direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Rotvenweg Horst
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1507.HOROTVENWEGONG-BPV1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel van het bestemmingsplan

Initiatiefnemer is voornemens om aan de Rotvenweg ongenummerd te Horst, kadastraal bekend als gemeente Horst sectie M nummer 560 één burgerwoning te realiseren, waarbij hij een bijgebouw wil oprichten met een maximale omvang van 500 m2.

De locatie grenst aan de voormalig vuilstort aan de Rotvenweg. Het gebied was van oudsher een tuinbouwgebied waar later de eerste (verwarmde) kassen in Horst werden gebouwd. Daarna heeft dit tuinbouwgebied zich verder ontwikkeld tot het moment dat het gebied werd geclaimd als uitleglocatie van woningbouw voor Horst. De (grootschalige) glastuinbouw heeft zich toen verplaatst naar het Meterikse veld. De kleinere agrarische bedrijven, waaronder ook enkele in die sector actief zijnde dienstverlenende, zijn ter plaatse gebleven en zijn successievelijk door de schaalvergroting inmiddels verdwenen. Aan de Melatenweg zijn daarnaast een aantal Ruimte voor Ruimte woningen gerealiseerd. Aan de Rotvenweg, Donkstraat, Melatenweg, Afhangweg is de oude bedrijvigheid nog te zien maar is ook nog sprake van actieve bedrijvigheid (champignons, opslag, landbouwmechanisatie, paarden, loonbedrijf).

Initiatiefnemer kiest voor deze locatie om bij de burgerwoning de mogelijkheid te hebben om een grotere loods te realiseren; op de achter de nieuwe woning met bijgebouw liggende agrarische gronden zal inititiefnemer in hobbymatige omvang kiwibessen gaan kweken, om op deze manier te onderzoeken of er markt is voor de kiwibes alsmede om inzicht te krijgen in de teelt. De gemeente Horst aan de Maas wil de verdere ontwikkelingen in de 'zacht fruit sector' in de regio aanjagen en heeft daarom in mei 2021 te kennen gegeven medewerking te willen verlenen aan het initiatief.

Om deze ontwikkeling in een passend juridisch-planologisch kader vast te leggen is onderhavig bestemmingsplan opgesteld. In dit bestemmingsplan wordt aan beide betreffende locatie een bouwrecht toegekend, waardoor de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor een nieuwe woning met een bijgebouw van maximaal 150 m2 ontstaat, waarvoor één bouwcontingent wordt ingezet; extra oppervlakte aan bijgebouwen kan alleen maar worden toegestaan middels toepassing van het gemeentelijke beleid 'Groter bouwen in het buitengebied' en tot een maximum van 250 m2.

1.2 Ligging en begrenzing van het plangebied

Het plangebied is gelegen aan deRotvenweg ongenummerd te Horst, kadastraal bekend als gemeente Horst sectie M nummer 560 en heeft een omvang van 8590 m2; hiervan zal circa 2500 m2 bestemd worden als 'Wonen'. Het overige deel houdt een agrarische bestemming.

Op onderstaande figuur 1 is het plangebied aangeduid met een rode lijn en de grens van het kadastrale perceel M560 met een vette zwarte lijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.HOROTVENWEGONG-BPV1_0001.jpg"

Figuur 1: plangebied

1.3 Vigerende bestemmingsplan

Op het plangebied rusten de volgende planologische regelingen:

Naam bestemmingsplan   Bestemming/aanduiding   Vaststelling Raad  
bestemmingsplan
“Buitengebied Horst aan
de Maas”  
- Agrarisch met waarden
- Waarde Archeologie 3
- gebiedsaanduiding "overige zone - kampen", "overige zone - ontwikkelingsgebied glastuinbouw" en "milieuzone - grondwaterbeschermingsge- bied Venloschol"  
19 december 2017  
bestemmingsplan
‘Buitengebied Horst
aan de Maas, herziening
2020  
nadere nuancering bestemming 'Agrarisch met
waarden'  
8 september 2020
bestemmingsplan  
‘Parapluplan
Internationale
werknemers Horst aan de
Maas 2021’  
uitbreiding algemene mogelijkheden tot
huisvesting van internationale werknemers  
20 april 2021  

Op figuur 2 is de uitsnede van de vigerende verbeelding weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.HOROTVENWEGONG-BPV1_0002.jpg"

Figuur 2: Uitsnede bestemmingsplan  Buitengebied

Binnen deze bestemmingen zijn geen woningen toegestaan.

Omdat binnen de regels van het vigerende bestemmingsplan de gewenste ontwikkeling en toevoeging van de woning niet gerealiseerd kan worden, dient een nieuw bestemmingsplan te worden opgesteld, dat voorziet in een adequate planologisch-juridische regeling.

1.4 Leeswijzer

Deze toelichting bestaat uit de volgende delen. Na deze inleiding volgt hoofdstuk 2 met een beschrijving van het plangebied. In hoofdstuk 3 wordt het plan getoetst aan het geldende ruimtelijke beleid. Hoofdstuk 4 bevat een beschrijving van de te regelen ruimtelijke ontwikkeling zelf. Vervolgens geeft hoofdstuk 5 inzicht in de relevante milieu-planologische aspecten. De uitvoerbaarheid is neergelegd in hoofdstuk 6 en ten slotte de juridische toelichting in hoofdstuk 7.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het plangebied

2.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt de ligging van het plangebied op gemeentelijk niveau en de feitelijke
situatie van het plangebied beschreven. Ook wordt er ingegaan op de aanwezige
ruimtelijk-functionele structuur van het plangebied en omgeving.

2.2 Ruimtelijke en functionele structuur

Het plangebied is gelegen ten westen van de kern Horst, net in het buitengebied en grenst aan de westzijde aan de voormalig vuilstort aan de Rotvenweg. Het gebied was van oudsher een tuinbouwgebied waar later de eerste (verwarmde) kassen in Horst werden gebouwd. Daarna heeft dit tuinbouwgebied zich verder ontwikkeld tot het moment dat het gebied werd geclaimd als uitleglocatie van woningbouw voor Horst. De (grootschalige) glastuinbouw heeft zich toen verplaatst naar het Meterikse veld. De kleinere agrarische bedrijven, waaronder ook enkele in die sector actief zijnde dienstverlenende, zijn ter plaatse gebleven en zijn successievelijk door de schaalvergroting verdwenen. Aan de Melatenweg zijn daarnaast in het zeer recente verleden een aantal Ruimte voor Ruimte woningen gerealiseerd. Aan de Rotvenweg, Donkstraat, Melatenweg, Afghangweg is de oude bedrijvigheid nog te zien maar is op grotere afstand van het plangebied, ook nog sprake van actieve bedrijvigheid (champignons, opslag, landbouwmechanisatie, paarden, loonbedrijf).

De Rotvenweg loopt uit op de Melatenweg. Verkeerskundig gezien heeft de Melatenweg een functie als doorgaande weg welke om de kern van Horst heen gaat. Voor de Melatenweg geldt ter plaatse een snelheidsregime van 60 km/u, welke ten noorden van de Melatenweg 15a overgaat in een 30 km/u-zone. Het profiel deze weg is toegesneden op haar lokale verkeersfunctie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.HOROTVENWEGONG-BPV1_0003.jpg"

Figuur 3: impressie plangebied (perceel achter houten hek)

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.HOROTVENWEGONG-BPV1_0004.jpg"

Figuur 4: bebouwingsstructuur langs Melatenweg in zuidelijke richting (plangebied ter plaatse van pijl)

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.HOROTVENWEGONG-BPV1_0005.jpg" Figuur 5:   bebouwingsstructuur langs Melatenweg in noordelijke richting (plangebied ter plaatse van pijl)

Op figuur 6 is de luchtfoto weergegeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.HOROTVENWEGONG-BPV1_0006.jpg"

Figuur 6: Luchtfoto plangebied e.o.

De kadastrale percelen M 558 en 559 (hoe Melatenweg-Rotvenweg) zijn in de verkoop gezet en waarschijnlijk inmiddels verkocht, ten behoeve van de ontwikkeling van nieuwe woningen. Hierdoor zal de bebouwingsstructuur van de Melatenweg de hok om buigen naar de Rotvenweg en zo één stedenbouwkundig geheel gaan vormen.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft een beeld van de randvoorwaarden die vanuit het beleid gelden betreffende onderhavige ontwikkeling. De beleidskaders zijn op verschillende schaalniveaus beschreven. Aan bod komen het rijks-, provinciaal - en het gemeentelijk beleid.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) (vastgesteld op 11 september 2020) is een onderdeel van de nieuwe Omgevingswet. De Omgevingswet verplicht het Rijk tot een strategische visie op de fysieke leefomgeving. Het doel is om alle onderdelen van de fysieke leefomgeving met elkaar in samenhang te brengen. Ook gemeenten en provincies maken een omgevingsvisie vanwege deze nieuwe wet.

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) richt zich op onderstaande vier prioriteiten. Deze onderwerpen hebben onderling veel met elkaar te maken en ze hebben gevolgen voor hoe de fysieke leefomgeving wordt ingericht. De Nationale Omgevingsvisie helpt bij het maken van de noodzakelijke keuzes.

  • Ruimte maken voor de klimaatverandering en energietransitie

Het klimaat verandert. De gevolgen hiervan worden steeds duidelijker merkbaar. Denk aan de steeds drogere zomers, de hevigere regenval en stijgende zeespiegel. Op deze en andere gevolgen van de klimaatverandering moet tijdig worden ingespeeld. Tegelijkertijd moet de overstap worden gemaakt naar duurzame energie. Het is de bedoeling dat ons land in 2050 een duurzame energievoorziening heeft. Iedereen draagt hier zelf aan bij door bijvoorbeeld zoveel mogelijk woningen aardgasvrij te maken. Maar er zullen ook aanpassingen nodig zijn, bijvoorbeeld met windenergie, die moeten worden ingepast in het landschap. Mensen in de omgeving moeten ook voordelen ervaren van geplaatste windmolens.

  • De economie van Nederland verduurzamen en ons groeipotentieel behouden

Nederland heeft een sterke internationale concurrentiepositie. Vanuit die positie wordt gewerkt aan een nieuw economisch verdienmodel dat duurzaam is en circulair. Door grondstoffen te hergebruiken in de bouw bijvoorbeeld. De overstap naar duurzame energie en het zorgen voor een gezond milieu zijn belangrijk. Ook zullen bedrijven zich hier goed moeten kunnen vestigen met voldoende ruimte voor bedrijvigheid. Daarvoor is het zaak alle verschillende aspecten te betrekken die hierbij een rol spelen, zodat duurzaam geld kan blijven verdiend.

  • Onze steden en regio’s sterker en leefbaarder maken

Veel mensen zijn op zoek naar een geschikte, betaalbare woning. Iedereen wil graag wonen in een prettige omgeving. Een omgeving met voldoende groen en met aandacht voor veiligheid en gezondheid. Denk bijvoorbeeld aan groen en fonteinen op plekken waar het erg warm kan worden (hittestress). Tegelijkertijd is het belangrijk dat de woningen goed bereikbaar zijn door goede fiets- en wandelpaden en aansluiting op het wegennet en het openbaar vervoer. Kortom, het gaat niet alleen om voldoende woningen, maar ook om een aantrekkelijke woonomgeving.

  • Het landelijk gebied toekomstbestendig ontwikkelen

In sommige regio’s staan de natuurlijke systemen en het landschap onder druk. Soms is daar sprake van een verzakkende bodem, onder meer door een te laag waterpeil. Als het waterpeil omhoog wordt gebracht, kan dat gevolgen hebben voor de landbouw en de veeteelt. In sommige gebieden wordt het dan misschien logischer om duurzame energie te produceren in plaats van voedsel. Tegelijkertijd moeten de kwaliteiten van het landschap worden behouden om te kunnen recreëren en ook vanwege het cultureel erfgoed.

