direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Kerkkuilenweg 13, Evertsoord
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1507.EVKERKKUILENWEG13-BPV1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel van het project

De bewoners van Kerkkuilenweg 13 te Evertsoord hebben het voornemen om bij hun woning in het buitengebied een kleinschalige hondenopvang te starten. De hondenopvang is voorzien in de ter plaatse reeds aanwezige bebouwing. Dit initiatief past qua functie niet in het ter plaatse geldende bestemmingsplan buitengebied van de gemeente Horst aan de Maas. Daarom dient het geldende bestemmingsplan te worden herzien. Voorliggend bestemmingsplan zorgt ervoor dat de kleinschalige hondenopvang juridisch-planologisch wordt geregeld op de locatie aan de Kerkkuilenweg 13 te Evertsoord.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

De hondenopvang is voorzien in de bebouwing, aanwezig bij de woning aan de Kerkkuilenweg 13 te Evertsoord.

De Kerkkuilenweg loopt vanuit Evertsoord in westelijke richting naar de Mariapeel. Het landschap is rationeel opgebouwd en bestaat uit weilanden en akkers met een enkele weg er doorheen, zo ook de Kerkkuilenweg.

De afbeelding hierna laat de ligging van Kerkkuilenweg 13 in zijn omgeving zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.EVKERKKUILENWEG13-BPV1_0001.png"

Afbeelding1: ligging Kerkkuilenweg 13 in zijn omgeving (bron: www.google.nl/maps)

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.EVKERKKUILENWEG13-BPV1_0002.png"

Afbeelding 2: begrenzing plangebied: bestemming 'Wonen' in geel (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

Het plangebied betreft het bestemmingsvlak van de ter plaatse geldende bestemming 'Wonen'. In de afbeelding hiernvoor is dit inzichtelijk gemaakt.

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Ter plaatse van Kerkkuilenweg 13 te Evertsoord geldt het bestemmingsplan "Buitengebied Horst aan de Maas". Dit bestemmingsplan is op 19 december 2017 vastgesteld door de gemeenteraad van Horst aan de Maas.

Het plangebied heeft in dit bestemmingsplan de bestemming 'Wonen'. Ook is een aantal dubbelbestemmingen en aanduidingen ter plaatse opgenomen. Zo is ook de functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen - activiteit' opgenomen. Deze aanduiding voorziet in het gebruik van de locatie voor kleinschalig kamperen. Het hebben van een hondenopvang op deze locatie is niet toegestaan binnen de geldende bestemming. Te meer omdat het vloeroppervlak ten behoeve van een beroep- of bedrijf aan huis (maximaal 100 m2) wordt overschreden.

Zoals gezegd geldt er ter plaatse ook nog een aantal dubbelbestemmingen en aanduidingen. Deze zijn in dit kader minder relevant. Voor de volledigheid worden deze hierna genoemd:

  • 'Waarde - Archeologie 3' (dubbelbestemming);
  • 'Waarde - Bronsgroene landschapszone' (dubbelbestemming);
  • 'Cultuurhistorische, landschappelijke en natuurlijke waarden' (aanduiding);
  • 'Milieuzone - hydrologische beschermingszone' (aanduiding);
  • 'Reconstructiewetzone - extensiveringsgebied' (aanduiding).

Het voornemen tot vestiging van een kleinschalige hondenopvang binnen de bestaande bebouwing, heeft geen invloed of relatie met de waarden en zones die zijn aangeduid of voorzien van een dubbelbestemming, zoals hiervoor genoemd.

1.4 Leeswijzer

Deze toelichting bestaat uit de volgende delen. Na deze inleiding volgt hoofdstuk 2 met een beschrijving van het plangebied. In hoofdstuk 3 wordt het plan getoetst aan het geldende ruimtelijke beleid. Hoofdstuk 4 bevat een beschrijving van de te regelen ruimtelijke ontwikkeling zelf. Vervolgens geeft hoofdstuk 5 inzicht in de relevante milieu-planologische aspecten. De uitvoerbaarheid is neergelegd in hoofdstuk 6 en ten slotte de juridische toelichting in hoofdstuk 7.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het plangebied

2.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt de ligging van het plangebied op gemeentelijk niveau en de feitelijke situatie van het plangebied beschreven. Ook wordt er ingegaan op de aanwezige ruimtelijk-functionele structuur van het plangebied en omgeving.

