direct naar inhoud van Ruimtelijke onderbouwing
Plan: Uitbreiding zonnepark Nieuw Erf, Horst
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.1507.HOZONNIEUWERF-OVV1

Ruimtelijke onderbouwing

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doelstelling

Ten zuidoosten van de kern Horst in de gemeente Horst aan de Maas is het glastuinbouwgebied Californië gelegen. Centraal in de ontwikkeling staat de inrichting van het gebied als duurzaam glastuinbouwgebied waar specifieke aandacht is voor landschappelijke inpassing, ontsluiting, waterhuishouding, verkaveling, groen en collectieve voorzieningen. Naast het gebruik van gronden voor tuinbouwkassen, zijn binnen het glastuinbouwgebied (delen van) percelen in gebruik als landbouwgrond, akkerland of grasland. Deze percelen vormen de zogenaamde 'overhoeken' c.q. restpercelen, waarvoor geldt dat deze voor glastuinbouwdoeleinden als gevolg van hun oppervlakte en vorm minder geschikt zijn.

Initiatiefnemer Karakter Ontwikkeling B.V. heeft het voornemen om op een viertal restpercelen binnen het glastuinbouwgebied zonnevelden te realiseren. Eén van de vier beoogde restpercelen voor de realisatie van een zonneveld betreft de locatie Nieuw Erf. De locatie Nieuw Erf is gelegen in het noordwestelijk deel van het glastuinbouwgebied Californië I. De locatie beslaat een oppervlak van 6,23 ha en kan naar verwachting in de opwekking van 6,5 MWp voorzien.

Op basis van het vigerend bestemmingsplan is binnen een deel van de locatie Nieuw Erf het gebruik van gronden ten behoeve van een zonneveld al toegestaan. Voor dit deel van de locatie (groen aangeduid op figuur 1) is op 14 oktober 2019 reeds een omgevingsgunning voor bouwen verleend waarmee een zonneveld kan worden gerealiseerd. Deze vergunning is inmiddels onherroepelijk. Tevens is een SDE subsidie toegekend. De wens bestaat om het vergunde zonneveld in noordelijke en westelijke richting uit te breiden. Hiervoor worden twee relatief kleine stukken grond binnen de locatie Nieuw Erf aangewend. Voor de stukken grond die worden beoogd voor de beperkte uitbreiding van het reeds vergunde zonneveld (oranje aangeduid op figuur 1) geldt echter dat de realisatie van een zonneveld op basis van het vigerend bestemmingsplan niet is toegestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.HOZONNIEUWERF-OVV1_0001.png"

Figuur 1: Locatie Nieuw Erf met aanduiding vergund zonneveld (groen) en locatie beoogde uitbreiding zonneveld (oranje)

Om ter plaatse van de twee kleinere stukken grond de realisatie van een zonneveld als beperkte uitbreiding van het reeds vergunde zonneveld mogelijk te maken, dient van het vigerend bestemmingsplan te worden afgeweken op de volgende punten:

  • Het realiseren van een zonneveld ter grootte van 6.500 m2, het realiseren van landschappelijke maatregelen en waterberging ter plaatse van het noordelijk gelegen deel van het perceel kadastraal bekend als gemeente Horst, sectie T, nummer 1314 (gedeeltelijk). Het betreffende deel van het perceel heeft een oppervlakte van ca. 8.350 m2 en is in bovenstaand figuur aangeduid als A;
  • Het realiseren van een zonneveld ter grootte van 7.200 m2, het realiseren van landschappelijke maatregelen en waterberging, ter plaatse van het westelijk gelegen deel van het perceel, kadastraal bekend als gemeente Horst, sectie T, nummer 1765 (gedeeltelijk). Het betreffende deel van het perceel heeft een oppervlakte van ca. 8.710 m2 en is in bovenstaand figuur aangeduid als B.

Daarnaast geldt dat voor de volgende zaken een omgevingsvergunning nodig is op basis van het geldende bestemmingsplan:

  • Het omsluiten van de buitenranden van de zonnevelden door middel van een hekwerk van 2 meter in verband met de noodzakelijke beveiliging. Het hekwerk is voor fauna passeerbaar door een opening aan de onderzijde ter hoogte van 25 cm;
  • De waterberging op bovengenoemde percelen, door het realiseren infiltratiezone met een capaciteit van 5.800 m3 als onderdeel van de landschappelijk inpassingsplan, waarvoor herprofilering van de bodem noodzakelijk is.

Het plan om op genoemde punten van het vigerend bestemmingsplan af te wijken is middels een principeverzoek ter beoordeling voorgelegd aan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Horst aan de Maas. Het college heeft besloten in principe medewerking te verlenen aan de ontwikkeling van het zonneveld.

Onderhavig document voorziet in de vereiste ruimtelijke onderbouwing voor de aanvraag omgevingsvergunning om op voorgestelde punten van het vigerend bestemmingsplan af te wijken. Middels het verlenen van de omgevingsvergunning wordt de beperkte uitbreiding van het reeds vergunde zonneveld op het restperceel Nieuw Erf in combinatie met een gedegen landschappelijke inpassing waarbij specifieke aandacht is voor de waterbergingsopgave planologisch-juridisch gezien mogelijk gemaakt.

1.2 Ligging besluitgebied

Het besluitgebied maakt deel uit van de locatie Nieuw Erf. De locatie Nieuw Erf is gelegen binnen het glastuinbouwgebied Californië I, ten zuidoosten van de kern Horst in het buitengebied van de gemeente Horst aan de Maas. Nieuw Erf wordt aan de west- en zuidzijde begrensd door de watergang Langevense Loop. Aan de noordzijde wordt de locatie begrensd door de tuinen behorend bij de woningen gelegen aan de Venloseweg en Horsterwerg. De oostzijde van het gebied wordt begrensd door agrarische gronden. Vanaf de locatie Nieuw Erf strekt het glastuinbouwgebied Californie zich in zuidelijke/zuidoostelijke richting uit.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.HOZONNIEUWERF-OVV1_0002.png"

Figuur 2: Luchtfoto locatie Nieuw Erf

Het besluitgebied zelf bestaat uit twee stukken grond gelegen binnen de locatie Nieuw Erf: een noordelijk gelegen deel (hierna te noemen Deel A) en een zuidelijk gelegen deel (hierna te noemen Deel B). Deel A is gelegen aan de noordzijde van het perceel kadastraal bekend als gemeente Horst, sectie T, nummer 1314. Dit deel heeft een oppervlakte van ca. 8.350 m2. Deel B is gelegen aan de westzijde van het perceel kadastraal bekend als gemeente Horst, sectie T, nummer 1765. Dit deel heeft een oppervlakte van ca. 8.710 m2.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.HOZONNIEUWERF-OVV1_0003.png"

Figuur 3: Luchtfoto besluitgebied met aanduiding deelgebieden (rode contour) binnen de locatie Nieuw Erf (witte stippellijn)

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Binnen het besluitgebied is het bestemmingsplan 'Californië 1' vigerend, dat door de gemeente Horst aan de Maas is vastgesteld op 17 december 2017. Het besluitgebied omvat binnen het vigerend bestemmingsplan de volgende bestemmingen, dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen:

Ter plaatse van deelgebied A:

  • Enkelbestemming 'Agrarisch'
  • Gebiedsaanduiding 'overige zone - voorwaardelijke verplichting'
  • Gebiedsaanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied Venloschol'

Ter plaatse van deelgebied B:

  • Enkelbestemming 'Water' in combinatie met de functieaanduiding 'specifieke vorm van water - gietwaterbassin'
  • Dubbelbestemming 'Waterstaat - Beschermingszone watergang'
  • Gebiedsaanduiding 'overige zone - voorwaardelijke verplichting'
  • Gebiedsaanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied Venloschol'

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.HOZONNIEUWERF-OVV1_0004.png"

Figuur 4: Uitsnede vigerend bestemmingsplan

Binnen de vigerende bestemmingen is de uitbreiding van het zonneveld met bijbehorende maatregelen ten behoeve van de landschappelijke inpassing niet rechtstreeks mogelijk. Door middel van een omgevingsvergunning zal worden afgeweken van het bestemmingsplan. Onderhavige ruimtelijke onderbouwing gaat nader in op de aspecten die een rol spelen om een goede ruimtelijke ordening te borgen ten behoeve van de planologische verankering van het planvoornemen.

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk wordt een beschrijving van het planvoornemen gegeven. Daarna worden de beleidskaders van het Rijk, de provincie, de regio en de gemeente uiteengezet. Vervolgens wordt aandacht besteed aan de verschillende sectorale aspecten, zoals Wet geluidhinder, luchtkwaliteit, flora en fauna en cultuurhistorie en archeologie. Tenslotte wordt er nader ingegaan op de haalbaarheid en de procedures die onderhavige ruimtelijke onderbouwing doorloopt of doorlopen heeft.

Hoofdstuk 2 Projectprofiel

2.1 Gebiedsbeschrijving

2.1.1 Glastuinbouwgebied Californië

Het besluitgebied maakt deel uit van de locatie Nieuw Erf, welke is gelegen binnen het glastuinbouwgebied Californië. Het glastuinbouwgebied Californië ligt ten zuidoosten van de kern Horst in de gemeente Horst aan de Maas. Het gebied bestaat als het ware uit twee delen: Californië I (fase 1: ca. 250 ha) en Californië II (fase 2: ca. 125 ha). Onderhavig besluitgebied is gelegen binnen het gebied Californië I (zie figuur 5).

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.HOZONNIEUWERF-OVV1_0005.png"

Figuur 5: Indicatieve begrenzing glastuinbouwgebied Californië 1 met indicatieve aanduiding besluitgebied

De ontwikkelingen van glastuinbouwgebied Californië maken onderdeel uit van Greenport Venlo 'Klavertje 4'. Binnen Klavertje 4 wordt het Cradle-to-Cradle principe toegepast, gericht op een zo duurzaam mogelijke ontwikkeling. Daarnaast spelen thema's als energie, water, groenstructuren en mobiliteit een belangrijke rol bij de ontwikkeling van dit gebied.

2.1.2 Omgeving besluitgebied

Het besluitgebied is ten zuiden van de lintbebouwing aan de Horsterweg en Venloseweg gelegen. De Horsterweg loopt vanaf het besluitgebied in noordwestelijke richting richting de kern Horst. De Venloseweg loopt vanaf het besluitgebied in zuidoostelijke richting richting de kern Venlo. Ten westen van het besluitgebied bevindt zich de Langevense Loop. Verder ten westen van deze watergang bevinden zich een aantal (agrarische) bedrijfslocaties welke aan de Dijkerheideweg zijn gelegen. Ten noordwesten van het besluitgebied, ter plaatse van de kruising van de Venloseweg en de Dijkerheideweg, is een kampeerterrein gelegen. Het gebied gelegen ten zuiden van het besluitgebied betreft het glastuinbouwgebied Californië I.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.HOZONNIEUWERF-OVV1_0006.png"

Figuur 6: Luchtfoto wijdere omgeving besluitgebied

2.2 Huidige situatie

De gronden binnen het besluitgebied zijn in gebruik als akkerland of grasland, en vormen in plangebied Californië de zogenaamde 'overhoeken' cq. restpercelen. Het besluitgebied vormt in dit geval de scheiding tussen de zuidelijk gelegen tuinbouwkassen en de bestaande, noordelijk en westelijk gelegen woningen en bedrijfslocaties. Binnen het besluitgebied zelf is geen bebouwing aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.HOZONNIEUWERF-OVV1_0007.png"

Figuur 7: Zuidaanzicht besluitgebied

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.HOZONNIEUWERF-OVV1_0008.png"

Figuur 8: Tuinbouwkassen gelegen ten zuiden van het besluitgebied

2.3 Voorgenomen ontwikkeling

Onderhavige ontwikkeling maakt onderdeel uit van het voornemen om op een aantal verschillende, verspreid liggende restpercelen binnen het glastuinbouwgebied Californië I vier zonnevelden met pv-panelen te realiseren. De ontwikkeling van de vier zonnevelden met pv-panelen maakt het mogelijk om in totaal circa 12,38 ha zonnepark te realiseren met een vermogen van circa 10,7 MWp (elektrisch). Met deze opwek kunnen circa 3.560 huishoudens, bij een gemiddeld verbruik van circa 3.000 kWh/jaar, worden voorzien. Hiermee wordt invulling gegeven aan de gemeentelijke en regionale ambities voor verduurzaming.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.HOZONNIEUWERF-OVV1_0009.png"

Figuur 9: Indicatieve aanduiding restpercelen waar de zonnevelden zijn beoogd

Onderhavig besluitgebied maakt deel uit van de locatie Nieuw Erf. Nieuw Erf is één van de vier beoogde restpercelen voor de realisatie van zonnevelden binnen glastuinbouwgebied Californië I. Zoals genoemd is ter plaatse van een deel van de locatie Nieuw Erf reeds een vergunning verleend voor de realisatie van een zonneveld. Onderhavige ontwikkeling heeft betrekking op het planologisch-juridisch gezien mogelijk maken van een beperkte uitbreiding van het vergunde zonneveld in noordelijke en westelijke richting. De uitbreiding van het zonneveld gaat gepaard met een gedegen landschappelijke inpassing waarbij specifieke aandacht is voor de waterbergingsopgave. Met de landschappelijke inpassing wordt aangesloten op het landschapsplan dat in het kader van het reeds vergunde zonneveld is ontworpen.

2.3.1 Uitbreiding zonneveld

Omvang zonneveld

De relatief beperkte uitbreiding van het vergunde zonneveld is voorzien in noordelijke en westelijke richting. Het noordelijk stuk grond waar de uitbreiding is voorzien betreft een deel van het perceel kadastraal bekend als gemeente Horst, sectie T, nummer 1314 (aangeduid als A op figuur 10). Dit deel van het perceel heeft een oppervlakte van ca. 8.350 m2. Het oppervlak wat voor de realisatie van een zonneveld zal worden aangewend, bedraagt ca. 6.500 m2. Het westelijk stuk grond waar de uitbreiding is voorzien betreft een deel van het perceel kadastraal bekend als gemeente Horst, sectie T, nummer 1765 (aangeduid als B op figuur 10). Dit deel van het perceel heeft een oppervlakte van ca. 8.710 m2. Het oppervlak wat voor de realisatie van een zonneveld zal worden aangewend, bedraagt ca. 7.200 m2.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.HOZONNIEUWERF-OVV1_0010.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.HOZONNIEUWERF-OVV1_0011.png"

Figuur 10: Aanduiding uitbreidingen (rode contour) binnen de locatie Nieuw Erf (witte stippellijn)

Na de beperkte uitbreiding van het reeds vergunde zonneveld in noordelijke en westelijke richting, zal het gehele zonneveld op de locatie Nieuw Erf naar verwachting in de opwekking van 6,5 MWp voorzien. De opgewekte duurzame energie wordt gebruikt in de directe omgeving van het gebied Greenport Venlo. Vanwege het feit dat zonnestroom een vrij speciaal opwekprofiel heeft, wordt de stroom geleverd aan het lokale middenspanningsnet zodat dit ook dienst kan doen als buffer op het moment dat de productie lager is dan het gebruik in de directe omgeving. 

