Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Kempweg 12d en 15, Meterik
Status: ontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.1507.MTKEMPWEG12d15-BPO1

Regels

hoofdstuk 1 Inleidende regels

 

Artikel 1 Begrippen

 

1.1 plan:

Het bestemmingsplan 'Kempweg 12d en 15, Meterik' met identificatienummer NL.IMRO.1507.MTKEMPWEG12d15-BPO1  van de Gemeente Horst aan de Maas.

1.2 bestemmingsplan:

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aan huis verbonden bedrijf:

Het hoofdzakelijk door de gebruik(st)er van de woning bedrijfsmatig verlenen van diensten of uitoefenen van bedrijvigheid in een woning en de bijbehorende bouwwerken, waarbij de woonfunctie en de ruimtelijke uitwerking en uitstraling daarvan behouden blijven. Hieronder worden niet verstaan detailhandel (behalve de beperkte verkoop van artikelen verband houdende met de activiteiten), horeca en prostitutie.

1.4 aan huis verbonden beroep:

Een dienstverlenend beroep op zakelijk, maatschappelijk, juridisch, medisch, ontwerptechnisch of kunstzinnig gebied en tevens een kapsalon, dat/die in of bij een woning wordt uitgeoefend door de gebruik(st)er van de woning, waarbij de woonfunctie en de ruimtelijke uitwerking en uitstraling daarvan behouden blijven. Hieronder worden niet verstaan detailhandel (behalve de beperkte verkoop van artikelen verband houdende met de activiteiten), horeca en prostitutie.

1.5 aanduiding:

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.6 aanduidingsgrens:

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.7 achtergevelrooilijn:

Denkbeeldige lijn die strak loopt langs de achtergevel van het hoofdgebouw tot aan de perceelsgrenzen.

1.8 agrarisch bedrijf:

Een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen, waaronder mede begrepen houtteelt, en/of het houden van dieren, een en ander met dien verstande dat:
  • maneges, kennels en dierenasiels niet als agrarische bedrijven worden aangemerkt;
  • mestbe- en verwerking onderdeel uitmaakt van de agrarische bedrijfsvoering.

1.9 agrarisch gerelateerde reststromen:

Reststromen uitsluitend afkomstig uit de agrarische sector, zoals mest, potgrond, groente, fruit, plantenresten, gras, snoeiafval of afvalwater, niet zijnde fossiele brandstoffen, plastics, metalen, glas of anderszins anorganisch afval.

1.10 agrarisch hulpbedrijf:

Een niet-agrarisch, doch aan de agrarische productie verwant bedrijf dat zich richt op het leveren van diensten en goederen aan agrarische bedrijven, zoals een agrarisch loonwerkbedrijf, een bedrijf voor landschapsbeheer, een veehandelaarsbedrijf, een foerageerbedrijf, een dieren kliniek voor grootvee en daarmee gelijk te stellen andere bedrijfsvormen.

1.11 agrarisch verwant bedrijf:

Een bedrijf of instelling gericht op het verlenen van diensten aan particulieren of niet-agrarische bedrijven door middel van het telen van gewassen, het houden van dieren of de toepassing van andere landbouwkundige methoden, zoals: dierenasiels en -pensions, dierenklinieken, groencomposteringsbedrijven, hondenkennels en hoveniersbedrijven.

1.12 agrarisch verwante nevenactiviteit:

Een op een agrarische bedrijf aanwezige bedrijfsmatige nevenactiviteit die gericht is op het verlenen van diensten aan agrarische bedrijven met behulp van werktuigen, en/of het leveren van dieren/goederen aan agrarische bedrijven en/of het opslaan, verwerken, vervoeren en/of verhandelen van door agrarische bedrijven afgeleverde producten.

1.13 agreatieve (neven)activiteit:

een bedrijfsmatige of beroepsmatige (neven)activiteit, dat functioneel bijdraagt aan de ontwikkeling van toeristische en recreatieve potenties, afgeleid van en passend binnen het agrarisch karakter van het gebied; dit alles is gericht op een aantrekkelijk, leefbaar en duurzaam buitengebied.

1.14 ambacht(elijk):

Het bedrijfsmatig, geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, ver-/bewerken, herstellen of installeren van goederen, alsook het verkopen en/of leveren, als ondergeschikte activiteit, van goederen die ter plaatse worden vervaardigd, ver- of bewerkt, ondergeschikt aan de woonfunctie. Wanneer deze activiteit in een woning en de daarbij behorende bijgebouwen plaatsvindt, dient de omvang van de activiteit zodanig te zijn dat de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd.

1.15 arbeidsmigrant:

Tijdelijke arbeider die het hoofdverblijf elders heeft.

1.16 archeologisch monument:

Een terrein zoals bedoeld in artikel 1 van de Erfgoedwet.

1.17 archeologische waarde:

De aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit het verleden.

1.18 bebouwing:

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.19 bebouwingspercentage:

Een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het daar genoemde gebied aangeeft, dat ten hoogste mag worden bebouwd.

1.20 bed & breakfast:

Een overnachtingaccommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en veelal kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt. Een bed & breakfast is gevestigd in een (bedrijfs)woning of bijbehorend bouwwerk, is ondergeschikt aan de woonfunctie en wordt gerund door de bewoner van de betreffende (bedrijfs)woning.

1.21 bedrijf:

Een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen.

1.22 bedrijfswoning:

Een woning, in of bij een bedrijf of instelling, bestemd voor (het gezin van) een persoon wiens huisvesting daar gelet op de bestemming noodzakelijk is; deze woning wordt begrepen onder de bedrijfsgebouwen.

1.23 begane grond:

het gedeelte van een gebouw dat gelijk is aan het natuurlijk oppervlak van het terrein, zonder enige kunstmatige verhoging c.q. verlaging. Is er sprake van hoogteverschillen in het terrein, dan geldt: de hoogte van het hoogst gelegen aansluitende maaiveld of de gemiddelde hoogte daarvan.

1.24 belemmeringenstrook:

een strook grond of water waaraan beperkingen kunnen worden opgelegd.

1.25 beperkt kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden.

1.26 bestaand bouwwerk:

Een bouwwerk dat op het moment van vaststelling van dit plan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van vaststelling is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald en met dien verstande dat onder het voorgaande niet worden begrepen bouwwerken die zijn gebouwd zonder vergunning en/of in strijd zijn met het voorheen geldende bestemmingsplan of de voorheen geldende beheersverordening, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan c.q. die verordening.

1.27 bestaand gebruik:

Het gebruik dat op het moment van de vaststelling van dit plan bestaat, met uitzondering van gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan of de voorheen geldende beheersverordening, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan c.q. die verordening.

1.28 bestemmingsgrens:

De grens van een bestemmingsvlak.

1.29 bestemmingsvlak:

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.30 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw, dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.

1.31 boogkas:

Een constructie van metaal of een ander materiaal, dat met plastic of in gebruik daarmee overeenkomend materiaal is afgedekt ter vervroeging of verlenging van het teeltseizoen van tuinbouw of fruitteeltproducten; tevens een draagluchthal.

1.32 boomteeltbedrijf:

Een agrarisch bedrijf gericht op de teelt van houtige gewassen en/ of vaste planten.

1.33 bouwen:

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.34 bouwgrens:

De grens van een bouwvlak.

1.35 bouwperceel:

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.36 bouwperceelsgrens:

De grens van een bouwperceel.

1.37 bouwvlak:

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.38 bouwwerk:

Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.39 containerveld

Werk niet zijnde een bouwwerk bestaande uit grond afgedekt met plastic, antiworteldoek en/of beton, eventueel in combinatie met andere materialen, ten behoeve van de teelt van gewassen, op welke afdeklaag de gewassen worden geteeld in potten.

1.40 cultuurhistorisch waardevol pand:

Een bouwwerk van cultuurhistorsche waarde.

1.41 cultuurhistorische waarde:

De kenmerken van het gebruik dat de mens in de loop der geschiedenis van grond en gebouwen heeft gemaakt, zoals dat onder meer tot uitdrukking komt in de beplanting, het slotenpatroon of de architectuur; onder cultuurhistorische waarden worden mede verstaan de archeologische waarden.

1.42 dagrecreatie:

Een vorm van recreatie waarbij geen sprake is van overnachten en waarbij gebruik wordt gemaakt van al dan niet daarvoor aangelegde of gebouwde voorzieningen.

1.43 deskundige:

Een onafhankelijke erkende persoon of organisatie in het vakgebied / op het werkterrein waarop het advies betrekking heeft en die voldoet aan door burgemeester en wethouders te stellen kwalificaties.

1.44 detailhandel:

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.45 ecologische waarden:

Waarden betreffende de natuurlijke samenhang tussen organismen en hun milieu.

1.46 eerste bouwlaag:

De bouwlaag ter plaatse van de begane grond.

1.47 erf:

Al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden.

1.48 erfafscheiding:

De afbakening van een erf of perceel van een ernaast gelegen erf of perceel, of van de openbare ruimte.

1.49 extensief dagrecreatief medegebruik:

Een aan de bestemming ondergeschikt gebruik voor dagrecreatie van niet-commerciële aard die overwegend is gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen, fietsen, paardrijden of kanovaren, met de daarbij behorende ondergeschikte voorzieningen zoals bewegwijzeringsbordjes, picknickbanken en draaihekjes

1.50 gebouw:

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.51 geurgevoelig object:

Geurgevoelig object als bedoeld artikel 1 Wet geurhinder en veehouderij.

1.52 gewasbeschermingsmiddelen:

gewasbeschermingsmiddel als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden.

1.53 glastuinbouwbedrijf:

Een agrarisch bedrijf, dat geheel of overwegend is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen door gebruik te maken van kassen.

1.54 grondgebonden agrarisch bedrijf:

Een agrarisch bedrijf waarbij hoofdzakelijk gebruik wordt gemaakt van open grond.

1.55 hoofdgebouw:

Gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.56 horeca:

Een bedrijf waar dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin logies wordt verstrekt, zoals een café, restaurant, hotel, pension, en naar de aard en openingstijden daarmee gelijk te stellen bedrijven, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie.

1.57 houtopstand:

Begroeiing die geheel of gedeeltelijk bestaat uit bomen en/of struiken, voor zover niet vallend onder de Boswet tenzij het om laagstamfruitbomen met de bijbehorende windsingels gaat.

1.58 huishouden:

Een aantal aan elkaar door familie- of daarmee gelijk te stellen -band gerelateerde personen, dat gezamenlijk één eenheid vormt en als zodanig ook gebruik maakt van dezelfde voorzieningen in één woning, zoals een gezin, een gezin met inwonende ouders of een woongroep.

1.59 huisvesting arbeidsmigranten:

Tijdelijke dan wel structurele voorzieningen ten behoeve van de huisvesting van arbeidsmigranten, die hun hoofdverblijf elders hebben, niet bedoeld voor recreatieve doeleinden.

1.60 inpandige statische opslag:

Binnenopslag van goederen die geen regelmatige verplaatsing behoeven, niet bestemd zijn voor handel en niet worden opgeslagen voor een elders gevestigd niet-agrarisch bedrijf, zoals een (seizoen)stalling van (antieke) auto’s, boten, caravans, campers en dergelijke.

1.61 kantoor:

Een gebouw, dat dient voor de uitoefening van administratieve, boekhoudkundige c.q. financiële, organisatorische en/of zakelijke dienstverlening - niet zijnde detailhandel - al dan niet met een (publiekgerichte) baliefunctie. 

1.62 kas:

Een gebouw, bestaande uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal dienend tot het kweken of trekken van bomen, vruchten, bloemen of planten.

1.63 kelder:

Een gedeelte van een gebouw, dat is gelegen binnen de buitenwerkse gevelvlakken en wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,20 m boven het peil is gelegen.

1.64 kleinschalige horeca:

inrichting ten behoeve van het bedrijfsmatig verstrekken van etenswaren en drank, met een totaal oppervlak van maximaal 100 m2 waarbij maximaal 30% van de aanwezige bebouwing op het bouwperceel mag worden benut ten behoeve van de horeca. De openingstijden (inclusief terras) van de inrichting liggen tussen 7.00 en 19.00 uur.