2.2 Ruimtelijke structuur

Evertsoord ligt nagenoeg geheel westelijk binnen de gemeente Horst aan de Maas, richting de grens met de provincie Noord-Brabant. Het plangebied van dit bestemmingsplan ligt ten westen van het dorp Evertsoord aan de weg richting de Mariapeel (nog net Limburg tegen de grens van Noord-Brabant aan). Gronden zijn hier rationeel verkaveld en overwegend in gebruik door agrariërs.

De Kerkkuilenweg doorsnijdt het rationeel verkavelde landschap van oost naar west, van Evertsoord richting Mariapeel.

De Kerkkuilenweg wordt begeleid door bomen en opgaande beplanting.

Langs de Kerkkuilenweg zijn een aantal woningen aanwezig. Deze woningen staan op ruime percelen en zijn landschappelijk ingepast met bomenrijen en hagen.

Kerkkuilenweg 13

Op een van deze woonpercelen is de hondenopvang voorzien die middels dit bestemmingsplan juridisch-planologisch wordt geregeld. Het betreft een bestaand, ruim woonperceel, waarop de benodigde bebouwing reeds aanwezig is. De woning en de bebouwing zijn omgeven door groen en bomen, ook op eigen terrein. De erfbeplanting / tuin kleedt de aanwezige bebouwing in. Op enige afstand van het woonperceel zijn bomen en opgaande beplanting aanwezig die het woonperceel landschappelijk inpassen. Ten zuiden van het plangebied (de woonbestemming) ligt een grasveld met een enkele boom daarop. Het ten westen gelegen perceel Kerkkuilenweg 13a is nog onbebouwd, maar tijdens de procedure van voorliggend plan is een omgevingsvergunning voor de bouw van een woning verleend.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.EVKERKKUILENWEG13-BPV1_0003.png"

Afbeelding 3: Kerkkuilenweg 13 in het groen (bron: www.google.nl/maps)

2.3 Functionele structuur

In de huidige situatie zijn het woonhuis, de overige aanwezige bebouwing en de tuin in gebruik voor de functie wonen.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Inleiding

De voorgenomen ontwikkeling van het plangebied moet passen binnen het vigerend beleid op zowel nationaal, provinciaal als gemeentelijk niveau. Voor de ontwikkeling zijn verschillende beleidsstukken relevant. Hierna zijn de belangrijkste bevindingen uit het beleid beschreven en wordt aangegeven hoe de ontwikkeling van het plangebied hierop inspeelt.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), die op 13 maart 2012 door de minister is vastgesteld, vormt de nieuwe, overkoepelende rijksstructuurvisie voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028, met een doorkijk naar 2040. In de SVIR ‘Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig’ is de inhoud van een groot aantal beleidsstukken, waaronder de Nota Ruimte, de Nota Mobiliteit en diverse planologische kernbeslissingen, opgenomen.


Het rijksbeleid richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen, zoals de hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer, energie, natuur, waterveiligheid, milieukwaliteit en bescherming van het werelderfgoed. Het beleid met betrekking tot verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het rijk, onder het motto ‘decentraal wat kan, centraal wat moet’, over aan provincies en gemeenten.


Gemeenten krijgen daarbij de ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Alleen in de stedelijke regio’s rond de mainports Amsterdam en Rotterdam maakt het rijk afspraken met decentrale overheden over de programmering van verstedelijking.
Overige sturing op verstedelijking, zoals afspraken over binnenstedelijk bouwen, rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering, laat het rijk los. Er is enkel nog sprake van een ‘ladder’ voor duurzame verstedelijking (gebaseerd op de ‘SER-ladder’), die zal worden vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. In het mobiliteitsbeleid komt de gebruiker centraal te staan en wordt de samenhang tussen de verschillende modaliteiten en tussen ruimtelijke ontwikkeling en mobiliteit versterkt.

Het rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland, door middel van een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt.

Om dit doel te bereiken, werkt het rijk samen met andere overheden. In de SVIR zijn ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028 geformuleerd.


In totaal zijn 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd, die bijdragen aan het realiseren van de drie hoofddoelen. Het betreft onder meer het borgen van ruimte voor de hoofdnetwerken (weg, spoor, vaarwegen, energievoorziening, buisleidingen), het verbeteren van de milieukwaliteit, ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke ontwikkeling, ruimte voor behoud van unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten, ruimte voor een nationaal netwerk voor natuur en ruimte voor militaire terreinen en activiteiten.


