direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Klaver 6b
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1507.BPHMKlaver6b-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Achtergronden en context Trade Port Noord

Trade Port Noord (TPN) is onderdeel van de gebiedsontwikkeling Klavertje 4/Greenport Venlo en ligt op het grondgebied van de gemeenten Venlo en Horst aan de Maas. De ontwikkeling van deze Greenport maakt onderdeel uit van de Nationale ruimtelijke hoofdstructuur en is van groot economisch belang voor de positie van de Nederlandse tuinbouw op mondiaal en europees niveau. Het Rijk, de provincie Limburg, de gemeenten in de regio en private partners werken dan ook al geruime tijd aan de ontwikkeling van het Klavertje 4-gebied.

In april 2009 is ingestemd met het Masterplan Klavertje 4 (zie paragraaf 3.2) met als doel om samenhang te creëren in de vele ontwikkelingen. Dit Masterplan is het vervolg op de 'Gebiedsvisie Klavertje 4' uit 2006 en het indicatieve toekomstbeeld uit 2008 met de titel 'Ruimtelijk Ontwerp'.

De locatiekeuze voor Trade Port Noord is het resultaat van een lang voortraject waarin meerdere alternatieven zijn opgesteld. Het ruimtelijk ontwerp Trade Port Noord is de voorkeursvariant en sluit aan bij de POL-aanvulling voor de gebiedsontwikkeling Klavertje 4 (2009) en de Structuurvisie Klavertje 4-gebied. Andere alternatieven dan dit voorkeurmodel leiden niet tot een versterking van natuurlijke, landschappelijke of milieuwaarden in het gebied, of tot wezenlijk andere milieugevolgen. Deze conclusie is gebaseerd op eerdere milieuonderzoeken, zoals beschreven in de opgestelde milieueffectrapporten voor de POL-aanvulling en de Greenportlane.

Op 31 oktober 2012 heeft de gemeenteraad van Venlo het bestemmingsplan Trade Port Noord vastgesteld, voor het deel van Trade Port Noord op het grondgebied van de gemeente Venlo. De klaverbladen 3c en d, 4a en 6a en b1 liggen (deels) op het grondgebied van de gemeente Horst aan de Maas. Voor deze delen is nog geen bestemmingsplan vastgesteld. Onderdeel van Trade Port Noord is de mogelijke realisatie van een nieuwe railterminal in klaver 6. Om deze technisch te kunnen realiseren is ook het deel van klaverblad 6b op het grondgebied van Horst aan de Maas nodig (9 ha bruto). Daarnaast is het horster deel van klaver 6 nodig voor de ontwikkeling van geheel klaver 6 en voor de ontsluiting van het gebied richting de Greenportlane. Om voornoemde redenen is ervoor gekozen ook voor het deel van klaverblad 6b op het grondgebied van de gemeente Horst aan de Maas een bestemmingsplan op te stellen. Een zeer gering deel van klaverblad 4a (circa 1 ha bruto) ligt ook op grondgebied van de gemeente Horst aan de Maas. Om dit klaverblad af te ronden is het meegenomen in dit bestemmingsplan.

1.2 Doel TPN

Trade Port Noord wordt ontwikkeld tot een grootschalig duurzaam bedrijventerrein geïnspireerd door de principes van Cradle to Cradle (C2C). Dat wil zeggen dat producten en productieprocessen/-middelen zo worden ontworpen dat technische en ecologische kringlopen (water, CO2, energie, afval etc.) zoveel mogelijk worden gesloten en van elkaar worden gescheiden, bijvoorbeeld door afval af te breken of te hergebruiken als grondstof. Trade Port Noord zal als duurzaam bedrijventerrein, als onderdeel van de gebiedsontwikkeling Klavertje 4/Greenport Venlo, gaan voorzien in de ruimte voor met name logistieke bedrijvigheid, productiegerelateerde bedrijven in de sector Fresh, Food & Flowers en de maakindustrie.

De noodzaak tot het ontwikkelen van Trade Port Noord komt voort uit de vraag naar grootschalige bedrijfsruimte. Dit is te herleiden uit resultaten van marktverkenningen2 die in opdracht van Development Company Greenport Venlo (DCGV) zijn opgesteld.

1.3 Ligging plangebied

Trade Port Noord ligt in het geografische hart van het Klavertje 4-gebied en in de noordwestelijke kwadrant van het verkeersknooppunt Zaarderheiken. Dit knooppunt verbindt de oost-westverbinding (A67) en de noord-zuidverbinding (A73) met elkaar, zie figuur 1.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.BPHMKlaver6b-VA01_0001.png"

Figuur 1.1 Ligging plangebied

Het plangebied van dit bestemmingsplan bestaat uit delen van klaverbladen 4a en 6b op het grondgebied van Horst aan de Maas. Het plangebied ligt in de zuidwestelijke hoek van Trade Port Noord en wordt ingeklemd tussen het reeds bestemde deel van Trade Port Noord in het zuid-oosten, de Greenportlane in het noord-westen en noorden en de Dorperdijk in het zuid-westen. Het oppervlak van het plangebied bedraagt circa 9 ha. Het netto uitgeefbaar bedrijventerrein bedraagt circa 5,5 ha.

1.4 Planvorm

Het bestemmingsplan is gericht op het bieden van een eenduidige en samenhangende juridisch-planologische regeling voor de ontwikkeling van Trade Port Noord. De opzet en juridische regeling van het bestemmingsplan Trade Port Noord, zoals de gemeenteraad van Venlo heeft vastgesteld op 31 oktober 2012, zijn in dit bestemmingsplan als uitgangspunt genomen.

Dit bestemmingsplan vervangt delen van het bestemmingsplan Buitengebied Sevenum 1998, vastgesteld op 2 maart 1998.

1.5 Leeswijzer

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (voorheen plankaart), daarbij behorende regels en een onderbouwing van het bestemmingsplan: deze toelichting.

Hoofdstuk 2 van deze toelichting bevat de gebiedsvisie waarin wordt ingegaan op de bestaande en beoogde situatie, het programma, de vestigingsvoorwaarden en de manier waarop de gestelde ambities worden gerealiseerd (ontwikkelingsstrategie).

Hoofdstuk 3 beschrijft de beleidsmatige (ruimtelijke) onderbouwing van de ontwikkeling van Trade Port Noord.

Hoofdstuk 4 geeft de resultaten weer van het milieuonderzoek (MER) dat is uitgevoerd voor dit bestemmingsplan. In dit hoofdstuk wordt een samenvatting gegeven van de conclusies ten aanzien van de milieuaspecten die van belang zijn voor het bestemmingsplan. Voor een nadere onderbouwing van de conclusie wordt verwezen naar het MER.

Hoofdstuk 5 bevat de toelichting op de keuzes die zijn gemaakt ten aanzien van de juridische regeling.

Hoofdstuk 6 bevat de beschrijving van de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid en procedure.

Hoofdstuk 7 geeft inzicht in de gevolgde procedure en verwijst naar de samenvatting van de overlegreacties.

Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie en programma

2.1 Bestaande situatie

De bestaande situatie van het plangebied wordt gekenmerkt door een agrarisch landschap met aan de randen de recent aangelegde Greenportlane en de Dorperdijk. Het plangebied wordt doorsneden door de spoorlijn Venlo - Eindhoven. Het gebruik van de agrarische gronden bestaat uit gewassenteelt.

De Dorperdijk verbindt het bestaande bedrijventerrein Trade Port West (Venlo) met de kern Sevenum. De weg wordt voornamelijk gebruikt door landbouwverkeer en (recreatief) fietsverkeer.

Onlangs is de Greenportlane aangelegd. Dit is de hoofdontsluiting van het Klavertje 4-gebied. Ter plaatse van het plangebied kruist de Greenportlane de spoorlijn met een viaduct. Door de verhoogde ligging van de Greenportlane wordt het plangebied in het noorden voor het overgrote deel onttrokken aan het landschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.BPHMKlaver6b-VA01_0002.png"

Figuur 2.1 Bestaande situatie plangebied

2.2 Beoogde situatie

2.2.1 Greenport Venlo

Ruimtelijk-economische structuurversterking

Het Rijk, de provincie Limburg en de gemeenten Horst aan de Maas, Peel en Maas en Venlo hebben gezamenlijk de ambitie om Greenport Venlo verder te ontwikkelen en daarmee een ruimtelijk-economische structuurversterking te realiseren. De fysieke verankering vindt plaats in het Klavertje 4-gebied, gelegen op het grondgebied van de drie gemeenten. Het gebied wordt ontwikkeld als werklandschap voor agribusiness, Fresh Food & Flowers, glastuinbouw, (vers) logistiek, bijpassende industrie en dienstverlening en onderzoeks- en onderwijsinstellingen. De gebieden Floriade (of Venlo GreenPark), Californië Oost en Siberië Oost zijn (deels) ontwikkeld. Ook delen van TPN (Venlo) zijn reeds ontwikkeld, c.q. zijn in ontwikkeling.

Algemene uitgangspunten

Belangrijke uitgangspunten bij de ontwikkeling van Klavertje 4/Greenport Venlo, zoals die in het Masterplan zijn vastgelegd, en invulling geven aan de ambitie tot het verwezenlijken van een duurzaam werklandschap, geïnspireerd door de C2C-principes zijn:

  • samenwerking tussen bedrijven (om kringlopen van water, energie en afval te sluiten);
  • ketenbenadering: bedrijven van productie tot consumptie. Ook dient dit tot minimalisering van verkeersbewegingen te leiden;
  • assimilatie van bebouwing in het landschap: duurzaam evenwicht tussen economie en ecologie en multifunctioneel ruimtegebruik;
  • hydrologisch evenwicht;
  • lange termijn: geen verbruik van fossiele brandstof: er wordt gebruik gemaakt van nieuwe energiedragers;
  • lange termijn: nadruk ligt op investeringen voor lange termijn, zoals ruimte voor voorzieningen voor duurzame energie.

2.2.2 Klavertje 4-gebied en Trade Port Noord

Als onderdeel van het te ontwikkelen werklandschap binnen Klavertje 4/Greenport Venlo wordt Trade Port Noord ontwikkeld. Delen van Trade Port Noord op het grondgebied van de gemeente Venlo zijn reeds ontwikkeld of in ontwikkeling.

Trade Port Noord ligt centraal in het Klavertje 4-gebied en draagt bij aan het realiseren van de ambities en doelstellingen van Klavertje 4/Greenport Venlo. Het plangebied vormt de afronding van klaverblad 6b.

Ontwikkeling van werklandschap

De ontwikkeling van het gebied is weergegeven in het 'Masterplan gebiedsontwikkeling Klavertje 4/Greenport Venlo'. Dit plan voorziet onder meer in de aanleg van Greenportlane (reeds gerealiseerd) en realisatie van Trade Port Noord. De Greenportlane is de nieuwe centrale ontsluitingsweg naar de A73 en de A67 en voorziet in de verkeersontsluiting van de gebieden ter weerszijden hiervan waar grootschalige duurzame bedrijventerreinen (waaronder Trade Port Noord) worden ontwikkeld. Naast bedrijven zullen zich in Klavertje 4/Greenport Venlo ook glastuinbouwbedrijven vestigen, in specifiek hiervoor aangewezen gebieden (Californië en Siberië).

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.BPHMKlaver6b-VA01_0003.png"

Bron: bestemmingsplan Trade Port Noord

De bedrijventerreinen worden als zelfstandige, geclusterde, eenheden, in de vorm van (klaver)bladen, ontwikkeld. De gebieden worden aan de buitenzijde omzoomd grondlichamen met een hoogte van minimaal 6 , die het bedrijventerrein landschappelijk inpassen. In Klaver 6 is ruimte voor een railterminal.

Klavers

Het stedenbouwkundig ontwerp3 voor Trade Port Noord gaat uit van vijf ruimtelijke clusters, waarvan vier in de klaverconfiguratie. Dit zijn de klavers 1 tot en met 4 + klaver 6 aan de zuidwestzijde van de spoorbaan. Deze klavers zijn verbonden met de Greenportlane door middel van voorrangspleinen of ovondes.

Het hart van de klavers is de entree van het gebied, in het geval van Klaver 6 de Dorperdijk. De klaverbladen worden omzoomd door grondlichamen zodat de bedrijfsgebouwen en het 'werklandschap' landschappelijk worden ingepast. Het doel van deze is om de landschappelijke kwaliteit van het omliggende gebied op een nieuwe wijze tot stand te brengen. Daarnaast fungeren de grondlichamen als geluidsbuffer tussen het werklandschap en omliggende gevoelige functies zoals woningen.

Onderstaande figuur geeft het ruimtelijk principe van de klavers weer. Klaver 6 wijkt hier vanaf, omdat rekening moet worden gehouden met de bestaande situatie van Trade Port West en de ligging van de Dorperdijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.BPHMKlaver6b-VA01_0004.png"

Figuur 2.3 Ruimtelijk principe Klaver

Cradle to Cradle en Trade Port Noord

In het Masterplan gebiedsontwikkeling Klavertje 4/Greenport Venlo wordt het klaver als bouwsteen aangereikt. Hiermee kan er op een concreet schaalniveau worden gewerkt aan duurzaamheidsdoelstellingen voor het gebied als geheel en voor Trade Port Noord in het bijzonder. De klavervorm als ruimtelijk principe vormt een sterk beeldmerk (imago) waarmee bedrijven zich kunnen identificeren en afficheren. De klavervorm heeft ruimtelijke eigenschappen waarop de volgende C2C-principes goed toepasbaar zijn:

  • het maximaal zelfvoorzienend maken van het werklandschap wat betreft energie en water;
  • het efficiënt afwikkelen van verkeer;
  • het creëren van een aantrekkelijke werkomgeving, die landschappelijk is ingepast;
  • integraal ontwerp waar de deeloplossingen voor water, energie en verkeer elkaar versterken.

Het klaver vormt in feite het duurzaamheids-casco op de stedenbouwkundige microschaal en biedt de voorzieningen die het mogelijk maken om bedrijven die zich hierin vestigen 'C2C-proof' te maken. Er zullen ook variaties ontstaan in de oplossingen die bijdragen aan de doelstellingen ten aanzien van duurzaamheid. Dit is vooral op het gebied van energie aan de orde, omdat de techniek nog in volle ontwikkeling is en de klavers gefaseerd zullen worden uitgevoerd. Het is daarnaast ook waarschijnlijk dat niet alle duurzaamheidsdoelstellingen vanaf de eerste dag en in alle klavers zullen worden gehaald. Het is wel zaak dat er ruimte wordt gereserveerd om hier in een later stadium alsnog aan te kunnen voldoen, bijvoorbeeld ten behoeve van de waterzuivering.

Aan het voorgaande wordt in het plangebied invulling gegeven door zoveel mogelijk te streven naar de volgende ruimtelijke kenmerken:

  • 1. De klavers zijn omzoomd door grondlichamen die voor een gesloten grondbalans zorgen en de klavers van een landschappelijke inbedding voorzien;
  • 2. In de klavers wordt gestreefd naar meervoudig ruimtegebruik;
  • 3. In de klavers is het kleurgebruik zeer terughoudend;
  • 4. De klavers zijn maximaal zelfvoorzienend ten aanzien van water en er wordt gestreefd om het terrein niet aan te sluiten op het drinkwaternet;
  • 5. De klavers zorgen voor eigen zuivering van water en worden niet aangesloten op het rioleringsnet;
  • 6. De klavers zijn maximaal zelfvoorzienend ten aanzien van energie en maken voor verwarming of koeling van de gebouwen in principe geen gebruik van fossiele brandstoffen;
  • 7. In de klavers worden (bouw)materialen en reststoffen maximaal hergebruikt.

2.3 Programma

Trade Port Noord biedt ruimte aan de doelgroepen logistiek, fresh, food, flower, en aanvullend de sector milieu/recycling en ondersteunende (interne) dienstverlening of bedrijvigheid. De onderbouwing van het programma van het Venlose deel van Trade Port Noord is opgenomen in het bestemmingsplan dat op 31 oktober 2012 is vastgesteld door de gemeenteraad van Venlo.

De klavers 4 en 6 bevinden zich in het hart van de gebieden Trade Port West en Trade Port Noord. In het gebied ten zuiden van de spoorbaan (Klaver 6) is onder andere de realisatie van een railterminal voorzien. Deze mogelijke realisatie van de railterminal is voorzien in 2015. In 2013 wordt gestart met de selectie van een exploitant voor de railterminal.

De nabijheid van een railterminal maakt het gebied ten zuiden van de spoorlijn geschikt voor vestiging van logistieke bedrijven die mede gebruik maken van vervoer per spoor (multimodaliteit). Een deel van het gebied zal worden uitgegeven aan logistieke bedrijven die over een multimodale vervoerswijze willen beschikken. Dat multimodaliteit een onderscheidende factor blijkt te zijn en aantrekkingskracht op bedrijven heeft, blijkt uit het feit dat er concreet geïnteresseerde logistieke operaties zijn voor vestiging in Klaver 6.

2.4 Ontwikkelingsstrategie

Dit bestemmingsplan vormt de juridisch-planologische regeling van de afronding de klaverbladen 4a en 6b van het al vastgestelde bestemmingsplan Trade Port Noord (Venloos deel). Aangezien het plangebied op het grondgebied van de gemeente Horst aan de Maas ligt is het aan de gemeenteraad van deze gemeente om het plan vast te stellen. Voor wat betreft de ontwikkelingsstrategie van het gebied wordt voor het overige aangesloten op de strategie zoals die wordt gevoerd in het Venlose deel van Trade Port Noord. Deze strategie is afgestemd tussen de gemeenten via DCGV/CV BV TPN. Het bestemmingsplan Trade Port Noord (Venloos deel) is in overleg met de gemeente Horst aan de Maas tot stand gekomen.