Gebruik opgewekte stroom

De stroom die in het zonnepark duurzaam wordt opgewekt wordt gebruikt in het verzorgingsgebied rondom het Hoogspanningsstation Californië. In verband met het spanningsniveau en het leveringsprofiel is het nodig om het vermogen aan te sluiten op een HS/MS net in plaats van rechtstreeks te leveren aan bedrijven en/of bewoners. Bedrijven in het gebied krijgen steeds meer de noodzaak om duurzame stroom te kunnen inkopen om aan hun duurzaamheidsvoorwaarden te voldoen die worden opgelegd door hun afnemers. Door het wegvallen van aardwarmte in het gebied is een nieuwe bron van duurzame energie in de totale energiemix van groot belang om een duurzaam glastuinbouwgebied te worden en te blijven. De opwekking van duurzame elektriciteit is dus van groot belang voor de bedrijven in het omliggende tuinbouwgebied en ook voor de bedrijven er om heen.

Technische aspecten

De beoogde uitbreidingen van het vergunde zonneveld bestaan uit modules van stalen frames waarop de zonnepanelen worden gemonteerd. De zonnepanelen worden onder een hellingshoek van 10 graden geplaatst, waarbij de maximale bouwhoogte 2 meter bedraagt. De zonnepanelen worden in zuid opstelling gerealiseerd.

De elektrakabels worden in kabelgoten van ongeveer 60 tot 120 cm diepte in de grond verwerkt en verbinden de modules met omvormers en transformatorhuisjes.

De uitbreiding van het vergunde zonneveld bestaat uit de volgende onderdelen en elementen:

  • PV-panelen;
  • Omvormers die onder de panelen worden bevestigd;
  • Transformators;
  • Kabelgoten (circa 60 tot 120 cm diep);
  • Hekwerk met een beveiligingssysteem (camera's, bewegingsdetectie o.i.d.);
  • Inrit en onderhoudspaden;
  • Landschappelijke inpassing aan de randen, de groene zones rondom de zonnevelden, met houtsingels, hagen en akkerrandbeplanting zoals bloemrijke grasmengsels voor insecten, zodat de zonnevelden worden verbonden met de omgeving.

Voor een detaillering van de technische installatie en inrichting wordt verwezen naar Bijlage 1.

Aanleg hekwerk 

Het gehele zonneveld wordt na de uitbreiding rondom voorzien van een circa 2 meter hoog hekwerk dat voor fauna passeerbaar is (25 cm vrij vanaf de onderzijde). Het hekwerk wordt tevens voorzien van een beveiligingssysteem (camera's, bewegingsdetectie, o.i.d.). Het hekwerk met beveiligingssysteem wordt gerealiseerd uit oogpunt van veiligheid en ter voorkoming van vernieling en diefstal.

2.3.2 Landschappelijke inpassing

Integraal onderdeel van het planvoornemen vormt de landschappelijke inpassing. Met de landschappelijke inpassing wordt aangesloten op het landschappelijk inpassingsplan dat ten grondslag ligt voor het reeds vergunde zonneveld. Het doel van de landschappelijke inpassing is middels de inzet van gebiedseigen beplanting het directe zicht op het zonnepark te ontnemen. Daarnaast wordt een infiltratiezone met een oppervlak van ca. 2,07 ha en een bergingscapaciteit van ca. 5.800 m3 gerealiseerd. Om afvloeiing naar gronden buiten het projectgebied te voorkomen, wordt een lage grondwal gerealiseerd. Deze grondwal wordt met een bloemrijk grasland mengsel (inheems) ingezaaid. Dit heeft een 2-ledig doel, te weten 1) het voorkomen van afkalving en 2) het bieden van een ecologische meerwaarde voor flora en fauna (insecten en vogels). Naast bevordering van de infiltratie van hemelwater in het projectgebied heeft herprofilering een positief effect op creëren van een rustiger landschapsbeeld.

Verder geldt dat de zones langs de westelijke rand van het besluitgebied worden ingericht als waterbergingsgebied en omzoomd met groene randen. De reeds aanwezige beekzone langs de Langevensche Loop is namelijk een ideale ruimte voor een robuuste landschappelijke inpassing en ruimte voor de beek. De westelijke rand van het besluitgebied wordt zo ingericht dat ten oosten van de Langevensche Loop het onderhoudspad (ca. 4 m breed) blijft behouden. Vervolgens wordt een verdiepte greppel wordt gerealiseerd (ca. 4 meter breed) waar wilgentenen worden geplant. In afstemming met Waterschap Limburg wordt een overloop gemaakt tussen de Langevensche Loop en de verdiepte strook, zodat deze onder kan lopen als de langevenscheloop gaat stijgen. Tevens kan de verdiepte strook weer leeglopen middels een knijpconstructie op de sloot die in de bosstrook ligt aan de noordzijde. Hierdoor wordt extra waterberging in de verdiepte strook mogelijk gemaakt. Voor beide ingrepen (overloop en knijpconstructie) neemt Waterschap Limburg zelf het iniatief voor de benodigde vergunningsprocedure c.q. -verlening. Ten oosten van de verdiepte greppel wordt een grondwal met struweel gerealiseerd. Het struweel sluit hier goed aan op het bestaand struweel aan de noord/noordwestzijde van het besluitgebied. Na de grondwal wordt een hekwek van 2 meter hoog gerealiseerd dat voor fauna passeerbaar is (25 cm vrij vanaf de grond). Middels het voor fauna passeerbare hekwerk dat rondom het zonneveld wordt gerealiseerd, wordt het zonneveld afgesloten voor de omgeving.

Het profiel van de westelijke rand van het besluitgebied is op figuur 11 schematisch weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.HOZONNIEUWERF-OVV1_0012.png"

Figuur 11: Profiel westzijde besluitgebied (zie Bijlage 2)

De belangrijkste componenten van het totale landschappelijk inpassingsplan zijn in onderstaande weergave (figuur 12) beschreven. Tevens is het inpassingsplan bijgevoegd als Bijlage 2. Ook het beheerplan is als Bijlage 3 bijgevoegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.HOZONNIEUWERF-OVV1_0013.png"

Figuur 12: Schematische weergave inpassingplan

Hoofdstuk 3 Beleidskader

In dit hoofdstuk wordt aandacht besteed aan het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. De voor het planvoornemen relevante beleidsdocumenten worden toegelicht.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

In het kader van de nieuwe omgevingswet, die per 1 juli 2022 in werking treedt, is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) door het rijk opgesteld. Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 wordt hierin de langetermijnvisie in beeld gebracht. Op nationale belangen wil het Rijk (net als nu) sturen en richting geven. Hiervoor worden vier prioriteiten onderscheiden:

  • Ruimte voor klimaat adaptatie.
  • Duurzaam economisch groeipotentieel.
  • Sterke en gezonde steden en regio's.
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Om invulling te kunnen geven aan deze vier prioriteiten hanteert het rijk de volgende drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaat voor enkelvoudige functies.
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal.
  • Afwentelen wordt voorkomen.

Vooralsnog is het rijksbeleid ook vastgelegd in respectievelijk de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).

3.1.2 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. Deze nieuwe structuurvisie vervangt onder andere de Nota Ruimte en de Nota Mobiliteit. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) speelt in op de volgende ontwikkelingen en uitdagingen:

  • de veranderende behoefte aan wonen en werken;
  • de mobiliteit van personen;
  • economische positie tussen de tien meest concurrerende landen vasthouden voornamelijk in de sectoren logistiek, water, hightech, creatieve industrie, chemie en voedsel en tuinbouw;
  • de bijzondere waarden (compacte steden omringd door open en natuurrijk landelijk gebied, cultuurhistorie en natuur) koesteren en versterken;
  • waterveiligheid en beschikbaarheid van voldoende zoetwater in verband met de klimaatverandering en stedelijke ontwikkeling;
  • aandeel duurzame energiebronnen als wind, zon, biomassa en bodemenergie moet worden vergroot;
  • deregulering.

Het besluitgebied is gelegen binnen Greenport Venlo. Dit gebied is in de SVIR aangeduid als stedelijke regio met topsectoren op het gebied van agro & food, logistiek en tuinbouw en uitgangsmaterialen. In de SVIR is opgenomen dat het voor een aantrekkelijk vestigingsklimaat in de stedelijke regio’s met een concentratie van topsectoren nodig is om te beschikken over een voldoende voorraad (kwalitatief en kwantitatief) woningen, bedrijventerreinen, kantoren en andere voorzieningen. Ook natuur, hoogwaardige landschappen en recreatieve voorzieningen horen daarbij, alsmede het bieden van meer ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei, de mogelijkheid om te voorzien in de eigen woningbehoefte en ruimte voor (collectief) particulier opdrachtgeverschap en meegroei-, mantel- en meergeneratiewoningen.

Onderhavig voornemen maakt onderdeel uit van de ontwikkeling van een aantal zonnevelden binnen het glastuinbouwgebied Californië met een totale grootte van ca. 12,38 ha en een vermogen van ca. 10,7 MWp (elektrisch). Met deze opwek kunnen ca 3.560 huishoudens, bij een gemiddeld verbruik van ca. 3.000 kWh/jaar, worden voorzien. Het voornemen is dan ook mede het gevolg van de veranderende behoefte aan wonen waarbij het aspect duurzaamheid, inclusief de duurzame energieproductie, een steeds belangrijke rol speelt.

Wanneer gekeken wordt naar de rijksdoelstellingen speelt onderhavige ontwikkeling in op de veranderende behoefte aan wonen, waarbij duurzaamheid en hernieuwbare energie wordt nagestreefd. De levert een bijdrage aan de vergroting van het aandeel duurzame energiebronnen. Geconcludeerd wordt dat het plan in lijn ligt met de doelen in het SVIR. Vanuit het SVIR gelden derhalve geen consequenties voor het planvoornemen.

3.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De SVIR (zie paragraaf 2.2.1) bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Met het Barro geeft het Rijk algemene regels voor ruimtelijke plannen. Doel van dit Besluit is bepaalde onderwerpen uit de SVIR te verwezenlijken.

Onderhavige ontwikkeling heeft geen negatieve invloed op de gestelde doelen van het Rijk. Dit houdt in dat voor het planvoornemen geen beperkingen vanuit het Barro gelden.

3.1.4 Ladder voor duurzame verstedelijking

Bestemmingsplannen die voorzien in nieuwe stedelijke ontwikkelingen dienen een verantwoording te bevatten aan de hand van de zogenoemde 'Ladder voor duurzame verstedelijking' (hierna: de Ladder), die is vastgelegd in artikel 3.1.6, tweede lid, Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro). Ingevolge artikel 5.20 Besluit omgevingsrecht moet de Ladder ook worden toegepast bij een omgevingsvergunning voor afwijking van het bestemmingsplan als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

De Ladder verplicht overheden tot het maken van een zorgvuldige ruimtelijke afweging bij het mogelijk maken van nieuwe stedelijke ontwikkelingen in planologische besluiten. Het doel is om te komen tot zorgvuldig ruimtegebruik en daarmee het voorkomen van (onaanvaardbare) leegstand en onnodig “bouwen in de wei”. De Ladder is daarmee een belangrijk instrument voor een goede ruimtelijke ordening.

Recent heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State geoordeeld dat zonnevelden niet als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, Bro jo. artikel 1.1.1, eerste lid, onder i, Bro moeten worden aangemerkt (ABRvS 23 januari 2019, 201804681/1/A1).

Gezien deze jurisprudentie moet worden geconcludeerd dat de realisatie van een zonneveld geen “stedelijke ontwikkeling” is als bedoeld in het Bro. Dit betekent dat de ontwikkeling niet Ladderplichtig is. Toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking vormt derhalve geen belemmering voor onderhavige ontwikkeling.

3.1.5 Klimaatakkoord

Nederland heeft zich verbonden aan verschillende internationale afspraken om klimaatverandering tegen te gaan. Voorbeelden hiervan zijn het Klimaatverdrag van de Verenigde Naties uit 1992, het Kyoto-Protocol uit 1997 en het VN-Klimaatakkoord van Parijs uit 2016. Het VN-Klimaatakkoord van Parijs heeft tot doel de opwarming van de aarde te beperken tot 1,5 graad in 2050 door o.a. het gebruik van fossiele brandstoffen sterk te verminderen danwel te beëindigen. Hieruit voortvloeiend is in juli 2019 de Klimaatwet in werking getreden. In de Klimaatwet is vastgelegd dat in Nederland in 2030 49% minder broeikasgassen moeten worden uitgestoten ten opzichte van 1990. In 2050 dient de reductie ten opzichte van 1990 95% te bedragen. Daarnaast dient het (Rijks)vastgoed in 2050 te beschikken over een klimaatneutrale energievoorziening. De inhoudelijke maatregelen om genoemde doelstellingen te behalen, zijn vastgelegd in het Klimaatakkoord. Met het Klimaatakkoord wordt voortgebouwd op de maatregelen die reeds zijn opgenomen in het eerdere Energieakkoord (d.d. 2013).

Eén van de afspraken is dat in 2030 70% van alle elektriciteit uit hernieuwbare bronnen komt. Dat gebeurt met windturbines op zee, op land en met zonnepanelen op daken en in zonneparken. Onderhavige ontwikkeling zorgt voor een goede stap in de richting om tot meer duurzame energieopwekking te komen. Ook het meervoudige ruimtegebruik van het planvoornemen maakt dat het uitstekend past binnen de afspraken zoals gemaakt in het Klimaatakkoord. Geconcludeerd wordt dat het plan bijdraagt aan de in het Klimaatakkoord geformuleerde doelstellingen.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Limburg 2014

Het POL 2014 is vastgesteld op 12 december 2014. De hoofdambitie in het POL betreft het realiseren van een voortreffelijk grensoverschrijdend leef- en vestigingsklimaat, dat eraan bijdraagt dat burgers en bedrijven kiezen voor Limburg: om er naar toe te gaan en vooral ook om er te blijven. Het POL richt zich met name op de fysieke kanten van het leef- en vestigingsklimaat, waarbij kwaliteit centraal staat. Daarbij zijn er regionale verschillen tussen Noord-, Midden- en Zuid-Limburg, die vragen om een regionaal verschillende beleidsuitwerking. Het POL richt zich alleen op die zaken die er op provinciaal niveau echt toe doen en vragen om regionale oplossingen. Daarbij worden gemeenten uitgenodigd om een flink aantal vraagstukken in regionaal verband verder uit te werken.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.HOZONNIEUWERF-OVV1_0014.png"

Figuur 13: Uitsnede Omgevingsvisie Limburg 2014

Vanuit het kaartbeeld 'Landbouw' gelden voor het gehele besluitgebied de aanduidingen 'Buitengebied' en meer specifiek de aanduiding 'Ontwikkelingsgebied glastuinbouw'. De zone 'Buitengebied' omvat een breed scala aan gebieden variërend van landbouwgebieden in algemene zin, glastuinbouwgebieden, ontwikkelingsgebieden intensieve veehouderij, verblijfsrecreatieve terreinen, stadsrandzones tot linten en clusters van bebouwing. Het betreft alle gronden in het landelijk gebied, die niet zijn aangewezen als landschaps- of natuurzone. Deze zone biedt de meeste ruimte voor land- en tuinbouw en vrijetijdseconomie. Binnen de zone 'Buitengebied' is de aanduiding 'Ontwikkelingsgebied glastuinbouw' opgenomen voor een verdergaande concentratie en clustering van glastuinbouw met bijbehorende voorzieningen.

Verder geldt dat het besluitgebied niet binnen de bronsgroene landschapszone, zilvergroene natuurzone, goudgroene natuurzone of het beschermingsgebied Nationaal Landschap Zuid-Limburg is gelegen.