In hoofdstuk 4 van onderhavige plantoelichting zullen de aspecten duurzaamheid, kwaliteit van leefomgeving, bereikbaarheid, groen en water uitgebreid aan de orde worden gesteld. Tevens kan, in relatie met hoofdstuk 5, gesteld worden dat in onderhavig project van toekenning van één bouwtitel voldoende aandacht is voor de afwegingen die op basis van de nationale omgevingsvisie dienen te worden gemaakt, waardoor er sprake is van een toekomstbestendige ontwikkeling in het landelijk gebied.

3.2.2 Ladder duurzame verstedelijking

Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. De Laddertoets moet worden uitgevoerd wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In artikel 1.1.1 onder i van het Bro is een nadere omschrijving van het begrip stedelijke ontwikkeling vastgelegd. Als stedelijke ontwikkeling wordt genoemd: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'

In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Voor woningbouwlocaties geldt volgens de overzichtsuitspraak dat: 'in beginsel' sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als er meer dan 11 woningen gerealiseerd worden.

Voor wonen is daarmee de lijn dat er vanaf 12 woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Voor overige stedelijke functies wordt in de overzichtsuitspraak gesteld, dat voor andere stedelijke ontwikkelingen als bedoeld in artikel 1.1.1 lid 1 onder i van het Bro in de vorm van een terrein 'in beginsel' geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als het ruimtebeslag minder dan 500 m2 bedraagt. Bestaat de andere stedelijke ontwikkeling uit de toevoeging van een gebouw, dan ligt de ondergrens 'in beginsel' bij een bruto-vloeroppervlakte van minder dan 500 m2. Door de toevoeging van 'in beginsel' bij iedere ondergrens, lijkt de Afdeling duidelijk te willen maken dat geen sprake is van ‘harde’ ondergrenzen.

De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet dan worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd.

In casu is er slechts sprake van één toe te voegen woning. Het betreft geen stedelijke ontwikkeling waarop de ladder voor duurzame verstedelijking van toepassing is.

3.2.3 Besluit en Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Barro en Rarro)

In het Barro zijn een aantal onderwerpen opgenomen waarvoor het rijk uit het oogpunt van de nationale belangen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte ruimtelijke regels stelt:

  • rond rijksvaarwegen wordt ruimte geborgd voor de veiligheid van scheepvaart;
  • rond de Maastakken wordt ruimte gereserveerd voor toekomstige rivierverruiming;
  • rond verschillende hoofdwegen en op enkele locaties wordt ruimte gereserveerd voor toekomstige uitbreiding van het hoofdwegennet en hoofdspoorwegennet;
  • op verschillende locaties wordt ruimte gereserveerd voor (kern)energiecentrales en zones onder hoogspanningsverbindingen worden gevrijwaard;
  • de provincies wordt opgedragen de ecologische hoofdstructuur te beschermen;
  • primaire waterkeringen buiten het kustfundament krijgen ruimtelijke bescherming;
  • in het IJsselmeer wordt verstedelijkingsruimte beperkt mogelijk gemaakt;
  • het erfgoed van de Stelling van Amsterdam, de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Romeinse Limes worden ruimtelijk beschermd;
  • rond militaire radarposten worden voorwaarden gesteld aan windmolens en hoge bebouwing.

Voor een aantal van de genoemde Barro-onderwerpen, waaronder de uitbreiding van het hoofdwegennet, het hoofdspoorwegennet en de militaire radars, geldt dat de regels worden uitgewerkt in de Rarro.

Op onderhavig project werken geen van de in het Barro genoemde rijksbelangen rechtstreeks door.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Provinciale Omgevingsvisie

De Omgevingsvisie is een strategische en lange termijn (2030-2050) visie op de fysieke leefomgeving en beschrijft onderwerpen zoals wonen, infrastructuur, milieu, water, natuur, landschap, bodem, ruimtelijke economie, luchtkwaliteit en cultureel erfgoed. Daarnaast worden ook de aspecten gezondheid en een gezonde leefomgeving in de Omgevingsvisie meegenomen.

In de Omgevingsverordening legt de Provincie regels vast voor onder meer natuur, milieu, (grond-) water, ontgronding, wegen, ruimte (verstedelijking, woon- en werklocaties, agrarische bedrijven).

De Omgevingsvisie is op 1 oktober 2021 door Provinciale Staten vastgesteld. Met betrekking tot het aspect Wonen is de volgende ambitie in de Omgevingsvisie neergelegd:

  • Omdat de woonbehoeften veranderen, maar ook omdat er lokale en regionale verschillen zijn in de opgaven ten aanzien van wonen en leefomgeving, zijn deze meer gerichte uitwerkingen in provinciale, regionale en/of gemeentelijke programma’s, agenda’s en instrumenten noodzakelijk. Vanuit de wetgever is onze provinciale rol wat betreft dit thema beperkt. Vanwege het brede maatschappelijke belang van de opgave kiest de provincie voor een agenderende, stimulerende, meesturende en verbindende rol.
  • Wij bekijken woningbouwontwikkelingen vanuit een brede maatschappelijke context. Dit vraagt een integrale aanpak van locaties en gebieden in de vorm van herstructurering en transformatie/herbestemming in centra, buurten, wijken, dorpen en het buitengebied. Bij onze keuzes houden we rekening met samen hangende belangen zoals leegstand bij detailhandel, kantoren, maatschappelijk vastgoed, monumenten, etc. Daarnaast bezien we de woningopgave altijd in samenhang met veiligheid en leefbaarheid. Met het stimuleren van de verduurzamingsopgave en het levensloopbestendig maken van bestaande en nieuwe woningen zien wij meekoppelkansen voor een klimaatbestendige en klimaatadaptieve woonomgeving.
  • We vinden het belangrijk dat eerst de kwaliteit van het feitelijk bestaand bebouwd gebied op orde wordt gemaakt. Via het principe van de Ladder voor duurzame verstedelijking benutten we de ruimte in bestaand bebouwd gebied optimaal, zowel kwantitatief als kwalitatief. Dat betekent dat eerst leegstaand vastgoed hergebruikt en herbestemd wordt in lijn met de Limburgse principes. Daarvoor werken we samen met andere beleidsvelden. Wonen is in beginsel alleen maar toegestaan in bestaand bebouwd gebied. Hierop kunnen – tijdelijke – uitzonderingen worden gemaakt in de vorm van flexibele woonvormen. Tijdelijk permanente bewoning toestaan in recreatieparken voor de huisvesting van internationale werknemers en/of woonurgenten voor de duur van maximaal tien jaar en onder (nader te bepalen) voorwaarden als verdienmodel voor toekomstige herontwikkeling of sanering van het park, of het herbestemmen van monumentale bebouwing in het buitengebied zijn hiervan voorbeelden.

Bij planvorming voor uitbreiding van de woningvoorraad wordt de ladder voor duurzame verstedelijking en de voorkeur voor gebruik van leegstaand vastgoed consequent gehanteerd. Toevoegingen aan de Limburgse woningmarkt moeten niet alleen van de juiste soort zijn (voldoen aan de specifieke lokale woningbehoefte) en op de juiste locatie zijn, maar moeten in veel gevallen ook gepaard gaan met sloop, zodat de kwantitatieve verhouding in balans blijft.

In beginsel past het initiatief, door gebruikmaking van een bouwcontingenten welke het gevolg is van een kwaliteitsverbetering in de vorm van de sloop van een agrarische bedrijfslocatie, binnen het provinciale beleid en de provinciale ambities.

3.3.2 Omgevingsverordening Limburg 2014

De Omgevingsverordening Limburg is in 2014 gewijzigd vanwege de vaststelling van het POL 2014, waarin was bepaald dat er een nieuw hoofdstuk Ruimte aan de Omgevingsverordening zou worden toegevoegd. Dat hoofdstuk Ruimte is gericht op de doorwerking van het ruimtelijke beleid van het POL 2014 naar gemeentelijke ruimtelijke plannen.

Artikel 2.4.2 van de Omgevingsverordening Limburg heeft betrekking op 'wonen' en kent de volgende bepalingen:

  • 1. Een ruimtelijk plan voor een gebied gelegen in de regio Noord-Limburg voorziet niet in de toevoeging van woningen aan de bestaande voorraad woningen alsmede aan de bestaande planvoorraad woningen anders dan op de wijze zoals beschreven in de door de gemeenteraden vastgestelde Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg.
  • 2. Een ruimtelijk plan voor een gebied gelegen in de regio Midden-Limburg voorziet niet in de toevoeging van woningen aan de bestaande voorraad woningen alsmede aan de bestaande planvoorraad woningen anders dan op de wijze zoals beschreven in de door de gemeenteraden vastgestelde Structuurvisie Wonen, Zorg en Woonomgeving Midden-Limburg.
  • 3. Een ruimtelijk plan voor een gebied gelegen in de regio Zuid-Limburg voorziet niet in de toevoeging van woningen aan de bestaande voorraad woningen alsmede aan de bestaande planvoorraad woningen.
  • 4. Het derde lid is niet van toepassing indien:
    • a. er sprake is van een door de gemeenteraad vastgestelde Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg; en
    • b. het ruimtelijk plan voldoet aan het bepaalde in de vastgestelde Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg.
  • 5. De toelichting bij het ruimtelijke plan voor een gebied gelegen in de regio Noord-Limburg respectievelijk de regio Midden-Limburg respectievelijk de regio Zuid-Limburg, dat betrekking heeft op het toevoegen van woningen aan de bestaande voorraad woningen alsmede aan de bestaande planvoorraad woningen, bevat een verantwoording van de wijze waarop invulling is gegeven aan het bepaalde in het eerste lid respectievelijk het tweede lid respectievelijk het vierde lid.
  • 6. De toelichting bij het ruimtelijk plan bevat tevens een verantwoording van de bijdrage die met de vaststelling van dat ruimtelijk plan wordt geleverd aan de regionale opgave gericht op het terugdringen van de planvoorraad van nog onbenutte bouwmogelijkheden voor woningen.

In dit kader zijn de leden 1, 5 en 6 van toepassing. Zoals in paragraaf 3.4.1 (Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg) van onderhavige plantoelichting is vermeld, is er in casu sprake van bouwen naar reële behoefte (de vraag naar ruime woonkavels is erg groot) en wordt een woning toegevoegd die van hoogwaardige kwaliteit is en welke het gevolg is van een wenselijke sanering van een beëindigde agrarische bedrijfslocatie.

Voor de plangebieden zijn er verder geen beperking opgenomen. Het project is dan ook niet strijdig met de Omgevingsverordening Limburg 2014.

3.4 Regionaal beleid

3.4.1 Regionale Woonvisie Noord-Limburg

Op 8 september 2020 heeft de gemeente Horst aan de Maas de nieuwe Regionale Woonvisie Noord-Limburg 2020-2024 vastgesteld. Deze woonvisie geeft richting aan het woonbeleid voor de komende 4 jaar. Het is de 2e visie die door de 8 Noord-Limburgse gemeenten in gezamenlijkheid is opgesteld. In deze visie wordt teruggekeken naar de vorige visie: waar komen we vandaan en wat willen we meenemen naar de nieuwe visie? En zijn er ook zaken die veranderd zijn? Het 'wonen’ is steeds meer verweven met andere beleidsvelden in het economische én het sociaal domein. In het hoofdstuk 'analyse: trends en ontwikkelingen' wordt aangegeven wat de huishoudensontwikkeling is. Demografie blijft immers een belangrijke onderlegger voor het woonbeleid. Prognoses geven een handvat om in te spelen op de toekomstige ontwikkeling van onze bevolking. Hierbij gaat het zeker niet alleen om aantallen, maar ook om de samenstelling van onze bevolking. Uit de analyse die inzicht geeft in de sterke en zwakke segmenten van de woningvoorraad, blijkt dat de aandacht met name moet uitgaan naar de bestaande voorraad. Ook zijn allerlei trends en ontwikkelingen die de context waarbinnen wordt gewerkt, beïnvloeden en de druk op de leefbaarheid vergroten. Denk hierbij aan grote ontwikkelingen zoals de energietransitie en de vergaande extramuralisering van de zorg.