1.65 landschapselement:

Een element dat samenhangt met de ondergrond en de ontwikkelingsgeschiedenis van het landschap en het oorspronkelijke landgebruik, zoals een bosschage, houtwal, houtsingel of steilrandbeplanting.

1.66 maaiveld:

De bovenkant van het terrein dat een gebouw/bouwwerk omgeeft, met dien verstande dat waar sprake is van een hellend of ongelijk maaiveld onder het "aangrenzende maaiveld" wordt verstaan het maaiveld dat grenst aan de voorgevel van een gebouw.

1.67 milieucategorie:

Indeling van bedrijven opgesteld door VNG op basis van belasting van het milieu. De milieucategorie van een bedrijf hangt af van geur, stof, geluid, gevaar, verkeer of visuele aspecten. De milieucategorie loopt op van lichte bedrijvigheid (categorie 1) tot zware industrie (categorie 6).

1.68 milieuwaarden:

De in een gebied aanwezige waarden met betrekking tot de aanwezigheid van natuurlijke grondwaterstromen en een voor het gebied typerende bodemopbouw.

1.69 natuurwaarden:

De aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang.

1.70 nevenactiviteit:

Een bedrijfs- of beroepsmatige activiteit die in ruimtelijk, functioneel opzicht duidelijk ondergeschikt is aan de op de ingevolge dit bestemmingsplan toegestane hoofdfunctie op een bouwperceel.

1.71 niet-grondgebonden agrarisch bedrijf:

Een agrarisch bedrijf waarbij voor de bedrijfsvoering hoofdzakelijk geen gebruik wordt gemaakt van open grond, zoals de varkens-, kalver- of pluimveefokkerij, eendenmesterij of -fokkerij, pelsdierenhouderij, glastuinbouwbedrijf, witlof- en intensieve kwekerij/tuinbouwbedrijf.

1.72 nieuwvestiging:

het oprichten van een nieuw bedrijf op een voorheen onbebouwde locatie.

1.73 normaal onderhoud, gebruik en beheer:

Een gebruik gericht op het in zodanige conditie houden of brengen van objecten dat het voortbestaan van deze objecten op tenminste het bestaande kwaliteitsniveau wordt bereikt.

1.74 nutsvoorziening:

Voorziening ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.75 omschakeling:

Omzetten van een bedrijfstype in een ander bedrijfstype.

1.76 open constructie:

Een teeltondersteunende voorziening met een overwegend open karakter, waarbij geen sprake is van voor-, zij- of achterwanden, maar ten hoogste van een overkapping.

1.77 overig bouwwerk:

Een bouwwerk, geen gebouw en geen overkapping zijnde.

1.78 overkapping:

Een bouwwerk op het erf van een gebouw of standplaats, dat strekt tot vergroting van het woongenot van het gebruik van het gebouw of de standplaats, en dat, voor zover gebouwd vóór de voorgevel van een gebouw, geen tot de constructie zelf behorende wanden heeft en voor zover gebouwd achter de voorgevel van een gebouw, maximaal drie wanden heeft waarvan maximaal twee tot de constructie behoren.

1.79 paardenbak:

Een onoverdekte, als zodanig herkenbare ruimte, al dan niet omsloten, bedoeld voor het trainen, rijden en berijden van paarden en pony's, met eventueel een bodem van zand, hout, boomschors of ander materiaal om de bodem te verstevigen en al dan niet voorzien van drainage.

1.80 peil:

  1. voor gebouwen: de hoogte van de bovenzijde van de afgewerkte begane grondvloer en/of de hoofdtoegang van het gebouw;
  2. voor bouwwerken, geen gebouw zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende, afgewerkte terrein ter plaatse van het bouwperceel.

1.81 permanente bewoning:

Bewoning door een persoon, gezin of andere groep van personen van een gebouw, dan wel een gedeelte daarvan, als hoofdverblijf.

1.82 plattelandswoning:

een bedrijfswoning behorend tot of voorheen behorend tot een landbouwinrichting, zoals bedoeld in artikel 1.1a lid 2 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, welke door een persoon en diens huishouden, die geen binding hebben met de desbetreffende landbouwinrichting, wordt of mag worden bewoond.

1.83 pleisterplaats:

Rustplaats voor wandelaars, fietsers en ruiters in de vorm van een buitenterras.

1.84 recreatie:

Activiteiten en mogelijkheden voor ontspanning c.q. vrijetijdsbesteding.

1.85 risicovolle inrichting:

Een inrichting die valt onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit risico's zware ongevallen 1999 (BRZO'99) of het Vuurwerkbesluit.

1.86 speelvoorziening:

Voorzieningen gericht op sportieve activiteiten zoals multifunctionele verharde speelvelden, trapvelden, sport- en spelattributen zoals doelpalen, basketbalpalen, ballenvangers, etc.

1.87 sportterrein:

Een terrein ten behoeve van lichamelijke bezigheid ter ontspanning of als beroep met spel- of wedstrijdelement waarbij conditie en vaardigheid vereist zijn, dan wel bevorderd worden en waarvoor bepaalde regels gelden.

1.88 stroomvoerend rivierbed:

Het gedeelte van het rivierbed begrensd door de stroombaanbegrenzing en de rivier de Maas dat naast een waterbergende functie blijvend een stroomvoerende functie moet kunnen vervullen.

1.89 Structuurvisie Horst aan de Maas:

De op moment van aanvraag van de omgevingsvergunning geldende structuurvisie van de gemeente Horst aan de Maas.

1.90 teeltondersteunende voorzieningen:

Voorzieningen en/of constructies, inclusief containervelden, met als doel het gewas te forceren tot meer groei en/of de oogst te spreiden. Het gaat daarbij om zowel het vervroegen als het verlaten van de teelt ten opzichte van de normale open teelt en/of het beschermen van het gewas tegen weersinvloeden, ziekten en plagen, hetgeen leidt tot een betere kwaliteit van het product. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt in:
  1. Hoge permanente voorzieningen: teeltondersteunende voorzieningen die langer dan 7 maanden, al of niet aaneengesloten, in het jaar aanwezig zijn en hoger dan 1,5 m zijn;
  2. Hoge tijdelijke voorzieningen: teeltondersteunende voorzieningen die gedurende maximaal 7 maanden, al of niet aaneengesloten, in het jaar aanwezig zijn en hoger dan 1,5 m zijn.
  3. Lage permanente voorzieningen: teeltondersteunende voorzieningen die langer dan 7 maanden, al of niet aaneengesloten, in het jaar aanwezig zijn en 1,5 m of lager zijn;
  4. Lage tijdelijke voorzieningen: teeltondersteunende voorzieningen die gedurende maximaal 7 maanden, al of niet aaneengesloten, in het jaar aanwezig zijn en 1,5 m of lager zijn.

1.91 verdieping:

Een bouwlaag die is gelegen boven de eerste bouwlaag, welke is gelegen ter plaatse van de begane grond.

1.92 verwerking van agrarische producten:

Elke bewerking van een agrarisch product die een product oplevert dat nog steeds een agrarisch product is, met uitzondering van de activiteiten op het agrarisch bedrijf die nodig zijn om een dierlijk of plantaardig product klaar te maken voor verkoop aan consumenten.

1.93 volwaardig (agrarisch) bedrijf:

een (agrarisch) bedrijf waaruit een zelfstandig en reëel inkomen voortkomt voor minimaal één huishouden;

1.94 voor gewasbeschermingsmiddelen gevoelige functies:

Onder voor bestrijdingsmiddelen gevoelige functies worden verstaan alle functies waar geregeld en gedurende langere perioden mensen verblijven, met uitzondering van de (bedrijfs)woningen inclusief tuinen en erven, sport- en recreatievoorzieningen en maatschappelijke voorzieningen behorende bij het bedrijf dat de fruit- of boomteelt uitoefent.

1.95 voorgevel:

De naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan kennelijk als zodanig diende te worden aangemerkt.

1.96 voorgevelrooilijn:

Denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen. 

1.97 waterhuishoudkundige voorzieningen:

Voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en/of waterkwaliteit zoals duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten etc.

1.98 wet/wettelijke regelingen:

Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar wettelijke regelingen c.q. verordeningen e.d., dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan, tenzij anders bepaald.

1.99 woning:

Een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

1.100 woningsplitsing:

Het bouwkundig en functioneel splitsen van een bestaande woning in twee of meer zelfstandige woningen.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.2 de dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.3 de goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.4 de hoogte van een windturbine

Vanaf het peil tot aan de as van de windturbine.

2.5 de inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.6 de oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.7 de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens

Tussen de zijdelingse grenzen van een bouwperceel, niet de voor- en achterzijde van het bouwperceel zijnde, en het eigendom van derden, waar de afstand het kortste is.

2.8 aanduiding 'relatie'

Indien tussen twee bestemmingsvlakken en/of bouwvlakken de aanduiding 'relatie' is aangegeven, worden deze bestemmingsvlakken c.q. bouwvlakken aangemerkt als één bestemmingsvlak c.q. bouwvlak.

hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch met waarden

 

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. agrarisch bedrijfsmatig grondgebruik;
  2. agrarisch hobbymatig grondgebruik;
  3. grondgebonden agrarische bedrijven, niet zijnde grondgebonden veehouderijen,
  4. wonen in een bedrijfswoning;
  5. ter plaatse van de aanduiding 'glastuinbouw' een glastuinbouwbedrijf;
  6. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - nevenactiviteit': tevens de nevenactiviteiten zoals die per adres zijn aangegeven in de bij deze regels behorende bijlage 1 bij de regels met dien erstande dat het vloeroppervlak van nevenactiviteiten bij een agrarisch bedrijf in totaal ten hoogste 200 m2 bedraagt, dan wel het bestaande vloeroppervlak, dan wel voor zover in bijlage 1 bij de regels een maximum oppervlak is gegeven, maximaal dit oppervlak;
  7. een ander gebruik van gebouwen en gronden als nevenactiviteit, met dien verstande dat het vloeroppervlak van nevenactiviteiten bij een agrarisch bedrijf in totaal ten hoogste 200 m2 bedraagt, namelijk:
    1. detailhandel in agrarische producten die op het eigen bedrijf of in de directe omgeving daarvan zijn geproduceerd en/of bewerkt, dan wel hieraan direct aanverwante producten;
    2. zorgboerderij;
    3. zorgvoorzieningen;
    4. dagrecreatieve voorzieningen;
  8. extensief dagrecreatief medegebruik;
  9. bescherming van aardkundige waarden;
  10. het behoud, de bescherming, de ontwikkeling en/of het herstel van de desbetreffende cultuurhistorische, landschappelijke en natuurlijke waarden ter plaatse van de aanduidingen zoals zijn opgenomen in artikel 12;
  11. ter plaatse van de aanduiding specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing, de uitvoering en instandhouding van de landschappelijke inpassing als bijgevoegd bij deze regels;
met de daarbij behorende:
  1. tuinen, erven en terreinen, met dien verstande dat erfverhardingen buiten het bouwvlak uitsluitend zijn toegestaan voor zover bestaand;
  2. paardenbakken, uitsluitend binnen het bouwvlak dan wel bestaande paardenbakken;
  3. verkeers- en parkeervoorzieningen;
  4. voorzieningen van openbaar nut;
  5. water en waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder bergbezinkbassins;
  6. groenvoorzieningen, natuur- en landschapselementen.