Organisatie 

Voor de ontwikkeling van Trade Port Noord is een aparte ontwikkelentiteit opgericht; de CV/BV Trade Port Noord. De gemeente Venlo en Development Company Greenport Venlo (DCGV) zijn de aandeelhouders van deze ontwikkelentiteit. De gemeente Horst aan de Maas is vertegenwoordigd als aandeelhouder van DCGV. De CV/BV Trade Port Noord heeft alle gronden in het plangebied in eigendom (of krijgt deze nog van haar aandeelhouders voor vaststelling van het bestemmingsplan) en zal fungeren als realisator/uitvoeringsorganisatie van het plangebied en de rest van Trade Port Noord.

Het Klavertje 4-gebied en Trade Port Noord zijn bedoeld voor bedrijven die passen binnen de branche-indeling en bedrijven die op duurzame wijze werken en 'C2C-waardig' zijn. De CV/BV Trade Port Noord toetst ondernemers die zich in het gebied willen vestigen aan vestigingscriteria.

Rol bestemmingsplan in borging van duurzaamheidambities

Het ambitieniveau voor Klavertje 4 en daarmee ook van Trade Port Noord ten aanzien van duurzaamheid (geïnspireerd door C2C) is hoog. Het bestemmingsplan is één van de instrumenten die de gewenste duurzaamheidambities kan faciliteren en sturen. Het bestemmingsplan biedt de kaders en grenzen voor de ruimtelijke ontwikkeling. Het schept de voorwaarden voor de maatregelen die in het kader van de duurzaamheidambitie dienen te worden getroffen (zoals ruimte voor waterberging). Met het inzetten van het bestemmingsplan als instrument voor borging van alle duurzame ambities moet om de volgende redenen echter terughoudend worden omgegaan:

  • het bestemmingsplan stelt regels voor het ruimtegebruik en het bouwen (toelatingsplanologie). In het algemeen is het echter geen instrument waarmee de uitvoering van maatregelen kan worden afgedwongen;
  • duurzaamheidmaatregelen hebben vaak betrekking op zaken die geen onderwerp vormen van de planologisch-juridische regeling in een bestemmingsplan (waterbeheer, verkeersmaatregelen, toepassing energieconcepten etc);
  • het bestemmingsplan is een relatief star instrument terwijl duurzame oplossingen in hoog tempo aan innovatie onderhevig zijn. Flexibiliteit is dan ook wenselijk in het streven naar de meest duurzame oplossingen.

Aanvullende instrumenten voor borging van duurzaamheidambities

Het borgen van alle duurzaamheidambities in het bestemmingsplan is niet geheel mogelijk, zo blijkt uit het voorgaande. Andere instrumenten zijn dan ook nodig om daadwerkelijke uitvoering van de duurzaamheidmaatregelen te waarborgen. Aanvullend op dit bestemmingsplan zal dan ook worden getoetst aan verschillende beleidsdocumenten, zoals het vestigingsbeleid, waterplannen, verkeersbeleid etc.

De (publiekrechtelijke) doorwerking van deze documenten is juridisch niet zo hard als die van een bestemmingsplan. Alle gronden in het plangebied zijn echter in eigendom van de ontwikkelentiteit. Zodoende kunnen bij de gronduitgifte duurzaamheidmaatregelen en -voorwaarden, zoals deze zijn vastgelegd in verschillende beleidsdocumenten, worden opgenomen in een privaatrechtelijke overeenkomst (voor zover wettelijk mogelijk in het kader van de technische eisen die zijn opgenomen in het Bouwbesluit). Op deze manier zijn de duurzaamheidsambities alsnog geborgd.

Vestigingsbeleid en -criteria

Om te bezien of een bedrijf past binnen het vestigingsbeleid worden drie stappen doorlopen:

  • 1. Voorselectie: bedrijven melden zich bij DCGV/Venlo en/of DCGV/Venlo gaat op zoek naar bedrijven die zich mogelijk willen vestigen. De potentiële vestigers worden beoordeeld op basis van een shortlist:
    • a. behoren zij tot de primaire doelgroep? bijvoorbeeld:
      • (intensieve) primaire productie;
      • agribusiness;
      • processing in Fresh, Food & Flowers;
      • handel in Fresh, Food & Flowers;
      • (grootschalige) logistieke bedrijvigheid;
      • bedrijvigheid ondersteunend aan bovenstaande bedrijfssoorten;
      • onderwijs- en onderzoeksinstellingen.
    • b. Is het bedrijf C2C-waardig?
    • c. Past het bedrijf binnen de kwaliteitseisen?
    • d. Wil het bedrijf een toevoeging leveren aan de ketenbenadering/positieve stoffenbalans in het gebied (water, energie, afval en dergelijke)?
    • e. Wil het bedrijf deelnemen aan de collectieve voorzieningen?

Zo ja, dan wordt het proces vervolgd, zo niet: behoren zij tot de secundaire doelgroep, en zijn er voldoende aanknopingspunten voor een positief vervolg? Zo ja, dan wordt het proces vervolgd, zo niet: dan is geen vestiging in het gebied mogelijk.

  • 2. Selectie: DCGV/Venlo zet in op verregaande samenwerking tussen de bedrijven binnen het gebied. De ontwikkeling van afzonderlijke bedrijven moet kunnen bijdragen aan de versterking van Greenport Venlo. Om een selectieve ruimtelijk-economische structuurversterking tot stand te brengen is het gewenst dat een te vestigen bedrijf onderdeel kan uitmaken van de breed vertakte bedrijfscluster in de Greenport. Gezamenlijk gaan DCGV/Venlo en het bedrijf na waar een bedrijf binnen een cluster het beste tot zijn recht komt en of door locatiekeuze binnen het gebied verdere ketenvorming te stimuleren is.

  • 3. Uitwerking: De kenmerken van de bedrijfsvoering geven inzicht in de economische clustering en de plaats binnen duurzame ketens. De vestigingslocatie van het bedrijf is dan het klaver met kenmerken die daarop het meest zijn afgestemd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.BPHMKlaver6b-VA01_0005.png"

Figuur 2.4 Input-output analyse: bijdrage positieve stoffenbalans

(bron: Studio Marco Vermeulen. Stedenbouwkundig ontwerp Trade Port Noord)

2.5 MER

Ten behoeve van het bestemmingsplan Trade Port Noord - zoals die is vastgesteld door de gemeente Venlo - is een besluitMER opgesteld voor de ontwikkeling van heel Trade Port Noord. In dit besluitMER zijn de milieueffecten van de beoogde ontwikkeling en eventueel noodzakelijke maatregelen beschreven en beoordeeld, ook voor de delen van Trade Port Noord op het grondgebied van de gemeente Horst aan de Maas. Overigens hebben de opgenomen maatregelen in het kader van het Meest Milieuvriendelijke Alternatief betrekking op het deelgebied Venlo (beperken geluidsbelasting industrielawaai en verzachten visueel-landschappelijke effecten op woningen aan de noordzijde van TPN). Deze maatregelen zijn voor klaver 6b niet nodig. In het opgestelde besluitMER zijn ook verschillende alternatieven onderzocht. Omdat de delen van Trade Port Noord op het grondgebied van de gemeente Horst aan de Maas zijn meegenomen in de MER is het in het kader van dit bestemmingsplan niet nodig een aparte MER op te stellen.

Ten behoeve van het bestemmingsplan Trade Port Noord heeft het besluitMER de verplichte mer-procedure doorlopen in de gemeente Venlo. Dit is niet gebeurd in de gemeente Horst aan de Maas. Gekoppeld aan de procedure van dit bestemmingsplan zal de gemeente Horst aan de Maas de mer-procedure alsnog moeten doorlopen. Dit betekent dat het besluitMER gelijktijdig met dit bestemmingsplan ter inzage wordt gelegd.

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk beleidskader

De grondslag voor de visie op het plangebied bestaat uit landelijke, provinciale en gemeentelijke beleidsstukken. In dit hoofdstuk is het relevante ruimtelijke beleid samengevat en wordt geconcludeerd in hoeverre het bestemmingsplan past binnen het beleid.

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte & AMvB ruimtelijke ordening (2011)

Het Rijk heeft haar beleid ten aanzien van infrastructuur en ruimtelijke ordening vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en daarmee samenhangende algemene regels: het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro bevat algemene regels die provincies en gemeenten in acht moeten nemen bij het vaststellen van provinciale verordeningen ruimte, bestemmingsplannen en inpassingsplannen.

Doelen

Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig. Daar streeft het Rijk naar met een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

De nationale ruimtelijke hoofdstructuur

De Nationale ruimtelijke hoofdstructuur geeft de nationale belangen geografisch weer. Op onderstaande kaart is op hoofdlijnen aangegeven welke gebieden en structuren van nationaal belang zijn bij de geformuleerde rijksdoelen rond concurrentiekracht, bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid. Op deze kaart is Greenport Venlo aangewezen als 'greenport' met een clustering van agrofood, tuinbouw en logistiek.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.BPHMKlaver6b-VA01_0006.png"

Figuur 3.1 Fragment van de kaart (inter)nationale bereikbaarheid van stedelijke regio's met topsectoren

Nationale belangen

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vertaald in het Barro. Het Barro omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. In de Structuurvisie zijn 13 nationale belangen benoemd en nader uitgewerkt in de realisatieparagraaf bij de Structuurvisie. Nationaal belang 1 is 'een excellent en internationaal bereikbaar vestigingsklimaat in de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren'. De negen topsectoren concentreren zich in stedelijke regio's en dan vooral in de stedelijke regio's rond de mainports, brainport en greenports, waaronder de Greenport Venlo.

De nationale belangen in de MIRT-regio Brabant en Limburg is 'het verbeteren van het vestigingsklimaat van de Greenport Venlo door het optimaal benutten en waar nodig verbeteren van de (internationale) bereikbaarheid van deze gebieden via weg, water, spoor en lucht. In deze regio is het tevens van belang om de EHS gebieden, inclusief de Natura 2000 gebieden, tot stand te brengen en te beschermen.

Crisis- en herstelwet (2010)

Sinds 31 maart 2010 is de Crisis- en herstelwet van kracht. De wet zorgt voor kortere procedures, waardoor bouwprojecten sneller kunnen worden uitgevoerd. Het gaat onder meer om de aanleg van wegen en bedrijventerreinen en de bouw van woningen en windmolenparken. Met de Crisis- en herstelwet streeft de overheid er in deze economisch zware tijden naar dat positieve effecten en impulsen worden gecreëerd om de Nederlandse economie te versterken en negatieve effecten, zoals faillissementen en ontslagen, worden voorkomen.

In de wet zijn al 70 projecten opgenomen, waaronder Greenport Venlo. Het gebied Klavertje 4 moet de komende jaren uitgroeien tot een agro, industrieel en logistiek centrum. Dit gebied is de achtertuin van de Randstad en de voortuin van het Ruhrgebied. Het gebied tussen de A73 en de A67 is in de Nota Ruimte aangewezen tot Greenport. Hiermee rust er ook een nationaal ruimtelijk belang op het gebied.

3.2 Provinciaal beleid

Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2011

Op 22 september 2006 is door Provinciale Staten van Limburg het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2006 (POL 2006) vastgesteld. Specifiek voor het Klavertje 4-gebied is een POL-aanvulling opgesteld in 2009, omdat niet alle voorgenomen ontwikkelingen in het Klavertje 4-gebied binnen de randvoorwaarden van het POL (2006) passen. Beide stukken zijn samengevoegd in het POL 2011.

Het POL heeft de juridische status van structuurvisie en vormt tevens de uitvoeringsparagraaf, zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening. In het POL is de gebiedsontwikkeling Klavertje 4 met daarin de verschillende ruimteclaims vastgelegd, namelijk bedrijvigheid, agribusiness, glastuinbouw, een provinciale weg, landschap en natuur.

Trade Port Noord ligt in de POL-beleidsregio 'Stadsregio Venlo'. De stadsregio Venlo vervult als logistiek-industrieël knooppunt een belangrijke functie op een van de belangrijkste corridors van Europa tussen de Nederlandse en Belgische mainports en het Ruhrgebied. Versterking van dat knooppunt is een belangrijke opgave voor de regio. Venlo vervult een centrale functie voor het noordelijk deel van Limburg en een breder Duits achterland. Versterking van het knooppunt wordt invulling gegeven door ruimtelijkclaims vast te leggen in het Klavertje 4-gebied, namelijk voor bedrijvigheid, agribusiness, glastuinbouw, een provinciale weg, landschap en natuur.

Het plangebied ligt binnen het perspectief P10 'Werklandschap'. In dit landschap wordt ingezet op modules (klavers) voor glastuinbouw, intensieve veehouderij, logistieke bedrijven en energievoorziening die ingebed worden in een robuust groen raamwerk met groen-, water- en recreatieve structuren. De principes voor Cradle to Cradle (ruimtelijk, technisch en architectonisch) staan centraal bij de ontwikkeling en invulling op zowel bedrijfsniveau als ook op niveau van de cellen en het gebied als totaal.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.BPHMKlaver6b-VA01_0007.png"

Figuur 3.2 POL aanvulling Klavertje Vier – Plangebied, nieuwe situatie (Kaart 2)

Omgevingsverordening Limburg (2011)

Per 1 januari 2011 is de Omgevingsverordening Limburg in werking getreden. De Omgevingsverordening Limburg heeft de Provinciale Milieuverordening, de Wegenverordening, de Waterverordening en de Ontgrondingenverordening vervangen, die met de inwerkingtreding van deze verordening zijn ingetrokken.

Relevante onderwerpen uit de Omgevingsverordening voor het plangebied zijn:

  • 'Normering regionale wateroverlast', met normen ten aanzien van het watersysteem. Paragraaf 4.2 gaat in op het huidige en toekomstige watersysteem en de effecten van de ontwikkeling op het watersysteem;
  • 'Boringsvrije zone', 'Venloschol', met bepalingen ter bescherming van bodemlagen, het bodemenergiesysteem etc. Het is niet toegestaan dieper dan 5 m te boren.
  • 'Overige kwetsbare gebieden'.

Gebiedsvisie Klavertje 4 (2006)

In januari 2006 hebben de gemeenten Horst aan de Maas en Venlo, de voormalige gemeenten Maasbree en Sevenum en de provincie Limburg met een intentieverklaring ingestemd met de uitwerking van de Gebiedsvisie Klavertje 4. Trade Port Noord vormt een belangrijk onderdeel van deze gebiedsvisie Klavertje 4. Met de realisatie en de kwalitatieve invulling van het bedrijventerrein wordt aangesloten bij de uitgangspunten zoals genoemd in de gebiedsvisie.

Masterplan & Strategisch Businessplan Klavertje 4/Greenport Venlo (2009)

In navolging van de gebiedsvisie hebben de gemeenten en de provincie gezamenlijk een masterplan en strategisch businessplan opgesteld. Het Masterplan beschrijft en verbeeldt de ontwikkelingsrichting van het Klavertje 4-gebied. Het schetst het perspectief voor de ruimtelijk-economische structuurversterking en vertaalt dit in (kwalitatieve en ruimtelijke) ontwerpeisen voor het gebied. In het Masterplan en Strategisch Businessplan hebben de toenmalige gemeenten Horst aan de Maas, Maasbree, Sevenum en Venlo en de provincie Limburg afgesproken tot oprichting van een gemeenschappelijke NV om de regie op de ontwikkeling vorm te geven. Beide documenten fungeren als bestuursakkoord tussen de deelnemende gemeenten en de provincie, bindt de partijen onderling4 en is het taakstellende kader voor de NV. Het is geschreven met het oog op ontwikkelingen op de korte èn op de langere termijn en geeft een oriëntatie op de uitwerkingen; het biedt ruimte voor keuzes en veranderingen, maar is niet vrijblijvend.

Trade Port Noord is in het Masterplan opgenomen als onderdeel van het werklandschap, waar ruimte wordt geboden aan logistieke bedrijvigheid en productiegerelateerde bedrijven in de sector Fresh, Food & Flowers.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.BPHMKlaver6b-VA01_0008.jpg"

Figuur 3.3 Masterplan Klavertje 4/Greenport Venlo - Indicatief toekomstbeeld 2015-2020

3.3 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Klavertje 4-gebied (2012)

Om planologisch sturing te geven aan de ontwikkeling van het Klavertje 4-gebied en daarmee de beoogde ruimtelijk-economische structuurversterking, hebben de gemeenten Horst aan de Maas, Peel en Maas en Venlo een intergemeentelijke structuurvisie opgesteld. De gemeenteraad Horst aan de Maas heeft de structuurvisie op 11 september 2012 vastgesteld. Hiermee is de beleidsmatige basis gelegd voor uitwerking van (delen van) het Klavertje 4-gebied in bijvoorbeeld bestemmingsplannen.