Duurzaamheidsbeleid

In paragraaf 5.5 Energie en duurzaamheid van de Omgevingsvisie Limburg is de provinciale energie-opgave nader toegelicht. Uitgaande van het energiegebruik in Limburg in 2012 betekent de energietransitie van 14% in 2020 dat de energiebehoefte duurzaam moet worden opgewekt door:

  • Circa 1.200 windturbines (van 3 MW) óf
  • 80 km2 zonnepanelen (een oppervlakte ter grootte van de gemeente Sittard-Geleen) óf
  • Het jaarlijks verbranden van 400 km2 bos (18% van de oppervlakte van Limburg).
  • Er wordt ingezet op een scala aan bronnen van hernieuwbare energie, zoals windenergie, zonne-energie, geothermie en bodemenergie.

Voor zon-PV ziet de provincie een grote groeimarkt en de toepassing in de gebouwde omgeving wordt zeer passend geacht. De provincie stimuleert deze toepassing middels een zonatlas waarmee woningeigenaren tegelijkertijd ook van andere potentiële besparingen bewust worden gemaakt.

Ook komen zonneparken met de in het Klimaatakkoord voorgestelde salderingsregeling dichterbij. De ontwikkeling van business-modellen en proefprojecten worden ondersteund en, afhankelijk van de uitkomsten, beziet de provincie of zij hierin een rol in moet nemen. Van belang is bij deze vorm van energieopwekking primair in te zetten op multifunctioneel ruimtegebruik.

Verder geldt dat voor de aanpak van de energietransitie regionale energievisies (opgesteld door de regionaal samenwerkende gemeenten en Provincie in samenspraak met marktpartijen) een belangrijke plaats in nemen. De RES Noord- en Midden-Limburg is in paragraaf 3.3.1 nader toegelicht.

3.2.2 Omgevingsverordening Limburg 2014

Het beleid zoals opgenomen in de Omgevingsvisie Limburg 2014 is meer geconcretiseerd in de Omgevingsverordening Limburg 2014.

Ontwikkelingsgebied glastuinbouw

Op basis van de kaart 'Intensieve veehouderijen, glastuinbouwbedrijven en zilvergroene natuurzone' wordt vastgesteld dat het besluitgebied is gelegen in het landelijk gebied, specifiek 'ontwikkelingsgebied glastuinbouw'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.HOZONNIEUWERF-OVV1_0015.png"

Figuur 14: Uitsnede kaart 'Intensieve veehouderijen, glastuinbouwbedrijven en zilvergroene natuurzone' (bron: POL 2014)

Met de aanwijzing van ontwikkelingsgebieden voor glastuinbouw wordt verdergaande concentratie en clustering van glastuinbouw binnen de provincie Limburg nagestreefd. Conform het provinciaal beleid is nieuwvesting van glastuinbouw enkel toegestaan in de ontwikkelingsgebieden glastuinbouw en is buiten de ontwikkelingsgebieden glastuinbouw doorgroei enkel onder voorwaarden mogelijk in combinatie met sloop van bestaande kassen.

Glastuinbouw kenmerkt zich door zoveel mogelijk aaneengesloten rechthoekige blokken. Dit is de voor glastuinbouw meest economische en efficiënte opzet. In het driehoekige glastuinbouwgebied Californië I betekent dit als vanzelf dat er onherroepelijk ‘overhoeken’ c.q. restpercelen ontstaan. De restpercelen worden gevormd door de overhoeken tussen de rechthoekige kassen en de erven langs de doorgaande wegen langs het glastuinbouwgebied. Deze restpercelen kunnen niet voor de glastuinbouw worden gebruikt en hebben veelal een groene invulling gekregen, bijvoorbeeld als locatie voor landschappelijke inpassing of als waterbergingsgebied.

De beperkte uitbreiding van zonneveld Nieuw Erf op een restperceel staat de ontwikkeling van het glastuinbouwgebied Californië I niet in de weg, immers: wegens de minder gunstige ligging wordt het restperceel niet voor glastuinbouw in gebruik genomen. Met de beperkte uitbreiding van het reeds vergunde zonneveld op het restperceel worden de gronden optimaal benut en wordt tevens bijgedragen aan de duurzame ontwikkeling van het glastuinbouwgebied. Door ter plaatse van het zonneveld tevens een infiltratiezone voor hemelwater te realiseren, wordt ook invulling gegeven aan het principe van meervoudig ruimtegebruik.

Geconcludeerd wordt dat de ligging van het besluitgebied binnen het 'ontwikkelingsgebied glastuinbouw' geen belemmering vormt voor onderhavige ontwikkeling.

Overige kaders

Op grond van de verordening kan op basis van de kaart 'Beschermingszones natuur en landschap' worden vastgesteld dat het besluitgebied niet is gelegen in een beschermingszone natuur en/of beschermingszone landschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.HOZONNIEUWERF-OVV1_0016.png"

Figuur 15: Uitsnede kaart 'Beschermingszones natuur en landschap' (bron: POL 2014)

Gezien het feit dat onderhavig besluitgebied niet binnen een beschermde landschapszone of natuurzone valt, is er ten plaatse van het besluitgebied verder geen sprake van een specifiek beschermingsregime voor natuur en landschap.

3.2.3 Ontwerp Provinciale Omgevingsvisie (POVI)

Bij de inwerking treding van de Omgevingswet (naar verwachting 1 juli 2022) dient de Provincie Limburg te beschikken over een Provinciale Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. De Omgevingsvisie Limburg richt zich op de langere termijn (2030-2050) en beschrijft onderwerpen zoals wonen en leefomgeving, veiligheid, cultuur, sport en erfgoed, economie, werklocateis, mobiliteit, energie, landbouw, water, natuur, landschap en bodem em ondergrond. De ontwerp-Omgevingsvisie heeft ter inzage gelegen van 7 september tot en met 18 oktober 2020. De vaststelling wordt medio 2021 verwacht.

Energie

Er wordt erkend dat mensen vanuit verschillende uitgangspunten en opvattingen meewerken aan een innovatief energietransitie beleid, dat de economische structuur versterkt, ons minder afhankelijk maakt van fossiele brandstoffen uit het buitenland, en dat tegelijkertijd de gevolgen van uitstoot vermindert en rekening houdt met biodiversiteit.

Er wordt gestreefd naar minder aardgasgebruik in 2050. Voor 2030 wekken de 30 landelijke RES-regio´s 35 TWh elektriciteit op het land op (door middel van zon- en windenergie). Bij het realiseren van de afspraken en nationale ambities rondom de energietransitie baseert de provincie haar handelen op draagvlak. Initiatieven moeten haalbaar en betaalbaar zijn.

De provincie Limburg stelt zich op als gelijkwaardige partner bij de totstandkoming van de Regionale Energie Strategieën (RES). De provincie werkt aan de Provinciale Energiestrategie (PES), waarin keuzes worden gemaakt voor Limburgse sleutelinnovaties en betaalbare energiebesparingsmaatregelen. De Omgevingsvisie zal op dit onderdeel worden aangevuld met de gemaakte keuzes.

De provincie past het principe van de ‘trias energetica’ toe in alle sectoren. Dit betekent:

  • het verminderen van het energiegebruik door verspilling tegen te gaan.
  • de energie komt zoveel mogelijk uit niet-fossiele, duurzame bronnen zoals wind, water-, en zonne-energie.
  • Voor de energiebehoefte die niet met duurzame bronnen kan worden ingevuld kiezen we zo efficiënt en schoon mogelijke fossiele bronnen.

De trias energetica is leidend voor de inzet van instrrumenten. Ten aanzien van zonne-energie geldt:

Voor de ruimtelijke inpassing van zonne-energie hanteren we de Limburgse zonneladder. Het gaat zowel om de juiste locatie als om de juiste ruimtelijke inpassing op die locatie. De zonneladder is als volgt (niet volgtijdelijk): 1. Op daken en gevels van gebouwen; 2. Onbenutte terreinen in bebouwd gebied; 3. Gronden in buitengebied met een andere primaire functie dan landbouw of natuur. 4. Gronden in gebruik voor landbouw; 5. Uitsluitingsgebieden (Natura 2000 gebieden en waterwingebieden).

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.HOZONNIEUWERF-OVV1_0017.png"

Figuur 16: Limburgse Zonneladder

De Zonneladder gaat ervan uit dat goede landbouwgrond en kwetsbare natuur enkel als uitzonderingsmogelijkheid worden gebruikt bij de inpassing van zonne-energie. Onderhavige ontwikkeling betreft de beperkte uitbreiding van een reeds vergund zonneveld op een restperceel binnen het glastuinbouwgebied Californië I. De ontwikkeling wordt aangemerkt als Trede 4 van de Limburgse zonneladder. Hieruit volgt dat de betreffende gronden enkel mogen worden benut voor de opwek van zonne-energie na een zorgvuldige ruimtelijke afweging. In dit kader wordt gemotiveerd dat de betreffende gronden weliswaar zijn gelegen binnen een ontwikkelingsgebied voor glastuinbouw (landbouwgrond), maar wegens een ongunstige ligging niet voor de glastuinbouw worden benut. Daarnaast geldt dat ter plaatse van de naastgelegen gronden de realisatie van een zonneveld reeds is vergund (datum vergunning 14 oktober 2019 en inmiddels onherroepelijk). De beperkte uitbreiding van het zonneveld sluit daarmee aan op een bestaande ontwikkeling.

De Zonneladder is verder verankerd in de (ontwerp) Omgevingsverordening Limburg. Toetsing hieraan vindt plaats in volgende paragraaf 3.2.4).

Op basis van vorenstaande wordt geconcludeerd dat het plan passend is binnen de beleidskaders van de (ontwerp) POVI.

3.2.4 Ontwerp Omgevingsverordening Limburg

Op 25 mei 2021 heeft het College van Gedeputeerde Staten de ontwerp-omgevingsverordening vastgesteld. Deze ontwerp-omgevingsverordening ligt vanaf maandag 7 juni 2021 tot en met 19 juli 2021 ter inzage. In de ontwerp-Omgevingsverordening geeft provincie aan hoe het zal toezien op een juiste toepassing van de Limburgse zonneladder en op kwalitatief goede onderbouwingen bij initiatieven voor grondgebonden zonneparken. Het gaat hier dan met name om een goede ruimtelijke afweging, de instandhouding van de landschapsstructuur en bijbehorende kenmerken, het combineren van meerdere functies, aandacht voor lokaal draagvlak en participatie en het doorlopen van zorgvuldige procedures. In de ontwerp- Omgevingsverordening zijn de volgende uitsluitingsgebieden voor grondgebonden zonneparken opgenomen: het Natuurnetwerk Limburg (de voormalige goudgroen aangeduide POL-gebieden met inbegrip van de Natura2000 gebieden) en waterwingebieden en bestaande bos- en natuurgebieden gelegen in de groenblauwe mantel. Onderhavig besluitgebied is niet binnen een uitsluitingsgebied gelegen.

Verder geldt dat in de Omgevingsverordening is o.a. een motiveringsplicht opgenomen om te motiveren waarom er wordt gekozen voor een bepaalde trede van de zonneladder. Zo geldt op basis van artikel 13.3 lid 3 dat een omgevingsplan voor een gebied gelegen in de regio Noord-Limburg of de regio Midden-Limburg een zonnepark alleen toelaat als dat in lijn is met de Limburgse principes van de provinciale omgevingsvisie en in afstemming met de regionale energiestrategie Noord- en Midden-Limburg. Daarbij geldt dat een omgevingsplan geen zonnepark op landbouwgrond toelaat, tenzij (lid 5):

  • a. een zorgvuldige ruimtelijke afweging heeft plaatsgevonden ten aanzien van de locatie;

    Door met de beoogde uitbreiding aan te sluiten op een bestaande ontwikkeling, wordt met een beperkt extra ruimtebeslag voorzien in een substantiële bijdrage in de opwekking van duurzame energie. De gronden die voor de uitbreiding worden benut, betreffen namelijk restpercelen in een glastuinbouwgebied en grenzen direct aan het vergunde zonnepark. In Hoofdstuk 4 is nader onderzocht en onderbouwd dat de uitbreiding van het zonnepark niet tot nadelige milieueffecten voor de omgeving leidt. Ten behoeve van een optimale inrichting van het perceel, is tevens een omgevingsdialoog gevoerd met omwonenden, waarmee is gestreefd naar maximaal draagvlak en participatie (zie ook 5.3). Tot slot geldt dat het planvoornemen invulling geeft aan het principe van meervoudig ruimtegebruik, door te voorzien in extra ruimte voor waterberging en een versterking van de biodiveristieit.
  • b. voorzien wordt in een goede landschappelijke en natuurlijke inpassing en beheer passend bij de aanwezige kernkwaliteiten van het landschap;

    Ten behoeve van de beoogde uitbreiding van het zonnepark is een landschappelijk inpassingsplan ontwikkeld welke voortborduurd op het landschapsplan dat voor het reeds vergunde zonnepark is opgesteld. Het doel van de landschappelijke inpassing is het directe zicht op het zonnepark te ontnemen middels de inzet van gebiedseigen beplanting. Daarnaast worden 1) een infiltratiezone met een bergingscapaciteit van ca. 5.800 m3, 2) een grondwal met een bloemrijk grasland mengsel (inheems) en 3) een verdiepte greppel met wilgentenen (met mogelijkheden voor extra waterberging) gerealiseerd. Middels een hekwerk van 2 meter hoog, dat rondom het zonneveld wordt gerealiseerd, wordt het zonneveld afgesloten voor de omgeving. Het hekwerk is middels een opening aan de onderzijde (ca. 25 cm) wel passeerbaar voor fauna. Vorenstaande is nader toegelicht in 2.3.2.
    PM beheerplan wordt toegevoegd
  • c. de zonnepanelen in een opstelling worden geplaatst die aansluit op een bij het gebied passende bodemkwaliteit; en

    De zonnepanelen worden zo opgesteld dat voldoende ruimte tussen de panelen is waardoor licht en regenwater de bodem kunnen bereiken. Verder geldt dat met het planvoornemen een wijziging van de bodemgebruik plaatsvindt van een monocultuur met bemesting naar kruiden- en bloemenrijkrijk grasland ter versterking van de biodiversiteit. Dit impliceert dat de bodemkwaliteit zal verbeteren.
    De zonnepanelen vormen vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen bodembedreiging.
  • d. het omgevingsplan een verplichting tot het verwijderen van het zonnepark bevat na beëindiging van de activiteit.

    Dit planvoornemen betreft een uitbreiding van een reeds vergund zonnepark. Het reeds vergunde zonnepark kent geen tijdstip c.q. einddatum waarop de activiteit dient te zijn beëindigd. Gezien het feit dat het reeds vergunde zonnepark geen tijdelijke, maar een permanente functie betreft, wordt bij de uitbreiding hiervan op aangesloten. De uitbreiding van het zonnepark wordt dan ook voor onbepaalde tijd vergund. Indien initiatiefnemer alsnog wenst de activiteiten op de locatie te beëindigen, zal deze zelf zorgdragen voor het in oorspronkelijke staat terugbrengen van het perceel.

Gelet op vorenstaande wordt geconcludeerd dat het planvoornemen passend is binnend e kaders van de Omgevingsverordening.