3.2 Bouwregels

3.2.1 Algemeen
  1. op de gronden als bedoeld in artikel 3 lid 1, mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de bestemming worden gebouwd;
  2. ter plaatse van een bouwvlak mogen uitsluitend de bij één agrarisch bedrijf behorende gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd;
  3. de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  4. in afwijking van het voorgaande mogen buiten een bouwvlak de volgende gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd:
    1. erf- en terreinafscheidingen;
    2. recreatieve voorzieningen ten behoeve van het extensief dagrecreatief medegebruik, zoals bankjes, picknicktafels en bewegwijzering;
    3. hoogzitten;
    4. containervelden, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - agrarische voorzieningen';
    5. tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - agrarische voorzieningen', met dien verstande dat verankerde palen en open constructies permanent mogen blijven staan, mits voorzieningen zoals doeken, netten, folies of overkappingen buiten het seizoen worden opgerold dan wel verwijderd;
    6. overige permanente teeltondersteunende voorzieningen, uitsluitend overeenkomstig de bestaande situatie;
    7. bestaande silo's;
    8. mestzakken;
    9. containervelden, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - agrarische voorzieningen';
    10. waterbassin, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - waterbassin';
  5. voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:
    1. er is niet meer dan 1 bedrijfswoning per bouwvlak toegestaan, dan wel het ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' aangegeven aantal, met dien verstande dat in afwijking van artikel 2 lid 8 geldt dat indien de bouwvlakken door een relatie worden verbonden, met betrekking tot het aantal toegestane wooneenheden geldt dat de bouwvlakken niet worden aangemerkt als één bestemmingsvlak;
    2. er dient sprake te zijn van een volwaardig agrarisch bedrijf;
  6. aangebouwde bijbehorende bouwwerken dienen aan de onderstaande regeling met betrekking tot bedrijfswoning te voldoen, dan wel aan het gestelde onder regeling bijbehorende bouwwerken.
3.2.2 Gebouwen en bijbehorende bouwwerken
De maatvoering voor gebouwen en bijbehorende bouwwerken is als volgt:
 
Bedrijfsgebouwen min. max.
Goothoogten.v.t.7 m
Bouwhoogten.v.t. 14 m
Afstand kassen tot de woning van derden25 mn.v.t.
Het aantal bouwlagen van stallen ten behoeve van huisvesting van vee n.v.t.1, of indien de bestaande gebouwen uit meer dan 1 bouwlaag bestaan, ten hoogste het bestaande aantal bouwlagen
 
Kassen ter plaatse van de aanduiding 'glastuinbouw' min. max.
Goothoogten.v.t. 7,5 m
Bouwhoogte n.v.t. 12 m
Afstand kassen tot de woning van derden25 mn.v.t.
 
Bedrijfswoningmin. max.
Goothoogten.v.t. 7 m
Bouwhoogten.v.t. 11 m
Afstand tot perceelgrens3 mn.v.t.
Inhoudn.v.t.1.000 m³, met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'volume m³', waarvoor geldt dat de maximale inhoud niet meer mag bedragen dan is aangeven
 
Aangebouwde bijbehorende bouwwerken en carports bij bedrijfswoningenmin.max.
Goothoogten.v.t.3,5 m
Bouwhoogten.v.t.6 m
Afstand carports achter de voorgevel van de bedrijfswoning 0 m
carports mogen tot 1 m voor de voorgevel worden gebouwd
n.v.t.
Afstand overige bijbehorende bouwwerken achter de voorgevel van de bedrijfswoning1 m n.v.t.
Afstand overige bijbehorende bouwwerken achter de voorgevel van de bedrijfswoning in het geval dat de bedrijfswoning meerdere naar de weg gekeerde gevels kent3 mn.v.t.
Afstand overige bijbehorende bouwwerken tot het openbaar gebied in het geval van een hoeksituatie1 mn.v.t.
Totale gezamenlijke oppervlakte van alle bijbehorende bouwwerken n.v.t. 150 m²
 
Vrijstaande bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningenmin. max.
Goothoogten.v.t.3,5 m
Bouwhoogten.v.t.6 m
Afstand carports achter de voorgevel van de bedrijfswoning 0 m
carports mogen tot 1 m voor de voorgevel worden gebouwd
n.v.t.
Afstand overige bijbehorende bouwwerken achter de voorgevel van de bedrijfswoning1 mn.v.t.
Afstand overige bijbehorende bouwwerken achter de voorgevel van de bedrijfswoning in het geval dat de bedrijfswoning meerdere naar de weg gekeerde gevels kent3 mn.v.t.
Afstand tot zijdelingse perceelgrens2,5 mn.v.t.
Afstand tot de bedrijfswoningn.v.t. 40 m
Totale gezamenlijke oppervlakte van alle bijbehorende bouwwerken n.v.t. 150 m²
 
3.2.3 Teeltondersteunende voorzieningen
De maatvoering voor teeltondersteunende voorzieningen, is als volgt:
 
Teeltondersteunende voorzieningenmin. max.
Bouwhoogte permanente teeltondersteunende voorzieningen binnen het bouwvlak, anders dan kassen of ondersteunend glasn.v.t. 12 m
Goothoogte kassen of andere permanente teelondersteundende voorzieningen met glas binnen het bouwvlakn.v.t.7,5 m
Bouwhoogte kassen of andere permanente teelondersteundende voorzieningen met glas binnen het bouwvlakn.v.t.12 m
Bouwhoogte kassen of andere permanente teelondersteundende voorzieningen met glas buiten het bouwvlakn.v.t.3 m
Bouwhoogte tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen binnen het bouwvlak, dan wel ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - agrarische voorzieningen'n.v.t. 4 m
Oppervlakte teeltondersteunende kassen binnen het bouwvlak, anders dan ter plaatse van de aanduiding 'glastuinbouw' n.v.t.5.000 m²
Afstand teeltondersteunende voorzieningen tot de zijdelingse perceelgrens2,5 mn.v.t.
Afstand teeltondersteunende voorzieningen tot de woning van derden25 mn.v.t.
*mits is aangetoond dat er geen sprake is van onevenredige schade/hinder voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven en woningen in die zin dat bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt of bewoners overlast gaan ervaren (licht, schaduw, geluid). Indien dat wel het geval is dient een grotere afstand in acht te worden genomen om de overlast te beperken.
 
3.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
De maatvoering voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde is als volgt:
 
Bouwhoogte van bouwwerk, geen gebouwen zijndemin.max.
Mestsilon.v.t.6 m
Sleufsilon.v.t.4 m
Overige silo's en hooibergenn.v.t. 15 m
Erf- en terreinafscheidingen binnen het bouwvlak n.v.t. voor de voorgevelrooilijn: 1 m
achter de voorgevelrooilijn: 2 m
Schoorstenenn.v.t. 14 m
Omheiningen ten behoeve van paardenbakkenn.v.t.1,3 m
Lichtmasten ten behoeve van paardenbakken, met dien verstande dat er maximaal 4 lichtmasten per paardenbak zijn toegestaann.v.t.6 m
Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde binnen het bouwvlakn.v.t. 8 m
Erf -en terreinafscheidingen buiten het bouwvlakn.v.t.1 m
Hoogzitn.v.t.3,5 m
Waterbassin, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - waterbassin'n.v.t.2 m
3.2.5 Bouwen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - beperkte bebouwing'
In aanvulling en in afwijking op het bepaalde in artikel 3 lid 2.1artikel 3 lid 2.2 en artikel 3 lid 2.4 mogen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - beperkte bebouwing' uitsluitend de volgende gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd en is de maatvoering als volgt:
 
Gebouwen t.b.v. voorzieningen van openbaar nutmin.max.
Bouwhoogten.v.t.3,5 m
Goothoogten.v.t.2,7 m
Oppervlakten.v.t.15 m2 per gebouw
 
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde t.b.v. openbare verkeersdoeleindenmin.max.
Bouwhoogten.v.t.6 m
 
Erfafscheidingenmin.max.
Bouwhoogten.v.t.1,5 m
 
Overige bouwwerken, geen gebouwen zijndemin.max.
Bouwhoogten.v.t.2,5 m
 

3.3 Nadere eisen

  1. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van:
    1. de situering, de oppervlakte, de (goot)hoogte van bebouwing;
    2. de aard, de hoogte en de situering van erf- en terreinafscheidingen;
een en ander op basis van een landschappelijk inpassingsplan (en/of stedenbouwkundig ontwerp) en met inachtneming van de regels zoals deze gesteld zijn in het Gemeentelijk KwaliteitsMenu.
  1. De onder a genoemde nadere eisen mogen uitsluitend worden gesteld:
    1. voor een verantwoorde stedenbouwkundige en landschappelijke inpassing;
    2. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de de waarden en belangen ter plaatse van de aanduidingen zoals die zijn opgenomen in artikel 12; dan wel;
    3. in verband met maatwerk ten aanzien van het agrarisch bouwvlak en de verbetering van de gebiedskwaliteit ten behoeve van duurzaam agrarisch grondgebruik.
 

3.4 Afwijken van de bouwregels

3.4.1 Hoogte erf- en terreinafscheidingen buiten het bouwvlak
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 2 ten behoeve van het ophogen van de maximale hoogte voor erf- en terreinafscheidingen buiten het bouwvlak, onder de volgende voorwaarden:
  1. de bouwhoogte bedraagt maximaal 2 m;
  2. de grotere hoogte is noodzakelijk in verband met de agrarische bedrijfsvoering;
  3. de erf- en terreinafscheidingen mogen niet dusdanig gesloten zijn dat kleine dieren zoals de das er niet doorheen kunnen;
  4. bij het realiseren van de erf- of terreinafscheiding mag geen onevenredige aantasting van de cultuurhistorische en landschappelijke waarden of natuurwaarden optreden , zoals onder meer uiteen zijn gezet in artikel 12.
3.4.2 Lage teeltondersteunende voorzieningen
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 2.1 ten behoeve van het oprichten van lage teeltondersteunende voorzieningen buiten het bouwvlak onder de volgende voorwaarden:
  1. de oppervlakte van permanente voorzieningen mag niet meer bedragen dan 1,5 ha;
  2. voor tijdelijke voorzieningen geldt dat verankerde palen en open constructies permanent mogen blijven staan, mits voorzieningen zoals doeken, netten, folies of overkappingen buiten het seizoen worden opgerold dan wel verwijderd;
  3. permanente voorzieningen zijn uitsluitend toegestaan aansluitend aan het agrarisch bouwvlak, dan wel ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - ontwikkelingsgebied TOV';
  4. de afstand tot de perceelsgrenzen dient ten minste 2,5 m te bedragen;
  5. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van het woon- en leefklimaat van derden, de afstand tot (bedrijfs-)woningen van derden dient ten minste 25 m te bedragen;
  6. bij het realiseren van voorzieningen mag geen onevenredige aantasting van de waterhuishouding optreden;
  7. er dient vooraf schriftelijk advies te worden ingewonnen bij het waterschap en de Keur van het waterschap dient in acht te worden genomen;
  8. bij het realiseren van voorzieningen mag geen onevenredige aantasting van de cultuurhistorische en landschappelijke waarden of natuurwaarden optreden, zoals onder meer uiteen zijn gezet in artikel 12.
 