Vanuit deze analyse is er dan ook een aantal opgaven dat kan worden samengevat in:

  • Mismatch woningbehoefte en woningvoorraad: Het gaat hierbij om zowel de bestaande woningvoorraad, als nieuwbouw. Er wordt geconstateerd dat de samenstelling van onze bevolking verandert. Men wordt ouder en er is een grote toename van het aantal 1- persoonshuishoudens. Dit brengt een andere woonvraag met zich mee. Deze vraag sluit maar deels aan op wat we in de bestaande voorraad hebben. De opgave ligt dan ook bij het aanpassen van de bestaande voorraad. De nieuwbouw die wordt toegevoegd dient toegespitst te worden op de toekomstige woningbehoefte. Hierbij wordt nog meer dan voorheen gekeken naar de kwalitatieve vraag en het bevorderen van de doorstroming op de regionale woningmarkt. Bij nieuwbouw is de kwalitatieve toets daarom leidend en in mindere mate de kwantitatieve toets.
  • Zoektocht om alle doelgroepen een plek te geven binnen onze woningmarkt: In onze regio komen verschillende doelgroepen nadrukkelijker naar voren. Die moeten allemaal een plek krijgen binnen onze woningmarkt en maatschappij. Denk hierbij aan zorgdoelgroepen (vanuit beschermd wonen naar de reguliere woningmarkt) en internationale werknemers die zich hier voor langere tijd willen vestigen. Voor een deel zijn bijzondere doelgroepen afhankelijk van de sociale huursector. De druk op dit segment lijkt dan ook toe te nemen. Niet alleen qua aantallen, maar juist door een concentratie van mensen die door allerlei oorzaken hun weg maar moeilijk kunnen vinden in onze maatschappij. Dit brengt druk op de leefbaarheid met zich mee.

Toets aan regionale Woonvisie:

De uitgangspunten van deze woonvisie betreffen:

  • Toevoegen van woningen in principe alleen in de kernen
  • Koppelkansen
  • Toevoegen van woningen leidt niet tot het vergroten van het kwetsbare woningoverschot
  • Het type toe te voegen woning moet passen binnen de kwalitatieve behoefte
  • We streven sociaal duurzame woonconcepten na
  • We zoeken aansluiting op de duurzaamheidsdoelen die landelijk, regionaal en lokaal gesteld zijn.

In de regio Noord-Limburg bedraagt het verschil tussen nieuwbouwplancapaciteit en huishoudensgroei in de periode 2015-2030 32%. Momenteel kent elke gemeente meer capaciteit dan huishoudensgroei, behalve Horst aan de Maas, waar dus nog ruimte voor groei is.

In casu is er ook sprake van bouwen naar reële behoefte (kavel zal door initiatiefnemer worden bebouwd) en wordt één woning gerealiseerd die kwaliteit toevoegt. Dit is niet strijdig met de doelstellingen van deze woonvisie.

3.5 Gemeentelijk beleid

3.5.1 Integrale structuurvisie Horst aan de Maas

Op 9 april 2013 is de Integrale Structuurvisie Horst aan de Maas vastgesteld. Het betreft een integrale structuurvisie voor het gehele grondgebied van de gemeente Horst aan de Maas. De structuurvisie geeft een integraal beeld van de ruimtelijke en sociaal-maatschappelijke ontwikkelingen die de gemeente op haar grondgebied voor ogen staat voor de langere termijn. Verder is de integrale structuurvisie opgesteld om maximaal gebruik te maken van de mogelijkheid tot het plegen van kostenverhaal die de Wet ruimtelijke ordening biedt. De structuurvisie bestaat uit een beleidskader en een uitvoeringsparagraaf waarin het Limburgs Kwaliteitsmenu (LKM) wordt geïmplementeerd.

Het grondprincipe van het gemeentelijk (en provinciaal) kwaliteitsmenu (GKM) is, dat bepaalde ontwikkelingen ter plaatse leiden tot verlies aan omgevingskwaliteit, hetgeen dient te worden gecompenseerd door een kwaliteitsbijdrage. Dit geldt zowel binnen als buiten de ‘rode contouren’. De kwaliteitsbijdrage wordt ingezet om de omgevingskwaliteit en leefbaarheid te versterken. Het doel is dat per saldo daarmee de kwaliteit toeneemt. Het GKM is van toepassing op ontwikkelingen die niet rechtstreeks of via een flexibiliteitbepaling (zoals wijzigings- of afwijkingsregels) zijn toegestaan in het vigerende bestemmingsplan. Veel kleinere ontwikkelingen kunnen dan ook vaak zonder toepassing van het GKM doorgang vinden.

Zoals op onderstaande uitsnede uit de structuurvisiekaart (figuur 7) is te zien, valt het plangebied binnen het 'gemengd gebied (7E)'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.HOROTVENWEGONG-BPV1_0007.jpg"

Figuur 7: uitsnede uit kaart structuurvisie

Ten behoeve van het toevoegen van solitaire woningen in 7E-gebieden geldt een voorwaardelijke grondhouding. Voor plannen die niet rechtstreeks passen in het bestemmingsplan is een kwaliteitsverbeterende maatregel noodzakelijk. Dat is in onderhavig plan het geval, aangezien er door middel van de inzet van een bouwclaim wordt bijgedragen aan het saneren van een intensief veehouderijbedrijf. Als gevolg van een voorgenomen herbegrenzing van het 'ontwikkelingsgebied glastuinbouw' komt de locatie buiten dit ontwikkelingsgebied te liggen, waardoor er mogelijkheden zijn om mee te werken aan de realisatie van een burgerwoning waarvoor de sanering de kwaliteitsverbeterende maatregel betreft.

Daarnaast worden er vanuit de structuurvisie nog de volgende eisen gesteld:

  • Er moet sprake zijn van ruimtelijke samenhang en landschappelijke inpassing.
  • Het woonmilieu van bestaande woningen mag niet onevenredig warden aangetast.
  • De woning dient ontsloten te worden op de openbare weg en parkeren dient op eigen terrein geregeld te worden.
  • Er dient rekenin gehouden te worden met de bodemgesteldheid, waterhuishouding, bedrijvigheid, archeologie, cultuurhistorie, ecologie en duurzaamheid.
  • Eventuele planschadeclaims komen voor rekening van de initiatiefnemer.
  • Een bouwkavel buiten de bebouwde kom dient minimaal 750m2 groot te zijn.

Meewerken aan de wijziging van de agrarische bestemming naar de bestemming Wonen is mogelijk omdat het perceel aan de Rotvenweg praktisch aansluit op het in de Structuurvisie aangewezen deelgebied "centrumdorp". De locatie wordt aangemerkt als een uitloper van Horst en sluit, nadat ook de twee tussenliggende agrarische percelen een woonbestemming hebben gekregen, welke ontwikkeling op zeer korte termijn is voorzien, aan op het lint dat vanuit de woonbebouwing ten westen van de Melatenweg een klein stukje de Rotvenweg in steekt; het straatbeeld betreft overwegend wonen. Door naar het buitengebied toe landelijkere, lagere woonbebouwing te voorzien, ontstaat een evenwichtig straatbeeld vanuit de dichtbebouwde stadse woonwijk, naar open woonbebouwing op (zeer) ruime percelen op de overlang naar het landelijk gebied.

De nieuwe woning zal landschappelijk worden ingepast. Omdat er nog geen schetsontwerp voor de woningen is gemaakt, is het niet mogelijk om een landschappelijk inpassingsplan in deze fase van de planvorming vast te leggen; echter, om de waarborgen dat de nieuwe bebouwing op dit perceel in een passend natuurlijk kader wordt gezet, zal in de regels van dit bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting worden opgenomen.

De woning wordt aan een bestaande weg gerealiseerd en wordt dus goed ontsloten. Het perceel zal een omvang hebben van ongeveer 2500 m2, en zijn daarmee zo ruim dat de noodzakelijke parkeergelegenheid op eigen terrein kan worden gerealiseerd, evenals hemelwaterinfiltratievoorzieningen en een landschappelijke inpassing. Doordat het perceel aan een buitenbocht in de weg ligt, komt een groot deel van het perceel niet voor bebouwing in aanmerking, om te voorkomen dat er te dicht op de weg wordt gebouwd. De breedte en diepte van het perceel is van dusdanige omvang dat bij een redelijke invulling van het bouwkavel het aangrenzende toekomstige woonpercelen geen onaanvaardbare hinder zullen ervaren voor wat betreft bezonning/schaduwwerking of vermindering van privacy. In de bouwregels zullen beperkingen worden gesteld ten aanzien van het bouwen nabij de perceelsgrenzen en verplichtingen ten aanzien van landschappelijke inpassing.

Of cq dat voldaan wordt aan de overige sectorale (milieu)aspecten, zal aan de orde komen in hoofdstuk 5.

Concluderend kan worden gesteld dat wordt voldaan aan het bepaalde in de integrale structuurvisie.

3.5.2 Masterplan Wonen Horst aan de Maas

Op 20 april 2021 is het Masterplan Wonen vastgesteld. De belangrijkste kaders voor ontwikkeling van woningen zijn:

  • Dat het plan voorziet – kwalitatief en kwantitatief – in de behoefte van inwoners. Type woningen en bijbehorende aantallen sluiten aan bij de opgave zoals omschreven in het Masterplan én bij de lokale wensen en behoeften van inwoners.
  • Een programma met 30% sociale huur, 30% vrije sector huur en 40% koop waarbij maatwerk mogelijk is bij kleine locaties of een aangetoonde andere behoefte aan sociale huur.
  • Nieuwe woningen voldoen aan de eisen voor Bijna EnergieNeutrale Gebouwen (BENG).
  • Nieuwe woningbouwlocaties worden klimaat adaptief gebouwd zodat geen nieuwe knelpunten, wateroverlast en hittestress ontstaan.
  • Inbreiding (ontwikkelen binnen bebouwd gebied) waar mogelijk, uitbreiding (ontwikkelen aan de rand van bebouwd gebied) indien nodig
  • In het plan is goed nagedacht over de kwaliteit van de woonomgeving.

In casu wordt de nieuwe woning gebouwd naar eigen behoefte van initiatiefnemer die de woning met bijbehorende bebouwing geheel naar eigen wens en passend binnen de afspraken met de gemeente Horst aan de Maas realiseert, welke afspraken verder in de bouwregels van onderhavig bestemmingsplan zijn verwoord.

Het project is derhalve niet strijdig met het Masterplan Wonen.

3.5.3 Bestemmingsplan

Op het plangebied rusten de volgende planologische regelingen:

Naam bestemmingsplan   Bestemming/aanduiding   Vaststelling Raad  
bestemmingsplan
“Buitengebied Horst aan
de Maas”  
- Agrarisch met waarden
- Waarde Archeologie 3
- gebiedsaanduiding "overige zone - kampen", "overige zone - ontwikkelingsgebied glastuinbouw" en "milieuzone - grondwaterbeschermingsge- bied Venloschol"  
19 december 2017  
bestemmingsplan
‘Buitengebied Horst
aan de Maas, herziening
2020  
nadere nuancering bestemming 'Agrarisch met
waarden'  
8 september 2020
bestemmingsplan  
‘Parapluplan
Internationale
werknemers Horst aan de
Maas 2021’  
uitbreiding algemene mogelijkheden tot
huisvesting van internationale werknemers  
20 april 2021  

Op figuur 8 is de uitsnede van de vigerende verbeelding weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.HOROTVENWEGONG-BPV1_0008.jpg"

Figuur 8: Uitsnede bestemmingsplan  Buitengebied

Binnen deze bestemmingen zijn geen woningen toegestaan.

Omdat binnen de regels van het vigerende bestemmingsplan de gewenste ontwikkeling en toevoeging van de woning niet gerealiseerd kan worden, dient een nieuw bestemmingsplan te worden opgesteld, dat voorziet in een adequate planologisch-juridische regeling.