De SVIR bevat een kaart waarop de nationale ruimtelijke hoofdstructuur is weergegeven. De kaart bevat een samenvatting van de nationale belangen, waarvoor het rijk verantwoordelijk is. Op de kaart is op hoofdlijnen aangegeven welke gebieden en structuren van nationaal belang zijn bij de geformuleerde rijksdoelen rond concurrentiekracht, bereikbaarheid en leefbaarheid en veiligheid.
Voor het plangebied van dit bestemmingsplan geldt dat er geen nationale belangen uit de SVIR in het geding zijn. Een toets aan de ladder voor duurzame verstedelijk is niet nodig, omdat het gaat om hergebruik van een bestaande locatie.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Provinciaal Omgevingsplan Limburg en Omgevingsverordening

In december 2014 is het provinciaal omgevingsplan Limburg vastgesteld. Minder dan voorheen richt de provincie zich op het beoordelen van individuele ontwikkelingen met een lokaal karakter. Dat kunnen gemeenten het beste. Een instrument als het Limburgs kwaliteitsmenu is al overgedragen aan gemeenten.
Belangrijke principes in het nieuwe omgevingsbeleid zijn:

  • 1. Kwaliteit. Dat komt tot uiting in het koesteren van de gevarieerdheid van Limburg onder het motto ‘meer stad, meer land’, het bieden van ruimte voor verweving van functies, in kwaliteitsbewustzijn, en in dynamisch voorraadbeheer dat moet resulteren in een nieuwe vorm van groeien.
  • 2. Algemene principes voor duurzame verstedelijking. De ladder van duurzame verstedelijking en de prioriteit voor herbenutting van cultuurhistorische en beeldbepalende gebouwen.
  • 3. Uitnodigen. De manier waarop de provincie samen met de partners het voortreffelijke leef- en vestigingsklimaat willen realiseren. Met instrumenten op maat en ruimte om te experimenteren.


De Provincie wil hierbij selectief zijn: het POL richt zich alleen op die zaken die er op provinciaal niveau echt toe doen en vragen om regionale oplossingen. De projectlocatie ligt in het buitengebied, in een gebied dat is aangeduid als 'Bronsgroene landschapszone'. De bronsgroene landschapszone bestaat uit landschappelijk aantrekkelijke gebieden met een veelheid aan functies. Beken en beekdalen binnen deze sone moeten klimaatbestendig zijn. Ze bieden ruimte voor een duurzame ontwikkeling van grondgebonden land- en tuinbouw. Het is belangrijk om de specifieke kwaliteiten van het landschap, de kernkwaliteiten, te koesteren en monumentaal erfgoed optimaal te gebruiken.

Het beleid van de provincie is er op gericht om de (huidige) landschappelijke kernkwaliteiten van de bronsgroene landschapszone te behouden, te beheren, te ontwikkelen en te beleven. Ontwikkelingen binnen de ruimte die het beleid voor de verschillende thema’s biedt zijn mogelijk mits de kernkwaliteiten behouden blijven of versterkt worden (‘ja-mits’).

Het initiatief tot vestiging van het hondenpension leidt niet tot aantasting van de bronsgroene zone. Het initiatief is voorzien in bestaande bebouwing. Aanwezige bomen en beplanting op het woonperceel blijven behouden. Ook het aangrenzende terrein, ten zuiden van het plangebied, blijft in zijn huidige hoedanigheid behouden. Het initiatief doet geen afbreuk aan de bronsgroene zone.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Integrale structuurvisie Horst aan de Maas

Op 9 april 2013 is de Integrale Structuurvisie Horst aan de Maas vastgesteld. Het betreft een integrale structuurvisie voor het gehele grondgebied van de gemeente Horst aan de Maas. Het beleidsdocument is aangevuld en bijgesteld en op 22 september 2015 vastgesteld. De structuurvisie geeft een integraal beeld van de ruimtelijke en sociaal-maatschappelijke ontwikkelingen die de gemeente op haar grondgebied voor ogen staat voor de langere termijn. Verder is de integrale structuurvisie opgesteld om maximaal gebruik te maken van de mogelijkheid tot het plegen van kostenverhaal die de Wet ruimtelijke ordening biedt. De structuurvisie bestaat uit een beleidskader en een uitvoeringsparagraaf waarin het voorheen geldende Limburgs Kwaliteitsmenu (LKM) is geïmplementeerd. Het gemeentelijk Kwaliteitsmenu is van toepassing, omdat het geldende bestemmingsplan niet direct voorziet in de betreffende ontwikkeling. Het Gemeentelijk Kwaliteitsmenu schrijft voor dat ruimtelijke ontwikkelingen gecompenseerd moeten worden met kwaliteitsverbeterende maatregelen.

