direct naar inhoud van Hoofdstuk 6 Onderzoek
Plan: Molenstraat 22a
Status: ontwerp
Plantype: projectbesluit
IMRO-idn: NL.IMRO.1507.PBSGMOLENSTR22A-ON01

Hoofdstuk 6 Onderzoek

6.1 Geluidhinder

Door adviesburo van der Boom is een akoestisch rapport (bijlage 3) opgesteld naar de geluidbelasting door wegverkeer op de woning aan de Molenstraat te Swolgen. De nieuw te realiseren woning is gelegen binnen de bebouwde kom van Swolgen binnen de geluidzone van de Molenstraat op 13 meter uit de as van de weg. De geluidbelasting is berekend met behulp van een rekenmodel op basis van de weg- en verkeersgegevens. De geluidbelasting op de woning bedraagt 61 dB na aftrek van 5 dB ex art 110-g Wgh ten gevolge van wegverkeer op de Molenstraat. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt daarmee overschreden. De maximale hogere waarden van 63 dB wordt niet overschreden. Het terugbrengen van de geluidbelasting tot onder de voorkeursgrenswaarde is op deze locatie niet mogelijk. Het vervangen van het wegdek is voor één woning een te dure oplossing. Het aanbrengen van een geluidscherm is uit stedenbouwkundig oogpunt ongewenst. Voor de woning dient een hogere waarde te worden aangevraagd voor wegverkeer van 61 dB. Bij het bepalen van de benodigde geluidhinder mag geen aftrek plaatsvinden ex art 110-g Wgh. Bij een geluidbelasting van 66 dB zonder aftrek is een GA;k vereist van 33 dB. Voor de voorgevel en de zijgevels zijn aanvullende geluidwerende voorzieningen nodig. Deze gevelwering is meegenomen in de bouwaanvraag.

6.2 Milieu

De beoogde woningbouwlocatie ligt op grote afstand van veehouderijen. De meest dichtbijgelegen veehouderij, waarvoor geuremissiefactoren gelden (Donkerhoek 4), ligt op een zodanig grote afstand, dat de veroorzaakte geurbelasting ruim beneden de standaard geurnorm (14 OU/m3) blijft. Andere veehouderijen waarvoor vaste afstanden gelden (melkrundveehouderijen en paardenhouderijen) zijn eveneens op voldoende afstand van de beoogde bouwlocatie gelegen. Ten aanzien van het geuraspect gelden er geen beperkingen in verband met de beoogde locatie.

6.3 Bodem

Op 4 augustus 2009 is door Ökocare B.V. een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd op de betreffende locatie. Op grond van de analyseresultaten van het verzamelde bovengrondmengmonster en het grondwatermonster, wordt de hypothese ‘nietverdachte locatie’ verworpen. Er mag echter worden aangenomen, dat er geen sprake is van een relevante verontreinigingssituatie op de onderzoekslocatie. Op basis van deze aanname kan worden geconcludeerd, dat er geen belemmeringen van milieukundige aard bestaan voor de voorgenomen nieuwbouw op de onderzoekslocatie. Ten aanzien van de verhoogde concentratie zware metalen in het grondwater kan nog het volgende worden opgemerkt. In de provincie Limburg worden vaker verhoogde concentraties van enige metalen in het grondwater aangetroffen. Deze verhoogde waarden worden voornamelijk veroorzaakt door verzuring van de zandige gronden, waardoor metalen naar het grondwater uitspoelen.

Het rapport van Ökocare B.V. is toegevoegd (bijlage 4).

6.4 Archeologie

Voor betreffende locatie is bekeken in hoeverre archeologie een rol speelt. Hiertoe is advies (quickscan) gevraagd bij het Steunpunt Archeologie & Monumentenzorg Limburg. De quickscan heeft de volgende conclusie (bijlage 5):

Op basis van de door u verstrekte gegevens en de door mij geraadpleegde gegevens, moet ik concluderen dat conform provinciaal archeologiebeleid archeologisch vóóronderzoek in het plangebied niet noodzakelijk is. Hoewel het plangebied een hoge en middelhoge verwachting heeft voor het aantreffen van archeologische waarden, is het plangebied kleiner dan 2500 m2, en ligt het op meer dan 50 meter afstand van een archeologisch monument of waarneming. U dient er wel rekening mee te houden dat gemeenten bij de afgifte van bouwvergunningen en projectbesluiten rekening dienen te houden met archeologie. Bij deze projecten moeten gemeenten zich afvragen of er een archeologisch rapport moet worden overlegd.