3.6 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de gevraagde ontwikkelingen voldoen aan het nationaal beleid, provinciaal beleid en het gemeentelijk beleid voor wat betreft de structuurvisie (zowel gemeentelijke als de door de gemeenteraad vastgestelde regionale structuurvisie).

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Uitgangspunten en doelstellingen van het plan

Initiatiefnemer is voornemens om aan de Rotvenweg ongenummerd te Horst, kadastraal bekend als gemeente Horst sectie M nummer 560 één burgerwoning te realiseren, waarbij hij een bijgebouw wil oprichten met een maximale omvang van 250 m2.

Initiatiefnemer kiest voor deze locatie om bij de burgerwoning de mogelijkheid te hebben om een groter bijgebouw te realiseren; op de achter de nieuwe woning met bijgebouw liggende agrarische gronden zal inititiefnemer in hobbymatige omvang kiwibessen gaan kweken, om op deze manier te onderzoeken of er markt is voor de kiwibes alsmede om inzicht te krijgen in de teelt. Het betreft echter geen volwaardig agrarisch bedrijf en de gronden zijn te beperkt van omvang om ooit uit te groeien tot een volwaardig agrarisch bedrijf, zodat er in deze omvang sprake is van het gebruik van de woning als burgerwoning, waarbij in niet bedrijfsmatige omvang agrarische activiteiten worden uitgeoefend in de vorm van het opdoen van praktijkervaring met het 'gedrag van de kiwibes'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.HOROTVENWEGONG-BPV1_0009.jpg" Figuur 9: de teelt van kiwibessen

Het onderzoek richt zich onder andere op de vraag naar plantmateriaal, rassenkeuze & bestuiving, methode voor vermeerdering (stek, invitro, o.a. rasechtheid), verkorting aanvangsperiode (o.a. aparte opkweek), productiezekerheid, voorkomen beurtjaren, kunstmatige bestuiving, teeltvervroeging en/of -verlating e.d., biologische teeltbescherming, noodzakelijke maatregelen ter voorkomen van bijvoorbeeld vorstrisico’s (rasgevoeligheid), hagelschade en/of windbeschadiging. Effecten op rijping, ontwikkelen ‘optimaal teeltsysteem’ voor Nederlandse (klimaat-) omstandigheden. De eerste echte oogst wordt pas na 7 jaar verwacht; tot die tijd zullen de bomen goed moeten aanslaan en zal er nog geen tot weinig opbrengst zijn.

De gemeente Horst aan de Maas wil de verdere ontwikkelingen in de 'zacht fruit sector' in de regio aanjagen en heeft daarom in mei 2021 te kennen gegeven medewerking te willen verlenen aan het initiatief, onder de volgende voorwaarden:

  • 1. De nieuwe bouwkavel mag een omvang hebben van 1500 m2;
  • 2. Er wordt een bouwcontingent ingezet.
  • 3. Het extra aan bijgebouwen dient te worden geregeld via het beleid 'Groter bouwen in het buitengebied';
  • 4. Omliggende belangen mogen niet onevenredig worden geschaad en er wordt aangetoond dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
  • 5. Een anterieure overeenkomst wordt gesloten ten einde het verhaal van planschade en inzet bouwcontingent te borgen.

Meewerken aan de wijziging van de agrarische bestemming naar de bestemming Wonen is mogelijk omdat het perceel aan de Rotvenweg praktisch aansluit op het in de Structuurvisie aangewezen deelgebied "centrumdorp". De locatie wordt aangemerkt als een uitloper van Horst en sluit, nadat ook de twee tussenliggende agrarische percelen een woonbestemming hebben gekregen, welke ontwikkeling op zeer korte termijn is voorzien, aan op het lint dat vanuit de woonbebouwing ten westen van de Melatenweg een klein stukje de Rotvenweg in steekt; het straatbeeld betreft overwegend wonen. Door naar het buitengebied toe landelijkere, lagere woonbebouwing te voorzien, ontstaat een evenwichtig straatbeeld vanuit de dichtbebouwde stadse woonwijk, naar open woonbebouwing op (zeer) ruime percelen op de overlang naar het landelijk gebied.

Voor de nieuwe woning is een bouwcontingent verworven, waarvan de herkomst zal worden opgenomen in de anterieure overeenkomst.

De woning wordt aan een bestaande weg gerealiseerd en wordt dus goed ontsloten. Het perceel zal weliswaar een omvang hebben van ongeveer 2500 m2, maar deze omvang is het gevolg van de specifieke ligging van het perceel. Zoals op figuur 10 is te zien, is de bebouwing te omsluiten door een rechthoekig vlak van 1500 m2, waarmee voldaan wordt aan de voorwaarde die het college stelt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.HOROTVENWEGONG-BPV1_0010.jpg"

Figuur 10: bouwvlak 1500 m2

Het is echter niet wenselijk, noch logisch om de resterende hoek tussen de bestemming Wonen en de bestemming Verkeer een andere bestemming te geven dan de bestemming Wonen. Door het bouwvlak op een afstand van 10 meter parallel aan de weg te leggen, wordt het bestemmingsvlak 'Wonen' met een oppervlak van 2500 m2 al beperkt met een bouwvlak van 2000 m2. Kortom, aan de voorwaarde van een bestemmingsplan van 1500 m2 kan dan wel niet letterlijk worden voldaan, maar feitelijk gezien wordt met deze vormgeving wel het gewenste doel bereikt.

Het bestemmingsvlak is daarmee zo ruim dat de noodzakelijke parkeergelegenheid op eigen terrein kan worden gerealiseerd, evenals een hemelwaterinfiltratievoorzieningen en de landschappelijke inpassing. Doordat het perceel aan een buitenbocht in de weg ligt, komt een groot deel van het perceel niet voor bebouwing in aanmerking, om te voorkomen dat er te dicht op de weg wordt gebouwd. Dat deel kan wel zeer goed worden gebruikt voor erfbeplanting waardoor een heel fraai landelijk woonperceel kan worden gecreëerd.

De breedte en diepte van het perceel is van dusdanige omvang dat bij een redelijke invulling van het bouwkavel het aangrenzende toekomstige woonpercelen geen onaanvaardbare hinder zullen ervaren voor wat betreft bezonning/schaduwwerking of vermindering van privacy. In de bouwregels zullen beperkingen worden gesteld ten aanzien van het bouwen nabij de perceelsgrenzen en verplichtingen ten aanzien van landschappelijke inpassing.

Binnen de kaders van het 'beleid groter bouwen' en bijbehorende 'Maatwerknotitie bijgebouwen in het buitengebied' is het mogelijk om boven op de maximaal toegestane 150 m2 aan bijbehorende bouwwerken, een extra oppervlakte aan bijgebouwen, eventueel voor een beroep of bedrijf aan huis toe te staan. Indien de toekomstige bewoner van deze regeling gebruik wil maken, dan zal voor elke m2 extra te bouwen € 45,- moeten worden afgedragen, met een absoluut maximum aan bijbehorende bouwwerken van 250 m2). Deze mogelijkheid is als algemene afwijkingsregel opgenomen in artikel 7.2 van de planregels. Hiermee wordt voorkomen dat als gevolg van beleidswijziging deze afspraak geen gestand zou kunnen worden gedaan.

4.2 Stedenbouwkundige/ruimtelijke aspecten

Bouwtekeningen voor de nieuwe woning met bijgebouw(en) zijn nog niet aanwezig.

Middels onderhavig bestemmingsplan wordt dan ook niet één specifieke woning per deelgebied geregeld, maar wordt een bouwmogelijkheid aan de locatie toegekend, waarbij wel met diverse woningtypes rekening is gehouden. De nieuwe bestemming 'Wonen' kan op het perceel worden ingevuld met een woning en bijbehorende bouwwerken, zolang deze voldoet aan de bepalingen uit de planregels.

De locatie mag worden ingevuld met een woning met een maximale inhoud van 1000 m³. De maximale goot- en bouwhoogte bedraagt 7 respectievelijk 11 meter. Het is daarnaast mogelijk 150 m² aan bijbehorende bouwwerken bij de woning op te richten met een maximale goot- en nokhoogte van 3,5 respectievelijk 7 meter. Deze oppervlakte kan worden vergroot middels gebruikmaking van het in de planregels geïnplementeerde beleid 'Groter bouwen in het buitengebied'. Qua maatvoering is aangesloten bij de gemeentelijke standaarden en de bouwregels in het buitengebied.

Omdat het perceel, gelegen in de buitenbocht van de Rotvenweg, een bijzondere vorm heeft is het niet realistisch om de standaardbepaling dat het bijgebouw achter de voorgevellijn van de woning gerealiseerd dient te worden, hiertoe door te trekken. Gezien de ligging tegen een bossage, ligt het in de rede om aan die zijde het bijgebouw te realiseren en aan de zijde richting de Melatenweg de woning, welke vanuit de kern gezien in het zicht komt te liggen en waaraan het perceel zijn esthetische kwaliteit ontleent. Om de afstand van het bijgebouw tot aan de openbare weg niet onredelijk groot te maken en de insteek in het landelijk gebied daardoor te verkleinen, zal de voorgevel van het bijgebouw weliswaar vóór de voorgevel van de woning gerealiseerd gaan worden, maar de afstand van de voorgevel van het bijgebouw tot aan de openbare weg zal groter zijn dan de afstand van de voorgevel van de woning tot aan de openbare weg.

Hierdoor wordt het straatbeeld benaderd zoals te zien is op figuur 10.

 

4.3 Landschappelijke inpassing en water

De nieuw te realiseren woning zal op een passende manier in het landschap worden ingepast.

Hiertoe is er vooralsnog geen uitgewerkt inpassingsplan gemaakt, maarfiguur 10 laat al zien in welke richting de erfbeplanting zal gaan. In ieder geval zal de nieuwe situatie passend in gebiedseigen groen gezet moeten worden, zodat met de bouw van de nieuwe woning de karakteristiek van het landschap wordt versterkt en er door de ontwikkeling geen landschappelijke kwaliteiten verloren gaan, doch eerder worden versterkt.

In de planregels zal een voorwaardelijke bepaling worden opgenomen waardoor de uitvoering van een door het bevoegd gezag te akkorderen landschappelijke inpassing wordt gewaarborgd.

Hoofdstuk 5 Sectorale aspecten

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt vanuit verschillende sectorale aspecten (o.a. milieu, veiligheid, water, natuur en archeologie) het initiatief getoetst of men zal voldoen aan de criteria van deze aspecten.

5.2 Milieuaspecten

5.2.1 Milieu effect rapport

Op 7 juli 2017 is het gewijzigde Op 7 juli 2017 is het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In het gewijzigde Besluit staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is moet een m.e.r.- beoordelingsbesluit worden genomen. Dit houdt in dat in afwijking van voorheen voor iedere activiteit die wordt genoemd in kolom 1, ook al blijft deze onder de drempelwaarde van gevallen in kolom 2, een m.e.r.-beoordelingsbesluit moet worden genomen. Onderhavige plantoelichting met beschrijving van de activiteiten, de noodzaak en de (milieu)gevolgen dient tevens gezien te worden als 'aanmeldnotitie' op basis waarvan het m.e.r.-beoordelingsbesluit kan worden genomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.HOROTVENWEGONG-BPV1_0011.jpg"

Uit bijlage onderdeel D, Besluit milieueffectrapportage.

Wanneer een woningbouwplan wordt getoetst aan onderdeel D en wordt gekeken in kolom 2 van de D-lijst, is hier een drempelwaarde opgenomen voor '2000 of meer woningen'.

In casu behoeft er geen m.e.r.-beoordelingsbesluit te worden genomen. De activiteit voor de realisatie van één burgerwoning, valt niet binnen de definitie van kolom 1, 'een stedelijk ontwikkelingsproject' waarbij de drempelwaarde van 2000 woningen of 100 ha (kolom 2) wordt overschreden.

5.2.2 Bodem- en grondwaterkwaliteit

In het kader van het onderhavige plan wordt binnen het plangebied een nieuwe bodemgevoelige functie toegelaten in de vorm van een woning.