In de structuurvisie is Klaver 6 opgenomen als locatie voor het realiseren van een railterminal met bijbehorende bedrijvigheid. Een railterminal maakt het aansluitende gebied uitermate geschikt voor vestiging van logistieke bedrijven die mede gebruikmaken van vervoer per spoor (multimodaliteit). Voor Klaver 4 is vastgelegd dat hier ruimte is voor bedrijven uit zwaardere milieucategorieën. De bedrijvigheid is reeds mogelijk gemaakt in het bestemmingsplan Trade Port Noord.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.BPHMKlaver6b-VA01_0009.png"

Figuur 3.4 Uitwerking ruimtelijk beleid klaver 1 t/m 8 (Bron: Structuurvisie Klavertje 4-gebied)

Beeldregieplan Trade Port Noord

Ten behoeve van de continuïteit in planvorming en de kwaliteit van de uitvoering is het Beeldregieplan voor geheel Trade Port Noord opgesteld. Het beeldregieplan is een aanvulling op dit bestemmingsplan en wordt gelijktijdig daarmee vastgesteld als nieuw onderdeel van de welstandsnota. Voor het deel van Trade Port Noord op het grondgebied van de gemeente Venlo is het Beeldregieplan reeds vastgesteld (gekoppeld aan de vaststelling van het bestemmingsplan).

Het stedenbouwkundig plan is tot stand gekomen door intensief overleg met de gemeente en de ontwerpers van het plan (Studio Marco Vermeulen). Het beeldregieplan is een beeldende vertaling van de ruimtelijke aspecten uit het stedenbouwkundig plan met beeldkwaliteitregels die de beoogde ruimtelijke uitstraling van de terreinen moeten waarborgen.

Het beeldregieplan bevat:

  • integrale beeldkwaliteit van het plangebied om de herkenbaarheid en representativiteit van het bedrijventerrein op een hoog niveau te realiseren (casco);
  • een raamwerk om individuele expressie van verschillende partijen toe te laten zonder dat de beoogde samenhangende beeldkwaliteit van het bedrijventerrein hierdoor wordt verstoord;
  • een goede beeldkwaliteit waarbij ook de gebruikswaarde een belangrijk aspect is. Het terrein moet naast er goed uitzien ook goed en efficiënt functioneren;
  • beeldkwaliteitseisen voor zowel de openbare ruimte, de private terreinen én de bebouwing;
  • de landschappelijke uitwerking en maatvoering van de manchetten. Dit zijn de grondlichamen die variëren in hoogte, oplopend tot 8 m om het zicht op verschillende bedrijfsactiviteiten, vrachtverkeer en het laad- en losgebeuren op maaiveld naar de omgeving weg te nemen. De manchetten zijn groene wallen.

Geldend bestemmingsplan

Voor de gronden binnen het plangebied geldt het bestemmingsplan Buitengebied 1998 Sevenum. Binnen het plangebied geldt de bestemming 'Agrarisch gebied met landschappelijke en/of natuurwaarden'.

3.4 Conclusie

In het rijksbeleid (Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte) is de doelstelling verwoord om Klavertje 4/Greenport Venlo verder te ontwikkelen als drager van de gewenste ruimtelijk-economische structuurversterking. Door de concentratie van aan Greenport Venlo verbonden functies, zijn de schakels (uit de agroketen) op elkaar afgestemd en kunnen economische schaalvoordelen worden geboekt. Deze doelstelling is uitgewerkt en geborgd in provinciale en gemeentelijke beleidsdocumenten zoals het POL, het Masterplan en Strategisch Businessplan en de Structuurvisie Klavertje 4-gebied. De ontwikkeling van werklandschappen in samenhang met de groenzones in de rangschikking van een klaverstructuur past binnen de hoofdlijnen van het beleid. Om deze plannen mogelijk te maken is dit bestemmingsplan opgesteld.

Hoofdstuk 4 Onderzoek

De resultaten van het milieuonderzoek dat is uitgevoerd ten behoeve van het gehele Trade Port Noord gebied zijn weergegeven in het MER6 TPN en de bijbehorende bijlagenrapporten. In dit MER zijn naast de delen van Trade Port Noord op het grondgebied van de gemeente Venlo ook de delen op het grondgebied van de gemeente Horst aan de Maas meegenomen. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de conclusies ten aanzien van de milieuaspecten die van belang zijn voor het bestemmingsplan klaver 6b. Per aspect wordt ingegaan op het geldende toetsingskader, de conclusies van het onderzoek en de wijze waarop conclusies zullen worden vertaald naar het bestemmingsplan. Voor een nadere onderbouwing van de conclusie wordt verwezen naar het MER. Bij het behandelen van de milieuaspecten is zo veel mogelijk aangesloten bij de volgorde uit het MER

4.1 Bodem

Relevant toetsingskader

Algemeen/Wet bodembescherming

Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening dient inzicht te bestaan in de bodemkwaliteit ten einde de geschiktheid van de bodemkwaliteit voor de beoogde (nieuwe) bestemming te kunnen aantonen, alsmede de consequenties voor de uitvoerbaarheid van het plan te kunnen beoordelen. Bij een bestemmingswijziging is het van belang dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemming en de daarin toegestane gebruiksvormen. Een optimale afstemming tussen bodemkwaliteit en functie is belangrijk om het opleggen van gebruiksbeperkingen te voorkomen.

Conclusies milieuonderzoek

In het MER is het aspect bodemkwaliteit bij de beschrijving van de effecten betrokken. Het bodemonderzoek geeft inzicht in de bestaande bodemkwaliteit in het plangebied. Op basis van de verzamelde informatie zijn er binnen het plangebied geen deellocaties aanwezig of activiteiten bekend als gevolg waarvan de bodem verontreinigd kan zijn geraakt.

Vertaling naar het bestemmingsplan

Dit aspect heeft geen gevolgen voor de verbeelding en de planregels.

4.2 Water

Relevant toetsingskader

Voor dit bestemmingsplan is de watertoets van toepassing, een procedure waarbij de initiatiefnemer, in dit geval de gemeente Horst aan de Maas, in een vroeg stadium overleg voert met de waterbeheerder over het ruimtelijke planvoornemen. Ten behoeve van het bestemmingsplan is in dat kader onderzoek vereist naar de gevolgen van de beoogde functiewijziging voor het watersysteem. Uitgangspunt is daarbij dat negatieve effecten voor het watersysteem zoveel mogelijk moeten worden vermeden.

Huidige situatie

Hoogte ligging

De hoogteligging in het plangebied verloopt globaal van west naar noordoost van circa 25,5 m+NAP tot 25,3 m+NAP.

Grondwaterstroming

Het grondwatersysteem behoort tot het systeem 'westelijke Maasterrassen'. Het bestaat uit twee watervoerende pakketten gescheiden door een slechtdoorlatende, maar niet volledig afsluitende kleilaag (Venlo klei). Het freatisch grondwater stroomt vanuit de dekzandruggen in de richting van de Maas (oost-zuidoostelijke richting) en lokaal richting de beken. Het eerste watervoerende pakket bestaat uit grind- en zandlagen van de formatie van Kreftenheije en Veghel. De stromingsrichting van dit grondwater is oostwaarts gericht naar de Maas. Het tweede watervoerende pakket bestaat uit de Venlo-zanden. In dit pakket bevinden zich de winputten van de drinkwaterwinning Californië, ten zuidoosten van het plangebied. Onder het tweede watervoerende pakket bevindt zich de slecht doorlatende geohydrologische basis, bestaande uit de afzettingen van de formaties van Breda.

Grondwaterstand

Ten behoeve van de waterparagraaf van het bestemmingsplan Trade Port Noord zijn verschillende (infiltratie)onderzoeken uitgevoerd. Omdat het plangebied van Klaver 6b (op 'Horster' grondgebied) aansluit op het plangebied van het bestemmingsplan Trade Port Noord, wordt in dit bestemmingsplan aangesloten op het grondwaterregime van Trade Port Noord (Venloos grondgebied).

Kwel en infiltratie

Het Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL) geeft aan dat het plangebied grotendeels behoort tot intermediair gebied. Dit betekent dat zowel kwel als infiltratie optreedt.

Grondwaterwingebied en –bescherming

Ten oosten van het plangebied ligt het waterwingebied Californië van Waterleidingmaatschappij Limburg (WML). Deze drinkwaterwinning is momenteel gestopt

en heeft tot 2013 de functie van strategische reserve. Het plangebied ligt buiten de beschermingszone.

Infiltratiecapaciteit van de bodem

Gezien de met Trade Port Noord overeenkomende bodemopbouw wordt voor de infiltratiecapaciteit van de bodem aangesloten op de waterparagraaf van Trade Port Noord. Hierin is geconcludeerd dat op basis van de beschikbare informatie de bodem een

doorlatendheid heeft van circa 0,5 tot maximaal 3 m/dag. Op basis van doorlatendheid is de bodem matig tot goed geschikt is voor infiltratie.

Oppervlaktewater

Het plangebied ligt binnen de stroomgebieden van de Mierbeek en de Gekkengraaf. De Mierbeek is een genormaliseerde beek. De Gekkengraaf een gegraven waterloop. Beide waterlopen verzorgen de ont- en afwatering in het plangebied. Het waterbeheer is gericht op het landbouwkundig gebruik van het plangebied.

Riolering

In het plangebied is geen riolering aanwezig.

Toekomstig watersysteem

Voor het toekomstige watersysteem wordt aangesloten op het watersysteem van Trade Port Noord.

Infiltratie van hemelwater

Het watersysteem is erop gericht zoveel mogelijk water in de bodem te infiltreren en de waterkringlopen te sluiten. Dit betekent dat afstromend hemelwater wordt opgevangen en via centrale infiltratievijvers wordt geïnfiltreerd. Hierbij wordt gemiddeld 250 mm per jaar geïnfiltreerd ter compensatie van de afgenomen grondwateraanvulling als gevolg van de toegenomen verharding. Het streven is echter om méér dan die 250 mm per jaar te infiltreren. Hierdoor wordt het plangebied een leverancier van water dat benut kan worden door 'watervragers' in de omgeving, zoals glastuinbouwgebied Californië.

In het geval van grote hoeveelheden neerslag wordt een aansluiting gemaakt (overloop) op het watersysteem van Trade Port West. Daarnaast wordt een opvangbekken aangelegd aan de westzijde van het plangebied (langs de Greenportlane).

Drinkwater

Het drinkwater wordt vooralsnog geleverd via het drinkwaternet, omdat vanuit oogpunt van volksgezondheid aan levering en kwaliteit van drinkwater eisen zijn gesteld. Dit neemt niet weg dat op termijn lokale bereiding van drinkwater uit grondwater - dat in of nabij het plangebied wordt opgepompt en ter plaatse wordt gezuiverd - mogelijk wordt. Hiermee is ook de laatste schakel in het sluiten van de waterkringloop te realiseren.

Het toepassen van een grijswatersysteem op kavelniveau behoort tot de mogelijkheden en wordt nader onderzocht. Grijs water betekent hierbij water dat niet bedoeld is voor menselijke consumptie of voedselbereiding, maar voor laagwaardiger toepassingen als bijvoorbeeld het schoonmaken van bedrijfspanden of het doorspoelen van toiletten. Om het waterverbruik te minimaliseren en zoveel mogelijk water te kunnen infiltreren worden op uitgebreide schaal waterbesparende maatregelen toegepast. Te denken valt bijvoorbeeld aan waterbesparende toiletten en/of waterloze urinoirs.

Bluswater

In een bedrijventerrein is een bluswatervoorziening nodig. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in primaire, secundaire en tertiaire bluswatervoorzieningen. Het primaire bluswaternet moet binnen 40 meter nabij bouwwerken aanwezig zijn. Het drinkwaternet van Waterleidingmaatschappij Limburg - zal functioneren als primaire voorziening. Daarnaast zijn – met name voor branden met een grote waterbehoefte – secundaire voorzieningen (binnen 320 meter van een bouwwerk) en tertiaire voorzieningen (benodigd bij situaties waar grote leveringscapaciteit gevraagd wordt) nodig.

De bluswatervoorzieningen worden in nauwe samenhang met het deel van Klaver 6 op Venloos grondgebied vormgegeven.

Waterzuivering 

De intentie is om het afvalwater van de bedrijven te zuiveren via een biologische waterzuivering. In het Blauwplan Klavertje 4 wordt een 'Living Machine' genoemd als verschijningsvorm van de waterzuivering. Een Living-Machine is een waterzuiveringsinstallatie waarbij afvalwater op een ecologische wijze wordt gezuiverd.

Een Living Machine gebruikt en versnelt het proces van de natuur om water te zuiveren. Met behulp van zonlicht en een beheerst milieu met daarin planten en organismen (o.a. algen, slakken, vissen) worden de verontreinigingen verteerd en afgebroken. Dit gebeurt in elkaar opvolgende stappen reservoirs met elk verschillende typen planten en organismen.

Het effluent van de zuivering bestaat uit het gezuiverde afvalwater van de bedrijven. In tegenstelling tot de hemelwaterstroom is de stroom van gezuiverd afvalwater meer continue van karakter. Ongeacht het weer zal in bedrijven gebruik worden gemaakt van water, wat leidt tot productie van afvalwater.

De (biologische) waterzuivering in Klaver 6 wordt in nauwe samenhang met het Venlose deel van het bedrijventerrein vormgegeven.

Inzameling van afvalwater

Het afvalwater van bedrijven wordt ondergronds naar de afzonderlijke waterzuiveringen getransporteerd. Daarom is er binnen klavertjes een bepaalde rioleringstructuur noodzakelijk. Omdat dit enkel transport van vuil water over korte afstanden betreft, kan dit met rioolbuizen met relatief kleine diameters plaatsvinden.

Inzameling van afstromend wegwater

Regenwater dat van wegen afstroomt, kan een verhoogde concentratie van bepaalde verontreinigingen bevatten. Dit geldt met name voor oliën, koper en PAK’s (polycyclische aromatische koolwaterstoffen). De mate van deze belasting hangt sterk af van de intensiteit van weggebruik. In het plangebied wordt water van de openbare wegen naar regenwaterriolen onder de weg geleid. Vervolgens vindt geconcentreerde lozing op de bergings- en infiltratievijvers plaats.

Inzameling van hemelwater bij bedrijfspercelen

De inzameling van hemelwater bij bedrijfspercelen gaat uit van drie principes

  • 1. Water van daken wordt afgevoerd naar de infiltratiezones in het openbaar gebied. Hiertoe worden geen bergende voorzieningen vereist op particulier terrein. Behoudens wanneer dit regenwater deels dient te worden gebufferd voor hergebruik.
  • 2. Hemelwater op bedrijfsverharding (bv. parkeerplaatsen) wordt op eigen terrein ingezameld. Infiltratie in openbaar gebied vindt enkel plaats als het water een kwaliteit heeft vergelijkbaar met hemelwaterkwaliteit. Naast het toepassen van een beperkte berging op particulier terrein (6 mm) kan het inhouden dat een voorzuivering op particulier terrein vereist is voordat afstroming plaatsvindt.
  • 3. Hemelwater op sterk vervuilde oppervlaktes, bijvoorbeeld laadkuilen van vrachtwagens, in overleg met de gemeente worden aangesloten op de vuilwaterriolering zodat het water naar een zuiverende voorziening wordt afgevoerd. Hiervoor is vereist dat er voldoende berging op eigen terrein aanwezig is en het vuil water met een beperkt debiet aan het riool wordt aangeboden (1 l/s/ha). Het is ook mogelijk om dit water met voorzuivering op eigen terrein te infiltreren.

Conclusies onderzoek

Het MER gaat uitvoerig in op het huidige watersysteem en de gevolgen van de beoogde ontwikkeling voor het watersysteem.

Grondwater

De grondwaterstanden in het plangebied gaan omhoog als gevolg van de volgende ontwikkelingen:

  • stoppen grondwateronttrekkingen voor bergingen;
  • toename van de netto grondwateraanvulling als gevolg van de infiltratie van zoveel mogelijk hemelwater en de afname van de huidige gewas verdamping;
  • verwijderen van landbouwdrainage;
  • deels dempen van kavelsloten in het plangebied.

De toenemende grondwaterstanden zijn positief voor de watervoerendheid van de Mierbeek. De hogere grondwaterstanden zorgen voor een verhoging van de basisafvoer. De Mierbeek zal daardoor gedurende een langere periode watervoerend zijn. Dit is ecologisch gewenst vanuit het Landschapsplan en de extra infiltratie en vernatting is tevens een compensatie van de ontwikkeling van het gebied Californië.

Ontwatering

Aandachtspunt bij verdere uitwerking is de ontwateringsdiepte voor met name de wegen. Bij de bouw van de bedrijfsgebouwen dient rekening te worden gehouden met periodiek hoge grondwaterstanden. Dit betekent dat eventuele kruipruimtes en kelders beneden de toekomstige GHG waterdicht moeten worden uitgevoerd. Tenslotte dient rekening te worden gehouden met de te handhaven bebouwing.

Oppervlaktewater en waterzuivering

De nieuwe inrichting van het gebied zorgt voor een aanzienlijke toename van de aanwezige waterberging (positief effect), in het plangebied en daarbuiten in Trade Port Noord. Daarmee wordt voldaan aan de eisen voor hydrologisch neutraal bouwen.

Ingezet wordt op verbetering van de waterkwaliteit door waterzuivering te laten plaatsvinden in een living-machine. Een living-machine is een uit natuurlijke elementen opgebouwde biologisch-organische waterzuiveringsinstallatie waarbij afvalwater op een ecologische wijze wordt gezuiverd. Er zijn besprekingen gevoerd tussen het Waterschap, de gemeente en DCGV over de mogelijkheden m.b.t. waterzuivering. De inzet van de Living Machine zal in breder verband worden bekeken. Onderwerpen van onderzoek zijn de toepasbaarheid van helofytenfilters en de mogelijkheid van het toepassen van nieuwe sanitatie.

