direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Grubbenvorsterweg 64-66 Sevenum
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1507.SNGRVORSTERWG6466-BPO1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel van het bestemmingsplan

De familie Kersten, Grubbenvorsterweg 66, 5975 RB Sevenum (hierna ook: initiatiefnemer), wil de locatie tweede bedrijfswoning aan de Grubbenvorsterweg nummer 64, omzetten naar een reguliere woning, in verband met de toekomstige verkoop van die woning. Ten behoeve van de niet-agrarische bedrijfsactiviteiten welke binnen de bedrijfsbestemming in de toekomst zullen worden uitgevoerd, is een tweede bedrijfswoning ook niet meer noodzakelijk.

Zowel de locatie Grubbenvorsterweg 64 als 66 hebben in het vigerende bestemmingsplan buitengebied Horst aan de Maas een bedrijfsbestemming gekregen, als logisch gevolg van het feit dat beiden in het voorgaande bestemmingsplan samen één agrarisch bedrijf (melkrundveehouderij), met bouwvlak en twee bedrijfswoningen, vormden.

In verband met verkoop van de woning is het nu wenselijk de bestemming aan te passen aan de toekomst; dat wil zeggen dat de woning op nummer 64 voorzien wordt van een reguliere woonbestemming en voor het overige de omliggende gronden een passende bestemming krijgen; voor de bestaande mogelijkheden ter plaatse van 'Hoeve Rosa' (nummer 66) zal de vigerende bestemming behouden blijven, welke bestemming ook toekomstbestendig zal worden vormgegeven.

Medio 2019 is dit idee ambtelijk geakkordeerd en heeft het bevoegd gezag te kennen gegeven dat hiervoor een bestemmingsplan kan worden voorbereid.


Om deze woning in een passend juridisch-planologisch kader vast te leggen is onderhavig bestemmingsplan opgesteld. In dit bestemmingsplan wordt aan de betreffende locatie een reguliere woonbestemming toegekend, in de lijn van de bestemming 'Wonen' elders binnen het buitengebied van Horst aan de Maas. Vanwege het feit dat in het vigerende bestemmingsplan de Grubbenvorsterweg 64 binnen hetzelfde bouwvlak valt als de Grubbenvorsterweg 66, beslaat onderhavig bestemmingsplan deze gehele locatie. Daar waar dit meerwaarde heeft, zal ook aan het te handheven deel van de bedrijfsbestemming nader worden ingezoomd.

1.2 Ligging en begrenzing van het plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Grubbenvorsterweg 64 en 66, kadastraal bekend gemeente Sevenum, sectie Z, nummers 66, 166 (gedeeltelijk) en 58 en ligt aan de doorgaande weg van de kern Sevenum naar Grubbenvorst.

Op onderstaande figuur 1 is het plangebied aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.SNGRVORSTERWG6466-BPO1_0002.jpg"  

Figuur 1: plangebied

1.3 Vigerende bestemmingsplan

De locatie aan Grubbenvorsterweg 64-66 te Sevenum is gelegen in het bestemmingsplan Buitengebied Horst aan de Maas (vastgesteld op 19 december 2017) en heeft hierin de bestemming 'Bedrijf' gekregen, met de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 3 en 4, de functieaanduidingen specifieke vorm van bedrijf - praktijkonderwijs en specifieke vorm van bedrijf – vergaderaccommodatie, de gebiedsaanduidingen milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied Venloschol en overige zone – heideontginning gekregen. Binnen deze enkelbestemming zijn maximaal 2 wooneenheden toegestaan en een maximaal te bebouwen oppervlakte van 1903 m2.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.SNGRVORSTERWG6466-BPO1_0003.jpg"  

Figuur 2: uitsnede vigerende verbeelding

De mogelijkheid om binnen de vigerende planregels de bestemming deels te wijzigen in de bestemming 'Wonen', is niet aanwezig.

1.4 Leeswijzer

Deze toelichting bestaat uit de volgende delen. Na deze inleiding volgt hoofdstuk 2 met een beschrijving van het plangebied. In hoofdstuk 3 wordt het plan getoetst aan het geldende ruimtelijke beleid. Hoofdstuk 4 bevat een beschrijving van de te regelen ruimtelijke ontwikkeling zelf. Vervolgens geeft hoofdstuk 5 inzicht in de relevante milieu-planologische aspecten. De uitvoerbaarheid is neergelegd in hoofdstuk 6 en ten slotte de juridische toelichting in hoofdstuk 7.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het plangebied

2.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt de ligging van het plangebied op gemeentelijk niveau en de feitelijke
situatie van het plangebied beschreven. Ook wordt er ingegaan op de aanwezige
ruimtelijk-functionele structuur van het plangebied en omgeving.