Voordat door middel van een omgevingsvergunning nieuwe functies mogelijk worden gemaakt zal er inzicht moeten zijn of de bodem- en grondwaterkwaliteit een dergelijke bebouwing en gebruik ook mogelijk maken.

Op 26 maart 2021 is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door Econsultancy BV; de rapportage is als bijlage aan de planstukken toegevoegd.

Op basis van het milieuhygiënisch vooronderzoek bodem is geconcludeerd dat:

'de onderzoekslocatie onderzocht dient te worden volgens de strategie "onverdacht, niet lijnvormig" (ONV). Bij onverdachte locaties luidt de onderzoekshypothese dat de bodem niet verontreinigd is.

De bodem bestaat voornamelijk uit matig tot sterk siltig, matig fijn zand. De bovengrond is bovendien zwak tot matig humeus. De ondergrond is zwak tot sterk gleyhoudend. In het opgeboorde materiaal zijn zintuiglijk geen verontreinigingen waargenomen.

Tijdens de veldwerkzaamheden zijn op het maaiveld van de onderzoekslocatie, alsmede in de bodem, geen puin(resten) of andere asbestverdachte materialen aangetroffen. Ter plaatse van het voormalige (verharde) pad (boring 15), de voormalige sloten (boring 13, 4, 7, 11 en 12) zijn zintuiglijk geen bodemvreemde bijmengingen aangetroffen alsmede geen verschil in de plaatselijke bodemopbouw aangetroffen. Er is geen verder onderzoek gedaan naar het voormalige (verharde) pad alsmede de voormalige sloten aangezien op basis van de boorprofielen wordt verwacht dat deze met gebiedseigen grond zijn gedempt.

Analytisch bleek de bovengrond licht verontreinigd met cadmium, koper, zink en PAK. In de ondergrond zijn geen verontreinigingen vastgesteld. In het grondwater zijn geen verontreinigingen geconstateerd.

Conclusie en advies

De vooraf gestelde hypothese, dat de onderzoekslocatie als "onverdacht, niet lijnvormig" kan worden beschouwd wordt, op basis van de lichte verontreinigingen, verworpen. Echter, gelet op de aard en mate van verontreiniging, bestaat er géén reden voor een nader onderzoek en bestaan er met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem géén belemmeringen voor de voorgenomen bestemmingsplanwijziging.

Algemeen

Indien er bij werkzaamheden grond vrijkomt die niet op de locatie kan worden hergebruikt, zijn de regels van het Besluit bodemkwaliteit, het “Tijdelijk handelingskader voor hergebruik van PFAShoudende grond en baggerspecie (d.d. 2 juli 2020) of de regionale bodemkwaliteitskaart van toepassing.'

5.2.3 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) is van toepassing op woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen (onder meer onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen en andere gezondheidszorggebouwen) en geluidsgevoelige terreinen (onder meer woonwagenstandplaatsen). Uit art. 74 Wgh vloeit voort dat in principe alle wegen voorzien zijn van een geluidzone, met uitzondering van wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied of wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km/uur geldt. De zonebreedte is afhankelijk van het gebied (stedelijk of buitenstedelijk) en het aantal rijstroken. Binnen de zones moet een akoestisch onderzoek worden verricht. De voorkeursgrenswaarde voor woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en terreinen bedraagt in die zone op de buitengevel 48 dB (art. 82 Wgh).

Weg   toegestane snelheid in km/h  
Rotvenweg   60  
Melatenweg   60 (buitengebied) en 30 (bebouwde kom)  

Omdat het bouwperceel voor de nieuwe woning binnen de geluidzones van Rotvenweg en de Melatenweg is gelegen, en de gevelbelasting dient te worden bepaald, zal een akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai uitgevoerd moeten worden.

Op 7 juni 2022 is door Econsultancy BV een akoestisch onderzoek uitgevoerd, dat integraal als bijlage bij de planstukken is gevoegd. In het akoestisch onderzoek wordt het volgende geconcludeerd:

'Bij de projectie van een nieuwe geluidgevoelige bestemming binnen de zone van een weg is een onderzoek wegverkeerslawaai noodzakelijk. De geluidgevoelige bestemmingen zijn gelegen in de geluidszone van de Rotvenweg, Americaanseweg en Metalenweg. In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt tevens de nabijgelegen niet-gezoneerde weg (Fruitweg) in het onderzoek betrokken. In het onderzoek wordt de geluidbelasting op de geluidgevoelige bestemmingen inzichtelijk gemaakt en beoordeeld op basis van het toetsingskader.

Voor het plangebied is reeds nog geen tekening opgesteld met de projectie van de woning. Wel is het beoogde bouwvlak bekend. Voor elke zijde van het bouwvlak (circa 10 meter uit voorste perceelgrens) zijn toetspunten ten behoeve van 3 bouwlagen gemodelleerd. De berekeningen zijn verricht aan de hand van het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012 en met behulp van het programma Geomilieu, versie 2021.1.

De geluidsbelasting op het bouwvlak bedraagt maximaal 44 dB. Er vindt geen overschrijding van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 48 dB plaats. Er gelden, rekening houdend met het bouwvlak (circa 10 meter uit voorste perceelgrens), vanuit akoestisch oogpunt geen belemmeringen voor de realisatie van het plan.'

Spoorweglawaai

In de nabijheid van de plangebieden is geen spoorlijn gesitueerd. De spoorlijn Venlo-Eindhoven bevindt zich op een afstand van ruim 2,3 km van het plangebied.

5.2.4 Luchtkwaliteit

Kleine en grote projecten

De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en grote' projecten. Kleine projecten dragen niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen). Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in het Besluit “Niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)”.

Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten - die jaarlijks meer dan 3 procent van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van PM10 en NO2 bijdragen- een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing.

Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)

Dit is een Regeling van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 31 oktober 2007, nr. DJZ2007004707, houdende regels omtrent de aanwijzing van categorieën van gevallen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen als bedoeld in artikel 5.16, eerste lid, onder c, van de Wet milieubeheer (Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)).

Het gaat hierbij om de volgende categorieën:

  • 1. inrichtingen
  • 2. infrastructuur
  • 3. kantoorlocaties
  • 4. woningbouwlocaties

Voor woningbouw geldt dat woningbouwprojecten van netto niet meer dan 1500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) niet in betekende mate bedragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit (art. 4 lid 1 Besluit NIBM jo. art. 4 lid 2, bijlage 3B.2 Regeling NIBM).

Het onderhavige project is met de realisatie van één nieuwe woning dusdanig beperkt van omvang dat de conclusie kan worden getrokken dat het project niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.

De nieuwe woning is echter ook een object ddatie moeten voldoen aan het blootstellingscrite- rium. In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient te worden bezien of de luchtkwaliteit ter plaatse goed genoeg is om een goed woon- en leefklimaat te kunnen waarborgen.

Volgens de kaarten van het RIVM is de actuele concentratie PM10 aan Rotvenweg 16 ug/m3, en de concentratie NO2 12 ug/m3 . In de Wet milieubeheer is de jaargemiddelde grenswaarde voor PM10 40 ug/m3. Voor NO2 bedraagt de jaargemiddelde grenswaarde eveneens 40 ug/m3.

Volgens de kaarten van het RIVM is de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied daarom goed te noemen.

Luchtkwaliteit vormt derhalve geen belemmering voor het project.

5.2.5 Bedrijven en milieuzoneringen

Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten wordt milieuzonering gehanteerd. Hieronder wordt verstaan een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen en anderzijds milieugevoelige gebieden zoals woongebieden. Om milieuzonering hanteerbaar te maken wordt gebruik gemaakt van de Staat van bedrijfsactiviteiten zoals die is opgenomen in de VNG brochure 'Bedrijven en milieuzonering', van maart 2009.

Bedrijven en milieuzonering

De indeling van de bedrijven c.q. bedrijfsactiviteiten is vastgelegd een Staat van bedrijfsactiviteiten die is opgenomen in de VNG brochure 'Bedrijven en milieuzonering', van maart 2009. In deze Staat worden bedrijfsactiviteiten ingedeeld in een zestal categorieën met toenemende potentiële milieuemissies. Op grond van deze Staat kan een beleidsmatige selectie worden gemaakt van de op het plangebied toe te laten bedrijfsactiviteiten. De bedrijven zijn op basis van de Standaard Bedrijfs Indeling (SBI-codes) in deze Staat gerangschikt. Per bedrijfsactiviteit is voor elk ruimtelijk relevante milieucomponent (geur, stof, geluid en gevaar) een richtafstand aangegeven die in beginsel moet worden aangehouden tussen een bedrijf en milieugevoelige objecten (woningen) om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. Bij het bepalen van deze richtafstanden zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • het betreft 'gemiddelde' moderne bedrijfsactiviteiten met gebruikelijke productieprocessen en voorzieningen;
  • de richtafstanden hebben betrekking op de omgevingstype 'rustige woonwijk' , 'rustig buitengebied' of vergelijkbare omgevingstypen;
  • de richtafstanden bieden in beginsel ruimte voor normale groei van de bedrijfsactiviteiten.

De grootste afstand van de milieucomponenten vormt de indicatie voor de aan te houden afstand van de bedrijfsactiviteit tot een milieugevoelig object. Elk bedrijf c.q. bedrijfsactiviteit wordt in een bepaalde milieucategorie ingedeeld.

Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kunnen gemotiveerd kortere richtafstanden worden aangehouden bij het omgevingstype 'gemengd gebied', dat gezien de aanwezige functiemenging of ligging nabij drukke wegen al een hogere milieubelasting kent. In zo'n geval is het ruimtelijk aanvaardbaar dat de richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd.

Invloed milieuhinder op het plangebied

Het plangebied ligt in het buitengebied, doch wordt voornamelijk omringd door woningen, agrarische gronden en bos. Binnen een straal van 200 meter rondom het plangebied bevinden zich zeven bedrijven:

adres   bedrijf   feitelijke afstand   richtafstand  
Donkstraat 23   glastuinbouw   190 m   30 m  
Donkstraat 25a   niet-agrarisch bedrijf (opslag)   180 m   53 m  
Rotvenweg 11 - Americaanseweg 82-82a   niet-agrarisch bedrijf (verpakkingen)   195 m   50 m  

Het plangebied ligt derhalve ver genoeg van overige omliggende agrarische en niet-agrarische bedrijven. De woning vormt dan ook geen belemmering voor de omliggende bedrijven en anderzijds is in de woning sprake van een goed woon- en leefklimaat.

Er kan derhalve worden gesteld dat qua milieuzonering wordt voldaan aan de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' en dat er over en weer geen belemmeringen zijn.

5.2.6 Geurhinder

De dichtstbijzijnde (intensieve) veehouderijbestemming (Kranestraat 104-106) ligt op een afstand van 540 meter. Volgens de gegevens van de Kamer van Koophandel heeft hier een handelsbedrijf gezeten (groothandel in akkerbouwproducten en veevoeder algemeen assortiment) maar is dit bedrijf in 2014 uitgeschreven. De feitelijke situatie op dit bedrijfsperceel is momenteel ook zodanig dat hier geen actuele bedrijfsactiviteiten verwacht worden welke planologisch passend zijn. Ingeval van nieuwvestiging van een intensieve veehouderij op deze locatie, zal er getoetst moeten worden of ter plaatse van omliggende burgerwoningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Als dat het geval is, dan is er automatisch sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de nieuw te realiseren woning.

Overige intensieve veehouderijen liggen op een afstand van meer dan 550 meter vanuit het plangebied en hebben hierdoor geen invloed op het woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied. Ook voor overige (niet-intensieve) veehouderijbedrijven geldt dat deze zich op voldoende afstand van het nieuwe geurgevoelige object bevinden.


Veehouderijen in de omgeving vormen dus geen belemmering voor het initiatief.

5.2.7 Geiten

Het aantal geiten is in Limburg is toegenomen van ca. 46.000 in 2016 naar 61.000 dieren in 2018. In 2018 gaat het daarbij om 44.000 melkgeiten (72%). Het aantal gespecialiseerde melkgeitenhouderijen nam toe van 22 in 2016 naar 25 in 2018. Ook Horst aan de Maas herbergt gespecialiseerde geitenhouderijen.