Wijzigingen in het oppervlaktewatersysteem worden niet voorzien in het plangebied.

Vertaling naar het bestemmingsplan

In alle bestemmingen is het mogelijk om water te realiseren. Ook zijn overal voorzieningen ten behoeve van een biologische waterzuivering ('Voorzieningen voor zuivering en infiltratie van water') toegestaan. In de bestemming Groen is de aanleg van een waterbuffer voorzien die tevens als bluswatervoorziening zal dienen.

4.3 Ecologie

Relevant toetsingskader

Natuurbeschermingswet

Het plangebied van Trade Port Noord is niet aangewezen als beschermd gebied in het kader van de Natuurbeschermingswet/Natura 2000. De dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden (Maasduinen en Deurnsche Peel & Mariapeel) liggen op meer dan 7 kilometer afstand. Deurnsche Peel & Mariapeel en Maasduinen zijn begrensd in het kader van zowel de Europese Vogel- als Habitatrichtlijn en maken daarmee onderdeel uit van Natura 2000. Beide richtlijnen zijn sinds 1 oktober 2005 geïmplementeerd in de Natuurbeschermingswet 1998 (Nb-wet). Voor projecten en handelingen, die -gelet op de instandhoudingsdoelstelling- de kwaliteit van het gebied kunnen verslechteren of een verstorend effect kunnen hebben, is op grond van deze wet een vergunning van Gedeputeerde Staten vereist. Voor vergunningverlening is dan een habitattoets nodig.

Flora- en faunawet

De Flora- en faunawet (Ffw) bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen licht en zwaar beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer en onderhoud, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken (voormalig Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit). Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik);
  • er geen alternatief is;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en Provinciale ontwikkelingszone groen (POG)

Het plangebied ligt buiten de Ecologische Hoofdstructuur, Ecologische Verbindingszone of als gebied dat is aangewezen als POG. Er is derhalve geen sprake van een ingreep in de EHS. Aangezien de EHS ook geen externe werking kent (zoals de Natuurbeschermingswet) is aantasting van de EHS verder niet aan de orde.

Conclusies onderzoek beschermde gebieden

Natuurbeschermingswet/ Passende beoordeling

De ontwikkeling van Trade Port Noord (als geheel, dus inclusief delen op Horster grondgebied) kan effect hebben op Natura 2000-gebieden als gevolg van de emissie van stikstofverbindingen de daarop volgende depositie in kwetsbare Natura 2000-gebieden. In het voortraject van het plan-MER bij de Structuurvisie Klavertje 4-gebied is geconcludeerd dat een Passende Beoordeling noodzakelijk is voor de beide natuurgebieden.

De Passende Beoordeling bij het Besluit-MER brengt de effecten van Trade Port Noord in beeld voor de Natura 2000-gebieden Deurnsche Peel & Mariapeel en Maasduinen. In de uitgevoerde berekeningen is aangetoond dat de ontwikkeling van Trade Port Noord (inclusief het plangebied van dit bestemmingsplan) leidt tot een geringe toename van stikstofdepositie in de Natura 2000-gebieden. Deze toename is beperkt, maar in verband met de te hoge achtergronddepositie van stikstof in de regio kunnen significante effecten als gevolg van het project op Natura 2000-gebieden niet op voorhand worden uitgesloten. Door specifieke voorwaarden op te nemen in dit bestemmingsplan worden significante effecten echter uitgesloten.

De berekende depositie-effecten zijn terug te voeren op effecten als gevolg van stikstofemissie door wegverkeer en effecten als gevolg van emissie vanaf het bedrijventerrein. Onderstaand wordt aangegeven wat deze effecten zijn en hoe deze effecten worden gemitigeerd.

  • Effecten wegverkeer: Voor de effectbepaling als gevolg van wegverkeer is geconstateerd dat de effecten van Trade Port Noord in 2010 onderdeel zijn geweest van de effectbeoordeling Tracébesluit Rijksweg 74. In het Tracébesluit Rijksweg 74 in relatie tot de Natuurbeschermingswet zijn de effecten van Trade Port Noord op Natura 2000-gebied in de cumulatie met Rijksweg 74 vertaald in een pakket van mitigerende maatregelen. Met deze maatregelen is, naast het effect van de Rijksweg 74, ook het effect van Trade Port Noord teniet gedaan. Daarmee zijn de effecten van stikstofdepositie als gevolg van wegverkeer vanwege Trade Port Noord reeds beoordeeld en voldoende gemitigeerd. De effecten kunnen daarmee met recht buiten de mitigatieopgave van Trade Port Noord blijven.
  • Effecten bedrijventerrein: De Passende Beoordeling concludeert dat op grond van de berekende lichte depositietoename als gevolg van emissie vanaf het bedrijventerrein, significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden niet kunnen worden uitgesloten.

Als mitigerende maatregel worden de ontwikkelingsmogelijkheden binnen het bestemmingsplan Trade Port Noord en dit bestemmingplan zodanig beperkt, dat de vestiging van bedrijven en bedrijfsactiviteiten die leiden tot een relevante stikstofemissie niet worden toegestaan. Hierdoor kan worden uitgesloten dat het bestemmingsplan leidt tot significante effecten op de omliggende Natura2000 gebieden door een toename van de stikstofdepositie van bedrijven.

Mitigatie van effecten op Natura 2000 in vervolgtraject

Voor de bedrijven die mogelijk relevante emissies van stikstof kennen, moet later onderzoek (bijvoorbeeld in het kader van de aanvraag voor een omgevingsvergunning) aantonen dat er geen ontoelaatbare toename van stikstofdepositie plaatsvindt door nieuwe technische maatregelen die nu nog niet kunnen worden voorzien of dat deze depositie in voldoende mate wordt gesaldeerd, bijvoorbeeld via de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). Deze bedrijven worden op basis van het onderhavige bestemmingsplan op dit moment niet toegestaan in het plangebied. De vestiging van dergelijke bedrijven moet worden getoetst aan de dan geldende technieken en wet- en regelgeving voor stikstofdepositie in relatie tot de Natuurbeschermingswet.

Conclusies onderzoek beschermde soorten

Natuurwaarden en beschermde soorten plangebied

De bestaande natuurwaarden in het plangebied zijn beperkt. In 2010 is het plangebied van klaver 6b geïnventariseerd op de aanwezigheid van beschermde planten alsmede vogels, vissen, amfibieën, reptielen en zoogdieren. In de watergangen bleek de beschermde kleine modderkruiper relatief algemeen. In het plangebied zijn verder slechts enkele foeragerende gewone dwergvleermuizen aangetroffen en een incidentele laatvlieger. Daarnaast zijn sporen aangetroffen van een das. Van geen van deze soorten zijn vaste rust-, verblijfs- of voortplantingsplaatsen aangetroffen. De betekenis als foerageergebied voor genoemde soorten is gering.

Binnen het plangebied zijn de spoorbermen en de aangrenzende spoorsloot het meest waardevol, vooral aan de noordzijde. Hier zijn uit de periode voor 2010 waarnemingen bekend van de levendbarende hagedis. Direct buiten het plangebied is in de spoorsloot de zwaar beschermde drijvende waterweegbree aangetroffen.

Gevolgen van het bestemmingsplan

De ecologisch waardevolle spoorberm en spoorsloot (ten noorden van het spoor) blijven in dit plan ongemoeid. Het gebied ten noorden van het spoor krijgt vrijwel geheel een groenbestemming. Langs de westrand van het plangebied wordt ruimte gereserveerd voor nieuw water en groen. Ook dit gebied krijgt een groenbestemming.

Door een natuurgerichte inrichting en beheer kan de betekenis van deze zone voor foeragerende vleermuizen en dassen aanzienlijk toenemen. De groenstrook maakt bovendien deel uit van een veel grotere samenhangende bovenlokale groenstructuur. Voor geen van de genoemde soorten is daarom een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet vereist.

Herinrichting van het gebied zal leiden tot het dempen of vergraven van watergangen waardoor het leefgebied van de kleine modderkruiper wordt vernietigd of verstoord. Indien wordt gewerkt volgens een goedgekeurde gedragscode in het kader van de Flora- en faunawet hoeft voor de kleine modderkruiper geen ontheffing te worden verkregen. In de nieuwe waterpartij ontstaat voldoende hoogwaardig nieuw leefgebied voor deze soort. De gunstige staat van instandhouding van de kleine modderkruiper komt daardoor niet in gevaar.

Rekening houdend met een natuurlijke inrichting en beheer van de groen bestemde deelgebieden en uitvoering van de werkzaamheden conform een goedgekeurde gedragscode zal de Flora- en faunawet de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staan.

Vertaling naar het bestemmingsplan

In de regels voor de bestemming groen is opgenomen dat het hier om het behoud, herstel en ontwikkeling van ecologische waarden gaat. In alle overige bestemmingen is het mogelijk groen en water te realiseren. Op de verbeelding is de groenzone langs de noord-westrand van het plangebied bestemd en de groenzone aan de noord-oost zijde van het spoor.

4.4 Cultuurhistorie en archeologie

Relevant toetsingskader

Monumentenwet

De Monumentenwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de verstoorder betaalt'.

Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe 'de verstoorder betaalt' voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

Conclusies onderzoek

Verkennende onderzoeken5 hebben informatie opgeleverd over de archeologische (verwachtings)waarde van het plangebied. De conclusie van deze onderzoeken is dat hier sprake is van een gebied met een lage verwachtingswaarde. De beoogde ontwikkeling van het plangebied zal daarom niet leiden tot een aantasting van archeologische waarden.

Vertaling naar het bestemmingsplan

In het plangebied is geen sprake van beschermenswaardige archeologische waarden. In het bestemmingsplan wordt daarom geen archeologische (mede)bestemming opgenomen.

4.5 Externe veiligheid

Relevant toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende bronnen gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.

In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).

Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Daarbij geldt een kans van 10-6 als de grenswaarde.

Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.

Inrichtingen

Op basis van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten op een niveau van 10-6 per jaar6. Binnen de PR 10-6-contour mogen dan ook geen nieuwe kwetsbare functies mogelijk worden gemaakt. Uitsluitend om gewichtige redenen mogen nieuwe beperkt kwetsbare objecten binnen de PR 10-6-contour worden gerealiseerd. Daarnaast bevat het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR rondom deze inrichtingen.

Wegen, vaarwegen en spoorwegen

Vigerende circulaire

In de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (2012) is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water en wegen opgenomen. Op basis van de circulaire is voor nieuwe situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten geldt PR 10-6 als richtwaarde. Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht7. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Wel kan de verantwoordingsplicht voor het GR nog buiten deze 200 meter strekken.

Basisnet en Besluit Transportroutes Externe Veiligheid (in ontwikkeling)

In 2013 zal naar verwachting het Besluit Transportroutes Externe Veiligheid (BTEV) in werking treden. In dat Besluit en het bijbehorende basisnet (voor wegen, spoorwegen en vaarwegen) worden veiligheidszones aangegeven waarbinnen geen nieuwe kwetsbare objecten mogen worden gerealiseerd (en beperkte kwetsbare objecten slechts onder voorwaarden). Daarnaast worden in de omgeving van deze transportroutes beperkingen opgelegd in verband met de mogelijke effecten van een optredende plasbrand (plasbrandaandachtsgebieden). In bestemmingsplannen wordt reeds zo veel mogelijk rekening gehouden met deze nog in ontwikkeling zijnde wetgeving. De huidige risiconormering ten aanzien van het vervoer van gevaarlijke stoffen volgt uit de circulaire risiconormering vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierin is deels al voorgesorteerd op het in ontwikkeling zijnde Basisnet en Btev.

Leidingen - AMvB buisleidingen

Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. De normstelling van het Bevb is in lijn met het eerder genoemde Bevi. Het Revb heeft vooralsnog alleen betrekking op aardgastransportleidingen en voor brandbare vloeistoffen K1.

Conclusies milieuonderzoek

In het plangebied en de omgeving zijn risicorelevante bronnen aanwezig die mogelijk van invloed zijn op de situatie met betrekking tot externe veiligheid in het plangebied Klaver 6b of waarop de ontwikkelingen in Klaver 6b mogelijk van invloed zijn. Het MER gaat hierop uitgebreid in. Tabel 4.1 geeft een overzicht van deze bronnen en of deze relevant zijn voor de beoogde ontwikkelingen in Klaver 6b.

Tabel 4.1 Risicorelevante bronnen voor het bestemmingsplan Klaver 6b Noord

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.BPHMKlaver6b-VA01_0010.png"

De volgende risicobronnen zijn relevant voor het plangebied (zie ook Verantwoording groepsrisico):

  • Greenportlane;
  • Spoorlijn Eindhoven -Venlo;
  • Rijksweg A73.

Voor klaver 6b geldt dat de Greenportlane en de spoorlijn Eindhoven - Venlo bij de verantwoordingplicht betrokken dienen te worden vanwege een toename van het groepsrisico en de A73 vanwege de ligging van het groepsrisico boven de oriëntatiewaarde.

Uit het uitgevoerde onderzoek in het kader van het MER blijkt het volgende:

  • Plaatsgebonden risico (PR): voor zowel risicovolle inrichtingen als voor de vervoersassen geldt dat geen PR knelpunten zijn geconstateerd in het gebied van het bestemmingsplan. Ook worden geen latente saneringssituaties geconstateerd omdat het bestemmingsplan geen bestemmingen voor kwetsbare objecten mogelijk maakt binnen de PR 10-6 contouren.
  • Groepsrisico (GR): Voor zowel de spoorlijn als de Greenportlane geldt dat in de huidige situatie het groepsrisico onder de oriëntatiewaarde ligt. Door de ontwikkeling van het gehele TPN gebied (waaronder klaver 6b) is sprake van een toename van het groepsrisico, maar het groepsrisico blijft onder de oriëntatiewaarde. Voor de A73 geldt dat het groepsrisico in de huidige situatie boven de oriëntatiewaarde ligt. Vanwege de afstand tot geheel TPN (waaronder klaver 6b) neemt het groepsrisico niet toe.

Railterminal: in het MER zijn de mogelijke effecten van een railterminal onderzocht. Uit het onderzoek blijkt dat de 10-6-risicocontour buiten de inrichtingsgrenzen valt (met name aan de noordzijde). De 10-6 risicocontour valt hierbij grotendeels over openbare bestemmingen, zoals groen- en verkeersbestemmingen en slechts in beperkte mate over (de bouwblokken van) bedrijfsbestemmingen. Uit het MER blijkt dat het in principe haalbaar en inpasbaar is een railterminal op TPN (onder andere in Klaver 6b) te ontwikkelen. Bij concreet ontwerp van een railterminal kan met een nadere en gedetailleerde invulling van het ontwerp een specifieke risicoberekening uitgevoerd worden. In deze berekening kan door optimalisatie voldaan worden aan de eis in het bestemmingsplan dat de 10-6 niet over andere bedrijfspercelen mag vallen.

Verantwoording groepsrisico

De verantwoording van het groepsrisico is opgesteld in het kader van dit bestemmingsplan. In deze verantwoording wordt ingegaan op:

  • aanwezige dichtheid van personen in het invloedsgebied (bij de verantwoording dient uitgegaan te worden van de maximaal toelaatbare personendichtheden (bestemmingsplancapaciteit) binnen deze diverse invloedsgebieden);
  • relevante calamiteitscenario's en effecten;
  • omvang van het groepsrisico;
  • mogelijkheden ter beperking van het groepsrisico bij de bron;
  • mogelijke ruimtelijke maatregelen ter beperking van het groepsrisico;
  • mogelijkheden bestrijding en beperking van de omvang van een ramp;
  • mogelijkheden van personen om zichzelf in veiligheid te brengen;
  • voor- en nadelen van andere ruimtelijke ontwikkelingen;
  • mogelijkheden ter beperking van het groepsrisico in de toekomst.

Vertaling naar het bestemmingsplan

In het bestemmingsplan zijn maatregelen genomen vanuit het aspect externe veiligheid, onder andere in het kader van de verantwoording van het GR die gevolgen hebben voor de verbeelding en de regels. Dit zijn de volgende maatregelen:

  • 1. Vestigen en clusteren Bevi-inrichtingen: de vestiging van Bevi-inrichtingen wordt onder voorwaarden rechtstreeks toegestaan in het plangebied. Een voorwaarde is dat het groepsrisico kleiner of gelijk is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde van het groepsrisico.
  • 2. PR 10-6 contour: in de regels is opgenomen dat de ligging van de PR 10-6-contour van de toekomstige Bevi-inrichtingen binnen de perceelsgrens moet liggen. Kwetsbare objecten worden in het plangebied en de directe omgeving niet toegestaan. In het plangebied zijn na een afwijkingsbesluit Bevi-inrichtingen mogelijk met een PR 10-6-contour buiten de inrichtingsgrens (bedoeld voor een railterminal). Burgemeester en Wethouders zijn, met het oog op het aspect externe veiligheid bij de bouw van een railterminal waar gevaarlijke stoffen worden op- en overgeslagen en ter bevordering van de bestrijding van incidenten met gevaarlijke stoffen en zelfredzaamheid van personen bij deze incidenten, bevoegd nadere eisen te stellen aan:
    • a. de situering van bouwwerken en opslag van containers;
    • b. de inrichting van terreinen;
    • c. de situering, het profiel en de uitvoering van de verkeersinfrastructuur, waaronder begrepen de railinfrastructuur.

Bij een Omgevingsvergunning waarbij Burgemeester en Wethouders overwegen om nadere eisen te stellen, wordt de Veiligheidsregio in gelegenheid gesteld advies uit brengen.