2.2 Ruimtelijke en functionele structuur

Een deel van de huidige bedrijfsbebouwing (de agrarische activiteiten zijn inmiddels beëindigd) is gelegen in het Klavertje Vier-gebied waar grootschalige logistieke bedrijven worden ontwikkeld.

De agrarische activiteit is in 2020 feitelijk geheel opgeheven. Immers, de eigendomsgrens wordt terug gelegd op een afstand van circa 90 uit de zuidelijke perceelsgrens van de Grubbenvorsterweg en doorsneed de bedrijfsbebouwing. Hierdoor zou het exploiteren van een reëel agrarisch bedrijf hier niet meer mogelijk zijn.

Als gevolg van de ontwikkelingen binnen het Klavertje Vier-gebied zal de belangrijkste pijlers waarop het bedrijf van initiatiefnemer tot op heden steunt, komen te vervallen. De in de loop van de afgelopen jaren gegroeide nevenactiviteit 'vergaderaccommodatie' (ruimte waarin onder andere gelegenheid wordt gegeven tot veelal zakelijke bijeenkomsten, cursussen en dergelijke, waarvan lichte horeca-activiteiten deel uitmaken) zullen tot hoofdactiviteit worden uitgebreid, hetgeen in het vigerende bestemmingsplan al is geregeld.

De bebouwingssituatie in 2018 is op onderstaande luchtfoto te zien:

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.SNGRVORSTERWG6466-BPO1_0004.jpg"

Figuur 3: Luchtfoto van plangebied

De grens met het Klavertje Vier gebied doorsnijdt het voormalige agrarische bedrijf waardoor de helft van het bijbehorende bouwvlak is ingeleverd ten behoeve van de ontwikkeling van 'Klavertje Vier'.

Langs de Grubbenvorsterweg resteren burgerwoningen, agrarische (hulp)bedrijven en niet-agrarische bedrijven. Aan de overzijde van het plangebied ligt glastuinbouwgebied Californië, dat zich in de toekomst uit zal gaan strekken tot aan de spoorlijn Venlo-Eindhoven.

Achter het plangebied zal het deel van het bedrijventerrein met de naam Klaver 3 (Horster grondgebied) worden ontwikkeld. Hiervoor dient het tracé van de Rotterdam-Rijnpijpleiding te worden verlegd. De bijbehorende veiligheidszone zal met 4 tot 9 meter over het plangebied vallen.

Op onderstaand beeld is te zien hoe de (voornamelijk logistieke) bedrijvigheid oprukt naar het westen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.SNGRVORSTERWG6466-BPO1_0005.jpg"

Figuur 4: luchtfoto van plangebied en omgeving (voorjaar 2019)

Op onderstaande aanzichten is de bebouwingssituatie van de Grrubbenvorsterweg 64 en 66 te zien:

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.SNGRVORSTERWG6466-BPO1_0006.jpg"

Figuur 5a:  nummer 64

 afbeelding "i_NL.IMRO.1507.SNGRVORSTERWG6466-BPO1_0007.jpg"

Figuur 5b: nummer 66

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft een beeld van de randvoorwaarden die vanuit het beleid gelden betreffende onderhavige ontwikkeling. De beleidskaders zijn op verschillende schaalniveaus beschreven. Aan bod komen het rijks-, provinciaal - en het gemeentelijk beleid.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Daar streeft het Rijk naar met een krachtige aanpak die ruimte geef aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Dit doet het Rijk samen met andere overheden en met een Europese en mondiale blik. Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo ontstaat er ruimte voor maatwerk en ontwikkelingen van burgers en bedrijven. In deze structuurvisie schetst het Rijk ambities voor Nederland in 2040: een visie hoe Nederland er in 2040 voor moet staan. Deze structuurvisie geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vormt de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

Het Rijk is verantwoordelijk voor een goed systeem van ruimtelijke ordening inclusief zorgvuldige, transparante ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Bij nieuwe ontwikkelingen, aanleg en herstructurering moet in elk geval aandacht zijn voor de gevolgen voor de waterhuishouding, het milieu en het cultureel erfgoed.

Deze aspecten zullen in paragraaf 5.3, respectievelijk paragraaf 5.2 en 5.7 aan de orde komen.

Verder is in deez structuurvisie specifieke aandacht voor Greenport Venlo, dat grenst aan onderhavig plangebied.

Onderhavig plan heeft geen invloed op de beschreven doelen die het Rijk nastreeft. De beoogde ontwikkeling heeft een te kleinschalig karakter om hier effect op te hebben.

3.2.2 Nationale Omgevingsvisie

Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) (welke in ontwerp tot 30 september 2019 ter inzage heeft gelegen) is een onderdeel van de nieuwe Omgevingswet. De Omgevingswet verplicht het Rijk tot een strategische visie op de fysieke leefomgeving. Het doel is om alle onderdelen van de fysieke leefomgeving met elkaar in samenhang te brengen. Ook gemeenten en provincies maken een omgevingsvisie vanwege deze nieuwe wet.