3.4.3 Hoge teeltondersteunende voorzieningen
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 2.1 ten behoeve van het oprichten van hoge teeltondersteunende voorzieningen buiten het bouwvlak onder de volgende voorwaarden:
  1. uitsluitend teeltondersteunende voorzieningen in de vorm van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan, met uitzondering van de voorzieningen ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - ontwikkelingsgebied TOV';
  2. de hoogte van de teeltondersteunende voorzieningen maximaal 12 m mag bedragen;
  3. de oppervlakte van permanente voorzieningen niet meer dan 1,5 ha bedraagt;
  4. voor tijdelijke voorzieningen geldt dat verankerde palen en open constructies permanent mogen blijven staan, mits voorzieningen zoals doeken, netten, folies of overkappingen buiten het seizoen worden opgerold dan wel verwijderd;
  5. permanente voorzieningen zijn uitsluitend toegestaan aansluitend aan het agrarisch bouwvlak, dan wel ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - ontwikkelingsgebied TOV';
  6. de afstand tot de perceelsgrenzen dient ten minste 2,5 m te bedragen;
  7. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van het woon- en leefklimaat van derden, de afstand tot (bedrijfs-)woningen van derden dient ten minste 25 m te bedragen;
  8. bij het realiseren van voorzieningen mag geen onevenredige aantasting van de waterhuishouding optreden;
  9. er dient vooraf schriftelijk advies te worden ingewonnen bij het waterschap en de Keur van het waterschap dient in acht te worden genomen;
  10. bij het realiseren van voorzieningen mag geen onevenredige aantasting van de cultuurhistorische en landschappelijke waarden of natuurwaarden optreden, zoals onder meer uiteen zijn gezet in artikel 12.
3.4.4 Silo's, sleufsilo's en hooibergen buiten het bouwvlak
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 2.1 ten behoeve van de bouw van silo's, sleufsilo's en hooibergen buiten het bouwvlak, onder de volgende voorwaarden:
  1. het is redelijkerwijs niet mogelijk deze voorziening binnen het agrarische bouwvlak op te richten;
  2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 15 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van mestsilo's niet meer mag bedragen dan 6 m;
  3. er dient vooraf schriftelijk advies te worden ingewonnen bij het waterschap en de Keur van het waterschap dient in acht genomen te worden.
3.4.5 Bouwwerken ten behoeve van schuilgelegenheden dan wel kleinschalige opslag
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 2 ten behoeve van de bouw van bouwwerken buiten het bouwvlak, met dien verstande dat:
  1. er niet meer dan 1 schuilgelegenheid dan wel bouwwerk ten behoeve van kleinschalige opslag per bouwperceel is toegestaan;
  2. een bouwwerk ten behoeve van kleinschalige opslag uitsluitend is toegestaan grenzend aan een bestemmingsvlak dan wel bouwvlak waarbinnen een (bedrijfs)woning is gesitueerd;
  3. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 18 m2;
  4. de goothoogte niet meer bedraagt dan 3 m;
  5. er een kapconstructie mogelijk is, evenals een platte afdekking;
  6. het bouwwerk dient te worden omsloten met tenminste drie wanden;
  7. er geen sprake mag zijn van een onevenredige aantasting van aanwezige landschapswaarden, zoals onder meer uiteen zijn gezet in artikel 12;
  8. er vooraf schriftelijk advies dient te worden ingewonnen bij het waterschap en de Keur van het waterschap in acht genomen dient te worden.
3.4.6 Bouwwerken ten behoeve van paardenbakken buiten het bouwvlak
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 2 ten behoeve van de bouw van bouwwerken ten behoeve van bestaande dan wel middels omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 3 lid 6.4 toegestane paardenbakken buiten het bouwvlak, met dien verstande dat:
  1. de bouwhoogte van de omheining van paardenbakken maximaal 1,3 m bedraagt;
  2. het aantal lichtmasten ten behoeve van paardenbakken maximaal 4 per paardenbak bedraagt, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 6 m bedraagt.
 

3.5 Specifieke gebruiksregels

 
3.5.1 Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:
  1. het gebruik van gronden buiten het bouwvlak voor buitenopslag;
  2. het gebruik van de gronden voor fruitteelt en boomteelt voor zover gebruik wordt gemaakt van een op- en zijwaartse spuittechniek voor het aanbrengen van gewasbeschermingsmiddelen binnen een afstand van 30 m tot voor gewasbeschermingsmiddelen gevoelige functies, uitgezonderd en voor zover:
    1. bestaand gebruik waarbij de bestaande afstand als minimale afstand dient te worden aangehouden;
    2. het herplant van houtopstanden van fruitteelt en boomteelt betreft;
    3. het aanplanten van (fruit)bomen ten behoeve van fruit- of boomteelt op gronden die op de datum van vaststelling van het bestemmingplan in gebruik zijn bij een fruitteeltbedrijf en/of een boomkwekerijbedrijf;
    4. aangetoond is dat het woon- en leefklimaat en/of het verblijfsklimaat van voor gewasbeschermingsmiddelen gevoelige functies niet onevenredig wordt aangetast. Hierbij wordt in ieder geval voldaan aan de situaties als weergegeven in bijlage 5.
  3. het gebruik van gronden en opstallen voor horeca I, horeca II en kleinschalige horeca;
  4. het gebruik van de gronden voor inpandige statische opslag in kassen;
  5. het gebruik van de gronden voor verblijfsrecreatie;
  6. het gebruik van verlichting ten behoeve van bestaande dan wel middels omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 3 lid 6.4 toegestane paardenbakken buiten het bouwvlak, met uitzondering van verlichting:
    1. waarvan de lichtbundel door afscherming wordt gericht op de paardenbak en richting het aangrenzende bouwvlak of de aangrenzende (eigen) woonbestemming;
    2. die uitsluitend wordt gebruikt tussen 7.00 uur en 23.00 uur;
    3. ten behoeve van paardenbakken die niet zijn gelegen op, dan wel grenzen aan gronden die (mede) zijn bestemd als Bos, Natuur, Waarde - Goudgroene zone of Waarde - Zilvergroene zone;
  7. het gebruik van verwarmde glasopstanden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch – verwarmde glasopstanden uitgesloten';
  8. het gebruik van assimilatieverlichting ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch – assimilatieverlichting uitgesloten';
  9. het gebruik van gronden voor het stallen van al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen.
3.5.2 Strijdig gebruik ammoniakemissie
Onder gebruik in strijd met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
  1. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van het houden van vee, het gebruik van kassen en/of het telen van gewassen indien dit leidt tot een toename van de ammoniakemissie ten opzichte van de feitelijke situatie zoals die blijkt of kan worden afgeleid uit:
    1. een verleende vergunning als bedoeld in artikel 2.7 lid 2 van de Wet natuurbescherming, een omgevingsvergunning waarbij de toestemming op grond van artikel 2.7 van de wet is aangehaakt, of een melding op grond van artikel 2.7 van de Regeling natuurbescherming, ten tijde van de vaststelling van dit bestemmingsplan, welke zijn opgenomen in bijlage 2 bij de regels, met dien verstande dat in geval van een rekenkundige toename van de ammoniakemissie ten gevolge van aanpassingen in de regeling ammoniak en veehouderij deze wordt aangemerkt als de feitelijk en legaal aanwezige ammoniakemissie, dan wel;
    2. indien een vergunning of melding als bedoeld onder 1 ontbreekt: de bestaande activiteit en de daarbij behorende ammoniakemissie die ten hoogste feitelijk door die bestaande activiteit werd veroorzaakt;
  2. een toename van de ammoniakemissie voor het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van het houden van vee, het gebruik van kassen en/of het telen van gewassen ten opzichte van de feitelijke situatie is wel toegestaan indien het project of de handeling, waar de aanvraag om omgevingsvergunning op ziet, een stikstofdepositie veroorzaakt op voor stikstof gevoelige habitats in het Natura 2000-gebied, die afzonderlijk en - ingeval het project of de handeling betrekking heeft op een inrichting als bedoeld in artikel 1.1, derde lid van de Wet milieubeheer - in cumulatie met andere projecten of handelingen met betrekking tot dezelfde inrichting, in de periode waarvoor het programma als bedoeld in artikel 1.13 Wet natuurbescherming geldt, een waarde overschrijdt die is vastgesteld bij de algemene Maatregel van Bestuur als bedoeld in artikel 2.9, vijfde lid, onder a, onder 1 van de Wet natuurbescherming.
 
3.5.3 Voorwaardelijke verplichting landschap
Het is uitsluitend toegestaan de gronden met de bestemming 'Agrarisch met Waarden' te gebruiken en/of in gebruik te (laten) nemen voor de doeleinden als beschreven in 3.1 indien de landschappelijke inpassing als bedoeld in 3.1 onder k en in de bijlage bij deze regels binnen 2 jaar na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan is gerealiseerd en vervolgens in stand wordt gehouden en beheerd.

3.6 Afwijken van de gebruiksregels

 
3.6.1 Vergroting oppervlakte agrarisch verwante nevenactiviteiten
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 1 ten behoeve van een grotere oppervlakte dan 200 m² aan agrarische nevenactiviteiten bij een agrarisch bedrijf, onder de volgende voorwaarden:
  1. de nevenactiviteit dient plaats te vinden in de bestaande bebouwing;
  2. de nevenactiviteit dient een verbreding van de bedrijfsvoering te betreffen, deze dient in directe relatie te staan met de hoofdfunctie van het agrarische bedrijf;
  3. de bebouwde oppervlakte ten behoeve van de nevenactiviteit mag maximaal 25% bedragen van de totale bebouwde oppervlakte op het bouwperceel.
3.6.2 Kleinschalig kamperen
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 1, ten behoeve van kleinschalig kamperen op gronden op of direct grenzend aan een bouwvlak en wel gekoppeld aan het agrarisch bedrijf op het betreffende bouwvlak, met inachtneming van tenminste de volgende voorwaarden:
  1. er dient sprake te zijn van een bedrijfsvoering die als geheel onderscheidend en vernieuwend is voor Horst aan de Maas;
  2. slechts kampeermiddelen zijn toegestaan met een niet-permanent karakter (tenten, toercaravans en dergelijke);
  3. maximaal 25 kampeermiddelen zijn toegestaan, waarbij als voorwaarde geldt dat er geen beperkingen aan de omliggende agrarische bedrijven worden toegebracht in het kader van milieuwetgeving;
  4. de kampeermiddelen bij agrarische bedrijven mogen worden geplaatst binnen een zone van maximaal 50 m gerekend vanaf de grens van de bouwvlak;
  5. bij het plaatsen van de kampeermiddelen een minimale afstand van 25 m tot een - als zodanig bestemde - verharde weg in acht dient te worden genomen;
  6. er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing dan wel van landschappelijke compensatie; daarbij dient rekening te worden gehouden met het karakter van het omringende landschapstype;
  7. er dient vooraf schriftelijk advies te worden ingewonnen bij de regionale werkgroep Vrijetijdseconomie.
 
3.6.3 Plattelandswoning
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 1, ten behoeve van het toelaten van het wonen, anders dan wonen in een bedrijfswoning, in een voormalige agrarische bedrijfswoning (plattelandswoning), met dien verstande dat:
  1. deze afwijking uitsluitend is toegestaan indien wijziging naar de bestemming Wonen onmogelijk is;
  2. deze afwijking niet is toegestaan ter plaatse van de aanduidingen 'Overige zone - ontwikkelingsgebiedglastuinbouw' en/of 'overige zone - ontwikkelingsgebied TOV';
  3. het aantal (bedrijfs)woningen op het betreffende perceel niet toe mag nemen;
  4. ter plaatse sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat;
  5. de overige bebouwing op het bouwvlak in gebruik blijft ten behoeve van de agrarische functie.
3.6.4 Paardenbakken
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 1 ten behoeve van het realiseren van paardenbakken buiten het bouwvlak bij een (bedrijfs)woning, met dien verstande dat:
  1. het bouwperceel een omvang van ten minste 2.500 m2 heeft;
  2. per (bedrijfs)woning ten hoogste één paardenbak is toegestaan;
  3. de oppervlakte van een paardenbak niet meer bedraagt dan 1.200 m2;
  4. de afstand van de paardenbak tot het bouwperceel ten hoogste 50 m bedraagt;
  5. de afstand tussen een paardenbak en een (bedrijfs)woning van derden ten minste 50 m bedraagt, tenzij deze afstand niet mogelijk is in welk geval de afstand ten minste 25 m bedraagt en door middel van te treffen maatregelen geen hinder is te verwachten voor omwonenden;
  6. door middel van een inrichtingsplan is aangetoond dat zorg gedragen wordt voor een zorgvuldige landschappelijke inpassing of landschappelijke compensatie.
3.6.5 Kleinschalige horeca
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 5.1 ten behoeve van het toestaan van kleinschalige horeca met dien verstande dat:
  1. de horeca gezien de aard, omvang en intensiteit passend dient te zijn binnen de agrarische functie;
  2. maximaal 30% van het totale vloeroppervlak van de aanwezige bebouwing mag worden gebruikt ten behoeve van de horeca, met dien verstande dat het aan te wenden vloeroppervlak nimmer meer dan 100 m2 mag bedragen;
  3. de openingstijden (inclusief terras) van de inrichting tussen 7.00 en 19.00 uur liggen;
  4. de agrarische functie in overwegende mate behouden blijft;
  5. het gebruik de agrarische functie ondersteunt en de horeca door de gebruiker van de (bedrijfs)woning dient te worden geëxploiteerd;
  6. een projectplan dient te worden overlegd waaruit naar het oordeel van het bevoegd gezag onderscheidendheid en kwaliteit blijkt;
  7. het gebruik geen ernstige hinder voor het woonmilieu oplevert;
  8. het gebruik niet mag leiden tot onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen gronden en bebouwing;
  9. gronden buiten het bouwvlak niet mogen worden gebruikt voor deze bedrijfsmatige activiteiten;
  10. detailhandel niet mag plaatsvinden;
  11. het gebruik geen nadelige invloed mag hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeerbalans.
 