3.2.5 Provinciale Energie Strategie

Energie en klimaat zijn belangrijke onderdelen in het collegeprogramma 'Vernieuwend Verbinden'. De Provincie wil op basis van eigen ambitie en door de plannen uit het Klimaatakkoord de energietransitie in Limburg mede vormgeven. De plannen worden beschreven in de Provinciale Energiestrategie (vastgesteld 18 december 2020). In de Provinciale Energie Strategie (PES) formuleert de Provincie Limburg haar ambitie als volgt:

De Provincie Limburg werkt samen met haar inwoners, instellingen en bedrijfsleven aan een innovatieve en structuurversterkende energietransitie en passende energiemix en infrastructuur voor Limburg op weg naar 2030, met daarin oog voor leveringszekerheid, draagvlak en eigenaarschap, in een realistisch tempo met betaalbare en haalbare investeringen.

In de PES werkt de Provincie deze ambitie verder uit in een vijftal perspectieven richting 2030. Perspectieven voor inwoners, instellingen en bedrijven:

  • 1. Een energietransitie vanuit een toekomstbestendige infrastructuur;
  • 2. Een energietransitie met volop ruimte voor innovatie, techniek en vakmanschap;
  • 3. Een energietransitie waarin de Limburgse warmte kansen biedt;
  • 4. Een energietransitie die sociaal en eerlijk is door participatie en lokaal profijt;
  • 5. Een energietransitie waarin de Provincie zelf het goede voorbeeld geeft.

De ambities van de PES zijn doorvertaald in de provinciale Omgevingsvisie en Omgevingsverordening.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Regionale Energiestrategie (RES) Noord- en Midden-Limburg

In de RES wordt door overheden, maatschappelijke organisaties, netbeheerders, en als het mogelijk is ook burgers, gewerkt aan regionaal gedragen keuzes als het gaat om energiebesparing en de duurzame opwekking van elektriciteit en de hiervoor benodigde infrastructuur. De RES wordt op regionaal niveau samengesteld. Gemeente Horst aan de Maas is deel van de RES-regio Noord- en Midden-Limburg. In de RES zijn de ambities van de regio voor de periode van 2030-2050 beschreven. Deze betreffen:

  • Door energie te besparen en energie kleinschalig duurzaam op te wekken in 2030 minimaal 25% minder CO2 uitstoten dan in 2015;
  • Met grootschalige duurzame zon- en windprojecten 1.200 gigawattuur (GWh) duurzame energie opwekken in 2030;
  • 100% duurzame warmte in 2050;
  • 50% lokaal eigendom bij grootschalige zon- en windprojecten.

Met de uitbreiding van het reeds vergunde zonneveld wordt bijgedragen aan de regionale doelstelling om voor 2030 1.200 gigawattuur (GWh) op te wekken met grootschalige duurzame zon- en windprojecten. Daarbij wordt gestreefd het doel van minimaal 50% coöperatief eigenaarschap te bewerkstelligen. In dit kader is in overleg met de lokale energie coöperatie onderzocht of er mogelijkheden zijn om via hen obligaties uit te geven voor het gehele project (zijnde het gehele zonnepark Nieuw Erf, inclusief onderhavige uitbreiding). De stand van zaken is dat de betreffende energiecoöperatie heeft aangegeven dat zij op dit moment geen rol voor zichzelf zien weggelegd om te faciliteren in het in de markt zetten van obligatieleningen bij projecten waarbij zij geen (mede)eigenaar zijn. Aangezien onderhavige ontwikkeling een uitbreiding betreft van een bestaand project / bestaande vergunning, is het onmogelijk om mede-eigenaarschap te realiseren (zie ook 3.4.2). Wel worden alsnog door initiatiefnemer mogelijkheden onderzocht om een traject te kunnen opstarten om voor de realisatie van het totale park een obligatiepakket in de markt te zetten. Op dit moment bestaat de keuze om dit 1) individueel voor dit project te doen of 2) een tender uit te zetten via een nationaal platform waarbij inwoners van de gemeente Horst aan de Maas voorrang hebben op het inschrijven voor een traject met een goed rendement / goede risicoverhouding en een direct volgende kasstroom op deze investering. Op deze wijze wordt geprobeerd om aan de participatie vorm te geven via landelijke platforms waarop lokale bewoners voorrang krijgen op participatie in dit specifieke park.

Verder geldt dat met de inrichting van het zonnepark wordt gestreefd naar meervoudig ruimtegebruik en een versterking van de landschappelijke kwaliteiten. Zo wordt middels de inzet van gebiedseigen beplanting het directe zicht op het zonnepark te ontnemen. Daarnaast wordt een infiltratiezone met een oppervlak van ca. 2,07 ha en een bergingscapaciteit van ca. 5.800 m3 gerealiseerd. Verder geldt dat een ecologische meerwaarde voor flora en fauna (insecten en vogels) wordt geboden middels de aanplant van kruiden- en bloemijk grasland. Ook dient in ogenschouw te worden genomen dat dit planvoornemen een uitbreiding van een reeds vergund zonnepark betreft. Door aan te sluiten bij een bestaande ontwikkeling, wordt verdere aantasting van het landschap voorkomen.

Gelet op vorenstaande geldt dat het planvoornemen is afgestemd op de RES en bijdraagt aan de beschreven ambities op het gebied van duurzaamheid en landschappelijke kwaliteit.

3.3.2 Structuurvisie Klavertje 4-gebied

Op 11 september 2012 is door de gemeenteraden van de gemeenten Horst aan de Maas, Peel en Maas en Venlo de structuurvisie 'Klavertje 4-gebied' vastgesteld. In deze intergemeentelijke structuurvisie hebben de drie betrokken gemeenten het ruimtelijke beleid voor dit gebied concreet vastgelegd.

Samen met het Rijk en de provincie Limburg hebben de gemeenten de ambitie een duurzame regionale ruimtelijk-economische structuurversterking te realiseren, geïnspireerd door de Cradle2Cradle (C2C)-principes. Hier wordt invulling aan gegeven door een duurzaam en innovatief economisch netwerk te ontwikkelen, dat geografisch is verankerd in het Klavertje 4-gebied. Waardecreatie is het uitgangspunt, door te streven naar kwaliteit (gebruiks-, belevings- en toekomstwaarde), het bieden van een economisch perspectief voor bedrijven en het behalen van een maatschappelijk rendement. Daarnaast is het streven gericht op optimale kennisontwikkeling, innovatie en het behalen van gezamenlijk (economisch) voordeel door samenwerking tussen bedrijven. Om het voorgaande een plek te geven is het Klavertje 4-gebied aangewezen als ontwikkelingsgebied voor de agrarische productiekolom, waar werklandschappen, vastgoed, gebiedsbrede voorzieningen en een hoogwaardig landschap worden ontwikkeld.

Ten aanzien van het thema 'Energie' geldt dat het streven is een zoveel mogelijk energieneutraal gebied te ontwikkelen. Speerpunten hierbij zijn:

  • het realiseren en beheren van gebiedsbrede (nuts)voorzieningen;
  • het realiseren van optimale energiebesparingen;
  • voorzien in de hiervoor benodigde juridische structuren;
  • het realiseren en coördineren van duurzame opwekcapaciteit.

In het streven naar een duurzame en rendabele energievoorziening voor het gebied wordt ingezet op 'Energy Savings' en 'Energy Production & Supply'. De eerste prioriteit is het realiseren van significante energiebesparingen. De tweede prioriteit is het ontwikkelen en exploiteren van duurzame opwekcapaciteit. Ten aanzien van het duurzaam opwekken van energie geldt dat het scheppen van een aantrekkelijk vestigingsklimaat voor partijen die hierin wensen te investeren van wezenlijk belang is. Het balanceren van de energievraag binnen het Klavertje 4-gebied is het doel, gericht op maximale uitwisseling van energie tussen bedrijven en het vergroten van de zelfvoorzienendheid. De benodigde partners worden gevonden in de omgeving van energieproductie en -leveringsbedrijven, energie projectontwikkelaars, netwerkbeheerders en de financiële wereld. Het realiseren van kansrijke duurzame opwekcapaciteit kan een besparing van de energievraag opleveren van minimaal 15%.

De beperkte uitbreiding van het reeds vergunde zonneveld ter plaatse van een restperceel binnen het glastuinbouwgebied Californië I draagt bij aan de duurzame energieopwerk binnen het Klavertje 4-gebied. Het plan sluit daarmee aan bij de doelstelling een energieneutraal gebied te ontwikkelen en is passend binnen de structuurvisie.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Horst aan de Maas

Op 26 november 2019 is door de gemeenteraad van Horst aan de Maas de structuurvisie Horst aan de Maas vastgesteld. De structuurvisie bevat de hoofdlijnen van de voorgenomen ontwikkelingen binnen de gemeente, evenals de hoofdlijnen van het door de gemeente te voeren ruimtelijk beleid. De structuurvisie gaat tevens in op de wijze waarop de gemeenteraad zich voorstelt dat voorgenomen ruimtelijk beleid te verwezenlijken.

Voor het gehele Klavertje 4-gebied (onderdeel van Greenport Venlo) is de intergemeentelijke structuurvisie opgesteld (zie 3.3.2). De gemeenteraad van Horst aan de Maas heeft de structuurvisie Klavertje-4-gebied vastgesteld op 11 september 2012. Het Klavertje 4-gebied valt buiten de scope van de integrale structuurvisie. De structuurvisie Horst aan de Maas is derhalve niet van toepassing op onderhavig planvoornemen.

3.4.2 Kader voor de Opwek van Duurzame Elektriciteit (KODE)

De regionale afspraken van de RES zijn lokaal vertaald in KODE: Kader Opwekking Duurzame Elektriciteit. KODE is op 15 december 2020 vastgesteld door de gemeenteraad. In KODE heeft de gemeente Horst aan de Maas kaders opgesteld over de manier waarop op een wenselijke manier duurzame elektriciteit opgewekt kan worden. Hierbij gaat het over mogelijke toekomstige plaatsen, koppelkansen, inpassing, hinder en participatie en de voorwaarden hiervoor.

De centrale opgave zoals beschreven in het KODE betreft:

"In 2030 wordt 30% (of ongeveer 1.150 TJ) van de energievraag in Horst aan de Maas duurzaam lokaal opgewekt met zon- en windenergie. In 2050 is de energievoorziening van Horst aan de Maas 100% duurzaam."

Er zijn vier sporen waarlangs meer duurzame elektriciteit gaat worden opgewekt van nu tot 2030:

  • Spoor 1: Meervoudig ruimtegebruik, zoals zon-op-dak en reststroken, en kleinschalige zonneweides tot 0,5 hectare. Deze zijn nu al mogelijk en worden ook verder gestimuleerd met voorlichting en advies. Met spoor 1 wordt ongeveer 255 TJ opgewekt;
  • Spoor 2: Middelgrote zonneweides. De gemeente wil maximaal zes zonneweides, met een totale grootte van 75 hectare, vergunnen. De grootte van de zonneweides zijn indicatief 5-15 hectare. In verband met de exploitatieperiode van zonneweides en de potentieel tijdelijke rol van zonneweides in het landschap zal een vergunningsperiode van maximaal 25 jaar worden ingebouwd. Bij het toetsen van de plannen worden strikte landschappelijke criteria gesteld en worden eisen gesteld om te waarborgen dat de inwoners, via een energiecoöperatie, kunnen meeprofiteren van de opbrengsten. Met spoor 2 wordt ongeveer 133 TJ opgewekt;
  • Spoor 3: Energielandschappen. De gemeente wil een gebiedsverkenning starten naar de mogelijkheden tot twee grootschalige energieprojecten in de vorm van een energielandschap (wind- en/of zonne-energie). Een onafhankelijke gebiedsverkenner gaat de mogelijkheden hiervoor verkennen. Bij de ontwikkeling van een energielandschap wordt nadrukkelijk ingezet op een bredere gebiedsontwikkeling, waarbij ook wordt ingezet op de transitie in de landbouw, natuurontwikkeling en klimaatadaptatie. Met spoor 3 wordt ongeveer 713 TJ opgewekt. Dat is 223 TJ aan windenergie (indicatief 7 windturbines) en 275 hectare zonnepanelen;
  • Spoor 4: Innovatie, netwerken en opslag. In dit spoor wordt gefocust op de ontwikkeling van nieuwe technologieën voor energie-opwek en de opslag daarvan. Daarbij wordt nauw samengewerkt met andere overheden in RES-verband.

Beleidskeuzes ten aanzien van zonne-energie betreffen:

  • Meervoudig ruimtegebruik in de bebouwde omgeving geniet de voorkeur. Daarmee wordt bijvoorbeeld bedoeld zonnepanelen op daken of op overkappingen van parkeerplaatsen;
  • Om aan de opgave te voldoen zetten we ook in op zonneweides;
  • Er wordt zoals ook uit de inwonersenquête blijkt, de voorkeur gegeven aan extensieve zonneweides;
  • Zonneweides die koppelkansen bieden met land- en tuinbouw, natuurontwikkeling, biodiversiteit, bodemgesteldheid en klimaatadaptatie genieten de voorkeur;
  • Zonneweides tussen de 0,5 en 5 hectare worden niet toegestaan om versnippering van het landschap te voorkomen;
  • De volgende categorieën zonneweides worden gehanteerd:
    • 1. Klein: tot max 0,5 ha grondoppervlak;
    • 2. Middelgroot: 5 - 15 hectare grondoppervlak;
    • 3. Groot: 15 hectare en groter grondoppervlak.

Gevolg ontwikkeling

Zoals gezegd betreft onderhavige aanvraag een beperkte uitbreiding (ca. 1,7 ha) van een bestaand zonneveld met onherroepelijke vergunningen (ca. 5,9 ha), welke verleend zijn op basis van het vigerend bestemmingsplan. Er wordt hiermee in totaal een zonnepark van ca. 7,5-8 ha mogelijk gemaakt. Dit betreft een middelgrote zonneweide en valt onder spoor 2.

Gezien het feit dat dit voornemen betrekking heeft op een uitbreiding reeds vergund zonnepark, is hier ook al sprake van aansluitingen op het elektriciteitsnet en lopende realisatietermijnen. Hierdoor is het niet mogelijk om hele nieuwe planningsgedachten en tenderprocedures te introduceren. Van groot belang om te melden is het feit dat het gehele zonnepark voor realisatie € 1.000.000 garantiekapitaal ophaalt in de directe omgeving, waarbij inwoners van Horst aan de Maas voorrang krijgen om in te schrijven. Een speciale lokale promotiecampagne zal hiervoor in het najaar van 2021 worden uitgerold.

Tevens is het belangrijk om te melden dat ook voor de uitbreiding een omgevingsdialoog is gevoerd met alle omwonenden met positieve uitkomsten, waaruit blijkt dat er geen bezwaren zijn tegen deze realisatie. Dit wordt ook mede veroorzaakt door een goede landschappelijke inpassing nabij de enkele woningen en het in overleg met bewoners werken aan het ontwerp hiervan.

Geconstateerd wordt dat het projectgebied midden in Greenport Venlo ligt en dat er ook geen sprake is van het opgeven van goede landbouwkundige grond. De gronden waar de uitbreiding van het zonnepark is voorzien betreffen allemaal slecht verkavelde restpercelen met een slechte ontwatering. Deze beoogde uitbreiding heeft dus geen impact op de landschappelijke kwaliteit, integendeel: door de landschappelijke inpassing ontstaat een strak en georganiseerd beeld met een adequaat onderhoudsbeleid.

Zoals hierboven reeds gesteld is hier sprake van een reeds bestaande elektraaansluiting waardoor dit deel van het zonneveld geen extra claim legt op de mogelijkheden die Enexis kan bieden aan andere leveranciers van duurzame energie en ook is er geen remming in tijd. Projecten met een nieuwe aansluiting kunnen vanaf 2026 pas gaan leveren (inschatting Enexis) en daar is dus hier geen sprake van. Het betreft hier dus een unieke locatie die snel gerealiseerd kan worden.