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) richt zich op onderstaande vier prioriteiten. Deze onderwerpen hebben onderling veel met elkaar te maken en ze hebben gevolgen voor hoe de fysieke leefomgeving wordt ingericht. De Nationale Omgevingsvisie helpt bij het maken van de noodzakelijke keuzes.

Ruimte maken voor de klimaatverandering en energietransitie

Het klimaat verandert. De gevolgen hiervan worden steeds duidelijker merkbaar. Denk aan de steeds drogere zomers, de hevigere regenval en stijgende zeespiegel. Op deze en andere gevolgen van de klimaatverandering moet tijdig worden ingespeeld. Tegelijkertijd moet de overstap worden gemaakt naar duurzame energie. Het is de bedoeling dat ons land in 2050 een duurzame energievoorziening heeft. Iedereen draagt hier zelf aan bij door bijvoorbeeld zoveel mogelijk woningen aardgasvrij te maken. Maar er zullen ook aanpassingen nodig zijn, bijvoorbeeld met windenergie, die moeten worden ingepast in het landschap. Mensen in de omgeving moeten ook voordelen ervaren van geplaatste windmolens.

De economie van Nederland verduurzamen en ons groeipotentieel behouden

Nederland heeft een sterke internationale concurrentiepositie. Vanuit die positie wordt gewerkt aan een nieuw economisch verdienmodel dat duurzaam is en circulair. Door grondstoffen te hergebruiken in de bouw bijvoorbeeld. De overstap naar duurzame energie en het zorgen voor een gezond milieu zijn belangrijk. Ook zullen bedrijven zich hier goed moeten kunnen vestigen met voldoende ruimte voor bedrijvigheid. Daarvoor is het zaak alle verschillende aspecten te betrekken die hierbij een rol spelen, zodat duurzaam geld kan blijven verdiend.

Onze steden en regio’s sterker en leefbaarder maken

Veel mensen zijn op zoek naar een geschikte, betaalbare woning. Iedereen wil graag wonen in een prettige omgeving. Een omgeving met voldoende groen en met aandacht voor veiligheid en gezondheid. Denk bijvoorbeeld aan groen en fonteinen op plekken waar het erg warm kan worden (hittestress). Tegelijkertijd is het belangrijk dat de woningen goed bereikbaar zijn door goede fiets- en wandelpaden en aansluiting op het wegennet en het openbaar vervoer. Kortom, het gaat niet alleen om voldoende woningen, maar ook om een aantrekkelijke woonomgeving.

Het landelijk gebied toekomstbestendig ontwikkelen

In sommige regio’s staan de natuurlijke systemen en het landschap onder druk. Soms is daar sprake van een verzakkende bodem, onder meer door een te laag waterpeil. Als het waterpeil omhoog wordt gebracht, kan dat gevolgen hebben voor de landbouw en de veeteelt. In sommige gebieden wordt het dan misschien logischer om duurzame energie te produceren in plaats van voedsel. Tegelijkertijd moeten de kwaliteiten van het landschap worden behouden om te kunnen recreëren en ook vanwege het cultureel erfgoed.

Onderhavig bouwproject is in zekere zin een vorm van toekomstbestendig ontwikkelen (omzetten bestemming van tweede bedrijfswoning naar burgerwoning), hetgeen zijn oorsprong vindt in de ontwikkeling van een nieuw economisch verdienmodel (Greenport Venlo) dat tot gevolg heeft dat de oorspronkelijke agrarische bedrijvigheid is afgebouwd en plaats maakt voor een niet-agrarisch bedrijf waarvoor er geen noodzaak meer is om twee bedrijfswoningen te handhaven. Het project past hiermee in de nationale omgevingsvisie.

3.2.3 Ladder duurzame verstedelijking

Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt.

De Laddertoets moet worden uitgevoerd wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In artikel 1.1.1 onder i van het Bro is een nadere omschrijving van het begrip stedelijke ontwikkeling vastgelegd. Als stedelijke ontwikkeling wordt genoemd: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'

In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Voor woningbouwlocaties geldt volgens de overzichtsuitspraak dat:

  • 'in beginsel' sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als er meer dan 11 woningen gerealiseerd worden.

In casu is er slechts sprake van één bestaande bedrijfswoning die een positieve bestemming 'Wonen' krijgt, hetgeen geen stedelijke ontwikkeling betreft, zodat de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing is.