3.6.6 Kleinschalige verblijfsrecreatie
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 5.1 om kleinschalige verblijfsrecreatie in de vorm van maximaal 5 recreatiewoningen toe te staan, met dien verstande dat:
  1. de verblijfsrecreatie gezien de aard, omvang en intensiteit passend moet zijn binnen de agrarische functie;
  2. de agrarische functie in overwegende mate behouden blijft. Dat is het geval indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
    1. maximaal mag 1/3 van het totale vloeroppervlak van de aanwezige bebouwing worden gebruikt ten behoeve van recreatiewoningen, met dien verstande dat het aan te wenden vloeroppervlak nimmer meer dan 100 m2 per recreatiewoning mag bedragen;
    2. de (bedrijfs)woning blijft voldoen aan de bepalingen ingevolge of krachtens de Woningwet;
    3. dat wil zeggen dat de gebruiker van de woning ook de bedrijfsmatige activiteit ontplooit;
    4. het gebruik mag geen ernstige hinder voor het woonmilieu opleveren en mag niet leiden tot onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen gronden en bebouwing; Dit betekent bijvoorbeeld dat het geen activiteit mag zijn waarvoor een milieuvergunning of een melding op grond van de milieuwetgeving verplicht is. Ook mag de activiteit geen industriële handelingen inhouden, evenmin is een seksinrichting toegestaan;
    5. gronden buiten het bouwvlak mogen niet worden gebruikt voor deze bedrijfsmatige activiteiten;
    6. detailhandel mag niet plaatsvinden tenzij het gaat om detailhandel die direct verband houdt met de kleinschalige verblijfsrecreatie;
    7. in de benodigde parkeercapaciteit dient geheel op eigen terrein te worden voldaan;
    8. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeerbalans;
  3. er vooraf schriftelijk advies dient te worden ingewonnen bij de regionale werkgroep Vrijetijdseconomie.
 
3.6.7 Huisvesting arbeidsmigranten bij agrarische bedrijven
Het College van Burgemeester en wethouders is bevoegd om middels omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in de geldende agrarische bestemmingen en toestaan dat de gronden en bouwwerken met een agrarische bestemming worden gebruikt ten behoeve van huisvesting van arbeidsmigranten, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
  1. De omgevingsvergunning wordt tijdelijk verleend, voor de duur van maximaal 10 jaar;
  2. Er is sprake van een volwaardig agrarisch bedrijf;
  3. Huisvesting is uitsluitend toegestaan binnen bestaande of nieuw te bouwen (bedrijfs)gebouwen, niet zijnde , kampeermiddelen en/of stacaravans, binnen het bouwvlak danwel het, overeenkomstig de onderliggende bestemming, te bebouwen perceelsgedeelte en uitsluitend ter plaatse van de hoofdvestiging van een volwaardig agrarisch bedrijf;
  4. In afwijking van het bepaalde onder 5.1 onder c. is huisvesting toegestaan ter plaatse van een nevenvestiging, mits wordt aangetoond dat huisvesting ter plaatse van de hoofdvestiging uit ruimtelijke en/of bedrijfseconomische gronden niet mogelijk is;
  5. Het maximaal aantal te huisvesten personen dient te worden aangetoond op basis van seizoensbehoefte die ment aan toont middels een accountantsverklaring;
  6. De huisvesting van arbeidsmigranten dient te voldoen aan de volgende voorwaarden:
    1. er is sprake van 1- en 2-persoons slaapkamers;
    2. parkeren ten behoeve van de huisvesting van arbeidsmigranten dient op eigen terrein plaats te vinden, waarbij de parkeervoorziening rechtstreeks op de openbare weg ontsloten wordt en voldoet aan de uitgangspunten en normen zoals opgenomen in de Nota parkeernormen;
    3. de huisvesting wordt landschappelijk ingepast overeenkomstig het bepaalde inzake ruimtelijke kwaliteitsverbetering, zoals opgenomen in de 'Structuurvisie Horst aan de Maas';
    4. ter plaatse van de huisvesting dienen, zowel inpandig als uitpandig, recreatieve voorzieningen aanwezig te zijn;
    5. een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van zowel de huisvesting als de omliggende functies dient verzekerd te zijn/blijven met hiermee ook de inachtneming van de leefbaarheid voor de mensen in de (directe) omgeving, de dorpen of buurtschappen waar een concreet initiatief op afstraalt en de arbeidsmigranten zelf;
    6. in het geval van nieuwvestiging van huisvesting dient een adequate omgevingsdialoog te worden gevoerd.
  7. De bestaande bouwregels van de onderliggende agrarische bestemming en bepalingen ten aanzien van woningen ingevolge het Bouwbesluit, de Bouwverordening, de Algemene Plaatselijke Verordening en het Keurmerk Stichting Normering Flexwonen zijn overeenkomstig van toepassing.
mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
  1. De milieusituatie;
  2. Een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  3. De verkeersveiligheid;
  4. De gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen percelen, dan wel de bedrijfsvoering van nabijgelegen bedrijven.

3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Het bepaalde in artikel 15 is van toepassing.

3.8 Wijzigingsbevoegdheid

   
3.8.1 Nieuwvestiging boomteeltbedrijven
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van de nieuwvestiging van boomteeltbedrijven, met dien verstande dat:
  1. de nieuwvestiging is uitsluitend toegestaan binnen het gebied '3B Agrarisch gebied ten oosten van Horst en A73' zoals weergeven op de kaart 'Gebiedsindeling Gemeentelijk Kwaliteitsmenu Horst aan de Maas' in de Structuurvisie Horst aan de Maas;
  2. ten behoeve van de nieuwvestiging een bouwvlak wordt opgenomen waarbinnen de bebouwing dient te worden opgericht en waarvan de oppervlakte niet meer bedraagt dan 1,5 ha;
  3. de waarden en belangen ter plaatse van de aanduidingen zoals die zijn opgenomen in artikel 12 niet onevenredig worden aangetast;
  4. door middel van een inrichtingsplan is aangetoond dat zorg gedragen wordt voor een zorgvuldige landschappelijke inpassing of landschappelijke compensatie;
  5. de nieuwvestiging gelet op de ligging, aard en omvang ten opzichte van de in de nabijheid gelegen functies, een zodanig beperkte (milieu)hinder veroorzaakt dat daardoor de belangen van deze functies niet in onevenredige mate worden geschonden;
  6. is aangetoond dat geen sprake is van onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen gronden en bebouwing;
  7. het woon- en leefklimaat op omliggende percelen niet onevenredig wordt aangetast;
  8. er is voldaan aan de eisen die zijn gesteld in het gemeentelijk Kwaliteitsmenu;
  9. er vooraf schriftelijk advies dient te worden ingewonnen bij het waterschap en de Keur van het waterschap in acht genomen dient te worden.
 
3.8.2 Verandering en/of vergroting aanduidingsvlak 'specifieke bouwaanduiding - agrarische voorzieningen'
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van het veranderen van de vorm en/of het vergroten van een aanduidingsvlak 'specifieke bouwaanduiding - agrarische voorzieningen', met dien verstande dat:
  1. de vormverandering en/of vergroting ter plaatse noodzakelijk is voor de continuïteit en/of ontwikkeling van het agrarische bedrijf;
  2. oppervlakte van het bouwvlak na wijziging niet meer bedraagt dan 1,5 ha, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'glastuinbouw' een maximum van 3 ha geldt. In uitzondering hierop gelden voor bedrijven met een aanduiding 'glastuinbouw' op gronden ter plaatse van de aanduiding 'Overige zone - ontwikkelingsgebied glastuinbouw' geen maximum oppervlakte;
  3. de waarden en belangen ter plaatse van de aanduidingen zoals die zijn opgenomen in artikel 12 niet onevenredig worden aangetast;
  4. door middel van een inrichtingsplan is aangetoond dat zorg gedragen wordt voor een zorgvuldige landschappelijke inpassing of landschappelijke compensatie;
  5. de wijziging, gelet op de ligging, aard en omvang ten opzichte van de in de nabijheid gelegen functies, een zodanig beperkte (milieu)hinder veroorzaakt dat daardoor de belangen van deze functies niet in onevenredige mate worden geschonden;
  6. is aangetoond dat geen sprake is van onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen gronden en bebouwing;
  7. het woon- en leefklimaat op omliggende percelen niet onevenredig wordt aangetast;
  8. er is voldaan aan de eisen die zijn gesteld in het gemeentelijk Kwaliteitsmenu;
  9. het bepaalde in artikel 3 lid 5.2 van toepassing is;
  10. er vooraf schriftelijk advies dient te worden ingewonnen bij het waterschap en de Keur van het waterschap in acht genomen dient te worden.
3.8.3 Wijzigen in de bestemming 'Bedrijf'
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming 'Agrarisch met waarden' te wijzigen in de bestemming 'Bedrijf', met dien verstande dat:
  1. de agrarische bedrijfsuitoefening is beëindigd;
  2. daarbij uitsluitend de volgende doeleinden zijn toegestaan:
    1. een agrarisch verwant bedrijf;
    2. een agrarisch hulpbedrijf;
    3. een bedrijf in maximaal categorie 1 en 2 van de bij deze regels gevoegde bijlage 3 bij de regels of een bedrijf dat naar aard en milieubelasting daarmee vergelijkbaar is;
    4. een seksinrichting, indien binnen de gemeentegrenzen nog geen seksinrichting aanwezig is;
  3. er sprake is van een bedrijfscomplex dat redelijkerwijs niet (meer) bruikbaar is (gebleken) c.q. kan worden gemaakt voor eigentijdse agrarische bedrijfsvoering, dan wel een locatie
    waar voortzetting van de agrarische bedrijfsvoering ongewenst is in verband met de belasting van het milieu dan wel de ontwikkeling van nieuwe natuurwaarden;
  4. ten hoogste de ten tijde van het wijzigingsbesluit bestaande bebouwing en de direct daaraan grenzende gronden binnen het betreffende, voormalige agrarisch bouwvlak wordt gewijzigd;
  5. buitenpandige opslag niet is toegestaan;
  6. opslag in kassen niet is toegestaan;
  7. de landschappelijke, cultuurhistorische en/of architectonische waarden behouden blijven;
  8. geen sprake is van een onevenredige verkeersaantrekkende werking;
  9. door middel van een inrichtingsplan is aangetoond dat er sprake is van kwaliteitsverbering, waarbij zorg gedragen wordt voor een zorgvuldige landschappelijke inpassing of landschappelijke compensatie;
  10. eventuele aanwezige teeltondersteunende voorzieningen en waterbassins behorende bij het (voormalige) agrarische bedrijf worden verwijderd en de bijbehorende aanduidingen worden verwijderd;
  11. wonen uitsluitend is toegestaan in de bestaande bedrijfswoning(en), waarbij het bestaande aantal bedrijfswoningen niet mag worden vergroot;
  12. detailhandel niet is toegestaan;
  13. de wijziging mag niet leiden tot onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen gronden en bebouwing;
  14. het woon- en leefklimaat op omliggende percelen niet onevenredig wordt aangetast;
  15. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van Bedrijf van het Bestemmingsplan Buitengebied Horst aan de Maas van overeenkomstige toepassing zijn;
  16. er vooraf schriftelijk advies dient te worden ingewonnen bij het waterschap en de Keur van het waterschap in acht genomen dient te worden.
3.8.4 Wijzigen in de bestemming 'Wonen'
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming 'Agrarisch met waarden' te wijzigen in de bestemming 'Wonen', met dien verstande dat:
  1. deze wijziging niet is toegestaan ter plaatse van de aanduidingen 'Overige zone - ontwikkelingsgebiedglastuinbouw' en/of 'overige zone - ontwikkelingsgebied TOV;
  2. de agrarische bedrijfsuitoefening is beëindigd;
  3. er sprake is van een bedrijfscomplex dat redelijkerwijs niet (meer) bruikbaar is (gebleken) c.q. kan worden gemaakt voor eigentijdse agrarische bedrijfsvoering, dan wel een locatie waar voortzetting van de agrarische bedrijfsvoering ongewenst is in verband met de belasting van het milieu dan wel de ontwikkeling van nieuwe natuurwaarden;
  4. de landschappelijke, cultuurhistorische en/of architectonische waarden behouden blijven;
  5. door middel van een inrichtingsplan is aangetoond dat er sprake is van een kwaliteitsverbetering, waarbij zorg gedragen wordt voor een zorgvuldige landschappelijke inpassing of landschappelijke compensatie;
  6. overige niet tot de woonfunctie behorende gronden worden bestemd als 'Agrarisch met waarden' zonder bouwvlak;
  7. eventuele aanwezige teeltondersteunende voorzieningen en waterbassins behorende bij het (voormalige) agrarische bedrijf worden verwijderd en de bijbehorende aanduidingen worden verwijderd
  8. wonen uitsluitend is toegestaan in de bestaande bedrijfswoningen, waarbij het bestaande aantal bedrijfswoningen niet mag worden vergroot:
  9. in uitzondering op het voorgaande is splitsing van rijks- of gemeentelijke monumenten, van panden zoals opgenomen in bijlage 4 bij de regels, dan wel karakteristieke panden die zijn aangewezen in door het bevoegd gezag vastgesteld cultuurhistorisch beleid, in meerdere woningen toegestaan, met dien verstande dat:
    1. het aantal woningen na splitsing niet meer bedraagt dan 3;
    2. de woningsplitsing noodzakelijk is in verband met het herstel of de verbetering van de te beschermen architectonische of cultuurhistorische waarden;
    3. de bestaande inhoud van de woning c.q. het pand niet wordt vergroot en de uiterlijke kenmerken behouden dienen te blijven;
    4. indien het een monumentaal of karakteristiek bebouwingscluster betreft woningsplitsing in het hele cluster is toegestaan, met dien verstande dat de karakteristiek van het cluster behouden blijft;
    5. de woningen na splitsing elk een inhoud te hebben van minimaal 350 m3;
    6. het bouwperceel per woning maximaal 1.000 m2 bedraagt;
    7. de gezamenlijke oppervlakte van de vrijstaande bijgebouwen niet meer bedraagt dan 150 m2;
    8. de te realiseren extra woning(en) binnen het gemeentelijk woningbouwprogramma passen;
    9. het bevoegd gezag de aanhef onder i kan wijzigen door het toevoegen of verwijderen van karakteristieke panden indien het gemeentelijk cultuurhistorisch beleid wordt gewijzigd of herzien.
  10. de wijziging niet mag leiden tot onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen gronden en bebouwing;
  11. er vooraf schriftelijk advies dient te worden ingewonnen bij het waterschap en de Keur van het waterschap in acht genomen dient te worden;
  12. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van Wonen van het Bestemmingsplan Buitengebied Horst aan de Maas van overeenkomstige toepassing zijn.
 