De gemeente werkt met een zogenoemde Structuurvisie Horst aan de Maas om uitspraken te doen over de wenselijkheid van ruimtelijke ontwikkelingen die niet passen in het bestemmingsplan. Het grondgebied van de gemeente is binnen de structuurvisie ingedeeld in diverse gebieden. Het perceel ligt in het gebied "1A -' Deurnsche Peel en Mariapeel" van de structuurvisie. Zie afbeelding hierna voor de ligging van het plangebied op de structuurvisiekaart. Voor het voeren van een bedrijf aan huis bestaat geen module in de structuurvisie. Maatwerk is derhalve noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.EVKERKKUILENWEG13-BPV1_0004.png"

Afbeelding 4: Uitsnede structuurvisie Horst aan de Maas, ligging plangebied

De gemeente heeft aangegeven aansluiting te willen zoeken bij de module "gebiedseigen recreatie & toerisme". Hierin wordt aangegeven dat voor elke vierkante meter bebouwing een factor 5 aan vierkante meter nieuw groen dient te worden gerealiseerd. Daarnaast dient het initiatief volledig landschappelijk te worden ingepast. De ontwikkeling van nieuw groen dient los te worden gezíen van de landschappelijke inpassing.

Voorliggend initiatief is voorzien in bestaande bebouwing op een bestaand, groen ingepast woonperceel. Het initiatief voorziet niet in het toevoegen van bebouwing. Hetgeen de gemeente stelt met betrekking tot het compenseren voor elke vierkante meter bebouwing is hier niet aan de orde. Er wordt immers geen bebouwing toegevoegd ten behoeve van het initiatief.

De mogelijkheid tot kleinschalig kamperen (maximaal 15 kampeermiddelen) komt met het toevoegen van de functie van hondenopvang te vervallen. De functie van de toegestane bedrijvigheid wijzigt alleen en zal juist minder afbreuk doen richting omgeving. De functie van kleinschalige hondenopvang is inpandig voorzien. De mogelijkheid tot kleinschalig kamperen op het terrein komt te vervallen.

3.5 Conclusie

Nationaal

Voor het plangebied van dit bestemmingsplan geldt dat er geen nationale belangen uit de SVIR in het geding zijn.


Provinciaal

Het plangebied ligt binnen de Bronsgroene zone. Ontwikkelingen binnen de ruimte die het beleid voor de verschillende thema’s biedt zijn mogelijk mits de kernkwaliteiten behouden blijven of versterkt worden (‘ja-mits’). Het initiatief leidt niet tot een fysieke wijziging binnen het plangebied en doet geen afbreuk aan de waarden van de Bronsgroene zone ter plaatse en in de directe omgeving. Daarom wordt het initiatief vanuit provinciaal beleid toelaatbaar geacht.


Gemeentelijk

Het plangebied heeft in dit bestemmingsplan de bestemming 'Wonen'. Ook is een aantal dubbelbestemmingen en aanduidingen ter plaatse opgenomen. Zo is ook de functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen - activiteit' opgenomen. Deze aanduiding voorziet in het gebruik van de locatie voor kleinschalig kamperen. Het hebben van een hondenopvang op deze locatie is niet toegestaan binnen de geldende bestemming. Te meer omdat het vloeroppervlak ten behoeve van een beroep- of bedrijf aan huis wordt overschreden.

Het initiatief voorziet niet in het toevoegen van bebouwing, maar slechts in het wijzigen van een nevenfunctie op een bestaand, groen ingepast, woonperceel.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de voorgenomen ontwikkeling. In het
kader hiervan worden de omgeving van het project, het project en de landschappelijke inpassing ervan beschreven.