3.2.4 Besluit en Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Barro en Rarro)

In het Barro zijn een aantal onderwerpen opgenomen waarvoor het rijk uit het oogpunt van de nationale belangen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte ruimtelijke regels stelt:

  • rond rijksvaarwegen wordt ruimte geborgd voor de veiligheid van scheepvaart;
  • rond de Maastakken wordt ruimte gereserveerd voor toekomstige rivierverruiming;
  • rond verschillende hoofdwegen en op enkele locaties wordt ruimte gereserveerd voor toekomstige uitbreiding van het hoofdwegennet en hoofdspoorwegennet;
  • op verschillende locaties wordt ruimte gereserveerd voor (kern)energiecentrales en zones onder hoogspanningsverbindingen worden gevrijwaard;
  • de provincies wordt opgedragen de ecologische hoofdstructuur te beschermen;
  • primaire waterkeringen buiten het kustfundament krijgen ruimtelijke bescherming;
  • in het IJsselmeer wordt verstedelijkingsruimte beperkt mogelijk gemaakt;
  • het erfgoed van de Stelling van Amsterdam, de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Romeinse Limes worden ruimtelijk beschermd;
  • rond militaire radarposten worden voorwaarden gesteld aan windmolens en hoge bebouwing.

Voor een aantal van de genoemde Barro-onderwerpen, waaronder de uitbreiding van het hoofdwegennet, het hoofdspoorwegennet en de militaire radars, geldt dat de regels worden uitgewerkt in de Rarro.

Op onderhavig project werken geen van de in het Barro genoemde rijksbelangen rechtstreeks door.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Provinciaal omgevingsplan Limburg

Op 12 december 2014 is het nieuwe provinciaal omgevingsplan Limburg vastgesteld. Belangrijke principes in dit nieuwe omgevingsbeleid zijn:

  • 1. Kwaliteit. Dat komt tot uiting in het koesteren van de gevarieerdheid van Limburg onder het motto ‘meer stad, meer land’, het bieden van ruimte voor verweving van functies, in kwaliteitsbewustzijn, en in dynamisch voorraadbeheer dat moet resulteren in een nieuwe vorm van groeien.
  • 2. Algemene principes voor duurzame verstedelijking. De ladder van duurzame verstedelijking en de prioriteit voor herbenutting van cultuurhistorische en beeldbepalende gebouwen.
  • 3. Uitnodigen. De manier waarop de provincie samen met de partners het voortreffelijke leef- en vestigingsklimaat willen realiseren. Met instrumenten op maat en ruimte om te experimenteren. De Provincie wil hierbij selectief zijn: het POL richt zich alleen op die zaken die er op provinciaal niveau echt toe doen en vragen om regionale oplossingen.

Voor wat betreft de projectlocatie geeft het POL 2014 aan dat de omgeving getypeerd wordt als 'buitengebied'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.SNGRVORSTERWG6466-BPO1_0008.jpg"

Figuur 6: Uitsnede POL-kaart 1

De gronden in het landelijk gebied zonder nadere zonering hebben de typering buitengebied  gekregen en hebben vaak een agrarisch karakter, met ruimte voor doorontwikkeling van agrarische bedrijven. Deze zone omvat een breed scala aan gebieden variërend van landbouwgebieden in algemene zin, glastuinbouwgebieden, ontwikkelingsgebieden intensieve veehouderij, verblijfsrecreatieve terreinen, stadsrandzones tot linten en cluster van bebouwing.

Gelet op het feit dat het project een functiewijziging betreft van bedrijfswoning naar burgerwoning, geheel binnen de bestaande bebouwing, is het in overeenstemming met het POL 2014.

3.3.2 Omgevingsverordening Limburg 2014

De Omgevingsverordening Limburg is in 2014 gewijzigd vanwege de vaststelling van het POL 2014, waarin was bepaald dat er een nieuw hoofdstuk Ruimte aan de Omgevingsverordening zou worden toegevoegd. Dat hoofdstuk Ruimte is gericht op de doorwerking van het ruimtelijke beleid van het POL 2014 naar gemeentelijke ruimtelijke plannen.

Artikel 2.4.2 van de Omgevingsverordening Limburg heeft betrekking op 'wonen' en kent de volgende bepalingen:

  • 1. Een ruimtelijk plan voor een gebied gelegen in de regio Noord-Limburg voorziet niet in de toevoeging van woningen aan de bestaande voorraad woningen alsmede aan de bestaande planvoorraad woningen anders dan op de wijze zoals beschreven in de door de gemeenteraden vastgestelde Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg.
  • 2. Een ruimtelijk plan voor een gebied gelegen in de regio Midden-Limburg voorziet niet in de toevoeging van woningen aan de bestaande voorraad woningen alsmede aan de bestaande planvoorraad woningen anders dan op de wijze zoals beschreven in de door de gemeenteraden vastgestelde Structuurvisie Wonen, Zorg en Woonomgeving Midden-Limburg.
  • 3. <...>
  • 4. <...>
  • 5. De toelichting bij het ruimtelijke plan voor een gebied gelegen in de regio Noord-Limburg respectievelijk de regio Midden-Limburg respectievelijk de regio Zuid-Limburg, dat betrekking heeft op het toevoegen van woningen aan de bestaande voorraad woningen alsmede aan de bestaande planvoorraad woningen, bevat een verantwoording van de wijze waarop invulling is gegeven aan het bepaalde in het eerste lid respectievelijk het tweede lid respectievelijk het vierde lid.
  • 6. De toelichting bij het ruimtelijk plan bevat tevens een verantwoording van de bijdrage die met de vaststelling van dat ruimtelijk plan wordt geleverd aan de regionale opgave gericht op het terugdringen van de planvoorraad van nog onbenutte bouwmogelijkheden voor woningen.

Voor onderhavig plan zijn er verder geen beperking opgenomen omdat het gaat om het omzetten van het bedrijfsmatige naar regulier gebruik van de bestaande woning. Het project is dan ook niet strijdig met de Omgevingsverordening Limburg 2014.

3.3.3 Provinciale Omgevingsvisie

De Omgevingsvisie is een strategische en lange termijn (2030-2050) visie op de fysieke leefomgeving en beschrijft onderwerpen zoals wonen, infrastructuur, milieu, water, natuur, landschap, bodem, ruimtelijke economie, luchtkwaliteit en cultureel erfgoed. Daarnaast worden ook de aspecten gezondheid en een gezonde leefomgeving in de Omgevingsvisie meegenomen. In de Omgevingsverordening legt de Provincie regels vast voor onder meer natuur, milieu, (grond-)water, ontgronding, wegen, ruimte (verstedelijking, woon- en werklocaties, agrarische bedrijven).

Naar verwachting zullen het ontwerp van de Omgevingsvisie (waarvoor het het POL 2014 richtinggevend zal zijn) en het ontwerp van de bijbehorende Omgevingsverordening in mei 2020 ter inzage worden gelegd; een concept is er op dit moment nog niet.

3.4 Regionaal beleid

3.4.1 Regionale Woonvisie Noord-Limburg

Op 8 september 2020 heeft de gemeente Horst aan de Maas de nieuwe Regionale Woonvisie Noord-Limburg 2020-2024 vastgesteld. Deze woonvisie geeft richting aan het woonbeleid voor de komende 4 jaar. Het is de 2e visie die door de 8 Noord-Limburgse gemeenten in gezamenlijkheid is opgesteld. In deze visie wordt teruggekeken naar de vorige visie: waar komen we vandaan en wat willen we meenemen naar de nieuwe visie. En zijn er ook zaken die veranderd zijn? Het 'wonen’ is steeds meer verweven met andere beleidsvelden in het economische én het sociaal domein. In het hoofdstuk 'analyse: trends en ontwikkelingen'wordt aangegeven wat de huishoudensontwikkeling is. Demografie blijft immers een belangrijke onderlegger voor het woonbeleid. Prognoses geven een handvat om in te spelen op de toekomstige ontwikkeling van onze bevolking. Hierbij gaat het zeker niet alleen om aantallen, maar ook om de samenstelling van onze bevolking. Uit de analyse die inzicht geeft in de sterke en zwakke segmenten van de woningvoorraad, blijkt dat de aandacht met name moet uitgaan naar de bestaande voorraad. Ook zijn allerlei trends en ontwikkelingen die de context waarbinnen wordt gewerkt, beïnvloeden en de druk op de leefbaarheid vergroten. Denk hierbij aan grote ontwikkelingen zoals de energietransitie en de vergaande extramuralisering van de zorg. Vanuit deze analyse is er dan ook een aantal opgaven dat kan worden samengevat in: Mismatch woningbehoefte en woningvoorraad: Het gaat hierbij om zowel de bestaande woningvoorraad, als nieuwbouw. Er wordt geconstateerd dat de samenstelling van onze bevolking verandert. Men wordt ouder en er is een grote toename van het aantal 1-persoonshuishoudens. Dit brengt een andere woonvraag met zich mee. Deze vraag sluit maar deels aan op wat we in de bestaande voorraad hebben. De opgave ligt dan ook bij het aanpassen van de bestaande voorraad. De nieuwbouw die wordt toegevoegd dient toegespitst te worden op de toekomstige woningbehoefte. Hierbij wordt nog meer dan voorheen gekeken naar de kwalitatieve vraag en het bevorderen van de doorstroming op de regionale woningmarkt. Bij nieuwbouw is de kwalitatieve toets daarom leidend en in mindere mate de kwantitatieve toets.