3.8.5 Wijzigen in de bestemming 'Natuur'
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming 'Agrarisch met waarden' te wijzigen in de bestemming 'Natuur', met dien verstande dat:
  1. het terrein is verworven voor de inrichting als natuurgebied of strategische waterberging, dan wel hebben de eigenaar en/of gebruiker schriftelijk ingestemd met de natuurontwikkeling;
  2. de wijziging in overeenstemming is met het landschapstype zoals is opgenomen in artikel 12;
  3. de wijziging niet leidt tot:
    1. een onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen gronden en bebouwing;
    2. negatieve effecten op de waterhuishouding, mits burgemeester en wethouders vooraf schriftelijk advies hebben aangevraagd aan de waterbeheerder.
 

Artikel 4 Water

 

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. het behoud, de bescherming, de ontwikkeling en/of het herstel van de waarden en belangen ter plaatse van de aanduidingen zoals die zijn opgenomen in artikel 12;
  2. bescherming, beheer en onderhoud van de betreffende watergang of beek;
  3. de ontvangst, berging en/of afvoer van water;
  4. haven;
  5. extensief recreatief medegebruik;
met de daarbij behorende:
  1. water- en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  2. voorzieningen, zoals groenvoorzieningen, geluidswerende voorzieningen en verkeers- en verkeersregulerende voorzieningen;
  3. bermen en wegbeplantingen;
  4. voorzieningen van openbaar nut.
 

4.2 Bouwregels

Op de gronden als bedoeld in artikel 4 lid 1 mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer dan 3 m mag bedragen.
  

Artikel 5 Waarde - Archeologie 3

 

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en bescherming van de archeologische waarden.
  

5.2 Bouwregels

Op en in de gronden als bedoeld in artikel 5 lid 1 mag niet worden gebouwd, met uitzondering van:
  1. het bouwen van gebouwen en/of bouwwerken, waarbij de bebouwing minder diep reikt dan 50 centimeter en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst;
  2. bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte met niet meer dan 500 m² wordt uitgebreid;
  3. de bestaande bebouwing wordt vergroot met een oppervlakte van ten hoogste 500 m²;
  4. gebouwen en/of bouwwerken die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan dan wel mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning.
 

5.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5 lid 2 teneinde het oprichten van bouwwerken ten behoeve van de op deze gronden liggende andere bestemming(en), indien op basis van (archeologisch) onderzoek is aangetoond, dat archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad. Teneinde dit te bereiken kunnen aan een omgevingsvergunning in ieder geval de volgende voorschriften worden verbonden:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al of niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
  3. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan een door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
 

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  

5.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, zodanig dat de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' geheel of gedeeltelijk vervalt, indien op basis van nader archeologisch onderzoek is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is.
  

Artikel 6 Waarde - Archeologie 6

 

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 6' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en bescherming van de archeologische waarden.
  

6.2 Bouwregels

Op en in de gronden als bedoeld in artikel 6 lid 1 mag niet worden gebouwd, met uitzondering van:
  1. het bouwen van gebouwen en/of bouwwerken, waarbij de bebouwing minder diep reikt dan 50 centimeter en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst;
  2. bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte met niet meer dan 2.500 m² wordt uitgebreid;
  3. de bestaande bebouwing wordt vergroot met een oppervlakte van ten hoogste 2.500 m²;
  4. gebouwen en/of bouwwerken die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan dan wel mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning.
 

6.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 6 lid 2 teneinde het oprichten van bouwwerken ten behoeve van de op deze gronden liggende andere bestemming(en), indien op basis van (archeologisch) onderzoek is aangetoond, dat archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad. Teneinde dit te bereiken kunnen aan een omgevingsvergunning in ieder geval de volgende voorschriften worden verbonden:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al of niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
  3. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan een door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
 

6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

6.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, zodanig dat de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 6' geheel of gedeeltelijk vervalt, indien op basis van nader archeologisch onderzoek is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is.
  

Artikel 7 Waarde - Zone bronsgroene landschapszone

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Zone bronsgroene landschapszone' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en) mede bestemd voor het behoud en bescherming van de landschappelijke waarden, waarbij de kernkwaliteiten zijn het groene karakter, het visueel-ruimtelijk karakter, het cultuurhistorisch erfgoed en het reliëf.
  

7.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Het bepaalde in artikel 15 is van toepassing.
  

Artikel 8 Waterstaat - Profiel van vrije ruimte

 

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Profiel van vrije ruimte' aangewezen gronden zijn, behalve voor de aan de andere aan de grond gegeven bestemmingen, primair bestemd voor het beheer en onderhoud van de binnen het plangebied gelegen waterloop, alsmede voor de ontwikkeling en bescherming van de ecologische waarden van de waterloop.

8.2 Bouwregels

Voor het bouwen op of in de in artikel 8 lid 1 bedoelde gronden gelden de volgende regels:
  1. in afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag alleen binnen de aangegeven beschermingszone van de watergang worden gebouwd, ten behoeve van deze bestemming;
  2. op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd anders dan ten behoeve van beheer en onderhoud van de betreffende watergang, met dien verstande dat:
    1. de maximale hoogte niet meer bedraagt dan 3,5 m;
    2. de maximale oppervlakte niet meer bedraagt dan 15 m2;
  3. voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer dan 2 m mag bedragen.

8.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken voor het bepaalde in artikel 8 lid 2 en toestaan dat de in de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen genoemde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits:
  1. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de watergang;
  2. voldaan wordt aan regels behorende bij de ter plaatse geldende andere bestemming(en);
  3. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij het waterschap en de Keur van het waterschap in acht wordt genomen.

hoofdstuk 3 Algemene regels

 

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
  

Artikel 10 Algemene bouwregels

 

10.1 Bestaande afmetingen en afstanden

In die gevallen dat de bestaande goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud of afstand tot enige grens van bouwwerken, die rechtens, in overeenstemming met het bepaalde in de Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht tot stand zijn gekomen, minder dan wel meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud of afstand in afwijking daarvan als minimaal respectievelijk maximaal toegestaan, uitsluitend conform de bestaande situatie.
  

10.2 Ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken, buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.
  

10.3 Ondergronds bouwen

Binnen het plangebied mag, tenzij anders is aangegeven in de regels, onder gebouwen ondergronds worden gebouwd, onder de volgende voorwaarden:
  1. ondergrondse gebouwen gelegen buiten de buitenzijde van de gevels van de bovengrondse gebouwen niet zijn toegestaan;
  2. de diepte van de ondergrondse bebouwing mag niet meer bedragen dan 3,5 m onder peil.
 

10.4 Bouwwerken ten behoeve van warmte-koudeopslag

In afwijking van het overigens in deze regels met betrekking tot het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bepaalde, mag de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van warmte-koudeopslag niet meer bedragen dan de in de bouwregels van de betreffende bestemming toegestane bouwhoogte van gebouwen.
  

10.5 Bouwen in de buurt van agrarische bedrijven

De afstand van een geurgevoelig object alsmede de afstand van een voor gewasbeschermingsmiddelen gevoelig object tot:
  • omliggende agrarische bouwpercelen;
  • op het moment van aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen aanwezige boomteelt en fruitteelt;
  • gronden waarop in een periode van ten hoogste 24 maanden voorafgaand aan de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen boomteelt of fruitteelt aanwezig was (gelet op de herplantmogelijkheden);
  • gronden welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan in gebruik zijn van fruit- en/of boomteeltbedrijven;
zal ten minste 50 m bedragen.

Artikel 11 Algemene gebruiksregels

 

11.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik met de bestemmingen wordt in ieder geval verstaan het (laten) gebruiken van gronden en/of bouwwerken voor en/of als:
  1. het (bedrijfsmatig) vervaardigen, opslaan, verwerken of herstellen van goederen en het opslaan en be- of verwerken van producten en mest;
  2. het plaatsen van kampeermiddelen;
  3. verblijfsrecreatie bij dagrecreatieve functies en/of ter plaatse van de aanduiding 'evenemententerrein', voor zover deze aanduiding is gelegen binnen een aanwezige 10-6 risicocontour;
  4. het gebruik van gronden als volkstuin;
  5. het beoefenen van lawaaisporten;
  6. opslag voor de voorgevelrooilijn;
  7. detailhandel;
  8. verkooppunt voor motorbrandstoffen, al dan niet inclusief lpg,
  9. het gebruik van de gronden gronden en opstallen voor een seksinrichting;
  10. intensief militair gebruik;
  11. opslag en/of stalling van aan het gebruik onttrokken voer- en vaartuigen en kampeermiddelen, anders dan in het kader van een normaal gebruik overeenkomstig het bestaand gebruik;
  12. permanente bewoning van bijbehorende bouwwerken;
  13. permanente bewoning van recreatiewoningen/verblijfsrecreatieve voorzieningen;
  14. huisvesting van arbeidsmigranten, anders dan bestaande huisvesting van arbeidsmigranten;
  15. een coffeeshop, growshop, smartshop of een daarmee vergelijkbaar bedrijf;
  16. geurgevoelig object alsmede voor gewasbeschermingsmiddelen gevoelig object, indien de afstand minder dan 50 m bedraagt tot:
  • omliggende agrarische bouwpercelen;
  • op het moment van wijziging van het gebruik aanwezige boomteelt en fruitteelt boomgaarden;
  • gronden waarop in een periode van ten hoogste 24 maanden voorafgaand aan de gebruikswijziging boomteelt of fruitteelt aanwezig was (gelet op de herplantmogelijkheden);
  • gronden welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan in eigendom of pacht zijn van fruit- en/of boomteeltbedrijven.