4.1 Het plan

Op dit moment worden er al honden opgevangen op het adres Kerkkuilenweg 13, zij het in beperkte omvang. De initiatiefnemers merken dat er steeds meer behoefte is aan de opvang van honden en het laten uitlaten. Vanuit deze behoefte is de inititiatiefnemer voornemens de bestaande bebouwing hiervoor duurzaam in te richten. De initiatiefnemer wenst de hondenopvang op gepaste wijze juridisch-planologisch te regelen.

De beoogde hondenopvang is voorzien in een uitbouw van de bestaande woning en in een bestaand bijgebouw. Hier worden inpandig kennels gerealiseerd met een minimale oppervlakte van 2,25 m2 per kennel. In totaal biedt de opvang ruimte aan maximaal 20 honden. De initiatiefnemer wenst op kleine schaal honden een tijdelijk verblijf te bieden met dagelijks de mogelijkheid tot het spelen in een ruim opgezette speelweide, aansluitend op, ten zuiden van het woonperceel.

De bestaande woning blijft gehandhaafd.

De mensen die hun hond komen brengen en halen parkeren op het erf bij de woning. Hier is voldoende ruimte voor parkeren aanwezig.

4.2 Landschappelijke inpassing en water

In de huidige situatie heeft het woonperceel al een groene uitstraling. De landschappelijke inpassing zoals aanwezig, blijft gehandhaafd en wordt waar nodig, wenselijk nog wat versterkt door de aanplant van bomen en struiken.

Het kleinschalige initiatief leidt niet tot een toename van het verhard oppervlak ter plaatse. Waterhuishoudkundig gezien wijzigt de situatie ter plaatse niet.

4.3 Conclusie

Het initiatief betreft het toevoegen van een activiteit / functie naast de woonfunctie, binnen bestaande bebouwing.

Hoofdstuk 5 Sectorale aspecten

In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op relevante onderzoeks- en milieuaspecten.

5.1 Inleiding

Op voorhand kan worden gesteld dat een aantal aspecten niet relevant is in het kader van het initiatief. Het initiatief leidt namelijk niet tot sloop en / of wijziging van bebouwing. De bestemming ter plaatse blijft 'Wonen', alleen wordt de activiteit van het houden van een kleinschalige hondenopvang mogelijk gemaakt binnen de bestaande bebouwing.

Omdat bestaande bebouwing gehandhaafd blijft, er geen bebouwing wordt toegevoegd en de bestemming in hoofdzaak gelijk ('Wonen') blijft aan de geldende bestemming zijn de aspecten bodem, water, archeologie, natuur, cultuurhistorie, externe veiligheid en luchtkwaliteit niet relevant in het kader van de planvorming.

Ook wat betreft kabels en leidingen leidt het initiatief niet tot wijzigingen, aanpassingen van de situatie ter plaatse. De initiatiefnemer blijft gebruik maken van de aanwezige voorzieningen en gaat geen grondwerk uitvoeren waarbij eventueel kabels en leidingen in het geding kunnen zijn.

5.2 Milieueffectrapportage

Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen hebben voor het milieu, waardoor het opstellen van een milieueffectrapportage (m.e.r.) of een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is. In het Besluit milieueffectrapportage is vastgelegd welke activiteiten m.e.r- of m.e.r-beoordelingsplichtig zijn. In onderdeel C van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage zijn de activiteiten, plannen en besluiten opgenomen ten aanzien waarvan het maken van een milieueffectrapportage (m.e.r.) verplicht is. In onderdeel D van de bijlage zijn de activiteiten, plannen en besluiten opgenomen waarvoor een m.e.r.-beoordeling verplicht is. Voor alle activiteiten zijn drempelwaarden opgenomen. Voor activiteiten die genoemd worden in onderdeel D van de bijlage, maar waarvan de drempelwaarde niet wordt overschreden, geldt de verplichting om na te gaan of tóch een m.e.r.-beoordeling moet worden uitgevoerd. Voor deze toets gelden geen vormvereisten, daarom wordt de term ‘vormvrije m.e.r.-beoordeling’ gehanteerd.

De realisatie van een hondenopvang wordt niet als zodanig genoemd in onderdeel D. Wel wordt in onderdeel D in Kolom 1 'de oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie voor het fokken, mesten of houden van dieren' genoemd. In kolom 2 van deze lijst zijn de gevallen opgenomen waarin sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplicht. Het houden van honden of de opvang van honden wordt hier niet genoemd. Het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling is daarom niet aan de orde voor de vestiging van een hondenopvang.