Uit de studies Veehouderij en Gezondheid van Omwonenden blijkt dat mensen die binnen 2 km rondom geitenhouderijen wonen een grotere kans hebben op een longontsteking. Wat deze toename veroorzaakt is nog onduidelijk. Er loopt onderzoek naar de oorzaken van de longontstekingen.

De provincie Limburg heeft gelet op die gezondheidseffecten in mei 2019 een voorbereidingsbesluit genomen op basis waarvan het verboden is om het direct aan de inwerkingtreding van dat voorbereidingsbesluit voorafgaande bestaande gebruik van bouwwerken of gronden binnen het gehele grondgebied van de provincie Limburg te wijzigen in gebruik ten behoeve van het houden van geiten. Onder wijzigen wordt ook verstaan een uitbreiding van het direct aan de inwerkingtreding van dit voorbereidingsbesluit voorafgaande aanwezige aantal geiten binnen een inrichting. Dit verbod is niet van toepassing op inrichtingen waar minder dan tien geiten zullen worden gehouden.

In een straal van circa 4 km rondom onderhavige delen van het plangebied bevinden zich geen geitenhouderijen.

5.2.8 Endotoxinen

De effecten die veehouderijen op de volksgezondheid kunnen hebben, moeten worden betrokken bij besluiten in het kader van ruimtelijke ordening en milieu. Een van de effecten op de volksgezondheid ziet op endotoxinen. De Gezondheidsraad hanteert in het rapport ‘Gezondheidsrisico’s rond veehouderijen’ (2012) een advieswaarde van 30 EU/m3 voor de maximale blootstelling aan endotoxinen in de buitenlucht. De Gezondheidsraad gaat ervan uit dat met deze advieswaarde de gezondheid van omwonenden van veehouderijen tegen te veel aan endotoxinen kan worden beschermd.

De rijksoverheid ontwikkelt een landelijk toetsingskader voor endotoxinen. Dit toetsingskader is momenteel nog niet beschikbaar. Daarom heeft het Ondersteuningsteam Veehouderij en Volksgezondheid (team van provincie Noord-Brabant, de GGD en verschillende Brabantse omgevingsdiensten en gemeenten) vooruitlopend op de ontwikkeling van een landelijk toetsingskader de ‘Notitie Handelingsperspectieven Veehouderij en Volksgezondheid: Endotoxine toetsingskader 1.0’ opgesteld.

Uit bijlage N: 'figuren overschrijdingsafstanden uit modelberekeningen' behorende bij het rapport ‘Emissies van endotoxinen uit de veehouderij: emissiemetingen en verspreidingsmodellering’ van WUR (2016) (endotoxinerapport) valt af te lezen dan in de regio Noord-Limburg op een afstand van meer dan 550 meter gemeten vanuit welke intensieve veehouderijtak dan ook, geen overschrijding van de norm voor endotoxinen plaatsvindt.

Gelet op het feit dat binnen deze afstand vanaf het plangebied slechts één actieve intensieve veehouderij (Kranestraat 104-106, op een afstand van 540 meter) is gelegen, en er binnen een afstand van 550 meter geen nieuwe intensieve veehouderijactiviteiten kunnen worden ontplooid vanwege de aanwezigheid van vele burgerwoningen en het ontbreken van een intensieve veehouderijbestemming, is er geen belemmering te verwachten voor de nieuwe woning binnen onderhavig plangebied.

5.2.9 Spuitzones

Aan de noord- , zuid- en oostzijde zijn agrarische percelen gesitueerd, die agrarisch (mogen) worden gebruikt voor het telen van gewassen. Akkerbouwgewassen worden beschermd door middel van gewasbeschermingsmiddelen. Bij het toebrengen van deze middelen kan de spuitvloeistof ten gevolge van luchtstroming verplaatst worden naar omliggende percelen. Dit wordt 'drift' genoemd. Voor wat betreft het spuiten van gewassen zijn geen wettelijke voorschriften over de minimaal aan te houden afstanden tussen gronden waarop bomen en andere gewassen in de open lucht worden gekweekt, en nabijgelegen gevoelige objecten. Het ontbreken van dergelijke voorschriften laat echter onverlet dat in het kader van een goede ruimtelijke ordening een afweging van alle bij het gebruik van de gronden betrokken belangen dient plaats te vinden, waarbij de aan te houden afstand tussen akkerbouwgronden en gevoelige objecten zodanig gekozen dient te worden dat een aanvaardbaar leefklimaat kan worden gegarandeerd. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft eerder overwogen dat toepassing van de vuistregel om een afstand aan te houden van 50 m tussen gevoelige functies en agrarische bedrijvigheid waarbij gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt, in het algemeen niet onredelijk is (uitspraak van 27 mei 2015 in zaak nr. 201410309/1/R6). Dit brengt echter niet reeds met zich dat een kortere afstand in dit geval niet redelijk zou kunnen zijn. Dit hangt mede samen met de hoogte van de gewassen (hoe hoger, des te meer sprake er kan zijn van drift), windrichting, soort bestrijdingsmiddelen en frequentie van spuiten.

De heersende windrichting in de regio is zuid-west, zoals uit onderstaande gegevens van het KNMI blijkt:

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.HOROTVENWEGONG-BPV1_0012.jpg"

Afbeelding 11: bron Klimaatviewer KNMI

De nieuwe woning is gepland op een afstand van minder dan 50 meter van de in eigendom van derden zijnde agrarische gronden ten oosten en zuiden van de geplande woning. Ten aanzien van het agrarisch gebruik van die gronden wordt geconstateerd dat deze gronden worden omringd door bestaande woningen. Door daarmee rekening te houden met het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen, wordt tevens de nieuw te realiseren woning beschermd tegen invloeden vanuit de spuitzone. De bestaande woningen zorgen voor belemmeringen voor het spuiten en hierdoor wordt de afstand van de locatie waar wèl gespoten mag worden tot aan de nieuwe woning binnen het plangebied groter dan 50 meter. Voorzover de belendende agrarische gronden in eigendom zijn van initiatiefnemer, zal deze zelf ervoor zorg moeten dragen dat bij eventueel gebruik van gewasbeschermingsmiddelen een afstand van ten minste 50 meter tot alle omringende woningen in acht dient te worden gehouden. Echter, voorzover relevant, zullen slechts biologische gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt op de in eigendom zijnde gronden.

Hierdoor wordt voldaan aan de regels met betrekking tot spuitzones en is er sprake van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de nieuwe woning.

5.2.10 Externe veiligheid

Risicovolle inrichtingen (bevi)

De veiligheid rond bedrijven wordt gereguleerd in de vigerende milieuvergunning (of een geldende Algemene Maatregel van Bestuur) en het Besluit externe veiligheid inrichtingen van 21 oktober 2004 (Bevi). In het Bevi worden specifieke regels opgenomen voor specifieke risicovoIle inrichtingen. In het Bevi heeft iedere risicovolle inrichting een veiligheidszone gekregen. Dit heet de plaatsgebonden risicocontour (PR-contour). Binnen deze contour mogen nieuwe kwetsbare objecten (zoals woningen, scholen, ziekenhuizen, grootschalige kantoren, hotels, winkelcentra, campings) of beperkt kwetsbare objecten (zoals verspreid liggende woningen, bedrijfswoningen dan wel bedrijfsgebouwen van derden, kleinere kantoren, hotels en winkels, sporthallen, zwembaden) niet of niet zonder meer worden opgericht. Het Bevi gaat uit van een PR-contour 10-6 /jr.

Het kan gaan om inrichtingen waarbij door middel van een vaste afstand wordt voldaan aan deze contour (zogenaamde “categoriale inrichtingen”) en inrichtingen waarbij deze contour individueel moet worden berekend (Quantitative Risk Assement (QRA)). Dit is geregeld in Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi).

Bij het nemen van een planologische besluit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan of een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan) moet het bevoegd gezag deze contour in acht nemen voor kwetsbare objecten. Hierbij geldt de PR-contour 10-6/jr. als grenswaarde. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de contour als richtwaarde, d.w.z. in principe moet PR 10-6/jr. aangehouden worden, maar er mag gemotiveerd van worden afgeweken.

Naast het plaatsgebonden risico kent het Bevi ook het groepsrisico (GR). Het groepsrisico geeft aan wat de kans is op een ongeval met ten minste 10, 100 of 1000 dodelijke slachtoffers in de omgeving van de beschouwde bron. Het aantal personen dat in de omgeving van de bron verblijft bepaalt daardoor mede de hoogte van het groepsrisico. Voor het GR geldt geen harde juridische norm (zoals de PR-contour 10-6/jr. wel is) maar een zogenaamde oriënterende waarde. Het berekende groepsrisico wordt weergegeven in een curve, waarbij de kans op een ongeval wordt uitgezet tegen het aantal mensen dat daarbij omkomt. In dezelfde grafiek wordt de oriënterende waarde uitgezet. Als die wordt overschreden door een ruimtelijke ontwikkeling moet dat worden verantwoord. Hiermee wordt in beeld gebracht of en in welke mate het bevoegd gezag het GR wel of niet aanvaardbaar vindt, al dan niet na het nemen van maatregelen.

Volgens de Risicokaart van de provincie Limburg liggen in de directe omgeving (in een straal van 550 m) van het plangebied geen risicovolle inrichtingen.

Vervoer gevaarlijke stoffen

Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd. Daarmee wordt de opdracht aan het bevoegd gezag voor ruimtelijke besluiten nadrukkelijk vastgelegd om rekening te houden met de risico's van transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor. In het basisnet is de omvang voor de verschillende transportmodaliteiten vastgelegd.

Voor zover het gaat om het vervoer van gevaarlijke stoffen zijn met name de rijks-, provinciale- en spoorwegen en rivieren van belang. Nabij het plangebied zijn dit de A73 en de N556. De PR-contour 10-6/jr bedraagt 0 m; het plangebied ligt op een afstand van ruim 1,8 km vanuit de A73 en circa 1,2 km vanuit de N556, zodat deze transportroutes geen belemmering vormen voor het aspect externe veiliheid (plaatsgebonden- noch groepsrisico).

Het plangebied bevindt zich op een afstand van ruim 2,3 km van de spoorlijn Eindhoven - Venlo. Ten aanzien van het plaatsgebonden risico blijkt dat de PR-contour 10 -6/jr. is gelegen op 10 meter van de as van de spoorlijn. Het projectgebied ligt hier ruim achter. Dit houdt in dat voor dit aspect geen knelpunt aanwezig is.

Er is binnen een straal van 2,3 km rondom plangebied geen sprake van een buisleiding voor het transport van gevaarlijke stoffen.