Zoektocht om alle doelgroepen een plek te geven binnen onze woningmarkt: In onze regio komen verschillende doelgroepen nadrukkelijker naar voren. Die moeten allemaal een plek krijgen binnen onze woningmarkt en maatschappij. Denk hierbij aan zorgdoelgroepen (vanuit beschermd wonen naar de reguliere woningmarkt) en internationale werknemers die zich hier voor langere tijd willen vestigen. Voor een deel zijn bijzondere doelgroepen afhankelijk van de sociale huursector. De druk op dit segment lijkt dan ook toe te nemen.

Niet alleen qua aantallen, maar juist door een concentratie van mensen die door allerlei oorzaken hun weg maar moeilijk kunnen vinden in onze maatschappij. Dit brengt druk op de leefbaarheid met zich mee.

Toets aan regionale Woonvisie:

In casu is er geen sprake van een nieuwe, toe te voegen, woning maar van de functiewijziging van een bestaande bedrijfswoning in een burgerwoning. Dit heeft geen consequenties op de woningvoorraad en is niet strijdig met voornoemde structuurvisie.

3.5 Gemeentelijk beleid

3.5.1 Integrale structuurvisie Horst aan de Maas

Op 9 april 2013 is de Integrale Structuurvisie Horst aan de Maas vastgesteld. Het betreft een integrale structuurvisie voor het gehele grondgebied van de gemeente Horst aan de Maas. De structuurvisie geeft een integraal beeld van de ruimtelijke en sociaal-maatschappelijke ontwikkelingen die de gemeente op haar grondgebied voor ogen staat voor de langere termijn. Verder is de integrale structuurvisie opgesteld om maximaal gebruik te maken van de mogelijkheid tot het plegen van kostenverhaal die de Wet ruimtelijke ordening biedt. De structuurvisie bestaat uit een beleidskader en een uitvoeringsparagraaf waarin het Limburgs Kwaliteitsmenu (LKM) wordt geïmplementeerd.

Het grondprincipe van het gemeentelijk (en provinciaal) kwaliteitsmenu (GKM) is, dat bepaalde ontwikkelingen ter plaatse leiden tot verlies aan omgevingskwaliteit, hetgeen dient te worden gecompenseerd door een kwaliteitsbijdrage. Dit geldt zowel binnen als buiten de ‘rode contouren’. De kwaliteitsbijdrage wordt ingezet om de omgevingskwaliteit en leefbaarheid te versterken. Het doel is dat per saldo daarmee de kwaliteit toeneemt. Het GKM is van toepassing op ontwikkelingen die niet rechtstreeks of via een flexibiliteitbepaling (zoals wijzigings- of afwijkingsregels) zijn toegestaan in het vigerende bestemmingsplan. Veel kleinere ontwikkelingen kunnen dan ook vaak zonder toepassing van het GKM doorgang vinden.

Zoals op onderstaande uitsnede uit de structuurvisiekaart (figuur 7) is te zien, valt het plangebied midden in Greenport Venlo (8).

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.SNGRVORSTERWG6466-BPO1_0009.jpg"

Figuur 7: uitsnede uit kaart structuurvisie

Voor dit deelgebied is deze structuurvisie niet van toepassing.

3.5.2 Structuurvisie Klavertje 4-gebied

Op 11 september 2012 is de intergemeentelijke Structuurvisie Klavertje 4-gebied vastgesteld. Het Rijk, de provincie Limburg en de gemeenten Horst aan de Maas, Peel en Maas en Venlo hebben de ambitie een duurzame regionale ruimtelijk-economische structuurversterking te realiseren, geïnspireerd door de Cradle2Cradle (C2C)-principes. Hier wordt invulling aan gegeven door een duurzaam en innovatief economisch netwerk te ontwikkelen, dat geografisch is verankerd in het Klavertje 4-gebied. Waardecreatie is het uitgangspunt, door te streven naar kwaliteit (gebruiks-, belevings- en toekomstwaarde), het bieden van een economisch perspectief voor bedrijven en het behalen van een maatschappelijk rendement. Daarnaast is het streven gericht op optimale kennisontwikkeling, innovatie en het behalen van gezamenlijk (economisch) voordeel door samenwerking tussen bedrijven. Om het voorgaande een plek te geven is het Klavertje 4-gebied aangewezen als ontwikkelingsgebied voor de agrarische productiekolom, waar werklandschappen, vastgoed, gebiedsbrede voorzieningen en een hoogwaardig landschap worden ontwikkeld.