11.2 Warmte-koudeopslag

Open en gesloten systemen die door middel van het isolerend vermogen van de ondiepe bodem energie opwekken, niet zijnde aardwarmte, zijn toegestaan, met dien verstande dat:
  1. open en gesloten systemen niet zijn toegestaan binnen gronden met de aanduiding 'Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied', 'Milieuzone - waterwingebied' en 'Milieuzone - hydrologische beschermingszone';
  2. gesloten systemen binnen gronden met de aanduiding 'Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied Venloschol' uitsluitend zijn toegestaan tot een diepte van 5 m boven NAP.

11.3 Aan huis verbonden beroep

In (bedrijfs)woningen en/of bijbehorende bouwwerken is het uitoefenen van een aan huis verbonden beroep toegestaan, onder de volgende voorwaarden:
  1. de oppervlakte ten behoeve van een aan huis verbonden beroep mag niet meer bedragen 1/3 van de vloeroppervlakte van de woning tot een maximale oppervlakte van 100 m²;
  2. degene die het aan huis verbonden beroep uitoefent, is tevens de bewoner van de woning, met dien verstande dat de beroepsactiviteiten naast de gebruik(st)er door maximaal twee medewerkers mogen worden uitgeoefend;
  3. het gebruik mag geen (ernstige of onevenredige) hinder opleveren voor het woonmilieu en geen afbreuk doen aan het woonkarakter van de omgeving;
  4. in de parkeerbehoefte wordt in voldoende mate voorzien op eigen terrein, dan wel kan de parkeerbehoefte in de directe omgeving worden opgevangen.
 

11.4 Bed & breakfast

In (bedrijfs)woningen en/of bijbehorende bouwwerken is het uitoefenen van een bed & breakfast toegestaan, onder de volgende voorwaarden:
  1. het gebruik mag niet leiden tot onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen gronden en bebouwing;
  2. in de parkeerbehoefte wordt in voldoende mate wordt voorzien op eigen terrein, dan wel kan de parkeerbehoefte in de directe omgeving worden opgevangen;
  3. het vloeroppervlak ten behoeve van bed & breakfast niet meer dan 100 m2 bedraagt.
 

Artikel 12 Algemene aanduidingsregels

12.1 Cultuurhistorische, landschappelijke en natuurlijke waarden

Ter plaatse van de aanduidingen in de navolgende tabel zijn de gronden tevens bestemd voor het behoud, de bescherming, de ontwikkeling en/of het herstel van de desbetreffende cultuurhistorische, landschappelijke en natuurlijke waarden welke zijn opgenomen in de navolgende tabel:
 
AanduidingLandschaps- en natuurwaarden
overige zone - velden-Afwisseling van open landschappen met bomenlanen en een geordende verkaveling tot aan meer reliëfrijke open landschappen met landschapselementen (zoals bosjes) en dichte aaneengesloten bebouwingslinten.
- Bebouwingslinten met wisselende onderlinge afstanden tussen de erven. Het is van belang dat de zichtlijnen op de achtergelegen akkercomplexen behouden blijven.
- Oude akkercomplexen met karakteristieke bolle vorm en openheid tussen Kronenberg en Sevenum. Het is belangrijk om de bol liggende gebieden open te houden (behouden cultuurhistorisch landschap).
- Cultuurhistorisch waardevolle bebouwing, met name aan de randen van oude akkercomplexen.
- Om de karakteristiek te behouden heeft grondgebonden landbouw de voorkeur.
- Zichtlijnen over oude akkercomplexen.
- De natuurwaarde is beperkt, al zijn de voorkomende soorten vaak (zeer) zeldzaam; met name akkervogels.
- Hoge natuurwaarde rondom Castenraysche Vennen en in Kabroek (weidevogels).
 

12.2 Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied Venloschol

 
12.2.1 Omschrijving
Ter plaatse van de aanduiding 'Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied Venloschol' zijn de gronden mede bestemd voor de bescherming van de kwaliteit van het grondwater ten behoeve van de winning van (drink)water.
  
12.2.2 Bouwregels
Binnen het grondwaterbeschermingsgebied mag worden gebouwd voor zover dat op grond van de onderliggende bestemming is toegestaan met inachtneming van de voorwaarden, zoals die door de Omgevingsverordening Limburg worden gesteld.
  

12.3 Vrijwaringszone - molenbiotoop

 
12.3.1 Omschrijving
Ter plaatse van de aanduiding 'Vrijwaringszone - molenbiotoop' zijn de gronden mede aangewezen voor de functie van de in dit gebied voorkomende molen als werktuig en van de waarde van de molen als beeldbepalend element.
12.3.2 Bouwregels
Op de gronden als bedoeld in artikel 14 lid 1 mag de bouwhoogte van nieuw op te richten bouwwerken:
  1. binnen een afstand van 100 m uit de molen, niet meer bedragen dan de onderste punt van de verticaal staande wiek van die molen;
  2. binnen een afstand van 100 tot 400 m van de molen, niet meer bedragen dan 1/100 van die afstand tussen bouwwerk en die molen, gerekend vanaf de onderste punt van de verticaal staande wiek.
12.3.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 14 lid 2 ten behoeve van een hogere bouwhoogte overeenkomstig de overige voor deze gronden geldende bestemmingen, met dien verstande dat:
  1. de belangen van de molen niet onevenredig worden aangetast;
  2. vooraf schriftelijk advies wordt gevraagd van een deskundige.
12.3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Het bepaalde in artikel 15 is van toepassing.

12.4 Overige zone - ontwikkelingsgebied glastuinbouw

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - onwikkelingsgebied glastuinbouw' te wijzigen ten behoeve van de nieuwvestiging van glastuinbouwbedrijven, met dien verstande dat:
  1. de nieuwvestiging niet is toegestaan op gronden die mede zijn bestemd als Waarde - Zone goudgroenenatuurzone of Waarde - Zone zilvergroene natuurzone;
  2. ten behoeve van de nieuwvestiging een bouwvlak wordt opgenomen waarbinnen de bebouwing dient te worden opgericht;
  3. de waarden en belangen ter plaatse van de aanduidingen zoals die zijn opgenomen in artikel 12 niet onevenredig worden aangetast;
  4. door middel van een inrichtingsplan is aangetoond dat zorg gedragen wordt voor een zorgvuldige landschappelijke inpassing of landschappelijke compensatie;
  5. de nieuwvestiging gelet op de ligging, aard en omvang ten opzichte van de in de nabijheid gelegen functies, een zodanig beperkte (milieu)hinder veroorzaakt dat daardoor de belangen van deze functies niet in onevenredige mate worden geschonden;
  6. de wijziging niet mag leiden tot onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen gronden en bebouwing;
  7. er is voldaan aan de eisen die zijn gesteld in het gemeentelijk Kwaliteitsmenu.

Artikel 13 Algemene afwijkingsregels

13.1 Algemene afwijkingen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het plan ten behoeve van het vergroten van:
  1. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages, met uitzondering van oppervlakte- en inhoudmaten, tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages, voor zover hiervoor niet reeds op een andere wijze afwijking is verleend;
  2. het bebouwingsoppervlak van bedrijfsgebouwen binnen de bestemmingen Agrarisch - Onderzoekscentrum, Bedrijf, Detailhandel, Horeca, Maatschappelijk, Recreatie en Sport met ten hoogste 10% ten opzichte van het bestaande bebouwingsoppervlak, voor zover hiervoor niet reeds op een andere wijze afwijking is verleend;
  3. van de bestemmingsregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of verkeersintensiteit daartoe aanleiding geven;
  4. teneinde de op de verbeelding ingetekende begrenzingen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, met maximaal 10 m te verschuiven;
  5. van de bestemmingsregels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  6. van de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan 40 m;
  7. van de bestemmingsregels voor het bouwen van niet voor bewoning bestemde gebouwtjes van openbaar nut, zoals telefooncellen, wachthuisjes, gasreduceerstations en schakelstations, mits de inhoud niet meer dan 50 m3 de goothoogte niet meer dan 3 m bedraagt,
mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
  1. het straat-, bebouwings- en landschapsbeeld;
  2. de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen gronden en bebouwing;
  3. de verkeersveiligheid;
  4. de sociale veiligheid;
 

13.2 Saneringsregeling bijbehorende bouwwerken

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in het plan ten behoeve van vervangende herbouw van bijbehorende bouwwerken bij een (bedrijfs)woning tot een grotere oppervlakte dan in het plan is toegestaan, met dien verstande dat:
  1. maximaal 1/3 van de oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken mag worden teruggebouwd, voor zover legaal aanwezig op moment van aanvraag van de omgevingsvergunning, dan wel ten hoogste 5 jaar daarvóór legaal aanwezig is geweest;
  2. de totale oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken na herbouw niet meer dan 600 m2 mag bedragen.
 

13.3 Huisvesting arbeidsmigranten in bestaande vrijkomende gebouwen

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 11 lid 1 ten behoeve van de huisvesting van arbeidsmigranten in bestaande vrijkomende gebouwen, met dien verstande dat:
  1. huisvesting van arbeidsmigranten niet is toegestaan op gronden met een recreatieve bestemming;
  2. de vrijkomende bebouwing in of nabij bestaande woonkernen in de kernrandzone ligt;
  3. de locatie zich aansluitend op een daartoe geschikte en daar op afgestemde en daarop berekende ontsluiting bevindt;
  4. de bestaande bebouwing mag alleen worden uitgebreid, indien deze uitbreiding een integrale kwaliteitsverbetering van de locatie tot gevolg heeft en een meerwaarde heeft voor het verblijf van de bewoners;
  5. het moet gaan om huisvesting van arbeidsmigranten die (grotendeels) binnen de gemeente Horst aan de Maas werkzaam zijn;
  6. het maximale aantal te huisvesten arbeidsmigranten afgestemd dient te worden op de omvang en ligging van de bebouwing, de bereikbaarheid van de locatie en de parkeervoorzieningen;
  7. er geen bedrijfsmatige activiteiten gecombineerd mogen worden met huisvesting op de locatie waar de vrijkomende (niet) agrarische bebouwing zich bevindt;
  8. hergebruik van een vrijkomende (niet) agrarische bebouwing vergezeld dient te gaan van ruimtelijke kwaliteitsverbeteringen (zoals opgenomen in de Structuurvisie Horst aan de Maas), zoals een landschappelijke verbetering en/of afname van het bouwvolume. Onder deze laatste voorwaarde is eveneens herbouw van (delen) van het complex mogelijk;
  9. geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van:
    1. de sociale veiligheid;
    2. de milieusituatie;
    3. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    4. de verkeersveiligheid;
    5. gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen gronden en bebouwing;

13.4 Huisvesting arbeidsmigranten in nieuw te bouwen gebouwen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het plan ten behoeve van het bouwen van nieuwe gebouwen (geen reguliere woningen zijnde) ten behoeve van de huisvesting van arbeidsmigranten, met dien verstande dat:
  1. huisvesting van arbeidsmigranten niet is toegestaan op gronden met een recreatieve bestemming;
  2. de nieuwe gebouwen in of nabij bestaande woonkernen in de kernrandzone liggen;
  3. vooraf de volgende toetsen in het kader van een goede ruimtelijke ordening plaats dienen te vinden, waarbij de resultaten worden betrokken bij het verlenen van de afwijking:
    1. Natuurtoets;
    2. Archeologisch onderzoek;
    3. Externe veiligheid;
    4. Watertoets;
    5. Toets milieu hygiënische aspecten (geluid, bodem, geur);
  4. het moet gaan om huisvesting van arbeidsmigranten die (grotendeels) binnen de gemeente Horst aan de Maas werkzaam zijn;
  5. de huisvesting van arbeidsmigranten (bouwen en gebruik) in overeenstemming moet zijn met de uitgangspunten van de Structuurvisie Horst aan de Maas;
  6. er een goedgekeurd inrichtingsplan is ingediend, waarin aandacht is besteed aan een goede landschappelijke inpassing van het gebouw en als nodig een extra kwaliteitsimpuls een en ander in overeenstemming met de Structuurvisie Horst aan de Maas;
  7. geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van:
    1. de sociale veiligheid;
    2. de milieusituatie;
    3. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    4. de verkeersveiligheid;
    5. de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen gronden en bebouwing.