  • 3. Toestaan (beperkt) kwetsbare objecten: Binnen de bestemming 'Bedrijventerrein' worden geen extra kwetsbare objecten toegestaan (zoals kinderdagverblijven) en in hoofdzaak geen kwetsbare objecten toegestaan (zoals restaurants en hotel accommodatie voor chauffeurs). Voor (bedrijfsgebonden) kantoren is een beperking in de oppervlakte opgenomen tot 1.500 m². In de bestemming 'Bedrijventerrein' zijn wel beperkte kwetsbare objecten toegestaan (= bedrijfsgebouwen). Zonder dit zou het bedrijventerrein immers niet kunnen functioneren.
  • 4. Aan te houden afstanden:
    • a. afstand tot spoor: de gemeente Horst aan de Maas houdt aan weerszijden van de spoorlijn Eindhoven - Venlo een afstand van 30 m vrij tot bestemmingen die (beperkt) kwetsbare objecten mogelijk maken (bedrijfsbebouwing). Binnen deze 30 m kan wel een railterminal worden gerealiseerd. Uit de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (2012) blijkt overigens dat voor de spoorlijn Eindhoven - Venlo geen PR 10-6-contour of veiligheidszone gelden waarmee rekening moet worden gehouden. Ook is er geen sprake van een plasbrandaandachtsgebied.
    • b. afstand tot risicorelevante leidingen: hier hoeft geen rekening mee te worden gehouden. Voor de brandbare vloeistofleidingen parallel aan de Greenportlane in het bestemmingsplan Trade Port Noord geldt een belemmeringenzone van 5 m aan weerszijden van de leiding en een berekende PR 10-6-contour voor de 24' leiding (zuidelijke leiding) die op 25,4 m ligt (aan weerszijden) en voor de 36' leiding (noordelijke leiding) op 32,6 m ligt (aan weerszijden). De afstand tussen het plangebied en de leidingen is groter (ook indien gebruik wordt gemaakt van de in het vigerende bestemmingsplan Trade Port Noord opgenomen mogelijkheid voor verlegging van de leidingen).
    • c. afstand tot Greenportlane: vanwege het plasbrandaandachtsgebied zijn gebouwen en overkappingen niet toegestaan binnen een afstand van 25 m tot de rand van de Greenportlane8. Voor het grootste deel van het plangebied bedraagt de afstand tussen Greenportlane en bedrijvenbestemming meer dan 25 m (in verband met de opgenomen groenzone). De enige uitzondering is de zone direct grenzend aan de spoorlijn.

4.6 Milieuzonering

Relevant toetsingskader

Normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies:

  • ter plaatse van woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Beleid

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en gevoelige functies met betrekking tot milieu in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit bestemmingsplan gebruikgemaakt van een milieuzonering. Deze milieuzonering vindt plaats aan de hand van een Staat van Bedrijfsactiviteiten. Dit is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. De Staat van Bedrijfsactiviteiten is overgenomen uit de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009).

In het plangebied wordt voor de milieuzonering gebruik gemaakt van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'standaard' (SvB). Deze SvB wordt toegepast bij bedrijventerreinen en gaat uit van het aanhouden van richtafstanden tussen bedrijfsactiviteiten en milieugevoelige functies. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk' (of 'rustig buitengebied') Voor andere omgevingstypen dan een rustige woonwijk kunnen kleinere richtafstanden worden gehanteerd).

Voor een nadere toelichting op de aanpak van de milieuzonering met behulp van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'standaard' wordt verwezen naar Bijlage 1 Toelichting op Standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten.

Milieuonderzoek

In de huidige situatie bestaat het plangebied uit voornamelijk agrarisch gebied. Als gevolg van de beoogde ontwikkeling verschiet het grondgebruik van kleur naar 'bedrijventerrein'.

Uitgangspunten milieuzonering

Omgevingstypen in de nabijheid van het plangebied:

In de milieuzonering van het bedrijventerrein moet rekening worden gehouden met de aanwezige woningen in de omgeving. Hierbij kunnen enkele clusters van woningen worden onderscheiden, die afhankelijk van de locatie en de functies in de omgeving als omgevingstype 'rustig buitengebied' of 'gemengd gebied' moeten worden beschouwd. Verwezen wordt tevens naar figuur 4.1. Hierin is aangegeven op welke wijze met alle clusters van woningen is omgegaan voor het vigerende bestemmingsplan Trade Port Noord binnen de gemeente Venlo.

Zoals in figuur 4.1 is te zien is voor de milieuzonering in het plangebied Klaver 6b alleen het cluster Dorperdijk van belang, zuidwestelijk van het plangebied. De betreffende woningen (Dorperdijk 17 en 19) zijn verworven voor de aanleg van de Greenportlane en zullen in de eerste helft van 2013 verlaten en vervolgens geamoveerd worden. Hiermee hoeft in de planvorming dan ook geen rekening meer te worden gehouden. De dichtst bijzijnde relevante woningen liggen dan ook verder op langs de Dorperdijk, op meer dan 550 m afstand van het plangebied. In het bestemmingsplan Trade Port Noord (gemeente Venlo) wordt voor deze woningen uit gegaan van het omgevingstype 'rustig buitengebied'. Aan de richtafstanden die hiervoor gelden wordt ruimschoots voldaan. Deze richtafstanden bedragen voor bedrijven uit categorie 4.2 300 m, terwijl de daadwerkelijke afstand meer dan 550 m bedraagt. De afstand tot de overige woningclusters is nog groter.  

Overigens is voor bedrijvigheid geluid vaak het meest maatgevende milieuaspect. Verwezen wordt naar paragraaf 4.7.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.BPHMKlaver6b-VA01_0011.jpg"Figuur 4.1 Beschouwde clusters van woningen

Functies in het plangebied waar rekening mee wordt gehouden

In het plangebied worden geen bedrijfswoningen mogelijk gemaakt. Ook voorzieningen als een truckservice (met overnachtingsmogelijkheden) en een kinderopvang zijn niet toegestaan. Er zijn dan ook geen functies die in het plangebied mogelijk zijn waar de milieuzonering op moet worden afgestemd.

Uitwerking milieuzonering

De uitwerking van de milieuzonering heeft plaatsgevonden op grond van de eerder genoemde milieu-uitgangspunten en het uitgevoerde akoestisch onderzoek in het MER. Deze milieuzonering is op de verbeelding opgenomen. Afhankelijk van de locatie in het plangebied zijn bedrijven uit maximaal categorie 4.2 toegestaan. Voor deze bedrijven geldt een richtafstand van 300 m ten opzichte van een rustig buitengebied. Aan deze richtafstand wordt ruimschoots voldaan. Overigens is vestiging van bedrijven met een relevante stikstofuitstoot in de regels uitgesloten (vanwege nabij gelegen Natura 2000-gebieden).

Vertaling naar het bestemmingsplan

De voorgestelde milieuzonering is opgenomen in de regels en op de plankaart.

4.7 Geluid bedrijfsactiviteiten (industriegeluid)

Relevant toetsingskader

De gemeente Horst aan de Maas wil zorgvuldig met het geluidsaspect omgaan. In het besluitMER TPN is aandacht besteed aan het aspect cumulatieve geluidsbelasting. Er wordt gestreefd naar een gecumuleerde geluidbelasting vanwege de bedrijvigheid op geheel TPN van 50 dB(A) ter plaatse van woningen in de omgeving van TPN.

Conclusies milieuonderzoek

Met de opgenomen milieuzonering in dit bestemmingsplan is er afdoende voor gezorgd dat geen hinder zal optreden bij woningen door individuele bedrijven. Bedrijven die zich in Trade Port Noord vestigen zullen moeten voldoen aan de geluidsnormen die gelden vanuit de Wet milieubeheer en het bijbehorende Activiteitenbesluit.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is in het besluitMER tevens de cumulatieve geluidsbelasting van de bedrijven van Trade Port Noord in beeld gebracht voor een aantal bestaande clusters van woningen, te weten:

  • Grubbenvorsterweg en Sevenumseweg ten noorden van het grote plangebied Trade Port Noord;
  • Berkterheide ten oosten van het grote plangebied Trade Port Noord;
  • Heierhoeve ten zuidoosten van het grote plangebied Trade Port Noord;
  • Dorperdijk, zuidwestelijk van het grote plangebied Trade Port Noord.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.BPHMKlaver6b-VA01_0012.png"

Figuur 4.2 Geluidscontouren geheel Trade Port Noord (variant 1 zonder verdere maatregelen) Groen: geluidsbelasting lager dan 50 dB(A)

Het dichtst bijzijnde cluster woningen voor Klaver 6b ligt aan de Dorperdijk. Bij deze woningen (Dorperdijk 17 en 19, op circa 300 m vanaf de bedrijfsbestemming) bedraagt de cumulatieve geluidsbelasting 52 dB(A). De betreffende woningen zijn voor de aanleg van de Greenportlane verworven en zullen in de eerste helft van 2013 verlaten en vervolgens geamoveerd. Met de woningen hoeft in de planvorming dan ook geen rekening meer te worden gehouden. De dichtst bijzijnde relevante woningen liggen dan ook verder op langs de Dorperdijk, op meer dan 550 m afstand. Op basis van de geluidscontouren zoals opgenomen in het besluitMER TPN (zie volgende figuur 4.2) wordt geconcludeerd dat de geluidsbelasting ter plaatse minder dan 50 dB(A) zal bedragen. Dit is het geval zonder verdere maatregelen om de geluidsbelasting te reduceren9.

Het voorgaande betekent dat een goed woon- en leefklimaat bij de woningen kan worden gehandhaafd. Er is dan ook sprake van een goede ruimtelijke ordening.

Vertaling naar het bestemmingsplan

In de milieuzonering van het bestemmingsplan is aangesloten bij de gehanteerde uitgangspunten uit het akoestisch onderzoek van het MER die voor de clusters van woonbebouwing relevant zijn. Tevens is het op basis van het bestemmingsplan mogelijk grondlichamen rondom het bedrijventerrein aan te leggen en worden inrichtingen die in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken zoals bedoeld in de Wet geluidhinder uitgesloten.

Uit het besluitMER TPN blijkt dat ter plaatse van woningen in de omgeving van Klaver 6b (die niet geamoveerd worden) ruimschoots wordt voldaan aan de streefwaarde van 50 dB(A) voor de cumulatieve geluidsbelasting (industriegeluid). Derhalve is een koppeling van een Nota industriegeluid, zoals dit voor het bestemmingsplan TPN op Venloos grondgebied is gedaan. niet noodzakelijk10: volstaan kan worden met de opgenomen milieuzonering. Dit betekent dat bij omgevingsvergunningtoetsing (voor bouwen of voor milieu) op Venloos grondgebied getoetst dient te worden aan de Nota industriegeluid, maar niet op Horster grondgebied.

4.8 Verkeer, vervoer en infrastructuur

Relevant toetsingskader

In het kader van een bestemmingsplan voor een ruimtelijke ontwikkeling is het van belang ook aandacht te besteden aan de effecten voor de verkeersafwikkeling op het omliggende wegennet. Onderzoek dient te worden verricht naar de effecten van de ontwikkeling op de verkeersintensiteit en de verkeersbelasting in relatie tot de verkeersafwikkeling op de omliggende wegen. Verder dient aandacht te worden besteed aan de verkeersveiligheid. De bereikbaarheid van Klaver 6b in relatie tot mogelijke verkeersknelpunten is daarbij een aandachtspunt. Het gaat dan met name om de afwikkeling op de Greenportlane en de aansluitende wegen, zoals de Eindhovenseweg en de autosnelwegen A67 en A73.

Conclusies milieuonderzoek

Verkeersstructuur plangebied

Klaver 6b wordt richting het westen ter plaatse van de bestaande Dorperdijk door middel van een ovonde aangesloten op de Greenportlane. Om de aansluiting op de Greenportlane mogelijk te maken, wordt de Dorperdijk opnieuw ingericht. Deze herinrichting wordt in het bestemmingsplan mogelijk gemaakt. Richting het oosten bestaat via Klaver 6 een toegang tot de bestaande verkeersstructuur via de Jacob Roggeveenweg en/of de Stanleyweg. De Jacob Roggeveenweg sluit aan op de Eindhovenseweg, welke toegang geeft tot de A67 (Eindhoven – Venlo). De interne wegenstructuur wordt vormgegeven vanaf de Dorperdijk. Tevens wordt een (interne) verbinding voorzien tussen de klavers 5 en 6, welke onder het spoorviaduct van de Greenportlane door loopt.

Greenportlane

De Greenportlane vormt de hoofdontsluiting voor het gebied Klavertje 4 en maakt onderdeel uit van de autonome situatie, omdat deze reeds juridisch-planologisch is vastgelegd in een Provinciaal inpassingsplan (PIP). De Greenportlane sluit in oostelijke richting aan op de autosnelweg A73 (Nijmegen-Venlo-Maastricht) en in zuidwestelijke richting op de N556, de Eindhovenseweg (Sevenum-Venlo). Zowel de A73 als de Eindhovenseweg geven aansluiting op de A67 (Eindhoven-Venlo-Duisburg).

De Tracénota/MER voor de Greenportlane ligt ten grondslag aan het PIP. Hierin is rekening gehouden met verkeersafwikkeling van het gehele gebied Klavertje 4, waar Trade Port Noord onderdeel van uitmaakt. In de Tracénota/MER is alternatief B1, dat uitgaat van een nieuwe aansluiting van de Greenportlane op de A67, naar voren gekomen als meest milieuvriendelijk alternatief (MMA). In het PIP is gekozen om voor de planperiode (tot 2020) uit te gaan van alternatief A1, waardoor het deel van de Greenportlane tussen de Eindhovenseweg en de A67 niet juridisch-planologisch mogelijk wordt gemaakt. Voorwaarde is de capaciteitsuitbreiding van de bestaande aansluiting van de Eindhovenseweg op de A67. Onder deze voorwaarde voorziet dit alternatief tot einde planperiode in voldoende mate in een goede verkeersdoorstroming voor het te ontwikkelen gebied, waaronder Trade Port Noord. De betreffende capaciteitsverruimende maatregelen worden getroffen.

Verkeersafwikkeling Klaver 6b

Klaver 6b wordt ontsloten via de Greenportlane en via de interne wegenstructuur naar de Jacob Roggeveenweg. Binnen Klaver 6b (op 'Horster' grondgebied) wordt 5,5 ha netto bedrijventerrein mogelijk gemaakt. De verkeersgeneratie van dit bedrijventerrein is binnen Trade Port Noord reeds meegenomen in het verkeersmodel voor het Provinciaal Inpassingsplan (PIP) Greenportlane.

Trade Port Noord levert een relatief grote bijdrage aan de verkeersbelasting van de Greenportlane. Zowel de route naar de A73 als naar de A67 vormen belangrijke ontsluitingsroutes voor verkeer van en naar het plangebied. Op basis van het MER blijkt dat het meeste verkeer zal afwikkelen naar de aansluiting met de A73. Dit leidt tot een etmaalintensiteit van circa 23.000 mvt/etmaal in 2020. Een ander deel van het verkeer zal via het zuidwestelijke deel van de Greenportlane worden afgewikkeld. De intensiteit op dit deel bedraagt circa 8.000 mvt/etmaal in 2020. De intensiteit op de Greenportlane zal verder toenemen als gevolg van de ontwikkeling van het gehele gebied Klavertje 4/Greenport Venlo.

De capaciteit van de relevante kruispunten is afgestemd op de verkeersintensiteiten na realisatie van Klavertje 4, waarvan klaver 6 onderdeel uitmaakt, en is derhalve voldoende om het verkeer af te wikkelen. De kruispuntberekeningen die in het kader van de Tracénota/MER voor de Greenportlane zijn uitgevoerd, anticiperen reeds op afwikkeling van het verkeer van en naar Trade Port Noord. Hierin is ook rekening gehouden met het verkeer van en naar Klaver 6b.

Omdat de Tracénota/MER voor de Greenportlane de basis biedt voor de verkeersafwikkeling van het gehele gebied Klavertje 4 (inclusief Trade Port Noord), is in de dimensionering van de kruispunten en aansluitingen rekening gehouden met de ontwikkeling van het plangebied. De verkeersafwikkeling van onderhavige ontwikkeling is hierdoor gewaarborgd. Verder zijn rondom de bestaande aansluiting op de A67 capaciteitsverruimende maatregelen voorzien, waardoor de verkeersafwikkeling gewaarborgd is.

Inmiddels zijn nieuwere verkeersmodellen beschikbaar, zoals gebruikt voor de Structuurvisie Klavertje 4. Uit onderzoek [MER Trade Port Noord, Aanvulling op het MER, Oranjewoud, 15 juni 2012] blijkt echter dat het gehanteerde verkeersmodel PIP Greenportlane nog steeds goed bruikbaar is voor het beoordelen van de verkeerseffecten van onderhavige ontwikkeling. Het verkeersmodel geeft, vergeleken met recentere modellen, een goed beeld van de te verwachten effecten op het verkeer. Het model geeft geen onderschatting van de verkeersintensiteiten in het plangebied. Verder laten kruispuntanalyses voor de Greenportlane zien dat er geen verstoring optreedt in de verkeersafwikkeling op kruispuntniveau.

Geconcludeerd wordt dat een goede verkeersafwikkeling gewaarborgd is.