De doelstellingen die met deze uitbreiding worden gehaald sluiten volledig aan bij de doelstellingen van KODE. Gelet op bovenstaande wordt geconcludeerd dat het plan aansluit bij het tweede spoor waarmee de gemeente Horst aan de Maas streeft om in 2030 ongeveer 133 TJ zonne-energie op te wekken. Hierbij geldt dat aan de uitbreiding van het zonnepark geen vergunningsperiode van maximaal 25 jaar wordt gebonden, maar een onbepaalde tijd. Dit vanwege het feit dat het reeds vergunde zonnepark tevens voor onbepaalde tijd vergund is.

3.4.3 Bestemmingsplan Californië I

Op basis van het vigerend bestemmingsplan 'Californië I' is het besluitgebied deels bestemd als 'Agrarisch' en 'Water' in combinatie met de functieaanduiding 'specifieke vorm van water - gietwaterbassin'. Op basis van de bestemmingsregels is de uitbreiding van het reeds vergunde zonneveld ter plaatse van het besluitgebied planologisch-juridisch gezien niet toegestaan. Om deze reden wordt van het bestemmingsplan afgeweken. In dit kader is in voorgaande reeds onderbouwd dat het voornemen past binnen de beleidskaders van verschillende overheden. Ook uit toetsing van de milieu- en omgevingsaspecten (zie Hoofdstuk 4) blijkt dat het plan passend is binnen de omgeving.

Hekwerk

Ook voor het oprichten van een voor fauna passeerbaar hekwerk ter hoogte van 2 meter rondom het zonneveld dient van het vigerend bestemmingsplan te worden afgeweken. In het bestemminsgplan is namelijk bepaald dat ter plaatse van de gronden die bestemd zijn als 'Agrarisch' en 'Agrarisch - Projectvestiging glastuinbouwgebied' de hoogte van terrein- en erfafscheiding voor de voorgevel of het verlengde daarvan niet meer mag bedragen dan 1 meter. Er kan voor het realiseren van terreinafscheidingen worden afgeweken van het bestemmingsplan voor het toestaan van een grotere hoogte met gebruikmaking van art. 4, lid 4.4, onder a van het bestemmingsplan, mits:

  • 1. Deze hogere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, noodzakelijk zijn voor een goede bedrijfsvoering;
  • 2. Geen onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de in de directe omgeving gesitueerde percelen plaatsvindt.

Met betrekking tot de eerste voorwaarde kan gesteld worden dat een hogere terreinafscheiding noodzakelijk is voor een goede bedrijfsvoering. Voor een deugdelijke afscheiding om te voorkomen dat onbevoegden het terrein betreden is een afscheiding van 2 meter hoog van wezenlijk belang. Een zonneveld betreft een kostbare installatie welke beschermd moet worden tegen diefstal en beschadiging (vernieling). Daarnaast is in het kader van veiligheid een terreinafscheiding van 2 meter noodzakelijk in verband met de aanwezigheid van transformatoren. Daarnaast geldt dat een terreinafscheiding van 2 meter vereist is om het zonnepanelenveld te kunnen verzekeren.

Met betrekking tot de tweede voorwaarde geldt dat de buurpercelen in gebruik zijn als grasland en akkerland. Het gebruik van deze percelen ondervindt geen beperkingen als gevolg van het hogere hekwerk. Het betreft immers een hekwerk binnen de eigen perceelsgrenzen.

Herprofilering van de bodem en Langevense Loop

Als onderdeel van het landschappelijk inpassingsplan wordt binnen het besluitgebied een waterbergingsvoorziening gerealiseerd en het profiel van de Langevense Loop aangepast.

Voor de waterbergingsvoorziening wordt een infiltratiezone ter grootte van ca. 2,07 ha aangelegd met een bergingscapacitieit van ca. 5.800 m3. Voor de aanleg van de waterbergingsvoorziening en het verbeteren van de natuurlijke infiltratie is herprofilering van de bodem noodzakelijk. Het besluitgebied kent namelijk een hoogteverloop van zuid naar noord(west) van circa 40 à 50 cm. Door herprofilering en egaliseren zal 100% van het hemelwater dat op de panelen valt afstromen naar het onverharde maaiveld onder de panelen. Natuurlijke afvloeiing van hemelwater wordt bevorderd en gereguleerd, waarbij willekeurige afstroming(en) en plasvorming(en) worden voorkomen. Het neerslagoverschot dat ter plaatse niet infiltreert, zal oppervlakkig afstromen naar het laagst gelegen deel van het besluitgebied waar het tijdelijk wordt opgevangen en ter plaatse kan infiltreren.

Ten oosten van de Langevense Loop en het onderhoudspad wordt over een lengte van ca. 220 meter een strook van ca. 0,6 meter diep en 4 meter breed afgegraven. Ter plaatse van deze strook worden (als onderdeel van het landschappelijk inpassingsplan) wilgentenen aangeplant. Ten oosten van de strook wilgentenen wordt op een grondwal ter hoogte van ca. 1,3 m hoog en 2,5 m breed gerealiseerd. De grondwal wordt beplant met struweel en sluit aan op het bestaande struweel aan de noordelijke/noordwestelijke zijde van het projectgebied.

De voorgenomen ingrepen zijn voorzien ter plaatse van de gronden bestemd als 'Agrarisch', 'Water' en 'Waterstaat - Beschermingszone watergang'.

  • Agrarisch

Op basis van de artikel 3.7.1van het vigerend bestemmingsplan is herprofilering ter plaatse van de 'Agrarisch', 'Water' en 'Waterstaat - Beschermingszone watergang' bestemde gronden niet toegestaan zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning. Criteria voor verlening van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van de herprofilering ter plaatse van als 'Agrarisch' bestemde gronden betreffen:

    • 1. Aangetoond wordt dat de werkzaamheid noodzakelijk is in het kader van de agrarische bedrijfsexploitatie dan wel in het kader van natuur en/of landschapsbeheer;

      Doel van de herprofilering is het verbeteren van de natuurlijke infiltratie en het voorkomen van ongewenste afstroming van overtollig hemelwater op naastgelegen percelen. Naast bevordering van de infiltratie van hemelwater in het besluitgebied heeft herprofilering een positief effect op creëren van een rustiger landschapsbeeld.  
    • 2. De cultuurhistorische verkaveling mag niet onevenredig worden aangetast;

      De herprofilering vindt plaats binnen de huidige kadastrale grenzen. De cultuurhistorische verkaveling wordt dan ook niet onevenredig aangetast.
    • 3. De potentiële waterbergingsfunctie van het beekdal wordt niet onevenredig aangetast;

      Door herprofilering van de bodem wordt natuurlijke infiltratie op het terrein geoptimaliseerd. Er vindt geen verharding van het oppervlak plaats. De potentiële waterbergingsfunctie van het beekdal wordt niet onevenredig aangetast.
    • 4. De doelstellingen van het Nieuw Limburgs Peil niet aangetast worden;

      Door herprofilering wordt de natuurlijke laagte in het noord(westen) van het plangebied benadrukt en zal de capaciteit om tijdelijk water te bufferen worden vergroot. Dit is conform de doelstellingen van het Nieuw Limburgs Peil.
    • 5. Er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de aanwezige landschaps- en natuurwaarden;

      Naast bevordering van de infiltratie van hemelwater in het besluitgebied, heeft de beoogde herprofilering een positief effect op creëren van een rustiger landschapsbeeld en blijft het roeren van de grond beperkt tot de huidige bouwvoor, waardoor mogelijke archeologische waarden worden gerespecteerd. Om afvloeiing naar gronden buiten het besluitgebied te voorkomen, wordt tevens een lage grondwal gerealiseerd. Deze grondwal wordt met een bloemrijk grasland mengsel (inheems) ingezaaid. Dit heeft een 2-ledig doel, te weten 1) voorkomen van afkalving en 2) biedt een ecologische meerwaarde voor flora en fauna (insecten en vogels). De aanwezige landschaps- en natuurwaarden worden dan ook niet aangetast ten gevolge van de herprofilering.
      Verder wordt met de aanplant van wilgentenen in de verdiepte greppel ten oosten van de Langevense Loop een gewenst robuust landschapsbeeld gecreëerd. Met de realisatie van een grondwal met struweel gerealiseerd wordt tevens aangesloten op het bestaand struweel aan de noord/noordwestzijde van het besluitgebied.
    • 6. Er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de waterhuishouding;

      Na de uitbreiding van het zonneveld is sprake van afstromend hemelwater dat vanaf de zonnepanelen valt op de onverharde ondergrond, waar het conform de huidige situatie kan infiltreren. De natuurlijke infiltratie verbetert door de herprofilering. Als gevolg van de ontwikkeling is verder geen sprake van afvalwater en er wordt geen grondwater onttrokken. Er vindt derhalve geen onevenredige aantasting van de waterhuishouding plaats.

  • Water

Ter plaatse van de als 'Water' bestemde gronden is herprofilering van de bodem toegestaan indien hierdoor de betreffende werken/ werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken/werkzaamheden niet leiden tot een verstoring van het archeologisch materiaal. In paragraaf 4.11.1 is aan de hand van een archeologisch onderzoek toegelicht dat binnen het plangebied geen archeologische waarden te verwachten zijn.

  • Waterstaat - Beschermingszone watergang

Aan de westelijke en zuidelijke rand van het besluitgebied is een deel van de gronden bestemd als 'Waterstaat - Beschermingszone watergang'. Een deel van de landschappelijke inpassing (zoals de realisatie van de greppel met wilgentenen en de aanleg van een grondwal met struweel) is voorzien ter plaatse van deze gronden. Het is verboden om op of in de voor 'Waterstaat - Beschermingszone watergang' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. het aanbrengen van gesloten verhardingen;
  • b. het aanbrengen, vellen en/of rooien van beplantingen en/of bomen;
  • c. het wijzigen van waterlopen en het uitvoeren van afgravings- en ontgrondingswerkzaamheden anders dan normaal spitwerk, dieper dan 0,30 m;
  • d. het ophogen van gronden.

Bovengenoemde werken en/of werkzaamheden zijn enkel toelaatbaar indien hierdoor geen schade wordt of kan worden toegebracht aan de bedrijfsveiligheid van de watergang. Hiertoe wordt eerst advies ingewonnen bij de beheersinstantie van de watergang (in dit geval Waterschap Limburg), alvorens een omgevingsvergunning wordt verleend. In dit geval geldt dat het bestaande onderhoudspad langs de watergang blijft behouden. Binnen de strook 'Waterstaat - Beschermingszone watergang' vinden geen ingrepen plaats. Hierover heeft reeds afstemming plaatsgevonden met Waterschap Limburg.

Conclusie

Gelet op bovenstaande wordt geconcludeerd dat onderhavige ontwikkeling voldoet aan de criteria op basis waarvan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van de herprofilering kan worden verleend.


Hoofdstuk 4 Sectorale aspecten

4.1 Milieu algemeen

Milieubeleid wordt steeds meer geïncorporeerd in andere beleidsvelden. Verbreding van milieubeleid naar andere beleidsterreinen is dan ook een belangrijk uitgangspunt. Ook in de ruimtelijke planvorming is structureel aandacht voor milieudoelstellingen nodig. De milieudoelstellingen worden daartoe integraal en vanaf een zo vroeg mogelijk stadium in het planvormingsproces meegewogen.

4.2 Bedrijven en milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (woningen) noodzakelijk. Voorgaande moet op twee manieren getoetst worden. Enerzijds wordt er gekeken of het perceel zelf veroorzaker is van hinder en anderzijds wordt bekeken of het perceel kwetsbaar is voor hinder. Voor de toetsing kan onder meer gebruik worden gemaakt van de VNG publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' waarin voor de onderscheiden bedrijfsactiviteiten generieke afstandsnormen zijn opgenomen. Dit betreffen conform jurisprudentie richtafstanden. Bij de toetsing van concrete situaties kan maatwerk nodig zijn. Afwijking van de generieke richtafstanden uit de VNG publicatie is hierbij mogelijk, mits dit goed kan worden gemotiveerd.

Hindergevoelige functie

Een zonneveld wordt niet aangemerkt als hindergevoelige functie. Milieubelasting uit de omgeving hoeft om deze reden niet te worden beoordeeld. Daarnaast geldt dat de realisatie van het zonneveld ook niet leidt tot belemmeringen voor omliggende functies. Ook hier geldt dat met de realisatie van een zonneveld geen sprake is van een hindergevoelige functie en dat er daarom geen beperkingen optreden ten aanzien van de duurzame ontwikkeling van omliggende hinderveroorzakende functies.

Hinderveroorzakende functie

Een zonneveld vormt geen milieuhinderlijke bedrijfsactiviteit in termen van milieuzonering. Eventuele geluidhinder zou door transformatoren kunnen ontstaan. Het betreft transformatoren die vergelijkbaar zijn aan die in woonwijken. Voor transformatorstations geldt een te hanteren afstand van 30 m. Voor de op te richten transformatorstation wordt deze minimale afstand gehanteerd tot de meest dichtbij gelegen gevoelige bestemmingen. Onderhavige ontwikkeling leidt daarmee niet tot een aantasting van het woon- en leefklimaat van omliggende gevoelige functies.

Melding Activiteitenbesluit

Het zonnepark is een zelfstandige installatie die geen onderdeel uitmaakt van een (deel) van een bedrijf. Een zonnepark is voor wat betreft milieu een zogenaamd type A bedrijf. Type A bedrijven zijn niet melding- of vergunningplichtig. Het betreft hier bedrijven die minder milieubelastende activiteiten uitvoeren. Wel vallen deze bedrijven van rechtswege onder het Activiteitenbesluit en gelden de voorschriften uit hoofdstuk 3 of 4 en de algemene voorschriften voor lucht uit afdeling 2.3 van het Besluit. Aan deze voorschriften dient te worden voldaan.

Middels het doorlopen van de AIM-module is voor het zonnepark gecontroleerd aan welke voorschriften dient te worden voldaan. Een overzicht hiervan is toegevoegd als Bijlage.

Geconcludeerd wordt dat het aspect bedrijven en milieuzonering de ontwikkeling niet in de weg staat.

4.3 Bodem

Indien sprake is van een planologische functiewijziging, dient te worden bezien of de milieu-hygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse geschikt is voor het voorgenomen gebruik.

Voor bestemmingsplan 'Californië 1' is door Arcadis in 2012 een aanvullend vooronderzoek uitgevoerd voor de periode 2005 tot 2012. Om inzichtelijk te krijgen of in de periode tussen 2012 en juni 2019 eventueel bodembedreigende en/of, bodemverontreinigende activiteiten hebben plaatsgevonden die van invloed zijn op de bodemkwaliteit of dat relevante bodemonderzoeken zijn uitgevoerd, is door Aelmans Eco een actualiserend historisch bodemonderzoek uitgevoerd (d.d. 20 juni 2019, rapportnr. E198639.002, tevens toegevoegd als Bijlage).

Uit voornoemd onderzoek blijkt dat ter plaatse van het geplande zonepark Nieuw Erf te Horst in augustus 2016 een verkennend bodem- en asbestonderzoek is uitgevoerd. Dit onderzoek is, net als het aanvullend vooronderzoek uitgevoerd door Arcadis in 2012, integraal aan het historisch bodemonderzoek uitgevoerd door Aelmans Eco toegevoegd.