Om ruimte te bieden aan het behouden en versterken van de huidige karakteristiek, is een zone van circa 100 m breed langs de Sevenumseweg en Grubbenvorsterweg buiten de ontwikkeling van de klavers gehouden. In deze zone is het mogelijk woningen en (kleinschalige) bedrijven die passen in het landelijke karakter van de weg toe te voegen. Gelet op bestaande bouwmogelijkheden is het in de meest noordelijke 50 m van de zone aan de noordkant van de weg mogelijk glastuinbouw te realiseren. Om het karakter (open en gesloten delen) van het lint te behouden, worden nieuwe gebouwde functies in of aansluitend aan bebouwingsconcentraties toegevoegd. Tussen de clusters van bebouwing worden de gronden gebruikt ten behoeve van kleinschalige agrarische activiteiten, zoals boom- en fruitteelt. Aan de zuidkant van de 100 m-zone zullen de manchetten van de klavers de toekomstige bedrijventerreinen afschermen van de omgeving. Tussen de manchet en de kavels aan de Grubbenvorsterweg/Sevenumseweg wordt de om te leggen Gekkengraaf ingepast.

Onderhavig plan waarbij de bestaande bedrijfswoning een reguliere burgerwoonbestemming zal krijgen, is daarom niet in strijd met deze structuurvisie.

3.5.3 Masterplan Wonen Horst aan de Maas

Het Masterplan Wonen, zoals op 14 juni 2016 door de raad vastgesteld, is de lokale uitwerking van de op 5 april 2016 vastgestelde regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg. In de regionale structuurvisie zijn op regionaal niveau kwalitatieve en kwantitatieve opgaven vastgelegd waar de acht gemeenten in de regio Noord-Limburg zich de komende jaren voor gesteld zien ten aanzien van volkshuisvesting.

Het Masterplan Wonen geeft een visie voor de komende 5 jaren, dit wijkt af van de regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg, die een looptijd tot 2030 heeft. De regionale structuurvisie wordt jaarlijks gemonitord en elke 4 jaar vindt er een herijking plaats, voor het eerst in 2019. De herijking van de regionale structuurvisie in 2019 is dan weer een opmaat naar een nieuwe lokale uitwerking. In het Masterplan Wonen zijn drie beleidsopgaven geformuleerd, namelijk:

  • 1. Een nieuwbouwprogramma met toekomstwaarde;
  • 2. Een sluitend netwerk van wonen, zorg en welzijn;
  • 3. Aantrekkelijk houden van de bestaande woningvoorraad en bestaande wijken door verduurzaming in brede zin.

Ook het Masterplan zet in op de verdere ontwikkeling van woningen/woonvormen die beter aansluiten bij de huidige en toekomstige behoefte van inwoners van Horst aan de Maas door niet meer in zetten op grootschalige nieuwbouw, maar meer op hergebruik van de bestaande woningvoorraad of transformatie van bestaand (overig) vastgoed.

Het onderhavige plan betreft een wijziging van een bestaande bedrijfswoning naar een burgerwoning, waardoor de nieuwe functie beter aansluit bij de actuele woonbehoefte c.q. woningmarkt.

3.5.4 Bestemmingsplan

De locatie aan Grubbenvorsterweg 64-66 te Sevenum is gelegen in het bestemmingsplan Buitengebied Horst aan de Maas (vastgesteld op 19 december 2017) en heeft hierin de bestemming 'Bedrijf' gekregen, met de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 3 en 4, de functieaanduidingen specifieke vorm van bedrijf - praktijkonderwijs en specifieke vorm van bedrijf – vergaderaccommodatie, de gebiedsaanduidingen milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied Venloschol en overige zone – heideontginning gekregen. Binnen deze enkelbestemming zijn maximaal 2 wooneenheden toegestaan en een maximaal te bebouwen oppervlakte van 1903 m2.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.SNGRVORSTERWG6466-BPO1_0010.jpg"  

Figuur 8: uitsnede vigerende verbeelding

De mogelijkheid om binnen de vigerende planregels de bestemming deels te wijzigen in de bestemming 'Wonen', is niet aanwezig.

3.6 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de gevraagde ontwikkeling niet strijdig is met het nationaal beleid, provinciaal beleid en het gemeentelijk beleid voor wat betreft de structuurvisies (zowel gemeentelijke als de door de gemeenteraad vastgestelde regionale structuurvisie).

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Uitgangspunten en doelstellingen van het plan

Zowel de locatie Grubbenvorsterweg 64 als 66 hebben in het vigerende bestemmingsplan buitengebied Horst aan de Maas een bedrijfsbestemming gekregen, als logisch gevolg van het feit dat beiden in het voorgaande bestemmingsplan samen één agrarisch bedrijf (melkrundveehouderij), met bouwvlak en twee bedrijfswoningen, vormden.

Initiatiefnemer wil de locatie tweede bedrijfswoning aan de Grubbenvorsterweg nummer 64, omzetten naar een reguliere woning, in verband met de toekomstige verkoop van die woning. Ten behoeve van de niet-agrarische bedrijfsactiviteiten welke binnen de bedrijfsbestemming worden uitgevoerd, is een tweede bedrijfswoning ook niet meer noodzakelijk.