Langzaam verkeer

De ontsluiting van het plangebied vindt hoofdzakelijk plaats via de Jacob Roggeveenweg naar de Eindhovenseweg. Beide wegen kennen vrijliggende fietspaden, waardoor fietsverkeer op een verkeersveilige wijze conform de Richtlijnen van Duurzaam Veilig wordt afgewikkeld. Vanaf de Eindhovenseweg kan fietsverkeer richting Sevenum en Blerick/Venlo rijden.

Fietsverkeer richting het westen kan in de toekomstige situatie niet via de Dorperdijk rijden, vanwege de aanleg van de Greenportlane. Van belang daarom is de realisatie van de Greenport Bikeway aan de noordzijde van de spoorlijn. Deze is bereikbaar via de spoorwegovergang in de Heierhoeveweg. Deze spoorwegovergang komt echter te vervallen. Omdat het van belang is om Klaver 6 aan te sluiten op de Greenport Bikeway, zal een alternatieve spoorkruising voor fietsverkeer worden gerealiseerd.

Geconcludeerd wordt dat de ontsluiting van het plangebied voor fietsverkeer in voldoende mate geborgd is via de Jacob Roggeveenweg. Ook zal Klaver 6 een aansluiting krijgen op de Greenport Bikeway, waardoor het plangebied vanuit alle richtingen per fiets goed bereikbaar blijft.

Parkeren en logistiek

Alle bedrijven dienen op eigen terrein voldoende parkeerplaatsen te realiseren. Gestreefd wordt bij intensief ruimtegebruik om collectieve parkeervoorzieningen te realiseren.

Het laden en lossen en het parkeren van vrachtwagens dient op eigen terrein plaats te vinden. Het eigen terrein wordt ontsloten via de interne wegenstructuur binnen de klavers. Verder dienen de manoeuvrebewegingen voor het laden en lossen op eigen terrein plaats te vinden.

Verkeersveiligheid

Alle nieuwe wegen worden conform de geldende richtlijnen ingericht, waardoor voldaan wordt aan de criteria van Duurzaam Veilig. Fietsverkeer wordt zoveel mogelijk via een solitair netwerk afgewikkeld. Parkeren en laden en lossen dient op eigen terrein plaats te vinden. De verkeersveiligheid is in voldoende mate gewaarborgd.

Vertaling naar het bestemmingsplan

De ontsluiting van het plangebied op de Greenportlane loopt via het tracé van de bestaande Dorperdijk, welke hiervoor geschikt wordt gemaakt. De Greenportlane maakt deel uit van andere, reeds vastgestelde, planvorming (PIP Greenportlane). De interne wegenstructuur rondom de harten en de klaverbladen is in dit bestemmingsplan specifiek bestemd. Binnen klaver 6 wordt de verkeersstructuur niet apart bestemd, maar mogelijk gemaakt binnen de bedrijfsbestemming. Daarnaast wordt een doorsteek naar klaver 5 mogelijk gemaakt, onder het spoorviaduct van de Greenportlane door. Tussen de klavers wordt geen verbinding gerealiseerd voor (openbaar) gemotoriseerd verkeer, waardoor geen sluipverkeer zal optreden. In de tussengebieden tussen de klavers worden fietspaden mogelijk gemaakt. Ook zijn calamiteitenontsluitingen mogelijk binnen de bestemmingen. Deze zullen bij de verdere (civieltechnische) uitwerking nader worden bepaald. Verder dient parkeren op eigen terrein te worden opgelost en biedt het plan een juridische basis voor de realisatie van collectieve parkeervoorzieningen.

4.9 Wegverkeersgeluid

Relevant toetsingskader

Binnen het plangebied worden nieuwe wegen mogelijk gemaakt die op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) gezoneerd zijn. De geluidszone van deze wegen is afhankelijk van de binnenstedelijke of buitenstedelijke ligging en bedraagt respectievelijk 200 en 250 m. Tevens is er sprake van reconstructie van de Dorperdijk ten oosten van de Greenportlane. Binnen de wettelijke geluidszones van de nieuwe en te reconstrueren wegen liggen geen bestaande woningen. De meest nabijgelegen woning aan de Dorperdijk ligt op een grotere afstand van circa 300 m. Toetsing aan de Wgh kan derhalve achterwege blijven.

Conclusies milieuonderzoek

Binnen de geluidszone van de nieuwe en te reconstrueren wegen liggen geen woningen of andere geluidsgevoelige functies. Het aspect wegverkeersgeluid vormt daardoor geen belemmering voor het bestemmingsplan.

Vertaling naar het bestemmingsplan

Het aspect geluidshinder ten gevolge van wegverkeersgeluid staat de planvorming niet in de weg en is geen nadere regeling in het bestemmingsplan benodigd.

4.10 Luchtkwaliteit

Relevant toetsingskader

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door de Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). De Wlk bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. Er wordt voldaan aan de Wlk indien de grenswaarden niet worden overschreden, dan wel indien de toename van de concentratie luchtverontreinigende stoffen (bij een overschrijding) niet in betekenende mate (nibm) is.

In de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 (Rbl) is opgenomen op welke locaties toetsing van de grenswaarden plaats moet vinden. De luchtkwaliteit dient beoordeeld te worden op plaatsen waar significante blootstelling van mensen plaatsvindt (het zogenaamde blootstellingscriterium) en waar burgers normaliter toegang toe hebben (het toepasbaarheidsbeginsel). Op de locaties waar burgers normaliter toegang hebben gaat het daarbij om blootstelling gedurende een periode, die in vergelijking met de zogenoemde middelingstijd van de grenswaarde (jaar, etmaal en/of uur), significant is. Dit betekent onder meer dat op een plaats waar een burger langdurig wordt blootgesteld (gedurende de middelingstijd van een jaar) in ieder geval getoetst moet worden aan de jaargemiddelde grenswaarden (bijvoorbeeld bij woningen).

Conclusies milieuonderzoek

In het besluitMER Trade Port Noord - waarin het plangebied is meegenomen - zijn berekeningen uitgevoerd voor de beoordelingsjaren 2012, 2013, 2015 en 2020 (voor de referentie- en voor de plansituatie, het jaar 2013 is in het onderzoek betrokken omdat in dat jaar de openstelling van Greenportlane is voorzien.). In het MER-onderzoek zijn de volgende bronnen meegenomen:

  • de toekomstige bedrijfsactiviteiten in geheel Trade Port Noord;
  • het verkeer op de maatgevende wegen in het plangebied en in de omgeving;
  • het treinverkeer op de spoorlijn Eindhoven-Venlo (diesellocomotieven goederenvervoer);
  • relevante bedrijfsbronnen in de omgeving van het plangebied.

Voor de beoordeling van de luchtkwaliteit is specifiek gekeken naar de directe omgeving van de relevante bronnen (langs de directe ontsluitingswegen en in de directe omgeving van het bedrijventerrein zelf).

Uit het MER blijkt dat op de maatgevende beoordelingspunten (kortdurende dan wel langdurige blootstelling) voldaan wordt aan de betreffende normen in alle onderzochte jaren.

  • Kortdurende blootstelling: op de beoordelingspunten langs de wegen in het plangebied is het aantal maal overschrijding van de norm voor kortdurende blootstelling beoordeeld. Ook ter plaatse van bijzondere functies en gemeenschappelijke voorzieningen is kortdurende blootstelling beoordeeld11. Uit het MER blijkt dat in alle onderzochte beoordelingsjaren op de betreffende locaties wordt voldaan aan de normen voor kortdurende blootstelling.
  • Langdurige blootstelling: om de effecten van geheel Trade Port Noord in beeld te brengen buiten het plangebied Trade Port Noord is beoordeeld nabij de dichtst bij het plangebied gelegen woningen, langs de lokale ontsluitingswegen en nabij de A67 en A76 gelegen woningen. Op deze locaties kan sprake zijn van langdurige blootstelling. Uit het MER blijkt dat in alle onderzochte beoordelingsjaren op geen van de beoordelingspunten een overschrijding van de normen voor langdurige blootstelling plaatsvindt.

Vertaling naar het bestemmingsplan

Dit aspect heeft geen gevolgen voor de verbeelding of de planregels.

4.11 Duurzaamheid

Relevant toetsingskader

Het concept van de ontwikkeling van en het beheer in het Klavertje 4-gebied sluit nauw aan bij ideeën over integraal ketenbeheer, maatschappelijk verantwoord ondernemen, industriële en ruimtelijke ecosystemen en duurzame ontwikkeling. Recent zijn de onderstaande 'Venlo Principles', inmiddels omgedoopt en vertaald tot 'Limburg Principles', bestuurlijk ondertekend:

  • wij zijn verbonden met onze omgeving en handelen daarnaar;
  • ons afval is ons voedsel;
  • de zon is onze energieleverancier;
  • onze lucht, bodem en water zijn gezond;
  • wij ontwerpen voor het welzijn van alle generaties;
  • wij zorgen voor genietbare mobiliteit.

Deze uitgangspunten ('ambities') worden ook gehanteerd bij de ontwikkeling van Trade Port Noord en Klaver 6b en toegepast bij het ontwikkelen van het concept van de klavers, de basis voor het ruimtelijk ontwerp.

Conclusies

Verschillende schaalniveaus
Voor de beoordeling van de inbreng van duurzaamheidaspecten in de planvorming is het van belang om na te gaan welke onderdelen nu - in het stadium van het vaststellen van het ruimtelijk plan - en welke onderdelen in de volgende stadia van het project relevant zijn. Veel te nemen maatregelen zijn immers gekoppeld aan de concrete ontwerpen, materiaalkeuze, installatietechniek, toepassing van technieken om bijvoorbeeld zonne-energie te benutten e.d. van de te realiseren gebouwen en aan de manier waarop de bedrijfs- en productieprocessen in de gebouwen worden ingericht.

De uitwerking van duurzaamheid als basis voor de ontwikkeling van Trade Port Noord vindt derhalve plaats op verschillende niveaus, die samenhangen met de verschillende stappen in het planvormingsproces.
Op het niveau van het ruimtelijk plan gaat het om maatregelen die relevant zijn op het niveau van het plangebied. Daarbij gaat het deels om concrete maatregelen - zie hierna - en deels om het scheppen van voorwaarden die de toekomstige gebruikers van het plangebied (de bedrijven en de werknemers van de bedrijven) in staat stellen zodanige keuzes te maken dat wordt bijgedragen aan een duurzame ontwikkeling.
Een belangrijk deel van de 'winst' van duurzame ontwikkeling wordt (pas) behaald bij en door de gebruikers (bedrijven en individuen) in en van het gebied. Het gaat hier bij bijvoorbeeld om de ontwerpen van gebouwen, de ontwerpen van producten die worden geproduceerd, de toepassing van technieken om kringlopen in stand te houden e.d. Keuzes hierover vallen buiten de scope van het ruimtelijk plan, maar maatregelen om dit te stimuleren en te faciliteren kunnen wel op gebiedsniveau worden genomen. Daarbij ligt overigens een aanpak op het niveau van Klavertje 4/Greenport Venlo - dus ruimer dan Klaver 6b - voor de hand. Er is in het bestemmingsplan en het besluitMER daarom vooral aandacht besteed aan maatregelen die op het niveau van Trade Port Noord kunnen worden genomen.  

In het ruimtelijk ontwerp voor Klavertje 4/Greenport Venlo is het klaver als uitgangspunt genomen. Het klaver is voorts het uitgangspunt om te werken aan duurzaamheid12 voor Trade Port Noord en dus ook Klaver 6b. Er zijn veel uiteenlopende mogelijkheden om invulling te geven aan de duurzaamheidsambities. Aan de mogelijkheden die in het besluitMER zijn beschreven zal, zoals eerder gezegd, niet direct vanaf het begin invulling kunnen worden gegeven. Het bedrijventerrein zal gefaseerd worden ontwikkeld, waarbij per fase afgewogen wordt op welke wijze invulling wordt gegeven aan duurzaamheid.

Eén van de aspecten die men in dit stadium verder heeft uitgewerkt is de biologische zuivering per klaver in de voorzieningen voor zuivering en infiltratie van water.

Bij de nadere uitwerking op het niveau van het plangebied is aandacht besteed aan de volgende aspecten:

  • Meervoudig ruimtegebruik: Oplossingen die ruimtebesparend zijn (bijvoorbeeld parkeren op het dak of onder het gebouw) en die een groter bebouwbaar gebied mogelijk maken, zijn vanuit meervoudig ruimtegebruik toe te juichen. De bouwhoogte is daarom niet teveel ingeperkt. Het is zelfs nastrevenswaardig om de bedrijfsgebouwen wat betreft ruimtegebruik waar mogelijk te optimaliseren door middel van stapeling. Ook kan de bedrijfsvoering specifieke eisen stellen aan de bebouwingsgrens: eveneens een reden om geen al te gedetailleerde ruimtelijke eisen in dit plan te stellen.
  • Exploitatie: Het uitgangspunt is te komen tot een uitgeefbaar gebied van 70% van het totaal te ontwikkelen terrein. Het Ruimtelijk Ontwerp Klavertje 4 biedt een perspectief gebaseerd op de duurzaamheidsprincipes (Limburg-principles) waarbij het gebied zelfvoorzienend is wat betreft water en energie. Op dit moment wordt onderzocht wat de eventuele meerkosten op de korte termijn zijn voor voorzieningen als een biologische waterzuivering. Daarbij zal in beeld worden gebracht wat ook eventuele terreinbesparingen zijn. De financiële voor- en nadelen op de langere termijn voor de ondernemers zullen worden doorgerekend voor wat betreft de exploitatie en het beheer van deze voorzieningen. De aanname is dat de maatregelen die nodig zijn om zelfvoorzienend te zijn in eerste instantie extra kosten (investeringen) met zich meebrengen, maar op de langere termijn kostenbesparend zullen zijn.
  • Ruimtelijke kwaliteit: De landschappelijke inbedding van de bedrijfsterreinen door middel van grondlichamen brengt een nieuwe ruimtelijke kwaliteit in het gebied tot stand. Het doel is niet zozeer om de bedrijfsbebouwing geheel aan het zicht te onttrekken, maar om deze te voorzien van een samenhangend groen geheel (kader of grondlichaam). De grondlichamen zullen de gebouwen als het ware 'landschappelijk samenvoegen'. Het beleid van de gemeente Horst aan de Maas is er op gericht om de bedrijven die gebouwen kunnen en willen realiseren met een architectonische uitstraling op zichtlocaties te laten vestigen. Dit wordt geborgd in het Beeldregieplan voor Trade Port Noord, dat ook voor het plangebied van dit bestemmingsplan wordt vastgesteld.
  • Gesloten grondbalans: De klavers en daarmee vrijwel alle klaverbladen zullen worden omzoomd door grondlichamen met een variabele hoogte die het zicht op datgene wat zich op maaiveld bij de bedrijven afspeelt aan het oog zullen onttrekken. Hierdoor ontstaat een nieuw, samenhangend en rustig landschappelijk totaalbeeld. De vormgeving van de grondlichamen is uitgewerkt in het Beeldregieplan. De landschappelijke kwaliteit van de grondlichamen zal worden vergroot door bepaalde vormen van agrarisch gebruik plaats te laten vinden (wijngaarden op de hellingen, weiland, bomenteelt etc.). Het grondlichaam kan met een gesloten grondbalans worden gerealiseerd omdat het in feite de opeenhoping vormt van de eerste laag aarde die van de bodem wordt afgehaald om het gebied bouwrijp te maken.
  • Functioneel landschap: Het landschap tussen de grondlichamen (en de Greenportlane) is functioneel ten behoeve van de waterhuishouding in het gebied. Behalve als infiltratiegebied fungeert het landschap als retentiegebied en is zo vormgegeven dat het ruimte biedt aan de opvang van piekbuien bij neerslag. De aanblik van het landschap zal sterk veranderen in een natte periode wanneer een groot deel van het gebied tussen de grondlichamen tijdelijk onder water staat. Ook de blusvijvers zijn integraal onderdeel van de landschappelijke inrichting.
  • Langzaam verkeersnet: het gebruik van de fiets voor woon en werkverkeer wordt gestimuleerd door de Greenport Bikeway, die door het plangebied zal lopen. Deze verbinding wordt ten noorden van en parallel aan het spoor gerealiseerd.
  • Mogelijkheden op het gebied van energie: Het ruimtelijk ontwerp Trade Port Noord (en klaver 6b) biedt een aantal mogelijkheden op het gebied van energie, zoals:
    • 1. Diversificatie: De vormen van duurzame energie die afhankelijk zijn van natuurlijke processen zoals zon, wind, stroming en dergelijke, zullen een fluctuerend aanbod van energie opleveren. Daarom is diversificatie nodig. Om vraag en aanbod te blijven afstemmen zal meer buffering en/of een sterker internationaal netwerk nodig zijn. Daarbij zullen wind op zee en -in mindere mate- op het land evenals nieuwe energiecentrales waarschijnlijk een centralisatie en schaalvergroting laten zien. Dit onder meer vanwege de kosteneffectiviteit van maatregelen zoals CO2-afvang en CO2-opslag en vanwege beschikbaarheid van koelwater en de directe afzet van restwarmte.
    • 2. Complementaire systemen: In het ruimtelijk ontwerp Klavertje 4 wordt hierop ingespeeld. Enerzijds is er een overkoepelend systeem voor het gehele plangebied met een mogelijke opschaling naar de gehele regio. Daarnaast bestaat de mogelijkheid om per klaver aanvullende systemen te introduceren. De ruimtelijke configuratie laat hier ruimte voor.
  • Cradle to Cradle: Een stap verder in het verduurzamen van het plangebied is de toepassing van de principes van de industriële ecologie. Dit principe komt wellicht het dichtst bij de essentie van de Cradle to Cradle filosofie. Net als met de energiecascade gaat dit principe er vanuit dat het restproduct van een functie, de bron voor een andere functie kan zijn. Een klaver zou als een industriële ecologie kunnen functioneren. De programmering van de verschillende klaverbladen komt hierbij vrij nauw, want het is de bedoeling dat bedrijven worden gecombineerd die een meerwaarde met elkaar opleveren. Het vestigingsbeleid speelt een belangrijke rol in dit streven.
  • Een industriële ecologie is een programmatische alliantie. Dat kan betekenen dat er een actieve zoektocht moet worden gestart naar de juiste combinaties van bedrijven. Dit vraagt om een kritische blik naar het programma dat zich aandient. Wellicht zijn er goede combinaties te maken door middel van de DECL (duurzame energiecentrale Limburg). Het idee is om vooral op zoek te gaan naar mogelijkheden en kansen.