Relevantie voor het plan

Gezien de aard van het initiatief is het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling of het opstellen van een MER niet aan de orde.

5.3 Bedrijven en milieuzonering

De VNG-publicatie: "Bedrijven en milieuzonering" (versie 2009), geeft informatie over de ruimtelijk relevante milieuaspecten van diverse bedrijfsactiviteiten. Tevens geeft deze publicatie richtafstanden voor het ontwikkelen van bedrijfsactiviteiten in relatie tot het lokale omgevingstype. De publicatie is een hulpmiddel bij de ruimtelijke inpassing van plannen en vormt op basis van vaste jurisprudentie een goed vertrekpunt voor deze beoordeling.
Voor de beoordeling van een goede inpassing wordt onderscheid gemaakt in twee omgevingstypes. De twee omgevingstypes die de VNG hanteert, zijn enerzijds "rustige woonwijk en rustig buitengebied" en anderzijds "gemengd gebied". Voor beide omgevingstypen gelden verschillende richtafstanden. De te onderscheiden omgevingstypen worden onderstaand nader getypeerd.


Rustige woonwijk en een rustig buitengebied

"Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven en kantoren) voor. Langs de randen (in de overgang naar mogelijke bedrijfsfuncties) is weinig verstoring door verkeer. Een vergelijkbaar omgevingstype qua aanvaardbare milieubelasting is een rustig buitengebied (eventueel inclusief verblijfsrecreatie), een stilte gebied of een natuurgebied."


Gemengd gebied

"Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend."


Het omgevingstype wordt bepaald door de omgeving waarin de planrealisatie plaatsvindt en niet door het plan zelf. Het vertrekpunt vormt in algemene zin de afstand behorend bij een rustige woonwijk en een rustig buitengebied. De richtafstanden die hierbij behoren, kunnen echter met één stap worden verkleind indien er sprake is van een gemengd gebied.


De richtafstanden gelden voor verschillende aspecten die tot milieuhinder kunnen leiden. Daarbij is de grootste afstand behorend bij één van de milieuaspecten; geur, stof, geluid en gevaar, bepalend voor de te hanteren richtafstand. Met het respecteren van de grootste afstand behorend bij een bepaalde bedrijfscategorie, wordt zo veel mogelijk hinder bij omwonenden voorkomen en wordt aan bedrijven voldoende zekerheid geboden dat zij hun bedrijfsactiviteiten op de betreffende locatie kunnen uitoefenen.

Voor voorliggend initiatief, gaan we gezien de ligging in het rustige buitengebied, uit van het omgevingstype 'rustige woonwijk en een rustig buitengebied'.

Wanneer wordt uitgegaan van de richtafstanden die in de VNG-publicatie zijn opgenomen voor een dierenpension komen we tot het volgende.

Voor de aspecten geur en geluid zijn respectievelijk de volgende richtafstanden opgenomen: 30 en 100 meter.

De dichtsbijzijnde woonbestemming (ten westen van het plangebied) ligt op 40 meter. De woning zelf staat op grotere afstand van het plangebied. Hiermee wordt voldaan aan de richtafstand vanwege geur. Voor het aspect geluid is een separaat onderzoek uitgevoerd. In de paragraaf hierna zijn de resultaten van dit onderzoek opgenomen.

Relevantie voor het plan

Vanuit 'bedrijven en milieuzonering', rekeninghoudend met het geluidonderzoek (zie hierna), is er geen belemmeringen voor het initiatief. Het initiatief leidt niet tot ontoelaatbare hinder voor de omgeving en vice versa.

5.4 Geluid

In bijlage 1 is het rapport opgenomen met daarin het toetsingskader, randvoorwaarden, uitgangspunten en onderzoeksresultaten van het uitgevoerde akoestisch onderzoek (industrielawaai). Hierna zijn een korte samenvatting en de conclusies van dit onderzoek opgenomen. Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar de hiervoor aangehaalde bijlage.

Aan de eigen woning wordt in een aanbouw en in een deel van een bestaand bijgebouw de mogelijkheid geboden voor het houden van honden. Aanleiding voor het akoestisch onderzoek is de realisering van het nieuw dierenpension.
Doel van het onderzoek is inzicht te geven in de geluidimmissie ter plaatse van de dichtst bij de inrichting gelegen woningen ten gevolge van de activiteiten van het dierenpension die gaan plaatsvinden. Hiertoe is een rekenmodel opgesteld om de geluidemissie en -immissie te berekenen. De geluiduitstraling van het dierenpension is berekend op basis van de representatieve bedrijfssituatie, (akoestische) ervaringscijfers, opgedaan bij vergelijkbare inrichtingen, een artikel gepubliceerd in het vakblak geluid of afgeleid van uitspraken van de Raad van State.