Indien tijdens de werkzaamheden archeologische resten worden aangetroffen moet, op grond van de meldingsplicht conform de monumentenwet 1988 (art. 53) contact opgenomen worden met de minister en is het tevens raadzaam om contact op te nemen met de gemeente en Provincie Limburg. Op onderstaande afbeelding is de archeologische kaart weergegeven (Archiskaart). Als bijlage is de quickscan van het Steunpunt Archeologie & Monumentenzorg Limburg toegevoegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.PBSGMOLENSTR22A-ON01_0010.png"

6.5 Flora en fauna

In onderhavig project is sprake van de realisatie van één woning in het kader van het contourenbeleid en de Verhandelbare Ontwikkelings-rechten-methode. Op basis van de Flora- en Faunawet moet bij alle geplande ruimtelijke ingrepen nagegaan worden of er schade wordt toegebracht aan beschermde planten- en diersoorten. In de wet is vastgelegd welke handelingen ten aanzien van beschermde soorten verboden zijn. Als de uitvoering van het plan een of meerdere verboden handelingen met zich meebrengt, is ontheffing nodig van de verbodsbepalingen. De beschermde soorten worden als volgt onderscheiden:

- de rode lijst-soorten

- niet bedreigde maar wel minder algemeen voorkomende soorten

- algemeen voorkomende soorten

Als soorten uit de eerste categorie door het project schade zullen leiden, is het de vraag of het project wel doorgang kan vinden. Bij soorten uit de tweede categorie zal in ieder geval aangetoond moeten worden dat geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort. Pas dan zal ontheffing verkregen kunnen worden. Voor de soorten uit de derde categorie geldt een algemene vrijstelling, waarbij de algemene zorgplicht uit de Flora- en Faunawet centraal staat.

Natuurloket

Voor de verkenning van de omgeving is gebruik gemaakt van de gegevens afkomstig van het Natuurloket. In het kilometervak waarin de beoogde locatie aan de Molenstraat gelegen is wordt melding gemaakt van de aanwezigheid van vaatplanten, zoogdieren en broedvogels. In dit kilometerhok zijn veel bossen gelegen waar de meeste dieren zullen voorkomen en derhalve niet op de beoogde projectlocatie welke momenteel nog als kerstboomplantage in gebruik is.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.PBSGMOLENSTR22A-ON01_0011.png"

Gegevens broedvogels

Voorgaande bevinding wordt enigszins bevestigd door de natuurgegevens van de provincie Limburg. Uit de inventarisatie van de provincie Limburg van de in de omgeving voorkomende broedvogels blijkt dat er in de nabijheid van de locatie broedvogels waargenomen zijn. Vlakbij de planlocatie is in 2003 een Spotvogel gesignaleerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.PBSGMOLENSTR22A-ON01_0012.png"

De Spotvogel is voornamelijk te vinden in dicht struikgewas en staat op de rode lijst. Het nest wordt een eind boven de grond gebouwd tussen een aantal takken en bestaat voornamelijk uit gras en wortels. De Spotvogel broedt vrijwel overal in Midden- en Noord-Europa. De realisatie van onderhavig initiatief heeft geen negatief effect op het broedsucces van de Spotvogel ondanks dat een klein gedeelte van de kerstdennen gerooid zal worden. Deze kerstdennen zijn namelijk geen potentiële broedlocatie. In de nabijheid van het plangebied zijn geen flora- en faunawetsoorten (planten) gesignaleerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.PBSGMOLENSTR22A-ON01_0013.png"

Gezien bovenstaande is aanvullend onderzoek naar flora- en fauna niet nodig en kan de gewenste toekenning van de woning plaatsvinden.

6.6 Beschermde en beeldbepalende elementen

Blijkens de informatie afkomstig van cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Limburg is in de buurt (> 150 meter) van de locatie een beeld en twee rijksmonumenten gelegen. Deze objecten worden door de onderhavige ontwikkeling niet aangetast.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.PBSGMOLENSTR22A-ON01_0014.png"

6.7 Natuur en landschap

Op basis van de POL-kaart 4b Groene waarden blijkt dat in de directe omgeving van het plangebied geen uitgesproken natuurlijke of landschappelijke waarden voorkomen. De onderhavige projectlocatie maakt geen onderdeel uit van de EHS zoals deze in het POL is vastgesteld. Ten zuidwesten van het plangebied ligt een groot bosrijk gebied wat in de POL is aangeduid als Ecologische Hoofdstructuur.

Aangezien het plangebied niet is gelegen binnen de Ecologische Hoofdstructuur of andere waardevolle begrenzingen en aangezien geen ruimtelijke ingrepen worden toegepast welke invloed kunnen hebben op de genoemde gebieden zal ‘natuur en landschap’ geen belemmeringen vormen voor het onderhavig initiatief.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.PBSGMOLENSTR22A-ON01_0015.png"

6.8 Watertoets

Integraal waterbeheer beoogt duurzame en veerkrachtige (stedelijke) watersystemen waarbij schoon hemelwater in principe gescheiden blijft van afvalwater. In de toekomstige situatie zal een vermeerdering van het verhard oppervlak gerealiseerd worden. Er zal tevens invulling gegeven worden aan het concept integraal waterbeheer door hemelwater gescheiden van huishoudelijk afvalwater af te voeren. Door toepassing te geven aan het principe van hydrologisch neutraal bouwen wordt een lagere waterafvoer verwacht ten opzichte van de oorspronkelijke situatie. Uit zorg voor een goede kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater moet (bij de bouw) afgezien worden van het gebruik van uitlogende bouwmaterialen in daken, gevels, verhardingen, erfafscheidingen en regenwatervoorzieningen (goten en leidingen). Hemelwater zal in onderhavige situatie op eigen terrein infiltreren.