Conclusie

Belangrijkste conclusies uit het onderzoek zijn dat in het grondwater slechts verhoogde gehaltes aan enige zware metalen gemeten worden, die als gebiedseigen kunnen worden beschouwd. Er worden geen bodemverontreinigingen verwacht die veroorzaakt zijn door een additionele puntbron. De onderzoeksresultaten van de eerder uitgevoerde onderzoeken zijn nog steeds representatief voor de huidige situatie.

Aangezien een zonneveld met alle componenten geen bodemgevoelige functie betreft, is het uitvoeren van een verkennend bodemonderzoek niet noodzakelijk. Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor onderhavige ontwikkeling.

4.4 Geluid

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient op basis van de Wet geluidhinder onderzocht te worden of sprake is van geluidsoverlast, in het bijzonder in verband met verkeer of bedrijven. Bij een zonnepanelenweide produceren transformatoren geluid. Het gaat hier om een licht zoemend geluid, maar dit is geen relevante geluidsbelasting. Het betreft hierbij transformatoren die vergelijkbaar zijn aan die in woonwijken. Dit wordt door jurisprudentie bevestigd (201809430/1/A1).

Voor transformatorstations geldt conform de VNG brochure 'Bedrijven en milieuzoneringen' een te hanteren afstand van 30 meter ten aanzien van het aspect geluid. De situering van de transformatorstations wordt zorgvuldig gekozen zodat deze minimale afstand tot de meest dichtbij gelegen gevoelige bestemmingen gehanteerd wordt. Dat wil zeggen: er worden geen transformatorstations opgericht binnen een afstand van 30 meter tot het bouwvlak van omliggende gevoelige bestemmingen (zoals woningen). Zoals te zien op de inrichtingstekening (Bijlage 1) bevinden de transformatorstations zich op een afstand van >100 m tot aan de meest nabijgelegen woonbestemming.

Daarnaast vormt het zonnepanelenpark op zichzelf geen geluidgevoelig object. Onderhavige ontwikkeling voorziet dan ook niet in het toevoegen van een geluidsgevoelig object.

Het aspect geluid vormt derhalve op basis van het voorgaande geen belemmering voor onderhavige ontwikkeling.

4.5 Luchtkwaliteit

Op basis van de Wet luchtkwaliteit, welke onderdeel uitmaakt (hoofdstuk 5) van de Wet Milieubeheer, gelden milieukwaliteitseisen voor de luchtkwaliteit. Deze kwaliteitseisen zijn door middel van grenswaarden vastgelegd voor de luchtverontreinigingcomponenten stikstofdioxide (NO2), zwevende deeltjes (PM10 of fijnstof), zwaveldioxide (SO2), lood (Pb), benzeen (C6H6) en koolmonoxide (CO). De grenswaarden gelden overal in de buitenlucht.

Hoofdstuk 5 van de Wet Milieubeheer maakt onderscheid tussen projecten die „Niet in betekenende mate" (NIBM) en „In betekenende mate" (IBM) bijdragen aan de uitstoot van luchtverontreinigende stoffen. In de regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen die NIBM zijn. Deze NIBM projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

Als een ontwikkeling strekt tot het realiseren of wijzigen van bronnen van luchtverontreiniging, die leiden tot een toename van de hoeveelheid luchtverontreiniging, dan moet onderzoek naar de exacte gevolgen voor de luchtkwaliteit uitgevoerd worden. In de Regeling NIBM zijn categorieën van gevallen aangewezen die worden aangemerkt als NIBM projecten. Voor plannen die niet bestaan uit louter kantoren en/of woningen, de zogenoemde gemengde programma's met bijv. winkels en (agrarisch)bedrijven, biedt de wet (art. 5.16 Wm, eerste lid, onder c) de mogelijkheid om het aannemelijk te maken dat die plannen in niet-betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit.

Het project gaat in de gebruiksfase niet gepaard met verbranding van (fossiele)brandstoffen. Ook is er geen sprake van een significante verkeersaantrekkende werking. In de gebruiksfase vindt incidenteel verkeer plaats die samenhangt met het beheer en onderhoud van de zonnepanelenweide. Luchtverontreinigende stoffen zijn daardoor niet aan de orde.

Voor de beperkte uitbreiding van het reeds vergunde zonneveld dient dus aannemelijk te worden gemaakt dat deze NIBM bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Dit wordt gedaan aan de hand van de zogeheten NIBM-tool. Uit de NIBM-tool blijkt dat tot een verkeersgeneratie van 1.055 voertuigbewegingen per etmaal, waarvan het aandeel vrachtverkeer 5% bedraagt, een ontwikkeling NIBM bijdraagt aan de luchtkwaliteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.HOZONNIEUWERF-OVV1_0018.png"

Figuur 17: Weergave NIBM-tool

Het voornemen leidt tot een aanzienlijk kleinere toename aan verkeersbewegingen. Het plan kan derhalve worden aangemerkt als NIBM. Het aspect luchtkwaliteit staat de realisatie van het plan dan ook niet in de weg

4.6 Externe veiligheid

De doelstelling van het externe veiligheidsbeleid is het realiseren van een veilige woon- en leefomgeving door het beheersen van risico's van industriële activiteiten met opslag en transport van gevaarlijke stoffen. Het beleid is er op gericht te voorkomen dat er te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden. Burgers mogen voor de veiligheid van hun omgeving rekenen op een minimum beschermingsniveau (plaatsgebonden risico). Daarnaast moet de kans op een groot ongeluk met meerdere slachtoffers (groepsrisico) worden afgewogen en verantwoord bij ruimtelijke ontwikkelingen binnen het invloedsgebied van een risicobron.

BEVI

De risiconormen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in het BEVI. In dit besluit zijn milieukwaliteitseisen op het gebied van externe veiligheid geformuleerd. Het BEVI verplicht het bevoegd gezag op basis van de Wet milieubeheer om veiligheidsafstanden aan te houden tussen gevoelige objecten en risicovolle bedrijven. In het besluit zijn gevoelige objecten gedefinieerd als kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten.

Bevt

Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd. Daarmee wordt de opdracht aan het bevoegd gezag voor ruimtelijke besluiten nadrukkelijk vastgelegd om rekening te houden met de risico's van transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor. In het basisnet is de omvang voor de verschillende transportmodaliteiten vastgelegd. Nieuwbouw van (beperkt) kwetsbare objecten is niet toegestaan binnen de afstanden van het plaatsgebonden risico.

Conclusie

Een zonnepanelenweide is geen kwetsbaar of bekend kwetsbaar object in de zin van het Besluit externe veiligheid inrichtingen en Besluit externe veiligheid transportroutes (er zijn geen personen aanwezig). Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor onderhavige ontwikkeling.

4.7 (Brand)veiligheid, beheer en onderhoud

Vanuit veiligheidsoverwegingen worden, mede in overleg met de brandweer, de pv-panelen in vakken van maximaal 2.500 m² in een oost-westopstelling opgesteld. Tussen deze vakken worden brandgangen c.q. onderhoudspaden van circa 2,5 meter breedte aangelegd. Daarnaast is tussen de onderlinge rijen van pv-panelen een tussenruimte van 0,1 meter voorzien (zie ook bijlage 1). De 10 trafo's worden in het centraal gelegen, nog aan te leggen circa 4 à 5 meter brede onderhoudspad (oost-west) gepositioneerd.

Vooralsnog wordt bij brand in het zonnepark uitgegaan van gecontroleerd 'uitbranden' van een pv-vak. Bij de definitieve detailuitwerking wordt op basis van de installatie beoordeeld of een alternatief voor uitbranden wordt toegepast. Bij de afweging wordt rekening gehouden met de veiligheidsaspecten en aandachtspunten die de veiligheidsregio/ brandweer heeft meegegeven voor brand in de panelen, de omvormers, de trafo's en de groenvoorzieningen.

Deze aandachtspunten worden ook meegenomen bij de inrichting en het beheer van de groenstroken rondom het park. De afschakelvoorzieningen zijn hierbij in het bijzonder van belang. Ook wordt rekening gehouden met het realiseren van blusvoorzieningen. Dit wordt gedaan door het maken van goede opstelplaatsen voor de brandweer op locatie zodat ze ongehinderd water uit een aan te leggen put kunnen pompen (> 60 m³ / uur ).

Beheer en onderhoud van de panelen vindt handmatig dan wel machinaal van bovenaf plaats. Dit wordt mede mogelijk gemaakt door werkplateaus die over de panelen heen kunnen rijden, vergelijkbaar met dak-wassers over glastuinbouwbedrijven. Dit is mogelijk in verband met de oost-westopstelling van de panelen. Daarnaast worden de panelen op frames gemonteerd, die minimaal 1,3 meter boven maaiveld staan. Beheer en onderhoud van groen-stroken dan wel bestrijding van ongedierte vindt handmatig onder de panelen plaats. Bovendien zal onder de panelen in verband met de beperkte lichtinval nauwelijks beheer nodig zijn. De installatietekeningen met maatvoering worden in het kader van de omgevingsvergunning bouwen aangereikt.

Overleg brandweer

Naar aanleiding van de opmerkingen vanuit de veiligheidsregio is overleg gevoerd met de regionale Brandweer (d.d. 29 april 2021). Hierbij is uitleg gegeven over het project en zijn op basis van het gesprek een aantal zaken aangepast. Hoofdzakelijk gaat het om:

  • Alle stations (transformatoren en inkoopstations) worden goed bereikbaar ogpesteld, aan een weg (puinverharding). De wegen zijn bereikbaar met zwaar materieel, zoals ook bluswagens;
  • De omvormers staan verspreid door het veld en niet samen gegroepeerd;
  • Noodschakelaars op inkoopstation/trafo's/omvormers zijn niet wenselijk in verband met vandalisme en aanvullend brandrisico door de schakelaars zelf. Bij de ingang van het terrein wordt daarom duidelijk vermeld via welk nummer de netbeheerder kan worden bereikt. Zij kunnen op afstand het gehele systeem afschakelen. Op dat moment blijven alleen de DC-delen onder spanning staan, maar dit is onvermijdelijk;
  • De transformatoren bevinden zich in containers. Deze 30 minuten WBDBO maken is in de praktijk niet haalbaar gezien de ventilatiebehoefte van de trafo's. Wel wordt gezorgd voor tenminste 1,50 m vrije ruimte rondom de container, waar bovendien geen begroeiing aanwezig is (puinverharding). Trafo's staan in alle gevallen ver weg van andere (brandbare) apparatuur;
  • De tussenafstanden tussen de verschillende 'tafels' variëren tussen de 1 - 2 meter. Hier tussenin groeit langzaamgroeiend gras, dat altijd kort wordt gehouden. Dit tezamen met de praktisch onbrandbare glas-glas zonnepanelen maakt brandoverslag tussen tafels vrijwel onmogelijk;
  • Er wordt voorzien in vlamdovende bekabeling tussen de vakken, aangezien kabels steeds ondergronds oversteken tussen tafels, met een dekking van tenminste 50cm;
  • Bluswatervoorziening: er wordt een put geslagen met voldoende bluswatervoorziening.

De aanpassingen zijn in de inrichtingstekening opgenomen (zie ook Bijlage 1) en verzonden aan de regionale Brandweer, die vervolgens zijn akkoord heeft gegeven.

4.8 Lichtreflectie en schittering

Het glazen oppervlak van zonnepanelen kan zorgen voor reflectie en daarmee voor hinder voor de omwonenden of gebruikers van de openbare ruimte. De hinder hangt af van de locatie (stand en hoogte spiegelend vlak) en de stand van de zon (de tijd en de tijd van het jaar). De hinder hangt af van de hoek van de invallende lichtstraal en daarmee van de hoek van de uitvallende lichtstraal. Hoe steiler de helling van de panelen, hoe groter de kans op hinder. Bij onderhavige uitbreiding van het zonneveld gaat het om een relatief lage maaiveldopstelling. Door de gekozen opstelling is de hellingshoek in onderhavige situatie maximaal circa 10 graden. Hinder door reflectie in de voorziene maaiveldopstelling is derhalve niet tot nauwelijks te verwachten. Daarnaast wordt gekozen voor zwarte panelen welke minder zonreflectie tot gevolg hebben. Tegenwoordig wordt ook gebruik gemaakt van hoogwaardige panelen die voorzien zijn van een anti-reflectieglas (gecoat glas). Dit heeft als voordeel dat de opgevangen energie zoveel mogelijk geabsorbeerd wordt en zodoende een hoog rendement oplevert.

Gelet op bovenstaande zal van hinder in de omgeving door lichtreflectie, spiegeling of schittering nauwelijks sprake zijn, zelfs niet in de wintermaanden wanneer bomen en struiken winterkaal zijn. Verder zal het zonneveld door de voorgenomen inpassingsmaatregelen beperkt zichtbaar zijn. Hierdoor wordt zal de mogelijkheid dat lichtschittering hinder oplevert beperkt.

4.9 Elektromagnetische straling

Het elektromagnetisch veld dat de pv-panelen zelf opwekken is erg zwak. Om de laagspanning van zonnepanelen geschikt te maken voor het elektriciteitsnet, zijn omvormers nodig. De omvormers bij zonnepanelen worden zowel in grootschalige zonnepanelen velden alsook op daken van woningen gebruikt en moeten zijn gecertificeerd. Magnetische velden van gecertificeerde omvormers liggen ruim onder de blootstellinglimiet ter voorkoming van nu bekende nadelige effecten voor de gezondheid ('state of the art'). In de blootstellingslimieten is rekening gehouden met de onzekerheden die in het wetenschappelijk onderzoek zitten door veiligheidsmarges op te nemen in de gecertificeerde toegestane limieten

De internationale commissie International Commission on Non-Ionizing Radiation Protection (ICNIRP) heeft blootstellingslimieten opgesteld voor elektromagnetische velden, die regelmatig worden geverifieerd. De limieten zijn gebaseerd op wetenschappelijk vastgestelde effecten die tijdens of kort na blootstelling kunnen optreden. De Europese Unie heeft alle lidstaten aanbevolen om de blootstellingslimieten van de ICNIRP na te leven ter bescherming van de bevolking. Deze limieten vormen ook een onderdeel voor de productveiligheidseisen voor apparatuur die in de handel worden gebracht.

De aanbevolen blootstellingslimiet voor magnetische velden van elektrische apparaten in en om het huis is 100 microtesla. Dat geldt ook voor elektriciteitsnetwerken (o.a. hoogspanningslijnen) in de buurt van woningen. Deze velden hebben een extreem lage frequentie van 50 hertz. De waarde van 100 microtesla wordt in Nederland op voor het publiek toegankelijke plaatsen bij het elektriciteitsnetwerk nergens overschreden.

Daarnaast geven leveranciers van de gebruikte omvormers en transformatoren aan dat het elektromagnetisch veld binnen enkele tientallen meters in alle gevallen lager is dan 0,4 microtesla. Dit betekent dat dit elektromagnetisch veld in de buurt bij de omliggende gevoelige bestemmingen (woningen) reeds lang verdwenen is en ook niet meer meetbaar is. Het is lastig om standaardwaarden bij de diverse componenten te noteren omdat het elektromagnetisch veld niet alleen door de trafo en de omvormen wordt bepaald, maar ook door de plaatsing en de directe omgeving.

Met de hierboven aangehaalde getallen is echter gebleken dat door het uitbreiden van het zonneveld op geen enkele wijze is te verwachten dat het elektromagnetisch veld tot problemen zou kunnen leiden. De dichtbij zijnde woningen zijn namelijk minimaal 300 meter van de transformator gelegen en zelfs voor de veel kleinere omvormers zal deze afstand circa 50 meter bedragen.