Het onderzoek is uitgevoerd volgens de regels uit de Handleiding meten en rekenen industrielawaai van 1999. De beoordeling van de rekenresultaten heeft plaatsgevonden conform het gestelde in het Activiteitenbesluit milieubeheer. Ten behoeve van de ruimtelijke procedure dient te worden aangetoond dat er een (akoestisch) voldoende leefklimaat gegarandeerd is na de ingebruikname van het dierenpension. Hiertoe is aansluiting gezocht bij de publicatie van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG): “Bedrijven en milieuzonering” uit 2009.


Langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus (LAr,LT)

Ter plaatse van de bestaande woningen wordt ten aanzien van de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus (LAr,LT) ruimschoots voldaan aan de normstelling van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Daarnaast wordt ter plaatse van de bestaande woningen voldaan aan stap 2 van de VNG-publicatie bedrijven en milieuzonering. Ter plaatse van het gehele bouwblok wordt derhalve ten aanzien van de berekende langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus (LAr,LT) voldaan aan stap 2 van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering.


Maximale geluidniveaus (LAmax)

Ter plaatse van de bestaande woningen wordt ten aanzien van de maximale geluidniveaus (LAmax) voldaan aan de normstelling van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Daarnaast wordt ter plaatse van de bestaande woningen in de dagperiode voldaan aan stap 2 van de VNG-publicatie bedrijven en milieuzonering. In de avondperiode wordt voldaan aan stap 3 van de genoemde publicatie.
Ter plaatse van het naast het bedrijf gelegen bouwblok bedraagt het maximale geluidniveau (LAmax) ten hoogste 74 dB(A) in de dagperiode en 68 dB(A) in de avondperiode. Deze maximale geluidniveaus worden berekend op de zuidelijke rand van het bouwblok. Ter plaatse van een beperkt deel van het bouwblok wordt niet voldaan aan stap 3 van de VNG-publicatie. Echter dit gedeelte alwaar niet kan worden voldaan aan stap 3 van de VNG-publicatie is niet belemmerend voor de realisatie van een woning.

Indirecte hinder

De geluidbelasting ten gevolge van het verkeer van en naar de inrichting (indirecte hinder) bedraagt ten hoogste 34 dB(A) etmaalwaarde ter plaatse van de bestaande woningen. Ter plaatse van de rand van het bouwvlak dat naast de inrichting is gelegen wordt een geluidbelasting berekend van ten hoogste 41 dB(A) etmaalwaarde. De richtwaarde uit de “Schrikkelcirculaire” wordt ruimschoots gerespecteerd. De geluidbelasting ten gevolge van het verkeer van en naar de inrichting vormt geen belemmering voor de vergunningverlening. Ter plaatse van het bouwvlak wordt ten aanzien van het verkeer van en naar de inrichting voldaan aan stap 2 van de VNG- publicatie Bedrijven en milieuzonering.

Relevantie voor het plan

Het initiatief leidt niet tot een onaanvaardbare geluidbelasting op naastgelegen woningen. Het aspect geluid staat de realisatie van de hondenopvang niet in de weg.

5.5 Verkeer en parkeren

Het initiatief leidt tot de volgende verkeersgeneratie. Honden kunnen in de dagperiode worden gebracht en gehaald. Op een maatgevende dag kunnen 20 honden worden gebracht en worden gehaald. Dit resulteert in 40 voertuigbewegingen (worst-case) middels personenauto’s (deze bewegingen zijn inclusief de haal en brengservice). Het hondenpension beschikt over één bestelbus. Bedrijfsmatig zullen op een maatgevende dag 4 bewegingen plaatsvinden in de dagperiode.

De Kerkkuilenweg is een zeer rustige plattelandsweg. Daarom kan er vanuit worden gegaan dat de zeer geringe toename van het verkeer van en naar het hondenpension zonder problemen kan afwikkelen over de Kerkkuilenweg.

Het initiatief voorziet in parkeergelegenheid op eigen terrein. Op het huidige terrein is hier voldoende ruimte voor aanwezig.