5.3 Waterparagraaf

Waterbeleid

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Waterschap Limburg. In het kader van het beleid van zowel de gemeente Horst aan de Maas als het waterschap dient binnen het plangebied een duurzaam waterhuishoudkundig systeem gerealiseerd te worden. Concreet betekent dit dat er sprake moet zijn van gescheiden schoon- en vuilwaterstromen die afzonderlijk worden verwerkt. Vanuit het waterschap Limburg gelden daarbij de volgende uitgangspunten:

  • 1. Circa 10% van het plangebied reserveren voor water.
    Doorgaans zijn lager gelegen gebiedsdelen het meest geschikt. Nagaan of plangebied nodig
    is voor wateropgave van omliggende gebieden; zorgen dat geen logische waterstructuren
    worden geblokkeerd.
  • 2. Rekening houden met hoogteverschillen in plangebied en omgeving.
    Voorkomen van wateroverlast en erosie door afstromend water vanuit de omgeving naar het plangebied en andersom.
  • 3. Uitvoeren van bodem- en infiltratieonderzoek en bepalen grondwaterstand.
    Input voor ontwerpen van het hemelwatersysteem. Denk ook aan bodemverontreinigingen.
  • 4. Toepassen voorkeursvolgorde voor de waterkwaliteit.
    Schoonhouden, scheiden, zuiveren.
  • 5. Toepassen voorkeursvolgorde voor de waterkwantiteit.
    Hergebruik water, vasthouden in de bodem (infiltratie), tijdelijk bergen, afvoeren naar
    oppervlaktewater, afvoeren naar gemengd of DWA-riool.
  • 6. Toepassen voorkeurstabel afkoppelen.
    Verantwoorde systeemkeuze conform voorkeurstabel; maatwerk per situatie. Bij voorkeur
    toepassen van bovengrondse waterhuishoudkundige voorzieningen. Bij diepte-infiltratie
    gelden zeer strenge randvoorwaarden; liever geen diepte-infiltratie toepassen.
  • 7. Infiltratie- en bergingsvoorzieningen in het plan dimensioneren op Infiltratie- en bergingsvoorzieningen in het plan dimensioneren op 100 mm per etmaal voor Noord Limburg (ten noorden van Sittard) en 80 mm per twee uur ten zuiden van Sittard met een beschikbaarheid van de gehele berging binnen 24 uur.
    Voldoende opvangcapaciteit en een duurzame leegloop realiseren.
  • 8. Beheer en onderhoud regelen.
    Denk aan bereikbaarheid, controlemogelijkheid, verantwoordelijkheid.

Hergebruik

Hierbij kan gedacht worden aan de aanleg van gescheiden watercircuits door het hergebruik van bijvoorbeeld regenwater (drinkwater, grijswater, huishoudwater). De ervaringen met bestaande proefprojecten leert echter dat deze pas rendabel zijn bij projecten met 1000 of meer te bouwen woningen. Het onderhavige project is dan ook te kleinschalig om deze voorziening toe te passen.

Infiltratie, buffering en afvoer

Onderstaand is aangegeven hoe met deze aspecten wordt omgegaan.

Waterhuishoudkundige situatie plangebied

Afvoerend verhard oppervlak en riolering

Binnen het plangebied vindt een verwachte toename van het afvoerend verhard oppervlak plaats ten belope van ongeveer 600 m2 (bebouwing én erfverharding).

Grondwater

De originele bodem bestaat volgens de bodemkaart van Nederland uit hoge zwarte enkeerdgrond, die volgens de Stichting voor Bodemkartering voornamelijk is opgebouwd uit lemig fijn zand. De afzettingen, waarin deze bodem is ontstaan, behoren geologisch gezien tot de Formatie van Boxtel. De gemiddelde stand van het freatisch grondwater bedraagt ± 22 m +NAP, waardoor het grondwater zich op ± 2,5 m -mv zal bevinden.

Oppervlaktewater

In de omgeving van het plangebied bevinden zich primaire waterlopen waaronder de Voor America en de Rotvensche Loop, welke op een afstand van circa 50 respectievelijk 120 meter langs het plangebied stromen zoals ook uit onderstaande uitsnede van de legger van het waterschap blijkt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.HOROTVENWEGONG-BPV1_0013.jpg"

Figuur 12: uitsnede legger waterschap

Door deze ruime afstand heeft het project geen nadelige effecten op deze waterlopen.

HemeI- en afvalwater

Infiltratie van hemelwater:

Binnen het plangebied vindt een toename van het afvoerend verhard oppervlak plaats van circa 600 m2. Gelet op het feit dat het gaat om nieuwbouw zal deze geheel afgekoppeld dienen te worden. De K-waarde (geeft de mate van infiltratiegeschiktheid aan) van het plangebied bedraagt volgens de kaart inzake de bodemdoorlatendheid (K-waarde) van de gemeente Horst aan de Maas van het waterschap 0,45 - 0,75 m/dag. Deze gronden zijn redelijk geschikt voor hemelwaterinfiltratie.

Bij de bepaling van de capaciteit/kwantiteit van de infiltratievoorziening dient voor het plangebied zonder meer te worden uitgegaan van een neerslaggebeurtenis van 100 mm.

Kwantiteitsberekening per deelgebied

Neerslag T=100 -> 100 mm neerslag/m2  
Te verwerken -> 600 m2 x 0,1 m = 60 m3  


Voor deze hoeveelheid hemelwater zal binnen het plangebied een infiltratievijver of wadi worden gerealiseerd, welke op nader te bepalen wijze onderdeel zal gaan uitmaken van de landschappelijke inpassing/tuin.

Voor de afvoer van huishoudelijk afvalwater zal aangesloten worden op de gemeentelijke riolering.

Bouwmaterialen

De gemeente Horst aan de Maas streeft naar het terugdringen van het gebruik van uitlogende bouwmaterialen. Dit aspect is als aanbeveling opgenomen in het pakket duurzaam bouwen. Van de initiatiefnemer wordt, voor zover relevant, daarom gevraagd geen gebruik te maken van uitlogende bouwmaterialen.

Concluderend kan gesteld worden dat door onderhavig project geen knelpunten ontstaan tussen grondgebruik en de waterhuishouding.

5.4 Kabels en leidingen

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Dit besluit is gebaseerd op de Wet milieubeheer (artikelen 5.1 lid 1, 5.2 lid 1, 5.3 lid 1 en 2 en 9.2.2.1) en de Wet ruimtelijke ordening (artikelen 3.37 en 4.3 lid 1 en 2). Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. De normstelling is in lijn met het Bevi en bevat, analoog aan het Bevi, normen voor het plaatsgebonden risico en een verantwoordingsplicht voor het groepsrisico.

In de nabijheid van de plangebieden bevinden zich geen buisleidingen.

De plangebieden zijn niet gelegen binnen een (hinder)zone of werkstrook van hoofdleidingen voor olie of water en hoogspanningsleidingen. Voordat met eventuele (lichte) graafwerkzaamheden een aanvang wordt gemaakt, zal initiatiefnemer een Klic-melding doen, zodat ook rekening gehouden kan worden met de ligging van de gebruikelijke leidingen en kabels.

De plangebieden zijn verder niet gelegen binnen een obstakelbeheer- of radarverstoringsgebied van een civiel of militair luchtvaartterrein en over het plangebied loopt geen straalpad van telecomaanbieders.

5.5 Gebiedsbescherming

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. De gebiedsbescherming wordt geregeld in hoofdstuk 2 van de Wnb.

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van het Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Het dichtstbijgelegen Natura 2000 gebied (Deurnsche- en Mariapeel) bevindt zich op een afstand van ruim 7 km vanaf het plangebied. Verstorende effecten van de nieuw te realiseren woning op dit gebied zijn allerminst te verwachten, omdat er geen oppervlakteverlies of verontreiniging plaatsvindt, geen mechanische effecten zijn en geen sprake is van verstoring door licht en geluid. Ook een significante optische verstoring is niet voorstelbaar. Eerder zal er sprake zijn van een positief effect op dit Natura 2000-gebied vanwege het feit dat een agrarisch bedrijf wordt gestaakt en hiervoor een activiteit in de plaats komt welke minder effect op de natuur heeft.

Ten behoeve van de instandhouding van de natuurgebieden dienen negatieve effecten te worden uitgesloten. Er dient te worden aangetoond dat met het beoogde plan geen negatieve effecten worden voorzien op de omliggende Natura 2000-gebieden. Bij een projectbijdrage van 0,00 mol/ha/jaar zal het beoogde plan niet voor een significante toename in stikstofdepositie zorgen en kunnen negatieve effecten worden uitgesloten. Wanneer het projecteffect hoger is dan 0,00 mol/ha/jaar dient een vergunning te worden aangevraagd en is nader aanvullend onderzoek noodzakelijk. De vergunning kan alleen worden verleend indien de zekerheid is verkregen dat de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied niet worden aangetast.

De relevante emissies van stikstofoxiden (NOx) en ammoniak (NH3) tijdens gebruiksfase vinden plaats door de verkeersbewegingen van en naar het plan door bewoners en bezoekers. De berekening van het projecteffect dient te worden verricht met behulp van het programma Aerius Calculator. Echter, de praktijk leert dat ingeval er sprake is van de realisatie van maximaal 3 woningen op een afstand groter dan 5 km vanuit Natura 2000-gebieden, het projecteffect op die Natura 2000-gebieden kleiner dan of gelijk is aan 0,00 mol/ha/jaar. Bij een dergelijk projecteffect zal het beoogde plan niet voor een significante toename in stikstofdepositie zorgen en kunnen negatieve effecten worden uitgesloten. In dat geval is er geen vergunning benodigd is voor het aspect stikstof.

In casu gaat het slechts om één woning, zodat het projecteffect niet zal zorgen voor een significante toename van de stikstofdepositie.

Enige andere aantasting van Natura 2000-gebieden op deze ruime afstand zal als gevolg van het project ook niet plaatsvinden.

In de volgende paragraaf zal ingegaan worden op mogelijke aantasting van flora en fauna.

5.6 Soortenbescherming

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wn) in werking getreden. Deze vervangt drie wetten; de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet. De gebiedsbescherming wordt geregeld in hoofdstuk 2 van de Wn. Met de Wn wordt een eind gemaakt aan de discussies over de implementatie van de Europese richtlijnen.

In artikel 3.1 Wn wordt direct een link gelegd met de Vogelrichtliijn. Alle vogels die beschermd zijn op grond van artikel 1 Vogelrichtlijn vallen onder het beschermingsregime van de artikel 3.1 Wn, voor zover deze vogels van nature in Nederland voorkomen. Artikel 3.1 eerste lid Wn ziet op het verbod om vogels te doden of vangen. De verboden in de Wn zijn vrijwel letterlijk overgenomen uit de artikelen 5 en 6 Vogelrichtlijn. Net als de in de Vogelrichtlijn zijn de verboden beperkt tot opzettelijke handelingen.

Het beschermingsregime voor vogels is iets versoepeld ten opzichte van het systeem onder de Flora en faunawet. Het verbod op het opzettelijk verstoren van vogels is beperkt tot verstoringen die van “wezenlijke invloed” zijn op de staat van instandhouding van de soort.

Onder wezenlijke invloed wordt verstaan: “een wezenlijke negatieve invloed op een beschermde soort”. Of daar sprake van is hangt af van de populatie van de diersoort. Hoe zeldzamer de soort hoe groter de kans dat naar bijvoorbeeld een lokale populatie moet worden gekeken. Daarnaast is van belang of de populatie een negatief effect zelf teniet kan doen, bijvoorbeeld of er voldoende uitwijkmogelijkheden zijn naar een volwaardig leefgebied elders.

Als een populatie het effect niet zelf teniet kan doen is de kans groter dat het effect als wezenlijke invloed kan worden aangemerkt.

Bij vogels is verstoring tijdens het broedseizoen niet langer verboden als de gunstige staat van instandhouding niet in gevaar is.

De wet voorziet in ruime mogelijkheden voor het verlenen van vrijstellingen, ook voor vogels en strikt beschermde soorten. Bij het verlenen van de vrijstelling moet aan dezelfde voorwaarden worden voldaan als bij het verlenen van de vroegere ontheffing.

Een ontheffing van een verbod ex artikel 3.1 Wn kan slechts worden verleend indien:

  • er geen andere bevredigende oplossing voorhanden is;
  • er geen sprake is van verslechtering van de staat van instandhouding van de soort;
  • en er een limitatief opgesomde ontheffingsgrond aan de ontheffing ten grondslag kan worden gelegd.

Quickscan flora en fauna

Het plangebied is op dit moment in gebruik als weiland en wordt met enige regelmaat gemaaid en geploegd, zodat het geen geschikte verblijfplaats is voor broedvogels. Water is binnen het plangebied niet aanwezig. Door de reguliere maaiwerkzaamheden worden overige diersoorten en plantensoorten verstoord dan wel gaan deze verloren.

Uit de natuurgegevens van het gebied 'Horst - Rotvenweg e.o.' welke zijn in te zien op www.waarneming.nl valt op te maken dat zich binnen het plangebied geen beschermenswaardige dier- en plantensoort bevinden, althans dat over het afgelopen kalenderjaar (november 2020 - november 2021) geen soorten zijn waargenomen.