Vertaling naar het bestemmingsplan

Voor de ontwikkeling van klaver 6b zijn de volgende concrete duurzaamheidmaatregelen in dit bestemmingsplan vertaald die voorwaarden scheppen voor de toekomstige gebruiker en tevens de basis is voor de verdere uitwerking van de duurzaamheidaspecten:

  • met de gekozen (beperkte) bebouwingsgrenzen en toegestane bouwhoogten wordt binnen de noodzakelijke ruimtelijk-planologisch relevante kaders en milieurandvoorwaarden meervoudig ruimtegebruik mogelijk gemaakt;
  • de grondlichamen zijn op de verbeelding concreet bestemd, evenals de routes voor langzaam verkeer (in bestemming Groen);
  • door grondlichamen voor landschappelijke inpassing worden mogelijk gemaakt in de bestemming Groen;
  • het plan biedt de mogelijkheid nadere eisen te stellen aan de oriëntatie van gebouwen ten behoeve van optimaal gebruik van zonne-energie.

4.12 Laagvliegroute

Relevant toetsingskader

AMvB Ruimte

In de AMvB Ruimte wordt een klein deel van de militaire gebieden en objecten begrensd. Militaire objecten dienen een militaire bestemming te krijgen en de opgenomen bestemmingen en gebruiksregels mogen geen belemmering vormen voor de functionele bruikbaarheid van het object en de uitoefening van de defensietaak. Daarnaast gelden er militaire laagvliegroutes, evenals laagvliegroutes voor jacht- en transportvliegtuigen. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden onder een laagvliegroute bevat over een breedte van 3.704 m (2 nautische mijlen) geen bestemmingen of regels omtrent het gebruik van die gronden die het oprichten van bouwwerken met een hoogte van meer dan 40 m mogelijk maken.

In de AMvB Ruimte is een mogelijkheid opgenomen voor de minister (Ministerie van Defensie in overleg met Minister van Infrastructuur en Milieu) om uit eigen beweging, dan wel op verzoek van GS of het college van B&W, ontheffing te verlenen van de bij of krachtens het besluit gestelde regels indien redenen van groot openbaar belang daartoe nopen.

Conclusies milieuonderzoek

Het plangebied ligt bijna in zijn geheel binnen het laagvlieggebied De Peel (GLV-VIII). In het plangebied wordt bebouwing mogelijk gemaakt tot een hoogte van 25 m. Het is mogelijk om van deze bouwhoogte af te wijken tot ten hoogste 50 m (afwijkingsmogelijkheid). Voordat van deze afwijkingsmogelijkheid gebruik kan worden gemaakt, dient instemming van het Ministerie van Defensie te zijn verkregen.

Vertaling naar het bestemmingsplan

Op de verbeelding en in de regels is de maximale bouwhoogte van gebouwen en andere bouwwerken opgenomen van 25 m. Een gedeelte van de gebouwen (tot 25%) mag na een afwijkingsbesluit tot een hoogte van 50 m (onder andere voor vertical storage) worden gerealiseerd. Voor gebouwen gelegen binnen het laagvlieggebied geldt dat - alvorens een bouwhoogte van 50 m wordt toegestaan –instemming van het Ministerie van Defensie dient te zijn verkregen.

4.13 Leidingen

Relevant toetsingskader

Zakelijk rechtstrook

Voor planologisch relevante leidingen geldt, afhankelijk van het soort en de aard van de leiding, een zakelijk rechtstrook waarmee in een bestemmingsplan rekening moet worden gehouden.

Conclusies milieuonderzoek

Er liggen in het plangebied geen planologisch relevante leidingen.

Vertaling naar het bestemmingsplan

Dit aspect behoeft geen vertaling in de regels of op de verbeelding.

4.14 Spuitcirkels

Relevant toetsingskader

Voor boomgaarden en kwekerijen gelden geen wettelijke bepalingen ten aanzien van de minimaal aan te houden afstand in verband met het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Ook de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' noemt geen richtafstand. Met het oog op een goede ruimtelijke ordening wordt in het algemeen wel een afstand van 50 m aangehouden tussen boomgaarden en woningen om een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van nieuwe woningen (en bijbehorende tuinen) te garanderen om eventuele beperkingen voor de bedrijfsvoering van de boomgaard in de beoordeling te betrekken. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vindt toepassing van een dergelijke vuistregel in het algemeen niet onredelijk. Er kan echter sprake zijn van bijzondere omstandigheden die aanleiding geven om af te wijken van de indicatieve afstand van 50 m. Een en ander is onder meer afhankelijk van de bedrijfsvoering in de desbetreffende boomgaard.

Conclusies milieuonderzoek

In het plangebied wordt geen woningbouw mogelijk gemaakt, alleen bedrijvigheid. De spuitcirkels leveren dan ook geen belemmering op voor de beoogde ontwikkeling.

Vertaling naar het bestemmingsplan

Dit aspect behoeft geen vertaling in de regels of op de verbeelding.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

Dit hoofdstuk vormt de uitleg bij de juridische regeling van het bestemmingsplan (de regels en de verbeelding). Allereerst wordt uitleg gegeven bij de gekozen planvorm. Vervolgens volgt een beschrijving van de plansystematiek. Paragraaf 5.4 bevat de uitleg bij de belangrijkste regels.

5.1 Planvorm

Type planvorm

Het bestemmingsplan Trade Port Noord betreft een ontwikkelingsgericht bestemmingsplan. Er is gekozen voor een globale, flexibele regeling. Hiermee kunnen de ambities ten aanzien van een duurzame ruimtelijke ontwikkeling zo goed mogelijk tot stand worden gebracht (voor de wijze waarop de duurzame ambities worden geborgd zie paragraaf ). De bestemmingsregeling stelt uiterste ruimtelijke- en planologische grenzen om daarmee niet beperkend te zijn voor nieuwe, thans nog niet bekende technologieën op het gebied van duurzaamheid. De wijze waarop concrete invulling aan de duurzaamheidaspecten zal worden gegeven liggen parallel aan dit bestemmingsplan in het privaatrechtelijke spoor bij vaststelling van de gronduitgiftevoorwaarden en het opzetten van het parkmanagement voor Klavertje 4. De bestemmingsregeling laat efficiënt gebruik van de gronden toe, houdt rekening met mogelijk wijzigende marktomstandigheden, biedt mogelijkheden tot meervoudig grondgebruik en is gericht op een bepaalde, gewenste segmentering van bedrijfsgroepen en een combinatie van bedrijfsactiviteiten (ketens).

Kaderregeling

Het bestemmingsplan biedt de publiekrechtelijke basis voor de omgevingsvergunningen. De regeling in het bestemmingsplan is gebaseerd op de Structuurvisie Klavertje 4-gebied, het Masterplan Klavertje 4/Greenport Venlo en het stedenbouwkundige plan Trade Port Noord. Het plan is bewust globaal opgesteld. Het bestemmingsplan richt zich op de ruimtelijke hoofdzaken, te weten: de indeling in het gebied met de groene inpassing (grondlichamen en groengebieden), de toelaatbaarheid van de milieucategorieën en de bouwhoogtezonering.

Het bestemmingsplan Trade Port Noord zal, met het Beeldregieplan dienen als publiekrechtelijk kader voor toetsing van omgevingsvergunningen. De uitgifteovereenkomsten die met diverse ontwikkelende- en realiserende partijen zullen worden gesloten vormen de privaatrechtelijke kant van de ontwikkeling. Het beheer en de latere doorontwikkeling van het gebied zullen worden opgenomen als onderdeel van het parkmanagement.

5.2 Plansystematiek

Wettelijke vereisten

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze gepresenteerd moeten worden. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi. De wettelijke vereisten vormen de leidraad bij deze nieuwe bestemmingsregeling voor het plangebied.

Omdat het plangebied de afronding van Klaver 6 vormt is ervoor gekozen aan te sluiten op de plansystematiek van het vastgestelde bestemmingsplan Trade Port Noord. Dit geldt voor de wijze van bestemmingslegging maar ook voor de opzet en inhoud van de regels. Op deze manier ontstaat een eenduidige regeling voor een samenhangend gebied op het grondgebied van twee gemeenten.

Verbeelding

Met de digitalisering van ruimtelijke plannen is het lezen en interpreteren van de verbeelding (voorheen plankaart) een nieuwe aangelegenheid. Via de website www.ruimtelijkeplannen.nl kunnen bestemmingsplannen worden ingezien.

Alhoewel de digitale verbeelding het uitgangspunt vormt, blijft het mogelijk het bestemmingsplan analoog in te zien (de toelichting, regels en de plankaarten).

Op de verbeelding zijn alle functies zodanig bestemd, dat het mogelijk is om met behulp van het renvooi direct te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied zijn gegeven en welke regels daarbij horen. Uitgangspunt daarbij is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft over de in acht te nemen maten en volumes.

Op de verbeelding worden verschillende soorten vlakken gebruikt. Het bestemmingsvlak geeft aan waar een bepaald gebruik is toegestaan.

Aanduidingen

Op de verbeelding is een onderscheid gemaakt tussen verschillende aanduidingen:

  • functieaanduidingen: hiermee wordt nader gespecificeerd welk gebruik in de verschillende deelgebieden is toegestaan; de in dit plan gebruikte functieaanduidingen betreffen 'bedrijf tot en met categorie 4.2', 'risicovolle inrichting' en 'specifieke vorm van natuur - 1';
  • bouwaanduidingen: deze aanduidingen hebben in het algemeen betrekking op de wijze van bouwen en de verschijningsvorm van bouwwerken; de in het plangebied voorkomende bouwaanduidingen is 'specifieke bouwaanduiding – 3';
  • maatvoeringsaanduidingen: dit zijn aanduidingen die betrekking hebben op afmetingen zowel ten aanzien van het bouwen als ten aanzien van het gebruik; op de verbeelding is sprake van de maatvoeringsaanduidingen ten behoeve van de bouwhoogte;

Nadere uitleg bij deze aanduidingen is te lezen bij de bespreking van de betreffende bestemmingen en/of artikelen waarin de aanduidingen zijn opgenomen.

Regels

De regels geven duidelijkheid over de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de specifieke gebruiksregels. In de regels zijn eventuele afwijkings- en wijzigingsregels opgenomen. Door middel van deze regels biedt het plan flexibiliteit voor toekomstige ontwikkelingen. Ook biedt de regeling burgemeester en wethouders de mogelijkheid om nadere eisen te stellen. Hiermee kan de in het plan opgenomen regeling in een aantal gevallen worden gespecificeerd. Dit zal met name gaan om eisen bij concrete bouwaanvragen.

5.3 Uitleg van de regels

5.3.1 Inleidende regels

Begrippen

De begrippen die het bestemmingsplan gebruikt worden in dit artikel gedefinieerd. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen.

Wijze van meten

Dit artikel maakt duidelijk hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte en dergelijke van gronden en bouwwerken worden gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard.

Voor ondergeschikte bouwdelen (zoals luifels en overstekende daken) geldt een specifieke regeling. Deze worden namelijk niet meeberekend zolang bouw- en of bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m worden overschreden.

5.3.2 Bestemmingsregels

Bedrijventerrein

De bestemming Bedrijventerrein omvat alle gronden die bestemd zijn voor bedrijvigheid, de ontsluitingswegen, groenvoorzieningen, wadi's en water. Op deze manier is een flexibele indeling van de gronden mogelijk en kan per bedrijf een afweging worden gemaakt omtrent de meest efficiënte invulling van het perceel. De hoofdontsluiting is verzekerd door ter plaatse van de huidige Dorperdijk een zone specifiek te bestemmen voor Verkeer.

Toegestane functies

Bedrijfsactiviteiten

  • 1. De toelaatbaarheid van bedrijven is gebaseerd op de milieuzonering (zie paragraaf 4.6). Dit betekent dat aan de hand van richtafstanden tot gevoelige functies in de omgeving van het plangebied is bepaald tot welke milieucategorie bedrijven zijn toegestaan.
  • 2. Vanwege de stikstofproblematiek is de Staat van Bedrijfsactiviteiten zodanig aangepast dat bedrijven met een significante stikstofuitstoot op deze lijst niet voorkomen. Deze bedrijven zijn in geen geval toegestaan.
  • 3. In aanvulling op de aanpassingen aan de Staat van Bedrijfsactiviteiten is onder andere bepaald dat bedrijven die vallen onder de werking van het Besluit emissie-eisen stookinstallaties milieubeheer A en Besluit emissie-eisen middelgrote stookinstallaties niet zijn toegestaan.
  • 4. Er wordt ontwikkeld voor met name grote bedrijven, dit betekent dat een minimum kaveloppervlak is bepaald op 10.000 m².
  • 5. Door middel van een specifieke aanduiding ('ri') zijn risicovolle inrichtingen toegestaan. Er is gekozen voor een aanduiding om aan te sluiten bij de systematiek van het bestemmingsplan Trade Port Noord zoals reeds vastgesteld voor het Venlose deel. Het plan bevat een afwijkingsbepaling om de plaatsgebonden risico-contour van bedrijven te vergroten op locaties waar deze bedrijven direct zijn toegestaan. Voorwaarde is dat Veiligheidsregio – of een daarvoor in de plaats tredend orgaan - is gehoord.
  • 6. Er kan worden afgeweken van de regels om bedrijven toe te laten uit ten hoogste twee milieu(sub)categorieën hoger dan is toegestaan, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op o.a. de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) geacht kan worden te behoren tot de toegestane categorie. Bij toepassing van deze bevoegdheid blijven de overige regels van toepassing (net als bij de overige afwijkingsregels geldt immers dat alleen van de vereisten kan worden afgeweken die expliciet worden benoemd).
  • 7. Er kan ook worden afgeweken om bedrijven toe te laten die niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn genoemd. Alhoewel de lijst zo compleet mogelijk is opgesteld, kan het voorkomen dat een bedrijf niet op deze lijst voorkomt. In dat geval wordt bekeken of het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving gelijk kan worden gesteld aan de betreffende milieucategorie. Bedrijfsactiviteiten die tot een significante stikstofuitstoot kunnen leiden passen niet binnen deze afwijkingsbepaling. Dit komt in de afwijkingsregel expliciet naar voren.
  • 8. Omdat een mer-procedure voor het bestemmingsplan is doorlopen, kunnen zich - op basis van dit bestemmingsplan - planmerplichtige bedrijven in het plangebied vestigen.
  • 9. Geluidszoneringsplichtige inrichtingen ('grote lawaaimakers') zijn niet toegestaan.
  • 10. Een railterminal kan worden gerealiseerd op basis van de algemene toelaatbaarheid van categorie 4.2 bedrijven; de railterminal is opgenomen in de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'standaard' (categorie 601).

Overige functies

  • 11. Bedrijfsgebonden kantoorvoorzieningen zijn toegestaan.
  • 12. Ondersteunende horecavoorzieningen zijn toegestaan tot ten hoogste 10% van het totale bedrijfsvloeroppervlak tot een maximum van 1.000 m² per bedrijf. Bij deze voorzieningen kan worden gedacht aan een restaurant of bedrijfskantine. Voorwaarde voor het uitoefenen van deze functie binnen het bedrijf is onder meer dat de openingstijden zijn gekoppeld aan de openingstijden van het betreffende bedrijf.
  • 13. Gelet op het karakter van het bedrijventerrein, is het niet gewenst detailhandel in het plangebied toe te staan. Wel is productiegebonden en ondergeschikte detailhandel toegestaan. Hierbij is van belang dat dit de ruimtelijke uitstraling van het plangebied als bedrijventerrein niet aantast, maar met name ook dat het een ondergeschikte activiteit blijft. Om deze reden is het oppervlak van het verkoopgedeelte gemaximeerd tot 300 m². Verder is het ook toegestaan detailhandel uit te oefenen op het moment dat het uitsluitend elektronische verkoop betreft. De uitstraling van een dergelijk bedrijf staat niet aan de beoogde invulling van het terrein in de weg, nu expliciet is bepaald dat geen goederen mogen worden uitgestald noch ter plaatse mogen worden afgeleverd aan particulieren.
  • 14. Bedrijfswoningen zijn niet toegestaan.
  • 15. Kwetsbare objecten (zoals een restaurant) zijn niet toegestaan.
  • 16. Waterbeheersing: een belangrijk aspect van het klavermodel zijn de voorzieningen voor zuivering en infiltratie van water. Deze centrale voorzieningen kunnen in de bestemming Groen worden gerealiseerd. Echter ook op de gronden met de bestemming Bedrijventerrein zijn activiteiten in het kader van waterbeheersing mogelijk of in sommige gevallen zelfs noodzakelijk. Om hieraan tegemoet te komen is deze functie overal binnen de bestemming Bedrijventerrein toegestaan. Te denken valt aan waterberging onder het wegdek, maar ook aan watersilo's en andersoortige bouwwerken. Uiteraard is ook waterberging in de vorm van open water mogelijk.
  • 17. Groenvoorzieningen: in enkele gevallen kan het noodzakelijk blijken een deel van het bedrijventerrein te benutten voor het verbreden van grondlichamen rondom de klavers. Daarnaast kunnen groenvoorzieningen een rol spelen ten behoeve van de waterberging (infiltratie) en uiteraard ook ten behoeve van het aspect beeldkwaliteit. Het aanleggen van dergelijke voorzieningen is overal op het bedrijventerrein mogelijk.

