor niet bij de activiteit betrokken personen. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport. Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen of omstandigheden. Daarbij gaat het om de risico's verbonden aan 'risicovolle inrichtingen', waar gevaarlijke stoffen worden geproduceerd, opgeslagen of gebruikt, om het 'vervoer van gevaarlijke stoffen' via wegen, spoorwegen, waterwegen en buisleidingen en om natuurrampen.

Risicovolle inrichtingen

De risiconormen voor risicovolle inrichtingen zijn vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). In de directe omgeving van het projectgebied zijn geen BEVI-inrichtingen aanwezig. Het project voorziet daarnaast ook niet in de vestiging van een dergelijke inrichting.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.BHHAASENDONKWEGVV-OVV1_0010.png"

Fig. 9 Uitsnede risicokaart met in rode cirkel het projectgebied

Ten zuiden van het projectgebied is aan de Horsterweg 23 een propaantank aanwezig. De risicocontouren behorende bij deze propaantank zijn niet over het projectgebied gelegen. Voor het overige zijn er nabij het projectgebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig.

Transport gevaarlijke stoffen

De normen voor het risico dat burgers mogen lopen als gevolg van een ongeval met transport van gevaarlijke stoffen zijn vastgelegd in de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (CRVGS). Op basis van deze nota geldt het Basisnet Vervoer voor zowel wegen, spoorlijnen als vaarwegen.

Het projectgebied ligt niet in de directe nabijheid van een route voor vervoer van gevaarlijke stoffen. Verantwoording van het groepsrisico is derhalve niet noodzakelijk.

Buisleidingen

Het transport van gevaarlijke stoffen middels buisleidingen is gebaseerd op het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). In en nabij het plangebeid zijn geen buisleidingen aanwezig, waarvan de invloed reikt tot over het projectgebied.

4.3 Natuurwaarden

4.3.1 Gebiedsbescherming

In 2015 is door Econsultancy een quickscan naar de aanwezige natuurwaarden uitgevoerd (Bijlage 4). Aansluitend is in 2016 door Lucassen Advies & Natuurbalans nader onderzoek naar de das uitgevoerd (Bijlage 5). Het laatstgenoemde onderzoek laat zien dat de aanleg van de visvijvers niet leidt tot een essentiële aantasting van het leefgebied van de das en dat de functionaliteit van de 2 in de nabijheid aanwezige dassenburchten niet wordt verstoord door de aanleg en aanwezigheid van de nieuwe visvijvers. Dit komt door het relatief geringe verlies aan foerageergebied, de ligging ten opzichte van de burchten en de mitigerende maatregelen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.BHHAASENDONKWEGVV-OVV1_0011.png"

Fig. 10 waardevol en marginaal leefgebied dassen uit aanvullend onderzoek das

Figuur 10 laat zien dat zowel perceel 325 als 326 waardevol foerageergebied zijn. De omvang van beide percelen is ongeveer gelijk. Perceel 326 is zelfs iets kleiner door de afgeschuinde hoek. Het opschuiven van de visvijver van perceel 325 naar perceel 326 leidt daarom ook niet tot een ander effect op het leefgebied van de das. De conclusie dat de functionaliteit van de burchten dan ook niet in het geding is, blijft daarmee overeind. Ook wat betreft de effecten op de aanwezige broedvogels, amfibieën en reptielen blijft de conclusie onveranderd, namelijk dat negatieve effecten op deze beschermde diersoorten kunnen worden voorkomen door hier tijdens de uitvoering rekening mee te houden (buiten broedseizoen, behoud ruigteranden, ecologisch werkprotocol).

Daarnaast zal de visvijver ook niet anders worden aangelegd c.q. ingericht dan reeds beoogt. Dat betekent een vijver met verschillen in waterdiepte, zachte oevers met typerende vegetatie en de inrichting van het overige terrein met struwel, hagen en grasland. Door deze inrichting ontstaat een nieuw waardevol ecosysteem waarin allerhande flora en fauna een thuis kan vinden en eveneens het foerageergebied van de das kan worden geborgd. Eveneens zorgt de verplaatsing van de visvijver dichter bij de andere visvijver ervoor dat er minder beweging zal zijn tussen de twee vijvers van de daar aanwezige vissers (en dus minder verstoring) en daarnaast een eenvoudigere migratie van soorten tussen de twee vijvers. Gesteld kan worden dat het aspect natuur door het project niet in het geding komt, maar door de aansluitende ligging juist versterkt wordt.