Artikel 14 Algemene wijzigingsregels

14.1 Wijzigen in de bestemming Agrarisch met waarden

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bestemmingen te wijzigen in de bestemming Agrarisch met waarden  zonder bouwvlak, met dien verstande dat na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van Agrarisch met waarden van overeenkomstige toepassing zijn.
  

14.2 Wijzigen ten behoeve van waterberging

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bestemmingen te wijzigen in de bestemming Water, met dien verstande dat:
  1. de noodzaak tot realisatie van waterbergingsgebieden voor opvang van stedelijk waterbergingstekort is aangetoond;
  2. overeenstemming met de eigenaar/eigenaren van de gronden is bereikt;
  3. er vooraf schriftelijk advies dient te worden ingewonnen bij het waterschap en de Keur van het waterschap in acht genomen dient te worden.
  4. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van Water van overeenkomstige toepassing zijn.
 

14.3 Verschuiven bestemmingsgrenzen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van het verschuiven van de bestemmingsgrenzen met maximaal 15 m, met dien verstande dat:
  1. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen gronden en bebouwing en de belangen van derden niet onevenredige worden geschaad;
  2. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de in de omgeving aanwezige architectonische, cultuurhistorische-, landschappelijke- of natuurwaarden;
  3. de belangen van de betreffende bestemming(en) niet onevenredige worden aangetast.
 

14.4 Vergroten inhoud (bedrijfs)woning

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van de uitbreiding van een (bedrijfs) woning, met dien verstande dat:
  1. er overtollige gebouwen binnen de gemeente Horst aan de Maas worden gesloopt;
  2. de woning met niet meer dan 1/3 van de oppervlakte of inhoud van de gesloopte oppervlakte/inhoud aan gebouwen mag worden uitgebreid;
  3. het bouwperceel een omvang van tenminste 1.500 m2 moet hebben;
  4. de aanvraag gaat vergezeld van een goedgekeurd inrichtingsplan voor het erf;
  5. de inhoud van de woning maximaal 1.300 m³ mag bedragen;
  6. in het wijzigingsplan wordt vastgelegd dat op de plek waar de bebouwing gesloopt wordt geen nieuwe gebouwen mogen worden gebouwd;
  7. er vooraf schriftelijk advies dient te worden ingewonnen bij het waterschap en de Keur van het waterschap in acht genomen dient te worden.
 

14.5 Wijzigen aanduiding 'overige zone - ontwikkelingsgebied glastuinbouw'

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen, in die zin dat de aanduiding 'overige zone - ontwikkelingsgebied glastuinbouw' wordt verwijderd dan wel toegevoegd, met dien verstande dat:
  1. de waarden en belangen ter plaatse van de aanduidingen zoals die zijn opgenomen in artikel 12 niet onevenredig worden aangetast;
  2. de wijziging niet mag leiden tot onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen gronden en bebouwing;
  3. er vooraf schriftelijk advies dient te worden ingewonnen bij het waterschap en de Keur van het waterschap in acht genomen dient te worden.
 

Artikel 15 Omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden

 

15.1 Omgevingsvergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning ter plaatse van de hierna genoemde bestemmingen of aanduidingen de daarbij aangegeven werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren te doen of te laten uitvoeren:
 
 Werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden (*);
Ter plaatste van de bestemming / aanduiding;a b c d e f g h     
Agrarisch met waarden (voor zover gelegen buiten bouwvlakken) a            
Waarde - Archeologie 3 (3);a b c d e f g h     
Waarde - Archeologie 6 (4);a b c d e f g h     
Waarde - Zone bronsgroene landschapzone a b c d e f g h     
vrijwaringszone - molenbiotoop
 b          
overige zone - velden
 
 b    f       
          
(1-4)
 noten: zie artikel 15 lid 2, onder a.
(*)
 de onderstaande letters geven aan dat een omgevingsvergunning is vereist (activiteit onder voorwaarden mogelijk) De letters worden hierna verklaard:
Werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden:
 
  1. het aanleggen en verharden van wegen en paden en het aanleggen of aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  2. het aanplanten van bomen, hakhout en andere houtopstanden hoger dan 1,50 m;
  3. het vellen en rooien van bomen, hakhout en andere diepwortelende beplantingen en het verrichten van handelingen, die de dood of ernstige beschadiging daarvan ten gevolge hebben of kunnen hebben;
  4. het aanbrengen, verwijderen of verleggen van ondergrondse transport-, energie- en telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  5. het verlagen of het verhogen van het waterpeil, tenzij dit een maatregel is van het bevoegde waterschap;
  6. het aanleggen, (ver)graven, verruimen, dempen of herprofileren van watergangen, sloten en andere waterpartijen
  7. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe in ieder geval worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  8. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen in de bodem;
  9. het aanbrengen van beplantingen, (hout-)gewas en/of bomen welke dieper dan 30 cm wortelen, met uitzondering van landbouwgewassen.

15.2 Uitzonderingen vergunningplicht

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 15 lid 1 is niet vereist voor werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden:
  1. in de situaties genoemd in de tabel in artikel 15 lid 1 bij de volgende cijfers:
    1. het aanplanten, vellen, rooien of beschadigen van (fruit)bomen en/of houtachtige gewassen en/of vaste planten, binnen een agrarisch bouwvlak of op gronden in eigendom of pacht bij een fruitteeltbedrijf en/of een boomkwekerijbedrijf tenzij gelegen binnen de dubbelbestemmingen "Leiding-Brandstof", "Leiding-Gas" of "Leiding-Leidingstrook";
    2. op een kleinere diepte dan 30 cm en/of met een oppervlakte kleiner dan 100 m², dan wel op gronden die voor wat betreft archeologie reeds zijn vrijgegeven middels een selectiebesluit;
    3. op een kleinere diepte dan 50 cm en/of met een oppervlakte kleiner dan 500 m², dan wel op gronden die voor wat betreft archeologie reeds zijn vrijgegeven middels een selectiebesluit;
    4. op een kleinere diepte dan 50 cm en/of met een oppervlakte kleiner dan 2.500 m², dan wel op gronden die voor wat betreft archeologie reeds zijn vrijgegeven middels een selectiebesluit;
  2. die worden uitgevoerd in het kader van het normale onderhoud en beheer van de gronden en de daaraan toegekende bestemmingen(en);
  3. op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - delfstoffenwinning', mits deze werken verband houden met de delfstoffenwinning;
  4. op de gronden gelegen binnen (agrarische) bouwvlakken dan wel binnen de bestemmingsvlakken van de bestemmingen Bedrijf, Cultuur en ontspanning, Detailhandel, Horeca, Maatschappelijk, Recreatie - Dagrecreatie, Recreatie - Verblijfsrecreatie, Sport, Tuin, Wonen en Wonen - Landgoed voorzover binnen dit bestemmingsvlak geen bouwvlak is opgenomen, ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - beekdal';
  5. die op het moment van inwerkingtreding van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een vóór dat tijdstip geldende of aangevraagde vergunning.
  6. die betrekking hebben op het herplanten van een houtopstand ten behoeve van fruitteelt of boomteelt op dezelfde locatie.

15.3 Afwegingskader

Burgemeester en wethouders verlenen de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 15 lid 1 alleen indien door de in artikel 15 lid 1 genoemde werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden, dan wel door de gevolgen daarvan, hetzij direct, hetzij indirect de waarden, belangen en/of functies die het plan beoogt te beschermen, niet blijvend onevenredige of niet onevenredig kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden of functies niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind, tenzij hieraan door het stellen van voorwaarden voldoende tegemoet kan worden gekomen.

15.4 Procedure

  1. De aanvrager van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 15 lid 1 op of in gronden met de hierna genoemde bestemmingen legt een archeologisch onderzoeksrapport over waarin de archeologische waarden van de gronden, die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld, tenzij op voorhand door het bevoegd gezag is vastgesteld dat het belang van de archeologie niet onevenredig wordt geschaad:
    1. Waarde - Archeologie 3;
    2. Waarde - Archeologie 6;
  2. Voordat het bevoegd gezag een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 15 lid 1 verleent, wordt schriftelijk advies gevraagd aan een deskundige. Bij de volgende bestemmingen is dat de eigenaar / beheerder van de betreffende infrastructuur:
    1. Leiding - Brandstof;
    2. Leiding - Gas;
    3. Leiding - Hoogspanningsverbinding;
    4. Leiding - Leidingstrook;
    5. Leiding - Riool;
    6. Leiding - Water;
    7. Waterstaat - Waterbergend rivierbed;
    8. Waterstaat - Stroomvoerend deel rivierbed.
  3. Voordat het bevoegd gezag een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 15 verleent, wordt bij de volgende bestemmingen en aanduidingen schriftelijk advies ingewonnen bij het waterschap en wordt de Keur van het waterschap in acht genomen:
    1. Waterstaat – Waterkering;
    2. overige zone – beekdal.

Artikel 16 Overige regels

16.1 Prioriteit van de dubbelbestemmingen

  1. Waar een enkelbestemming uit dit plan samenvalt met een dubbelbestemming geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming;
  2. Waar dubbelbestemmingen samenvallen gelden:
    1. in de eerste plaats de regels van de bestemming 'Waarde - Zone bronsgroene landschapszone';
    2. in de tweede plaats de regels van de bestemmingen 'Waarde - Archeologie 3' en 'Waarde - Archeologie 6'.

16.2 Parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden

 
16.2.1 Voorwaardelijke verplichting en toetsingsfunctie parkeren
Bij:
  • een feitelijke gebruiksverandering;
  • het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen;
  • het verlenen van een omgevingsvergunning voor de in dit plan opgenomen afwijkingen;
  • het toepassen van de in dit plan opgenomen wijzigingsbevoegdheden,
dient, indien de omvang of de bestemming van een gebouw en/of het terrein daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's, (motor)fietsen, of andere voertuigen, in voldoende mate ruimte aanwezig te zijn of aangebracht te worden in, op of onder de bij dat gebouw of terrein behorende gronden of bouwwerken, met dien verstande dat:
  1. daarbij wordt uitgegaan van de parkeernormen zoals aangegeven in het meest recente gemeentelijk parkeerbeleid;
  2. de ruimte voor het parkeren van auto's afmetingen moet hebben die zijn afgestemd op gangbare auto's. Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan:
    1. indien de afmetingen van bedoelde parkeerruimten ten minste 1,80 m bij 5 m en ten hoogste 3,25 m bij 6 m bedragen;
    2. indien de afmetingen van een gereserveerde parkeerruimte voor een gehandicapte - voorzover die ruimte niet in de lengterichting aan een trottoir grenst - ten minste 3,50 m bij 5 m bedragen.
 
16.2.2 Voorwaardelijke verplichting en toetsingsfunctie laden en lossen
Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
  
16.2.3 Afwijkingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 16 lid 2.1 en artikel 16 lid 2.2 indien het voldoen aan die bepalingen:
  1. op overwegende bezwaren stuit;
  2. voor zover op andere redelijke wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
16.2.4 Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik met de bestemmingen wordt in ieder geval verstaan het (laten) gebruiken van ruimte(n) voor het bepaalde in artikel 16 lid 2.1 en artikel 16 lid 2.2 anders dan voor parkeren en/of laden en lossen, voor zover de aanwezigheid van deze ruimten krachtens deze regels nodig is.
  

hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

 

Artikel 17 Overgangsrecht

 

17.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van bepaalde in sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in sub a met maximaal 10 %.
  3. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan. 

17.2 Overgangsrecht gebruik

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in sub a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 18 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:
 
Regels van het bestemmingsplan Kempweg 12d en 15, Meterik.