Gelet op het bovenstaande is een verstoring van flora en fauna van in de omgeving voorkomende broedvogelsoorten door onderhavig project niet te verwachten.

Ten overvloede wordt gewezen op de algemene zorgplicht welke in artikel 1.11 van de Wn is opgenomen.

Door eventuele (graaf)werkzaamheden buiten de periode van maart tot augustus te starten, is de kans op verstoring van broedende vogels het kleinst. Ook buiten deze periode mogen broedende vogels niet worden verstoord en moet gewacht worden tot het broeden voorbij is en de jongen zijn uitgevlogen.

5.7 Archeologie en cultuurhistorie

Ten aanzien van archeologie is het uitgangspunt dat het archeologisch erfgoed moet worden beschermd op de plaats waar het wordt aangetroffen. Gezien dit uitgangspunt mogen bekende archeologische monumenten niet aangetast worden en moet in geval van voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden met een hoge of middelhoge archeologische verwachtingswaarde, in principe een inventariserend en waarderend vooronderzoek plaatsvinden. Eventueel aangetroffen waarden dienen primair ter plekke (in situ) beschermd te worden dan wel - indien dat redelijkerwijs niet mogelijk is- door een opgraving (ex situ) te worden veilig gesteld. In gebieden met een lage indicatieve archeologische waarde is er een geringe kans op het aantreffen van archeologische waarden.


De raad van Horst aan de Maas heeft op 26 mei 2015 de 'Archeologische Maatregelenkaart Horst aan de Maas' vastgesteld. Het gemeentelijk grondgebied wordt hier opgedeeld in verschillende categorieën. Per categorie maakt het gemeentelijk archeologie beleid inzichtelijk of, en zo ja waar en wanneer archeologisch (voor)onderzoek nodig is bij ruimtelijke planvorming en bodemingrepen, en welke onderzoekseisen en ontheffingen daarbij gelden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.HOROTVENWEGONG-BPV1_0014.jpg"

Figuur 13: Archeologische Maatregelenkaart

Uit bovenstaande uitsnede van de maatregelenkaart blijkt dat het plangebied is gelegen in het gebied aangeduid als categorie 3, met een hoge archeologische verwachting.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.HOROTVENWEGONG-BPV1_0015.jpg"

Figuur 14: tabel met maatregelen per categorie


Voor categorie 3 gronden is een maximaal verstoringsoppervlak van 500 m2 opgenomen, en een maximale verstoringsdiepte van 50 cm. Nu het plangebied groter is dan 500 m2 zal hier een archeologisch onderzoek moeten worden uitgevoerd.

Vooralsnog is een archeologische dubbelbestemming opgenomen, zodat de archeologische waarden worden beschermd; indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de gronden kunnen worden vrijgegeven, dan kan middels een binnenplanse wijziging deze dubbelbestemming worden verwijderd.

5.8 Verkeer en parkeren

5.8.1 Verkeer

De Rotvenweg komt in oostelijke richting uit op de Melatenweg. Verkeerskundig gezien heeft de Melatenweg een functie als doorgaande weg welke om de kern van Horst heen gaat. Voor de Melatenweg geldt ter plaatse een snelheidsregime van 60 km/u, welke ten noorden van de Melatenweg 15a overgaat in een 30 km/u-zone. Het profiel deze weg is toegesneden op haar lokale verkeersfunctie.

In de omgeving van het plangebied zijn ook openbaar vervoersmogelijkheden. De dichtstbij gelegen bushaltes (lijn 80 en 87 aan de Westsingel) bevinden zich op ruim 1 km.

Verder kan gebruik worden gemaakt van het treinstation Horst-Sevenum (treinverkeer Venlo-Eindhoven), dat vanaf het plangebied op een afstand van circa 3,5 km ligt.

Het plan leidt niet tot substantieel extra verkeersbewegingen. De verkeersbewegingen zullen beperkt blijven tot bewoners- en bezoekersverkeer. Het project heeft geen wezenlijke consequenties voor de wegenstructuur en verkeersveiligheid.

5.8.2 Parkeren

De parkeernorm op basis van de Nota Parkeernormen Horst aan de Maas 2019 betreft voor woningen met dubbele oprit naast elkaar minimaal 2 parkeerplaatsen op eigen terrein met welke per stuk minimaal 6 meter diep en 2,5 breed zijn.

Gelet op de omvang van het nieuwe bouwperceel, kunnen en zullen de beide benodigde parkeergelegenheden geheel op eigen terrein worden aangelegd.

5.9 Duurzaamheid

Bij de realisatie van de woningen zullen duurzame materialen worden gebruikt. Ook het hergebruik van hemelwater is een duurzaamheidsmaatregel.

Slimme ontwerpen, goede materialen en een hoogwaardige uitvoering helpen bij het behalen van de energieprestatie-eis en het realiseren van een comfortabele woning. In de Europese Unie komt veertig procent van het totale energiegebruik voor rekening van gebouwen. Om dit percentage te verlagen hebben de Europese lidstaten met elkaar afgesproken dat alle nieuwbouwwoningen vanaf het jaar 2021 minimaal bijna energieneutraal (BENG) worden gebouwd.

In onderhavig project zijn de volgende duurzaamheidsmaatregelen voorzien:

  • de woning wordt niet aangesloten op gas (elektrisch koken);
  • de woning zal worden aangesloten op een luchtwarmtepomp ter verwarming en koeling van de woning;
  • in de woning wordt balansventilatie toegepast (warmte-terugwin-installatie);
  • de woning zal een substantiële hoeveelheid energie opwekken middels zonnepanelen;
  • de woning wordt zeer goed geïsoleerd en heeft een zeer lage warmtevraag.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

De realisatie van het project geschiedt voor rekening van de initiatiefnemer. De gemeentelijke financiën zijn hierbij niet in het geding. De gronden zijn in eigendom van de initiatiefnemer.

Kostenverhaal zal geregeld worden in een tussen de gemeente Horst aan de Maas en de initiatiefnemer af te sluiten anterieure overeenkomst. Door de vaststelling van deze anterieure overeenkomst is het verhaal van de gemeentelijke kosten van de grondexploitatie over de in dit plan begrepen gronden afdoende verzekerd.

Tenslotte wordt ook een planschadeverhaalsovereenkomst zoals bedoeld in art. 6.4a Wro met initiatiefnemer afgesloten. Hiermee wordt gewaarborgd dat eventueel te vergoeden planschade niet voor rekening van de gemeente Horst aan de Maas komt maar voor rekening van de initiatiefnemer.

6.2 Maatschappelijk uitvoerbaarheid

Procedure

Elk nieuw bestemmingsplan ontstaat uit een initiatief. De totstandkoming begint met de beslissing dat een bestemmingsplan zal worden opgesteld.

Conform artikel 3.1.1. Bro worden de provincie Limburg, de wegbeheerder en Waterschap Limburg in het kader van dit bestemmingsplan betrokken in het vooroverleg.

Artikel 3.8 Wro regelt de procedure van het bestemmingsplan. Op de voorbereiding van een bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Awb van toepassing. Hierbij zijn een aantal aanvullingen:

1. kennisgeving, zoals bedoeld in artikel 3:12 Awb, dient tevens te worden gepubliceerd in de Staatscourant en langs elektronische weg te worden verzonden;

2. het ontwerpbestemmingsplan dient te worden verstuurd aan het Rijk, provincie, waterschappen en aan de besturen van bij het plan een belang hebbende gemeenten;

3. kennisgeving aan de eigenaren van percelen welke de bestemming in de naaste toekomst zal worden verwezenlijkt;

4. door een ieder kunnen zienswijzen naar voren worden gebracht;

5. de gemeenteraad beslist binnen 12 weken, na de ter inzage termijn omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan (termijn van orde).

Binnen twee weken wordt het besluit tot vaststelling bekend gemaakt. Indien door de Gedeputeerde Staten (GS) of de inspecteur een zienswijze is ingediend en deze niet volledig is overgenomen, dan vindt bekendmaking plaats binnen zes weken na vaststelling. Dit geldt tevens indien de gemeenteraad wijzigingen aanbrengt in het ontwerp. In deze gevallen zend het college na vaststelling onverwijld een afschrift van het raadsbesluit aan de GS en/of de inspecteur.

Indien het Rijk of de provincie gebruik wil maken van haar aanwijzingsbevoegdheid gaat deze termijn niet op. Het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan wordt dan, met uitsluiting van het onderdeel waarop het aanwijzingsbesluit ziet, samen met het aanwijzingsbesluit bekend gemaakt.

Het besluit treedt in werking 1 dag na afloop van de beroepstermijn.

Overleg

In het kader van het wettelijk overleg heeft overleg plaatsgevonden met Waterschap Limburg en provincie Limburg. Beiden hebben geen bezwaren tegen het plan.

Omgevingsdialoog

Initiatiefnemer heeft omwonenden geïnformeerd over zijn plannen. Van de reacties is een verslag gemaakt dat ter hand is gesteld aan het bevoegd gezag.

Inspraak en zienswijzen ontwerp-bestemmingsplan

Het ontwerp-besluit tot wijziging van het bestemmingsplan heeft van van 30 juni 2022 tot en met 11 augustus 2022 voor een ieder ter inzage gelegen.

Gedurende deze periode zijn enkele zienswijzen ingediend welke in bijgevoegde nota van zienswijzen zijn samengevat. De zienswijzen gaven geen aanleiding tot aanpassingen in het plan.

Hoofdstuk 7 Juridische toelichting

7.1 Planstukken

Het bestemmingsplan heeft als doel het planologisch-juridisch kader te geven voor de ontwikkeling van het beschreven plan. De nadere juridische invulling is gedetailleerd geregeld. Dit bestemmingsplan bestaat uit de volgende onderdelen:

  • plantoelichting
  • planregels;
  • verbeelding.

Bij het opstellen van het onderhavige bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten. Waar dat noodzakelijk was , is afgeweken van de standaard en is het plan specifiek toegesneden op de feitelijke situatie in het onderhavige plangebied.

De plansystematiek voldoet aan de volgende RO-standaarden 2012:

  • Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) 2012;
  • PraktijkRichtlijn BestemmingsPlannen (PRBP) 2012;
  • Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten (STRI) 2012.

7.2 Toelichting op de verbeelding

In de analoge en digitale verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis ingevolge het voorliggende plan, indien en voor zover deze in de regels daaraan wordt gegeven. Als een aanduiding juridisch gezien geen enkele betekenis heeft, is deze niet opgenomen in de verbeelding. Ten behoeve van de leesbaarheid is het plan wel op een topografische ondergrond gelegd. De bestemmingen en de aanduidingen zijn ingedeeld in de hoofdgroepen volgens de SVBP2012 en zijn bij de verbeelding opgenomen in een renvooi.

7.3 Toelichting op de regels

De planregels zijn ondergebracht in inleidende regels, in bestemmingsregels, in algemene regels en in overgangs- en slotregels.

INLEIDENDE REGELS

Dit hoofdstuk bevat twee artikelen. In artikel 1 is een aantal noodzakelijke begripsbepalingen opgenomen welke worden gebruikt in de regels. In artikel 2 wordt uiteengezet op welke wijze gemeten dient te worden.

BESTEMMINGSREGELS

Dit hoofdstuk bestaat uit een beschrijving van de bestemming.

Wonen (Artikel 3)

In artikel 3 is de hoofdbestemming opgenomen: ‘Wonen’. Binnen deze bestemming is het toegestaan een ruime woning met bijbehorende bouwwerken te realiseren en bouwwerken geen gebouwen zijnde.

Waarde - Archeologie 3 (Artikel 4)

In artikel 4 is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' opgenomen. Deze gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en bescherming van de archeologische waarden.

ALGEMENE, SLOT- EN OVERGANGSREGELS

Deze artikelen bevatten de bepalingen die op het hele plangebied betrekking hebben en burgemeester en wethouders de mogelijkheid bieden flexibiliteit in het plangebied te betrachten.