Relevantie voor het plan

De Kerkkuilenweg heeft voldoende capaciteit om het verkeer van en naar het hondenpension af te wikkelen. Parkeren vindt plaats op eigen terrein.De aspecten verkeer en parkeren staan de verdere planvorming niet in de weg.

5.6 Duurzaamheid

Het initiatief tot vestiging van een hondenopvang binnen bestaande bebouwing kan als duurzaam worden beschouwd.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

In dit hoofdstuk wordt de uitvoerbaarheid van de ontwikkeling aangetoond. De ontwikkeling moet zowel in financieel als in maatschappelijk opzicht haalbaar zijn.

Er wordt daarom een korte financiële toelichting gegeven en daarnaast worden de te doorlopen procedures weergegeven.

6.1 Economische en financiële uitvoerbaarheid

De realisatie van het project geschiedt voor rekening van de initiatiefnemer. De gemeentelijke financiën zijn hierbij niet in het geding. De gronden zijn in eigendom van de initiatiefnemer.


Middels een planschadeverhaalsovereenkomst is gewaarborgd dat eventueel te vergoeden planschade niet voor rekening van de gemeente Horst aan de Maas komt, maar voor rekening van de initiatiefnemer.


Gezien het voorgaande wordt het plan financieel uitvoerbaar geacht.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het concept-ontwerpbestemmingsplan wordt conform artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening in vooroverleg gezonden naar de provincie Limburg en Waterschap Limburg.


Na vooroverleg heeft het plan de procedure van artikel 3.8 en verder van de Wet ruimtelijke ordening doorlopen. Het bestemmingsplan heeft met ingang van 6 september 2019 gedurende een periode van 6 weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn geen zienswijzen ingediend. Derhalve is er geen aanleiding geweest voor het aanpassen van het ontwerpbestemmingsplan.

Met buren aan weerszijden van het plangebied heeft overleg plaatsgevonden over het voorgenomen initaitief tot het oprichten van een kleinschalige hondenopvang. Beide buren stemden in met het voorgenomen initiatief.

Hoofdstuk 7 Juridische toelichting

7.1 Planstukken

Het bestemmingsplan heeft als doel het planologisch-juridisch kader te geven voor de ontwikkeling van het beschreven plan. De nadere juridische invulling is gedetailleerd geregeld. Dit bestemmingsplan bestaat uit de volgende onderdelen:

  • plantoelichting;
  • planregels;
  • verbeelding.


Bij het opstellen van het onderhavige bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten. Waar dat noodzakelijk was , is afgeweken van de standaard en is het plan specifiek toegesneden op de feitelijke situatie in het onderhavige plangebied.


De plansystematiek voldoet aan de volgende RO-standaarden 2012:

  • Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) 2012;
  • PraktijkRichtlijn BestemmingsPlannen (PRBP) 2012;
  • Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten (STRI) 2012.

7.2 Toelichting op de verbeelding

In de analoge en digitale verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis ingevolge het voorliggende plan, indien en voor zover deze in de regels daaraan wordt gegeven. Als een aanduiding juridisch gezien geen enkele betekenis heeft, is deze niet opgenomen in de verbeelding.

7.3 Toelichting op de regels

De planregels zijn ondergebracht in inleidende regels, in bestemmingsregels, in algemene regels en in overgangs- en slotregels.

Inleidende regels

Dit hoofdstuk bevat twee artikelen. In artikel 1 is een aantal noodzakelijke begripsbepalingen opgenomen welke worden gebruikt in de regels. In artikel 2 wordt uiteengezet op welke wijze gemeten dient te worden.

Bestemmingsregels

Voor de regels binnen dit bestemmingsplan is aangesloten bij de regeling zoals deze is opgenomen in het (aangrenzende) bestemmingsplan buitengebied. Qua maatvoering en bestemming is de regeling nauwelijks gewijzigd. De gebouwen waar de hondenopvang plaatsvindt, zijn specifiek aangeduid.

Ter plaatse opgenomen dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn overgenomen uit het bestemmingsplan buitengebied van de gemeente Horst aan de Maas.

Algemene slot- en overgangsregels

Deze artikelen bevatten de bepalingen die op het hele plangebied betrekking hebben en burgemeester en wethouders de mogelijkheid bieden flexibiliteit in het plangebied te betrachten.

Bijlagen bij toelichting