Bouwregels

  • 1. De gronden mogen geheel worden bebouwd, rekening houdend met nadere vereisten:
    • a. een bebouwingsvrije strook van 5 m langs de bestemmingsgrens en van 5 m langs de perceelsgrenzen (in enkele gevallen kan van deze afstandsmaten worden afgeweken met een omgevingsvergunning);
    • b. een afstand van 5 meter tussen de gebouwen onderling indien zij niet aaneen worden gebouwd (vanwege bereikbaarheid voor hulpdiensten);
    • c. een afstand van 25 m tot de rand van de Greenportlane waarbinnen het niet is toegestaan bebouwing op te richten;
    • d. voldoende ruimte behouden voor parkeerplaatsen, als ook voor laad- en losmogelijkheden;
  • 1. Er geldt een minimale kavelomvang per bedrijfsvestiging van 1 ha;
  • 2. Kleinere bedrijven mogen worden gevestigd in een bedrijfsverzamelgebouw indien het bedrijfskavel behorende bij dit gebouw groter is dan 1 ha. Op deze manier kunnen zich ook kleinere bedrijven in het plangebied vestigen (optimale functionaliteit), terwijl de beoogde uitstraling van grote bedrijfsgebouwen wel wordt behaald.
  • 3. De toegestane bouwhoogte bedraagt maximaal 25 m.
  • 4. Er is een afwijkingsbepaling opgenomen om bebouwing tot een hoogte van 50 meter tot 25% toe te laten. Dit percentage geldt per bestemmingsvlak en de afwijking geldt voor de hele bestemming Bedrijventerrein. De volgende voorwaarden zijn aan gebruikmaking ervan verbonden:
    • a. per gebouw bedraagt het grondoppervlak ten hoogste 12.000 m²;
    • b. tussen gebouwen die via deze bevoegdheid worden toegestaan, wordt een afstand van 30 m in acht gehouden;
    • c. gebouwen ten minste 15 meter uit de bestemmingsgrens worden gesitueerd;
    • d. het levert geen onevenredige beperkingen (schaduwwerking) op voor naastgelegen percelen;
    • e. voor zover een gebouw binnen het laagvlieggebied is gesitueerd, wordt eerst toestemming van het Ministerie van Defensie verkregen voordat het afwijkingsbesluit wordt genomen;
    • f. Voor het overige blijven de bouwregels zoals deze voor alle bebouwing binnen de bestemming Bedrijventerrein geldt gewoon van toepassing.
  • 5. Ter plaatse de 'specifieke aanduiding - 3' zijn gebouwen, overkappingen en opslag niet toegestaan, vanwege de mogelijke realisatie van de railterminal.

Nadere eisen

  • 1. Het plan biedt het college van B&W de bevoegdheid om nadere eisen te stellen op het moment dat een bouwaanvraag aan de orde is of een besluit omtrent afwijking van de regels wordt genomen. Deze nadere eisen zien met name op uitvoeringsaspecten. De nadere eisen bieden extra houvast in het kader van een duurzame inrichting van de bedrijfspercelen. Zo mogen nadere eisen worden gesteld met betrekking tot waterhuishoudkundige voorzieningen en gebruiksmogelijkheden op de aangrenzende gronden en in verband met parkeer- en laad- en losruimte.
  • 2. Ten behoeve van een railterminal creëert dit plan expliciete mogelijkheden nadere eisen te stellen vanuit het aspect externe veiligheid. Dit betreft met name de inrichting van het terrein (situering bouwwerken, opslag, infrastructuur, etc).

Opslag en parkeren

  • 1. Ten aanzien van de situering van opslag geldt op een enkel aspect na hetzelfde als voor het bouwen van gebouwen:
    • a. opslag is – met inachtneming van de voorwaarden - overal binnen de bestemming bedrijventerrein toegestaan, met uitzondering van een strook van circa 30 m aan de zuidzijde van het spoor (hiervan is ten zuiden van de spoorlijn afwijking mogelijk ten behoeve van de railterminal zodat ook de gronden direct grenzend aan de rails kunnen worden benut);
    • b. er wordt een opslagvrije zone van 5 m vanuit de bestemmingsgrens aangehouden (parkeren is wel in deze zone toegestaan);
    • c. het is niet toegestaan om binnen een afstand van 5 m tot de perceelsgrens goederen op te slaan (net als bij het bouwen vanwege de bereikbaarheid voor hulpdiensten);
    • d. er blijft voldoende ruimte over voor parkeerplaatsen;
    • e. opslag is toegestaan achter de voorgevel én achter de zijgevel indien deze zijgevel op een weg is gericht (ook hier geldt dat deze regel niet van toepassing is op een weg die enkel ter ontsluiting van één bedrijf dient).
  • 2. Opslag is toegestaan tot 10 m hoogte. Hiervan kan in enkele gevallen worden afgeweken:
    • a. opslag die met een railterminal verband kan houden (bijvoorbeeld containers) is via een afwijkingsbepaling in het gebied ten zuiden van de spoorlijn tot een hoogte van 25 m toegestaan;
    • b. voor de overige gronden geldt dat opslag tot een hoogte van maximaal 15 m kan worden toegestaan.
  • 3. Het parkeren dient in eerste instantie per bedrijf op eigen terrein te geschieden. Om deze reden zijn er voorwaarden aan de inrichting van het perceel verbonden. Het plan kent een afwijkingsbevoegdheid waarmee het kan worden toegestaan dat een bedrijf buiten zijn perceel parkeerplaatsen realiseert. Gedacht kan worden aan een centrale parkeervoorziening voor meerdere bedrijven of gebruikmaking van de parkeervoorzieningen van een naastgelegen bedrijf (vanwege een surplus aan parkeerplaatsen bij dat bedrijf). Indien meerdere bedrijven van een dergelijke voorzieningen gebruik willen maken, is per bedrijf een afwijkingsbesluit nodig, c.q. dient het afwijkingsbesluit op de deelnemende bedrijven te zien.

Groen

  • 1. Binnen de bestemming Groen zijn verschillende functies toegestaan:
    • a. een dassenroute (aanduiding 'specifieke vorm van natuur – 1'), waarvoor een voorrangsregeling geldt;
    • b. de landschappelijke inpassing van het bedrijventerrein;
    • c. de 'voorzieningen voor zuivering en infiltratie van water' en andere vormen van waterhuishouding;
    • d. fiets- en wandelpaden en paden ten behoeve van recreatief medegebruik, onderhoudspaden en calamiteitenontsluitingen, alsmede bouwwerken hiervoor;
    • e. voorzieningen voor ecologische functies.
  • 2. De gronden met de bestemming Groen vormen de zekerstelling van de ecologische verbindingszones S1 ten noorden van de spoorbaan en de secundaire dassenroute. Ten behoeve van de dassenroute is expliciet in de regels opgenomen dat deze route wordt ontwikkeld en in stand dient te worden gehouden.
  • 3. Landschappelijke inpassing: aan de westzijde biedt deze bestemming de mogelijkheid groenvoorzieningen te realiseren. Een belangrijk onderdeel van de landschappelijke inpassing betreft de infiltratievijvers en grondlichamen.
  • 4. Verhardingen zijn alleen noodzakelijk ten behoeve van (fiets)paden, onderhoudspaden en calamiteiten routes. Omdat de ecologische functie concurreert met de overige functies is verharding ten behoeve van fiets- en onderhoudspaden beperkt.
  • 5. Voorzieningen voor ecologische functies: op deze gronden kan bebouwing worden opgericht voor ecologische functies. Dit betreft bebouwing bijvoorbeeld ten behoeve van nestkasten voor vogelsoorten en vleermuiskasten.

Verkeer

De bestemming Verkeer is opgenomen bij de aansluiting van het plangebied op de Greenportlane. Hierbij is extra ruimte gecreëerd voor noodzakelijke opstelruimten voor vrachtwagens en voor de op- en afritten van de Greenportlane, in aansluiting op het provinciale inpassingsplan van de Greenportlane.

Verkeer - Railverkeer

De spoorlijn Venlo-Eindhoven doorkruist het plangebied. Om deze spoorlijn te onderscheiden van de bedrijvigheid en van de overige in het plangebied voorkomende verkeersfuncties, is gekozen voor een specifieke bestemming. Er gelden geen bijzonderheden.

5.3.3 Algemene regels

In dit onderdeel van de regels komen algemene regels aan de orde die gelden voor alle bestemmingen in het bestemmingsplan. De algemene regels bestaan uit de volgende artikelen.

Anti-dubbeltelbepaling

De anti-dubbeltelbepaling wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. De formulering van de antidubbeltelregel wordt bindend voorgeschreven in artikel 3.2.4 van het Besluit ruimtelijke ordening.

Algemene afwijkingsregels

In dit artikel wordt omschreven in welke gevallen een omgevingsvergunning kan worden verleend voor het afwijken van de bouwregels. Dit betreft bijvoorbeeld de bevoegdheid om af te wijken van de voorgeschreven maten en percentages.

De omgevingsvergunning kan overigens alleen worden verleend wanneer hiermee geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan aspecten als de woon- en milieusituatie van aangrenzende percelen.

Algemene procedureregels

Voor de nadere eisenregeling schrijft het bestemmingsplan de te volgen procedure voor. De voorgenomen nadere eis(en) worden twee weken ter inzage gelegd. Gedurende deze termijn kunnen belanghebbenden hun zienswijze bij het college kenbaar maken. Voor het overige gelden de voorwaarden die in de Algemene wet bestuursrecht zijn opgenomen.

Overige regels

Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening

De regel geeft invulling aan de afstemmingsbepaling tussen de bouwverordening en het bestemmingsplan ingevolge artikel 9 van de Woningwet. Artikel 9 van de Woningwet regelt primair dat de bouwverordening buiten toepassing blijft voor zover deze niet overeenstemt met het desbetreffende bestemmingsplan. Voor zover het bestemmingsplan geen regels bevat ten aanzien van een onderwerp dat in de bouwverordening is geregeld, is de bouwverordening wel van toepassing, tenzij het bestemmingsplan anders bepaalt. De bepaling voorkomt dat de bouwverordening onbedoeld aanvullend werkt bij onderwerpen die in het bestemmingsplan bewust niet zijn geregeld, bijvoorbeeld omwille van globaliteit. De relevante onderwerpen staan allemaal in paragraaf 2.5 van de bouwverordening.

Werking wettelijke regelingen

In de regels van een bestemmingsplan wordt in een (toenemend) aantal gevallen met verwijzing naar een (andere) wettelijke regeling een procedure, begrip en/of functie uit die andere regeling van toepassing verklaard. De van toepassing verklaarde wettelijke regeling geldt zoals deze luidt op het moment van de vaststelling van het bestemmingsplan door de raad. Wijziging van de wettelijke regeling na de vaststelling van het bestemmingsplan zou anders zonder Wro-procedure een wijziging van het bestemmingsplan met zich mee kunnen brengen.

5.3.4 Overgangs- en slotregel

Overgangsrecht

Het overgangsrecht ziet zowel op bouwwerken als op gebruik die op het moment van vaststelling van het bestemmingsplan aanwezig zijn, c.q. bestaat. Gedurende de werking van dit bestemmingsplan is het toegestaan bouwwerken die legaal zijn gebouwd, of nog kunnen worden gebouwd, in stand te houden en ook gedeeltelijk te vernieuwen (mits de maatvoering gelijk blijft). Ook het gebruik van de gronden en bouwwerken zoals dit bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan mag worden voortgezet, mits dit gebruik na inwerkingtreding van het plan niet meer dan een jaar wordt onderbroken. Wijziging van het gebruik is alleen toegestaan indien hierdoor de strijd met de nieuwe bestemming wordt verkleind.

De bescherming van het overgangsrecht zoals hierboven beschreven vervalt op het moment dat een nieuw bestemmingsplan voor de betreffende gronden wordt vastgesteld.

Slotregel

Deze regel benoemt op welke wijze naar de regels van dit bestemmingsplan dient te worden verwezen.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Ten behoeve van de ontwikkeling van het plangebied is een grondexploitatie opgesteld. Hieruit blijkt dat deze in ieder geval sluitend kan worden afgerond, waarmee de economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan Klaver 6b gewaarborgd is. De gemeenteraad is voorafgaand aan de besluitvorming over dit bestemmingsplan in kennis gesteld van de opgestelde grondexploitatie en het feit dat deze in ieder geval sluitend kan worden afgerond.

6.2 Wettelijke verplichting voor het opstellen van een exploitatieplan

Hoewel de economische uitvoerbaarheid gewaarborgd is, zijn niet alle percelen binnen het plangebied in eigendom verworven. Artikel 6.12 lid 2 Wet ruimtelijke ordening (hierna: 'Wro') bepaalt dat de gemeenteraad, als er sprake is van één of meerdere aangewezen bouwplannen, verplicht is een exploitatieplan vast te stellen, tenzij het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd.

Binnen het plangebied zijn percelen in privaat eigendom. Het bestemmingsplan voorziet op betreffende percelen in de realisering van bedrijfsgebouwen met bijbehorende voorzieningen, waarvoor omgevingsvergunningen zijn vereist.

Tussen de gemeente en de private partij(en) is een anterieure overeenkomst (realisatieovereenkomst) gesloten. Hiermee is het kostenverhaal (anderzins) verzekerd en is het opstellen en vaststellen van een exploitatieplan niet nodig.

Een vergoeding van de door de gemeente gemaakte kosten ten behoeve van dit bestemmingsplan maken onderdeel uit van de anterieure overeenkomst. Hierdoor hoeven van gemeentewege geen kosten te worden gemaakt.

6.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Ontwerpbestemmingsplan

Het ontwerpplan is zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze ter inzage termijn kon door een ieder zienswijzen naar aanleiding van het ontwerpbestemmingsplan worden ingediend.

Vaststelling bestemmingsplan

Naar aanleiding van de ingediende zienswijzen kan het ontwerpbestemmingsplan worden aangepast. De gemeenteraad beslist hierover bij het besluit omtrent vaststelling van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 7 Overleg

Kennisgeving van voornemen

Op 25 april 2013 heeft de kennisgeving als bedoeld in artikel 7.11c Wet milieubeheer (oud) c.q. artikel 7.9 Wet milieubeheer plaatsgevonden (zie ook artikel 1.3.1 Besluit ruimtelijke ordening). Gedurende deze termijn heeft een ieder zienwijze kunnen indienen ten aanzien van het voornemen en de onderzoeksstrategie. Er zijn geen zienswijzen ontvangen.

Vooroverleg

Het concept van het ontwerpbestemmingsplan en de MER met de daarbij behorende bijlagen zijn op grond van het bepaalde in artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening op 23 april 2013 voor vooroverleg verzonden aan diverse (overheids)instanties conform navolgende verzendlijst.

  reactie?  
Gemeente Venlo   ja  
Gemeente Peel en Maas   nee  
Provincie Limburg   ja  
Rijkswaterstaat   nee  
Waterschap Peel en Maasvallei   ja  
Veiligheidsregio Limburg-Noord   nee  

Beantwoording overlegreacties

Gemeente Venlo

De gemeente Venlo laat weten geen opmerkingen te hebben op het plan.

Provincie Limburg

De provincie Limburg laat weten geen opmerkingen te hebben op het plan.

Waterschap Peel en Maasvallei

Het waterschap geeft aan dat de Noordersloot langs de noordzijde van het spoor een primaire watergang is waarop de Keur van toepassing is. Verzocht wordt de Noordersloot in het bestemmingsplan aan te duiden.

Het bestemmingsplan beoogt een regeling te geven voor een onderdeel van het bedrijventerrein Trade Port Noord. Wij opteren voor een zoveel mogelijk uniforme regeling voor het gehele bedrijventerrein. In het bestemmingsplan Trade Port Noord van de gemeente Venlo, dat recent is vastgesteld en waarin het grootste deel van het bedrijventerrein is geregeld (en ook het grootste deel van de Noordersloot) is de Noordersloot niet als primair water bestemd. Wel is de Noordersloot opgenomen in de groenbestemming waar beperkingen gelden voor bebouwing en waarin 'waterhuishoudkundige voorzieningen' (waaronder ook watergangen vallen) concreet als functie is opgenomen. Op deze manier is de functie van de watergang planologisch gewaarborgd en is de watergang beschermd. Over het bestemmingsplan Trade Port Noord is destijds ook positief geadviseerd door het waterschap, evenals over het waterstructuurplan voor Trade Port Noord. Op basis van het voorgaande kiezen wij ervoor de Noordersloot in onderhavig bestemmingsplan te voorzien van een uniforme regeling met het bestemmingsplan Trade Port Noord van de gemeente Venlo en dit dus te regelen in de groenbestemming.