Aangetoond is dat van hinder voor omwonenden door elektromagnetische straling geen sprake zal zijn.

4.10 Natuur

In deze paragraaf wordt specifiek ingegaan op respectievelijk gebiedsbescherming en soortenbescherming.

4.10.1 Gebiedsbescherming
4.10.1.1 Natuurgebieden

Het besluitgebied ligt op ca. 6 km afstand tot Natur 2000-gebied Maasduinen. Gezien deze relatief grote afstanden en de lokale aard van de voorgenomen ontwikkeling is het redelijkerwijs uit te sluiten dat negatieve effecten ontstaan op dit Natura 2000-gebied als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling. Dit betekent dat directe aantasting van Natura 2000-gebieden als gevolg van de bouwwerkzaamheden (storingsfactoren; oppervlakteverlies, verontreiniging, versnippering en mechanische verstoring, verstoring door geluid, licht, trillingen en visuele hinder) en het gebruik van het besluitgebied op voorhand kan worden uitgesloten. Hierdoor kunnen alleen effecten optreden als gevolg van externe werking.

Daarnaast maakt het besluitgebied ook geen onderdeel uit van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) en ligt op circa 220 meter van het meest nabijgelegen deel van het NNN. Ten aanzien van het NNN hebben de voorgenomen plannen geen (significant) negatief effect tot gevolg op de kernkwaliteiten van het NNN.

Naast gebieden uit het NNN zijn in het provinciaal omgevingsplan 2014 (POL) nog andere gebieden met landschappelijke- en natuurwaarden aangewezen; zilvergroene en bronsgroene zones. In de zilvergroene natuurzone worden projecten gestimuleerd en ondersteund die de ecologische waarden verbeteren en cultuurhistorische waarden behouden en ontwikkelen. In de bronsgroene landschapszone worden watergangen en omliggende terreinen behouden, beheerd en ontwikkeld. De afstand tot de zilvergroene natuurzone bedraagt ca. 1,25 km en de afstand tot de bronsgroene landschapszone ca. 220 meter.

4.10.1.2 Toets vergunningplicht Wnb

De voorgenomen bouw- en gebruiksactiviteiten voor het zonnepark kunnen leiden tot een toename in stikstofdepositie op beschermde Natura2000-gebieden, bijvoorbeeld door NOx-emissies afkomstig van verkeersbewegingen en mobiele werktuigen. Omdat natuurgebieden vaak gevoelig zijn voor stikstofdepositie en de stikstofbelasting nu al (te) hoog is, geldt een strikt beschermingsregime. Vanwege de uitspraak van de Raad van State van 29 mei 2019 dient vooraf te worden beoordeeld of door de realisatie van het zonnepark van circa 5,3 ha, in een plangebied van circa 6 ha, sprake is van significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen en of dat een natuurvergunning is vereist. Hiertoe is door Pouderoyen Tonnaer (d.d. 3 mei 2021) een voortoets c.q. beoordeling ten aanzien van het aspect stikstof uitgevoerd. De voortoets c.q. beoordeling stikstof (inclusief toelichting) is als Bijlage 6 bij deze ruimtelijke onderbouwing toegevoegd.

Op basis van de voortoets c.q. beoordeling stikstof blijkt dat negatieve effecten op instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden ten gevolge van stikstof-depositie (NOx en NH3) met zekerheid kunnen worden uitgesloten. Ook andere negatieve effecten, zoals bijvoorbeeld verstoring, verdroging etc., zijn vanwege de afstand tot Natura 2000-gebieden met zekerheid uit te sluiten. De Wet natuurbescherming staat de ontwikkeling van het zonnepark dan ook niet in de weg.

4.10.2 Soortenbescherming

Voor het planvoornemen is door Staro Natuur en Buitengebied een quickscan flora en fauna uitgevoerd (Bijlage 7). Hierin is het volgt geconcludeerd:

In het plangebied komen mogelijk verschillende soorten voor die zijn beschermd onder paragrafen 3.1, 3.2 en 3.3 van de Wet natuurbescherming. Het voorkomen van beschermde soorten uit de soortengroepen flora, vlinders, libellen, kevers, weekdieren, reptielen en vissen in het plangebied is uitgesloten. Een overzicht van mogelijk aanwezige en aangetroffen beschermde soorten in de omgeving van het plangebied is samengevat in onderstaande. Voor een uitgebreide beschrijving wordt verwezen naar het rapport van Staro (Bijlage 7).

Soort(groep)   Bescherming   Functie plangebied   Mogelijk effect   Ontheffing nodig   Maatregelen  
Vogels   §3.1 Wnb   Foerageergebied   Mogelijk   Nee   Er kan gekozen worden voor inzaaien  
Grondbroedende vogels   §3.1 Wnb   Broedgebied   Mogelijk   Nee, mits maatregelen genomen worden   Akkers bouwrijp maken buiten broedseizoen en wanneer geen broedgeval aanwezig is  
Teunisbloem-pijlstaart   §3.2 Wnb   Mogelijk voortplantingsgebied   Ja   Mogelijk   Nader onderzoek, tenzij..  
Amfibiën
(bijv kamsalamander, poelkikker, vinpoot-salamander, alpen-watersalamander)  
§3.2 en 3.3
Wnb  
Voortplantingshabitat en land- en winter-habitat   Ja   Mogelijk   Nader onderzoek, tenzij..  
Vleermuizen   §3.2 Wnb   Foerageergebied en vliegroutes   Mogelijk   Nee, mits maatregelen genomen worden   De laanbomen en akkerranden behouden en er kan gekozen worden voor inzaaien  
Algemene
amfibieën  
§3.3 Wnb   Voortplantingshabitat en land- en winter-habitat   Mogelijk   Nee, algehele vrijstelling   -  
Levendbarende
hagedis en
hazelworm  
§3.3 Wnb   Leefgebied en
migratieroute  
Mogelijk   Nee, mits buiten de kwetsbare periode wordt gewerkt   Werken in periode
15 augustus tot en met september.  
Algemene (spits)muizen, egel, konijn en haas   §3.3 Wnb   Foerageergebied en verblijfplaatsen   Mogelijk   Nee, algehele vrijstelling   -  
Steenmarter   §3.3 Wnb   Leefgebied, migratieroute   Nee   -   -  
Bunzing, hermelijn en wezel   §3.3 Wnb   Leefgebied, migratieroute   Mogelijk   Nee, algehele vrijstelling   -  

Uit het onderzoek volgt dat zowel verplichte als ook aanvullende (optionele) maatregelen aan de orde zijn. De in het rapport genoemde maatregelen zijn genuanceerd voor het geplande zonneveld Nieuw Erf.

Ter voorkoming van overtreding van de Wnb moeten de volgende maatregelen worden genomen:

  • Het bouwrijp maken van de akkers dient te gebeuren buiten het broedseizoen van vogels en wanneer zeker geen broedgeval aanwezig is;
  • Mogelijk komt teunisbloempijlstaart voor in de akkerranden. Als de akkerranden met teunisbloem worden vernietigd bij de voorgenomen plannen, dient nader onderzoek plaats te vinden naar de aanwezigheid van teunisbloempijlstaart. Dit onderzoek dient te worden uitgevoerd door het zoeken naar rupsen op de waardplanten in de periode juni - september. Ook wordt geadviseerd om de randen van het zonnepark in te zaaien met o.a. teunisbloem;
  • De ontwikkeling voorziet in de realisatie van een zonneveld, waarbij de bestaande akkerranden worden gevrijwaard van pv-panelen. De akkerranden worden behouden en daar waar nodig vanuit landschappelijke inpassing versterkt. Daarmee bestaat géén noodzaak tot nader onderzoek en ontheffing voor dit besluitgebied.
  • Voor vleermuizen zijn de laanbomen mogelijk onderdeel van vliegroutes, indien de bomen aan de rand van het plangebied worden gekapt is nader onderzoek nodig en mogelijk moet een ontheffing worden aangevraagd;
  • Voor kamsalamander, vinpootsalamander, Alpenwatersalamander en poelkikker is het plangebied mogelijk geschikt als voortplantingshabitat en land- en overwinteringshabitat. Als werkzaamheden plaatsvinden aan het kanaal in het noorden van het plangebied en indien de structuurrijke akkerranden niet behouden blijven, dient nader onderzoek te worden uitgevoerd. Uit het nader onderzoek blijkt wat de effecten van de werkzaamheden zijn en of een ontheffing van de verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming dient te worden aangevraagd;
  • De watergang Langevense Loop inclusief de daaraan grenzende akkerranden worden gevrijwaard van pv-panelen. De akkerranden worden behouden en daar waar nodig vanuit landschappelijke inpassing versterkt. In en nabij de watergang zijn geen werkzaamheden/bouwwerken voorzien. Daarmee bestaat géén noodzaak tot nader onderzoek en ontheffing voor dit plangebied.
  • Voor alle soorten in het besluitgebied geldt de Algemene zorgplicht, bij uitvoering van handelingen moeten negatieve gevolgen zoveel mogelijk worden voorkomen, beperkt of ongedaan worden gemaakt. Bij het verwijderen van vegetatie dient rekening gehouden te worden met kleine zoogdieren en amfibieën die daar mogelijk verblijven.

Op basis van voorgaande wordt gesteld dat in het besluitgebied mogelijk verschillende soorten voorkomen die zijn beschermd onder paragrafen 3.1, 3.2 en 3.3 van de Wet natuurbescherming. Om mogelijke effecten te voorkomen zijn maatregelen voorgesteld die moeten worden gerespecteerd in het project en de aanvraag:

  • Werkzaamheden i.c. bouwrijp maken, moeten buiten het broedseizoen worden uitgevoerd;
  • De laanbomen en akkerranden worden behouden en ingezaaid om de ecologische functie te versterken;
  • De watergangen en de akkerranden worden gevrijwaard van pv-panelen en uitvoeringswerkzaamheden. Hierdoor bestaat géén noodzaak tot nader onderzoek en mogelijke ontheffing.

Tot slot geldt dat voor alle soorten binnen het besluitgebied de Algemene zorgplicht geldt. Bij uitvoering van handelingen moeten negatieve gevolgen daarom zoveel mogelijk worden voorkomen, beperkt of ongedaan worden gemaakt. Bij het verwijderen van vegetatie dient rekening gehouden te worden met kleine zoogdieren en amfibieën die daar mogelijk verblijven.

Het voorgaande leidt tot de conclusie dat ten aanzien van het aspect soortenbescherming geen belemmeringen zijn te verwachten op voorwaarde dat genoemde maatregelen in acht worden genomen bij de uitvoeringswerkzaamheden van het zonnepark.

4.11 Archeologie en cultuurhistorie

4.11.1 Archeologie

Ten aanzien van archeologie is het uitgangspunt dat het archeologisch erfgoed moet worden beschermd op de plaats waar het wordt aangetroffen. Dit vloeit voort uit het Europese Verdrag van Valetta (1992) inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed. Hieruit volgt dat bekende archeologische monumenten niet aangetast mogen worden en moet bij voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden met een hoge of middelhoge archeologische verwachtingswaarde, inventariserend en waarderend vooronderzoek plaatsvinden. Eventueel aangetroffen waarden dienen primair ter plekke (in situ) beschermd te worden dan wel - indien dat redelijkerwijs niet mogelijk is - door een opgraving (ex situ) te worden veilig gesteld.

De gemeente Horst aan de Maas beschikt over archeologisch beleid. Op basis hiervan wordt bepaald of voor een nieuwe ontwikkeling archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd. Met dit onderzoek wordt dan bepaald of in een gebied de archeologische resten aanwezig zijn die beschermd moeten worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.HOZONNIEUWERF-OVV1_0019.png"

Figuur 18: Uitsnede archeologische beleidskaart Horst aan de Maas (2014)

Het besluitgebied is gelegen in een gebied met lage archeologische verwachtingswaarde. Ten tijde van de uitwerking van bestemmingsplan 'Californië I' is in 2004/2005 reeds door RAAP een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 8). Het inventariserend onderzoek heeft binnen het plangebied 'Californië I' 14 vindplaatsen opgeleverd, die hoofdzakelijk vuurstenen werktuigen uit de Steentijd betreffen (Laat Paleolithicum, Mesolithicum en/of Neolithicum). Deze werktuigen zijn waarschijnlijk achtergebleven in het onderzoeksgebied tijdens de jacht en het verzamelen van voedsel. Derhalve representeren ze hoogstwaarschijnlijk geen archeologische vindplaatsen zoals kampementen, met uitzondering van één locatie, waar twee vuurstenen werktuigen tezamen zijn aangetroffen (vindplaats 9). Daarnaast zijn twee aardewerk fragmenten uit de Late Middeleeuwen aangetroffen. Deze kunnen hoogstwaarschijnlijk als bemestingsaardewerk geïnterpreteerd worden, dat via huisvuil op de akkers is terecht gekomen. Het aardewerk duidt dan niet op bewoningssporen uit de Late Middeleeuwen. Archeologische indicatoren uit de archeologische perioden sinds de Steentijd tot en met de Vroege Middeleeuwen zijn niet gevonden.

De archeologische vindplaatsen zijn onderzocht in relatie tot het bodemprofiel. Landbouw activiteiten zoals ploegen en egalisatiewerkzaamheden hebben de bodemprofielen bij alle archeologische vindplaatsen matig tot sterk verstoord. Derhalve zijn alle archeologische vindplaatsen gedeeltelijk aangetast of volledig vernietigd. Daarbij komt dat de vindplaatsen buiten het besluitgebied liggen.

Op basis van het archeologisch onderzoek is geconcludeerd dat ten aanzien van verstoorde gebieden met alleen vuursteen vindplaatsen en gebieden die duidelijke buiten de archeologische vindplaatsen liggen, geen restricties gelden ten aanzien van planvorming. Daarom wordt voor de realisatie van het zonneveld Nieuw Erf géén archeologisch vervolgonderzoek noodzakelijk geacht. Er gelden voor deze locatie ook geen restricties ten aanzien van planvorming. Om bovenstaande te verifiëren heeft KSP Archeologie een kort advies uitgebracht in relatie tot het bestaande archeologisch onderzoek dat is uitgevoerd voor de ontwikkeling van Californië. Aangegeven wordt dat, ondanks de wijzigingen in de onderzoeksopzet voor karterend onderzoek (2006, 2012), het onderhavige gebied voldoende is onderzocht door oppervlaktekartering

Geconcludeerd wordt dat ter plaatse van het besluitgebied tijdens het onderzoek in 2004/2005 geen archeologische waarden zijn aangetroffen. Het uitvoeren van aanvullend archeologisch onderzoek biedt, mede in relatie tot de realisatie van een zonnepark, geen meerwaarde. Het aspect 'Archeologie' vormt geen belemmering voor onderhavige ontwikkeling.

4.11.2 Cultuurhistorie

Per 1 januari 2012 is de Modernisering Monumentenzorg (MoMo) in Werking getreden. Als gevolg van de MoMo wijzigt het Bro (artikel 3.6.1, lid 2). Wat eerst alleen voor archeologie gold, geldt nu ook voor al het cultureel erfgoed. Dit is inmiddels ook doorvertaald in de Erfgoedwet. In een bestemmingsplan of ruimtelijke onderbouwing dient een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.

Het bevoegd gezag is daarmee dus verplicht om breder te kijken dan alleen naar het facet archeologie. Ook de facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.