4.4 Archeologie en cultuurhistorie

4.4.1 Archeologische waarden

Uit het door Econsultancy uitgevoerde archeologische bureauonderzoek (Bijlage 6) en de zienswijze hierop van Crevasse Advies (Bijlage 7) ten tijde van de verlening van de voorgaande omgevingsvergunning is duidelijk geworden dat de percelen 583 en 325, maar ook het tussenliggende perceel 326 zijn gelegen in een oude restgeul van de Maas waarvoor een lage verwachtingswaarde geldt ten aanzien van het aantreffen van archeologische waarden. Zie de blauw getinte delen van figuur 11. Er zijn –in tegenstelling tot de hogere terreindelen in de omgeving- ook geen meldingen en archeologische waarnemingen bekend van de percelen. De archeologisch kansrijke gebieden zijn aan de hoger gelegen terreindelen in de omgeving gebonden en niet aan de vochtige/natte restgeul die (geologisch gezien) recentelijk nog actief was en daarmee niet aantrekkelijk voor de mens om daar te wonen of te verblijven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.BHHAASENDONKWEGVV-OVV1_0012.png"

Fig. 11 ligging percelen op Actueel Hoogtebestand Nederland

Omdat perceel 326 tot dezelfde restgeul van de Maas behoort als de percelen 583 en 325 blijft de conclusie met betrekking tot de lage archeologische verwachtingswaarde gelijk. Er is dus geen noodzaak hier nader onderzoek naar te verrichten en aangenomen kan worden dat de verplaatsing van de visvijver van perceel 325 naar 326 op basis van de eerdere bevindingen geen bezwaren kent ten aanzien van het aspect archeologie.

4.4.2 Cultuurhistorische waarden

Aan de hand van de cultuurhistorische waardenkaart is beoordeeld of er binnen of in de directe omgeving van het projectgebied cultuurhistorische waarden aanwezig zijn. Het projectgebied grenst aan de Haasendonkerweg, welke op de cultuurhistorische waardenkaart als lijnelement is opgenomen. De Haasendonkerweg is aangeduid als een weg uit de periode 1806-1890. Het projectgebied zelf is aangeduid als nieuw cultuurland uit de periode 1806/1840-1890. Eventueel aanwezige waarden door de ligging van het oorspronkelijke tracé van de Haasendonkerweg blijven intact.

Binnen het projectgebied zijn geen rijks- en gemeentelijke monumenten aanwezig.

4.5 Civieltechnische aspecten

4.5.1 Kabels en leidingen

Binnen het projectgebied zijn geen kabels of leidingen gelegen welke planologische bescherming behoeven.

4.6 Water

4.6.1 Inleiding

In aansluiting op het landelijk beleid hanteert het waterschap het beleid dat bij nieuwe plannen altijd onderzocht dient te worden hoe omgegaan kan worden met het “schone” hemelwater. Ontwikkelingsgebieden dienen hydrologisch neutraal ontwikkeld te worden. Een toekomstige voorziening mag voorts op geen enkele wijze overlast veroorzaken binnen het projectgebied of voor derden.

4.6.2 Huidige situatie projectgebied

In de huidige situatie is het gehele projectgebied onverhard. De percelen zijn momenteel in gebruik als agrarisch grasland. Binnen het projectgebied is geen oppervlaktewater gelegen. Aan de oostelijke en deels aan de zuidelijke rand van het projectgebied is een ondiepe greppel gelegen. Dit betreft echter geen structurele waterhuishoudkundige voorziening.

4.6.3 Toekomstige situatie in het projectgebied

Met de aanleg van de visvijvers vindt een toename van het oppervlaktewater binnen het projectgebied plaats. Ondanks dat er verhard oppervlak wordt toegevoegd, onder meer door de oprichting van bebouwing in de vorm van een schuilgelegenheid en de eventuele aanleg van voetpaden, alsmede voorzieningen voor de stalling van fietsen en het parkeren van auto's, vindt per saldo uitbreiding van het oppervlak van oppervlaktewater plaats, doordat de waterpartijen in de vorm van visvijvers het grootste deel van het projectgebied omvatten, daar waar nu geen oppervlaktewater aanwezig is. Ten aanzien van het reeds vergunde situatie van de oorspronkelijk beoogde visvijvers verandert enkel de situering, waarbij de visvijvers dichter bij elkaar komen te liggen, doch van elkaar gescheiden blijven.

4.6.4 Verdroging

De aanleg van grootschalige oppervlaktewateren kan verdroging met zich meebrengen als gevolg van de invloed die dergelijke waterpartijen hebben op de grondwaterstand in het gebied. Watertekort kan onder meer worden voorkomen door het vasthouden en het aanvoeren van water. Peilbeheer bij oppervlaktewateren verdient daarbij bijzondere aandacht, voor zover dat peil van invloed is op de grondwaterstand.

Binnen het projectgebied dient derhalve voldoende aandacht te (blijven) bestaan voor het peil van de beide waterpartijen in relatie tot de grondwaterhoogte. Effecten op grondwaterstanden

Ten gevolge van de aanleg van de visvijvers kunnen effecten op de grondwaterstand optreden. Er kan sprake zijn van tijdelijke effecten tijdens de aanleg en permanente effecten. Ten tijde van de verlening voor de twee visvijvers op de percelen 583 en 325 is reeds een onderzoek gedaan naar de grondwatereffecten door Royal Haskoning in 2016 (Bijlage 8). Hierbij is geconcludeerd dat de effecten van het project destijds geen significante effecten zou hebben op de grondwaterstand t.b.v. landbouw en natuur.