6.9 Externe veiligheid

In het kader van onderhavig plan moet bekeken worden of er in of in de nabijheid van het plan sprake is van risicovolle activiteiten of dat risicovolle activiteiten worden toegestaan. De woning behoort niet tot de doelgroep risicoveroorzakende bedrijven en/of transportassen. Door de ontwikkeling van de woning wordt wel een kwetsbaar objecten of bestemming gerealiseerd. Volgens de website http://portal.prvlimburg.nl/risicokaart/risicokaart.html bevinden zich in de nabijheid geen risicovolle bedrijven. Tevens zijn geen wegen in de directe

omgeving aanwezig waar transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Gezien het ontbreken van externe veiligheidsrisico’s in de nabijheid van de woning is het opstellen van een veiligheidsparagraaf niet van toepassing.afbeelding "i_NL.IMRO.1507.PBSGMOLENSTR22A-ON01_0016.png"

6.10 Luchtkwaliteit

De Eerste Kamer heeft op 9 oktober 2007 het wetsvoorstel voor de wijziging van de ‘Wet milieubeheer’ goedgekeurd (Stb. 2007, 414). Met name hoofdstuk 5 titel 2 uit genoemde wet is veranderd. Omdat titel 2 handelt over luchtkwaliteit staat de nieuwe titel 2 bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. Deze wet is op 15 november 2007 (Stb. 2007, 434) in werking getreden en vervangt het ‘Besluit luchtkwaliteit 2005’. De wet is één van de maatregelen die de overheid heeft getroffen om:

  • negatieve effecten op de volksgezondheid als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging aan te pakken
  • mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkeling te creëren ondanks de overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit

De ‘Wet luchtkwaliteit’ voorziet onder meer in een gebiedgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze ‘niet in betekenende mate’ (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Een project draagt ‘niet in betekende mate’ bij aan de luchtverontreiniging als de 1% grens niet wordt overschreden. De 1% grens is gedefinieerd als 1% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 0,4 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2. De Nederlandse overheid verzoekt de EU momenteel om verlenging van de termijn (derogatie) waarbinnen de luchtkwaliteitseisen gerealiseerd moeten zijn.

Als derogatie is verleend, vermoedelijk eind 2009, zal het NSL in haar volle omvang in werking treden. Ook zullen de uitvoeringsregels rond saldering dan verruimd worden. Verder zal de definitie van ‘niet in betekenende mate’ verlegd worden van 1% naar 3% van de grenswaarde. Overigens is deze derogatie inhoudelijk niet van invloed op onderhavig project aangezien het plan ook past binnen de 1% norm. Zie hiervoor onderstaande toelichting. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe ‘Wet luchtkwaliteit’ geen belemmering voor als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt
  • een project ‘niet in betekenende mate’ bijdraagt aan de luchtverontreiniging
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat in werking treedt nadat de EU derogatie heeft verleend

Op basis van artikel 4 van het ‘Besluit niet in betekenende mate bijdragen’ is een ministeriële regeling van kracht geworden (‘Regeling niet in betekenende mate bijdragen’). In deze regeling wordt voor de bouw van woningbouwlocaties de concrete omvang benoemd waarmee aan de 1% norm van het ‘Besluit niet in betekenende mate bijdragen’ wordt voldaan.

Woningbouwlocaties vallen onder deze 1% norm indien via één ontsluitingsweg niet meer dan 500 nieuwe woningen worden ontsloten of maximaal 1000 nieuwe woningen via twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling. Het onderhavige project voorziet in de ontwikkeling van 1 woning. Hiermee wordt ruimschoots onder de aantallen gebleven zoals genoemd in de ‘Regeling niet in betekenende mate bijdragen’. Zodanig is het plan als niet significant aan te merken voor de lokale luchtkwaliteit. De voorgestane ontwikkeling is daarmee niet in strijd met het bepaalde in de Wet milieubeheer.

6.11 Verkeerskundige aspecten

De nieuwe woning wordt ontsloten aan de Molenstraat. Op eigen terrein kan en wordt voldoende parkeergelegenheid gerealiseerd.

6.12 Natuurbeschermingswet 1998

Het is verboden om zonder vergunning, of in strijd met vergunning verbonden voorschriften projecten te realiseren die gelet op de instandhoudingsdoelstelling de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitatis van soorten in een Natura 2000 – gebied kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben. Het onderhavig project betreft de ontwikkeling van een woning. De afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000 – gebied bedraagt bijna 4 kilometer (Maasduinen). De realisatie van de woning heeft geen negatieve consequenties voor de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000 – gebied ‘Maasduinen’ alsmede de overige Natura 2000 – gebieden. Derhalve is de geplande activiteit niet vergunningsplichtig en kan het project doorgang vinden.