Binnen het plangebied zijn geen rijks- dan wel gemeentelijke monumenten aanwezig. Verder is het besluitgebied niet aangewezen als beschermd dorps- danwel stadsgezicht en is het besluitgebied niet gelegen nabij historische kernen en gehuchten. De ruimtelijke impact van het planvoornemen is beperkt door de landschappelijke inpassing.

Het aspect cultuurhistorische vormt dan ook geen belemmering voor onderhavige ontwikkeling.

4.12 Water

4.12.1 Beleid en regelgeving waterschap Limburg

Het besluitgebied valt onder het beheer van Waterschap Limburg. Het beleid van het waterschap is gericht op het zo lang mogelijk vasthouden van gebiedseigen water, gecombineerd met het zoveel mogelijk scheiden van schoon en verontreinigd water. Het beleid van het waterschap is opgenomen in het Waterbeheerplan 2016-2021. Het waterbeheerplan beschrijft de doelen en inspanningen van het waterschap binnen de planperiode.

In het geval van een toename van het verhard oppervlak moet worden voldaan aan de regels die het waterschap hieraan stelt. Ten aanzien van initiatieven waarbij het verhard oppervlak toeneemt dient een zogenaamde watertoets te worden uitgevoerd.

4.12.2 Watertoets

Omvang ontwikkeling

Onderhavige ontwikkeling voorziet in een beperkte uitbreiding van een reeds vergund zonneveld Nieuw Erf. Het reeds vergund oppervlak aan zonnepanelen bedraagt ca. 4,1 ha. Het oppervlak aan zonnepanelen dat met onderhavige uitbreiding voorzien is bedraagt ca. 6.500 m2 aan de noordzijde van het gebied en ca. 7.200 m2 aan de westzijde van het gebied.

Na de uitbreiding bedraagt het totale oppervlakte aan zonnepanelen ter plaatse van het zonneveld Nieuw Erf ca. 5, 47 ha. Hoewel sprake is van afstromend hemelwater dat valt op de onverharde ondergrond, waar het conform de huidige situatie kan infiltreren in de bodem, is een waterplan opgesteld. Het waterplan bouwt voort op waterplan dat in het kader van het reeds vergunde zonneveld is ontworpen. Middels het aangepaste waterplan wordt een integrale oplossing geboden voor de waterbergingsopgave ten gevolge van de totaalontwikkeling van het zonneveld Nieuw Erf. Het waterplan is toegevoegd als Bijlage.

Als gevolg van onderhavige ontwikkeling is geen sprake van afvalwater. Het waterplan gaat dan ook enkel in op de wijze van opvang en afhandeling van het hemelwater ter voorkoming na afstroming naar naastgelegen percelen/cq buiten het projectgebied/

Opvang hemelwater binnen projectgebied

Voor de berekening van de waterberging is uitgegaan van:

  • Waterberging t.b.v. een bui van 100 mm in 24 uur. Voor het project geldt derhalve bij een bui van 100 mm in 24 uur dat sprake is van 5.470 m³ regenwater;
  • Op basis van een k-waarde van 0,45 – 0,75 m/dag zal het regenwater deels ter plekke naast en onder de panelen infiltreren. Daarnaast zal ook sprake zijn van plasvorming en mogelijke oppervlakkige afstroming;
  • De mogelijkheid om een waterkolom van 0,3 m1 te realiseren op basis van het aanwezige gradiënt;
  • Regenwater valt conform de huidige situatie op het onverharde maaiveld waar het infiltreert in de bodem. Water dat oppervlakkig afstroomt naar de natuurlijke aanwezige laagte, wordt daar vastgehouden en infiltreert ter plekke.

Het plan voorziet in de volgende maatregelen om het hemelwater dat valt binnen het projectgebied binnen de projectgrenzen op te vangen en te laten infiltreren conform de huidige situatie:

  • Natuurlijke infiltratie op gehele veld tussen de panelen op het onverharde maaiveld;
  • Verbetering van de natuurlijke infiltratie door:
    - Herprofilering van het maaiveld ter bevordering van de infiltratie ter plekke naast en onder de panelen;
    - Natuurlijke afvloeiing van hemelwater bevorderen en reguleren, waarbij willekeurige afstroming(en) en plasvorming(en) worden voorkomen;
    - Het neerslagoverschot dat ter plaatse niet infiltreert, zal oppervlakkig afstromen naar het laagst gelegen deel van het projectgebied waar het tijdelijk wordt opgevangen en ter plaatse kan infiltreren;
    - Om afvloeiing naar gronden buiten het projectgebied te voorkomen, wordt een lage grondwal gerealiseerd. Deze grondwal wordt met een bloemrijk grasland mengsel (inheems) ingezaaid. Dit heeft een 2-ledig doel, te weten 1) voorkomen van afkalving en 2) biedt een ecologische meerwaarde voor flora en fauna (insecten en vogels);
  • Naast bevordering van de infiltratie van hemelwater in het projectgebied heeft herprofilering een positief effect op creëren van een rustiger landschapsbeeld en blijft het roeren van de grond beperkt tot de huidige bouwvoor, waardoor mogelijke archeologische waarden worden gerespecteerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.HOZONNIEUWERF-OVV1_0020.png"

Figuur 19: Weergave landschapsplan met aanduiding infiltratiezone (zie ook Bijlage 2 voor vergrote weergave)

Maatregelen t.b.v. extra waterberging gebiedsopgave

Als maatregel ten behoeve van de landschappelijke inpassing van het zonneveld, wordt ten oosten van de Langevense Loop over een lengte van ca. 220 meter een laagte gecreëerd waar wilgentenen worden aangeplant. De strook wilgentenen is vanuit landschappelijk oogpunt gewenst, omdat deze zorgt voor een geleidelijke overgang van het zicht vanaf het buitengebied op het zonnepark. De strook heeft echter niet alleen landschappelijke waarde, maar heeft ook een positief effect op de waterhuishouding. Door de 4 meter brede strook met wilgentenen verdiept (ca. 0,6 m beneden maaiveld) aan te brengen, wordt namelijk ook het waterbergend vermogen van de Langevense Loop verhoogd. In afstemming met Waterschap Limburg wordt een overloop gemaakt tussen de Langevensche Loop en de verdiepte strook, zodat deze onder kan lopen als de Langevensche Loop gaat stijgen. Tevens kan de verdiepte strook weer leeglopen middels een knijpconstructie op de sloot die in de bosstrook ligt aan de noordzijde. Hierdoor wordt extra waterberging in de verdiepte strook mogelijk gemaakt. Voor beide ingrepen (overloop en knijpconstructie) neemt Waterschap Limburg zelf het iniatief voor de benodigde vergunningsprocedure c.q. -verlening.

4.12.3 Conclusie

Door herprofilering van het maaiveld en het realiseren van een lage grondwal in de noordwesthoek die aansluit op de westelijk grondwal, ontstaat een afgedamde laagte in het projectgebied. In deze laagte van circa 2,07 ha wordt het hemelwater, dat oppervlakkig over de panelen afstroomt, tijdelijk vastgehouden, zodat het hier kan infiltreren in de bodem. De capaciteit van deze infiltratiezone bedraagt circa 5.800 m³. Dit is ruim voldoende om de hemelwatertoevoer bij een bui van 100 mm in 24 uur te bergen.

De herprofilering van de Langevense Loop heeft geen negatieve gevolgen voor de afvoercapaciteit en de ontwateringsfunctie van het betreffende oppervlaktewater. Daarnaast is rekening gehouden met onderhoudspaden in de nieuwe situatie. Dit met het oog op het doelmatig kunnen voeren van onderhoud aan de watergang. De geplande ingrepen zijn reeds afgestemd met het waterschap en worden middels een separate watervergunning aangevraagd.

Vanuit het aspect 'Water' worden geen belemmeringen verwacht.

Hoofdstuk 5 Haalbaarheid

5.1 Inleiding

Naast het toetsen van de ontwikkeling aan diverse milieu- en veiligheidsaspecten, dient de uitvoerbaarheid van het project ook beoordeeld te worden. Hierbij wordt gekeken naar de economische uitvoerbaarheid en de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

5.2 Economische uitvoerbaarheid

Het exploitatieplan biedt de grondslag voor het publiekrechtelijk kostenverhaal. In artikel 6.12, eerste en tweede lid, Wro is bepaald in welke situatie een exploitatieplan gemaakt moet worden. In artikel 6.2.1 Bro worden de bouwplannen aangewezen waarvoor de gemeenteraad een exploitatieplan moet vaststellen. Een exploitatieplan wordt gelijktijdig vastgesteld met het ruimtelijk plan (of zoals in dit geval een omgevingsvergunning) waarop het betrekking heeft. In welke gevallen kan worden afgezien van het vaststellen van een exploitatieplan is eveneens vastgelegd in de Wro c.q. het Bro. Van het vaststellen van een exploitatieplan kan worden afgezien indien het verplichte kostenverhaal anderszins is verzekerd. Daaraan wordt voldaan wanneer tussen de gemeente en de initiatiefnemer een zogenoemde anterieure overeenkomst wordt gesloten waarin het in kostenverhaal wordt voorzien. Het gaat bij dit planvoornemen om een private ontwikkeling waarbij het risico geheel wordt gedragen door de initiatiefnemer. Met de initiatiefnemer wordt een anterieure overeenkomst gesloten. Daarin wordt tevens een planschadeovereenkomst opgenomen. Er zijn voor de gemeente Horst aan de Maas geen kosten aan het planvoornemen verbonden. De kosten zijn daarmee in voldoende mater anderszins verzekerd.

5.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Naast de financiële uitvoerbaarheid is het ook belangrijk dat het plan maatschappelijk uitvoerbaar is. Van enige aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse van de directe omgeving van het besluitgebied is door de optimale landschappelijke inpassing geen sprake. Daarnaast is actief ingezet op het creëren van draagvlak binnen de lokale gemeenschap.

Onderhavige ontwikkeling betreft een relatief kleine uitbreiding van een reeds bestaande vergunning voor het realiseren van een zonneweide op de locatie Nieuw Erf in glastuinbouwgebied Californië I te Horst. Ten tijde van de verlening van deze eerste vergunning (2019) is reeds een start gemaakt met de omgevingsdialoog. Hiertoe is bilateraal contact geweest met alle direct omwonenden aan de Venloseweg, Horsterweg en Dijkerheideweg. Algemene trend in de meningen van deze personen was dat zij een voorkeur hebben voor een zonneweide vergeleken met alternatieve bestemmingen zoals glastuinbouw, logistiek, opslag of andere activiteiten omdat de impact op hun leefomgeving minimaal is.

In deze dialoog is met name de landschappelijke inpassing uitgebreid aan bod geweest, met als resultaat dat de zonneweide voor de omwonenden uit het zicht onttrokken wordt door aan de randen van de zonneweide te voorzien in een robuuste landschappelijke inpassing (breed en vol).

De beoogde uitbreiding van het zonnepark ligt geheel binnen de landschappelijke inpassing van het reeds vergunde deel inclusief de reeds vergunde landschappelijke inpassing. Met de uitbreidingsplannen is met direct omwonenden opnieuw uitgebreid omgevingsdialoog gevoerd om hen te betrekken bij de gedetailleerde uitwerking van deze landschappelijke inpassing. Daarnaast denkt initiatiefnemer ook mee met een aantal omwonenden om ook de ideeën die zij hebben op hun eigen percelen te verwezenlijken.

Verder geldt dat met dit planvoornemen, ondanks dat het een uitbreiding op een bestaande onherroepelijke vergunning betreft, toch de mogelijkheid wordt geboden om een substantieel bedrag van € 1.000.000 euro als garantiekapitaal uit te zetten bij burgers, waarbij inwoners van de gemeente Horst aan de Maas voorrang krijgen bij het intekenen. Dit is niet alleen voor de uitbreiding, maar een zeer substantieel deel van het gehele park dat reeds vergund is.

Door de afstemming die met alle direct omwonenden en de gemeente heeft plaatsgevonden, wordt niet verwacht dat er bezwaren zijn.

De onderhavige ruimtelijke onderbouwing wordt ook conform de wettelijke procedure die voor het verkrijgen van de vereiste omgevingsvergunning moet worden doorlopen, ter inzage gelegd. Gedurende die termijn kan een ieder wederom formeel reageren op het planvoornemen en zijn zienswijze geven en later eventueel bezwaar en vervolgens beroep instellen.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 De te volgen procedure

Deze ruimtelijke onderbouwing is opgesteld als onderdeel van de noodzakelijke omgevingsvergunningaanvraag. Er is omgevingsvergunning vereist voor de activiteit bouwen en voor de afwijking van het geldende bestemmingsplan. De omgevingsvergunning voor het RO-deel kan worden verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, sub a onder 3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

De Wabo bevat twee procedures voor het verkrijgen van een omgevingsvergunning, te weten de reguliere en de uitgebreide procedure. In het onderhavige geval, waarbij afgeweken wordt van het vigerende bestemmingsplan met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, sub a onder 3 Wabo, dient de uitgebreide procedure te worden gevolgd.

6.2 Vooroverleg

Conform artikel 6.18 Besluit omgevingsrecht en 3.1.1. Besluit ruimtelijke ordening vindt er voorafgaand aan de procedure vooroverleg plaats met ondermeer Provincie, het Waterschap en de Veiligheidsregio.

In dit kader heeft Provincie Limbug op 6 april 2021 kenbaar gemaakt geen aanleiding te zien om in de verdere procedure van de vergunning een zienswijze in te dienen, mits een aantal aandachtspunten adequaat wordt verwerkt. Het gaat hierbij om een beschrijving hoe het planvoornemen zich verhoudt tot de nog vast te stellen Omgevingsvisie en Omgevingsverordening (beide bevinden zich nu nog in ontwerp-fase) en een toetsing aan de Limburgse Zonneladder. Ook is gevraagd een passage op te nemen waar het gaat om de afstemming met, en een akkoord van de Regionale Energiestrategie Noord- en Midden Limburg en hoe dit initiatief binnen de Regionale Energiestrategie Noord- en Midden-Limburg past. Daarnaast is gevraagd beleid dat niet vigerend is te schrappen uit de onderbouwing. Naar aanleiding hiervan is onderhavige ruimtelijke onderbouwing aangepast.

Waterschap Limburg heeft op 22 maart 2021 kenbaar gemaakt met het planvoornemen akkoord te zijn, omdat het hemelwater in het projectgebied wordt opgevangen en geïnfiltreerd.

Veiligheidsregio Noord-Limburg heeft op 23 maart 2021 kenbaar gemaakt aanvullende maatregelen ten aanzien van de brandveiligheid noodzakelijk te achten. Hiertoe is nader overleg geweest met Brandweer Limburg-Noord. De aanvullende maatregelen zijn afgestemd met en akkoord bevonden door Brandweer Limburg-Noord. De hieruit volgende wijzigingen zijn in de inrichtingsschets en onderhavige ruimtelijke onderbouwing verwerkt.

6.3 Terinzagelegging ontwerp vergunning

De omgevingsvergunning wordt, inclusief deze ruimtelijke onderbouwing, conform de uitgebreide procedure (zie schema) gedurende zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze termijn kan een ieder reageren op het planvoornemen en zijn of haar zienswijze indienen. Gedurende deze termijn zijn er geen zienswijzen binnengekomen. Er zijn verder ook geen ambtshalve wijzigingen doorgevoerd.

6.4 Verlening vergunning

Op 9 november 2021 is het besluit genomen tot verlening van de omgevingsvergunning. In Bijlage 10 is de besluittekst opgenomen.