In de nieuwe situatie, waarbij slechts enkel sprake is van een andere situering van de vijvers, is er geen sprake van een groter wateroppervlak en zullen beide visvijvers ook niet met elkaar in contact staan. De oostelijke vijver schuift enkel op richting de westelijke visvijver. Het blijven dus 2 afzonderlijke visvijvers waar het waterpeil met het grondwater meebeweegt. De beoogde situatie blijft hiermee ongewijzigt ten opzichte van de vergunde situatie. Hierdoor zullen er ook bij het aangepaste plan geen significante effecten optreden op de nabijgelegen verdrogingsgevoelige natuur en de omliggende landbouwgronden. Het effectgebied zal wat compacter zijn in vergelijking met het 'oude' plan.

4.6.5 Conclusies

Binnen het projectgebied is in de toekomstige situatie ruim voldoende gelegenheid aanwezig voor de opvang van het schone hemelwater. Tevens blijkt uit het onderzoek in 2016 en het ondergeschikte karakter van de wijzigingen in het huidige project dat de te verwachten grondwaterverwachtingen nihil zijn.

4.7 Milieueffectrapportage

Een milieueffectrapportage (m.e.r.) is verplicht voor besluiten van de overheid over initiatieven van particulieren of marktpartijen, zoals bij de bouw van 'woonwijken', de aanleg van auto(snel)wegen, spoorwegen, vliegvelden, pijpleidingen voor gas of olie en (stuw)dammen.

Een m.e.r. kan ook verplicht zijn voor plannen van de overheid, zoals een bestemmingsplan. In dat kader is op 14 februari 2019 door het Projectbureau Ooijen - Wanssum een aanmeldingsnotitie m.e.r. ingediend met het verzoek om als bedoeld in artikel 7.16 van de Wet milieubeheer (Wm) een m.e.r.-beoordelingsbesluit te nemen. In het besluit aanmeldnotitie van 27 maart 2019 heeft het college van B en W besloten dat een m.e.r. niet noodzakelijk is (Bijlage 9).

 

Hoofdstuk 5 Maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid

5.1 Economische uitvoerbaarheid

5.1.1 Algemeen

De verplaatsing van de visvijvers naar de locatie aan de Haasdonkerweg betrof ten tijde van de verlening van de oorspronkelijke omgevingsvergunning een ontwikkeling die werd bekostigd vanuit de gebiedsontwikkeling Ooijen/ Wanssum. De visvijvers zijn thans nog niet gerealiseerd. De kosten voor de aanleg van de visvijvers zijn voor rekening van de initiatiefnemer. De exploitatie is op deze manier anders verzekerd. Het opstellen van een exploitatieplan is niet nodig. Het project is economisch uitvoerbaar en heeft verder geen (financiële) consequenties voor de gemeente.

Op grond van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat de economische en financiële uitvoerbaarheid van het project voldoende is gegarandeerd..

5.1.2 Planschade

De eventuele gevolgen voor planschade worden door de gemeente verhaald op de gebiedsontwikkeling Ooijen / Wanssum. Hierover wordt een separate overeenkomst gesloten.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het project voorziet in de verplaatsing van een visvijver in westelijke richting. In 2017 is reeds een omgevingsvergunning verleend voor de realisatie van twee visvijvers op de locatie aan de Haasdonkerweg te Broekhuizen. Onderhavig voornemen voorziet enkel in de verplaatsing van een van deze visvijvers, zodat deze dichter bij de andere vijver komt te liggen en als het ware een meer compact geheel vormt. Er wordt daarmee nadrukkelijk voldaan aan de wensen van de omwonenden, die eerder bezwaren haden tegen de 'splitsing' en de situering van de oostelijke visvijver.

Aan de fysieke invulling van het projectgebied zijn geen veranderingen aangebracht ten aanzien van het oorspronkelijke plan. Gezien het feit dat reeds een omgevingsvergunnig voor het vestigen van visvijvers aan deze weg is gerealiseerd, wordt verwacht dat er ten aanzien van onderhavig voornemen geen overwegende bezwaren zullen bestaan.

Gedurende de procedure die in het kader van de omgevingsvergunning voor afwijken van het bestemmingsplan doorlopen dient te worden is het voor eenieder mogelijk om een zienswijze kenbaar te maken.

Het ontwerpbesluit tot verlening van een omgevingsvergunning heeft ter inzage gelegen van 12 april 2019 tot en met 23 mei 2019. Gedurende deze periode zijn geen zienswijze ingediend. Wel zijn in paragraaf 2.3.2 de afbeelding van de beoogde inrichting met dwarsprofielen vervangen door de definitieve tekeningen. Tevens is door de provincie Limburg per mail d.d. 29 april 2019 aangegeven dat de vergunning is beoordeeld op de adequate doorwerking van de provinciale belangen. Het vooroverleg op grond van artikel 3.1.1 Bro, heeft niet geleid tot het maken van opmerkingen onzerzijds. Ook thans ziet de provincie geen aanleiding om ten aanzien van de vergunning een zienswijze in te dienen. Het definitieve besluit tot verlening van de omgevingsvergunning is vervolgens op 6 juni 2019 genomen.