In verband met de voorgenomen verkoop van de betreffende woning is het nu wenselijk om de bestemming aan te passen aan de toekomst; dat wil zeggen dat de woning op nummer 64 voorzien wordt van een reguliere woonbestemming en voor het overige de omliggende gronden een passende bestemming krijgen; voor de bestaande mogelijkheden ter plaatse van 'Hoeve Rosa' (nummer 66) zal de vigerende bestemming behouden blijven, welke bestemming ook toekomstbestendig zal worden vormgegeven, mede in het licht van de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, daterend van 29 mei 2019 (als bijlage toegevoegd).

Afgezien van de toekenning van de bestemming 'Wonen' aan de tweede bedrijfswoning, waarbij de direct omliggende gronden van de bestemming 'Bedrijf' naar een passende bestemming 'Agrarisch met waarden' worden gebracht, voorziet onderhavig bestemmingsplan ook in een beperkte aanpassing van de regels welke een uitvloeisel vormen van de Afdelingsuitspraak. Dit betreft de toevoeging waar het gaat om de aan vergaderaccommodatie, onderwijsruimte en kookstudio en ondergeschikte horeca 1-functie, waarbij het verstrekken van logies wordt uitgesloten.

4.2 Stedenbouwkundige aspecten

De woning aan de Grubbenvorsterweg 64 zal geen wijzigingen ondergaan.

Voor wat betreft de agrarische bedrijfsgebouwen welke inmiddels hun oorspronkelijke functie hebben verloren, zijn plannen in uitvoering om ter plaatse van de gesloopte stallen ten behoeve van de tot hoofdfunctie geworden nevenactiviteit nieuwe bedrijfsbebouwing op te richten welke vergader-, bijeenkomst-, ontmoetingsfuncties krijgen.

Deze plannen zullen geheel binnen de bouwregels van het vigerende (en daarmee ook onderhavig) bestemmingsplan passen. Op onderstaande afbeelding is de bedrijfsbebouwing in relatie tot de de woning op nummer 66 te zien:

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.SNGRVORSTERWG6466-BPO1_0011.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.SNGRVORSTERWG6466-BPO1_0012.jpg"

4.3 Landschappelijke inpassing en water

Voor de inpassing van de nieuwe bebouwing, mede in relatie tot de omgeving in ruime zin, is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld. Voor de inpassing wordt gebiedseigen beplanting gebrikt en er zal, mede ten behoeve van de hemelwaterinfiltratie, een grote wateerpartij worden aangelegd. De parkeerplaats op gras, welke voor circa 70% binnen de bedrijfsbestemming wordt gesitueerd, vormt een doorkijk vanuit de openbare weg richting het achterliggende gebied. Op deze manier wordt ruimte gecreëerd tussen de nieuw te realiseren vergaderruimte en de burgerwoning. Doordat de parkeergelegenheid in het groen wordt aangelegd en overloopt in een bloementuin, omkleed met bomen en heesters, wordt een landelijk geheel gevormd. De robuuste beukenhagen in dubbele rij welke de parkeergelegenheid omkaderen, zorgen ervoor dat de blik op de geparkeerde auto's minimaal is en de natuurlijke uitstraling een visitekaartje vormt voor Hoeve Rosa.

Het deel van de voorziene parkeergelegenheid welke binnen de agrarische bestemming met de aanduiding 'parkeerterrein' valt, betreft het laatste deel van de parkeerplaats dat zal worden gebruikt; primair zullen de drie parkeerrijen binnen de bedrijfsbestemming worden gevuld.

De inpassing voor wat beteft onderhavig plangebied laat zich als volgt schetsen:

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.SNGRVORSTERWG6466-BPO1_0013.jpg"

Figuur 9: landschappelijke inpassing

Het moge duidelijk zijn dat initiatiefnemer hoge eisen stelt aan een groene omgeving welke aansluit bij de gewenste beleving van de gasten van de vergaderaccommodatie.

Het landschappelijk inpassingsplan met sortimentslijst is integraal als bijlage aan de plantoelichting toegevoegd.

Of de bestaande tuin rondom nummer 64 zal worden heingericht door de toekomstige bewoners, is op voorhand niet bekend.

Hoofdstuk 5 Sectorale aspecten

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt vanuit verschillende sectorale aspecten (o.a. milieu, veiligheid, water, natuur en archeologie) het initiatief getoetst of men zal voldoen aan de criteria van deze aspecten.

5.1.1 Milieueffectrapportage

Op 7 juli 2017 is het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In het gewijzigde Besluit staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is moet een m.e.r.-beoordelingsbesluit worden genomen. Dit houdt in dat in afwijking van voorheen voor iedere activiteit dat wordt genoemd in kolom 1 en onder de drempelwaarde blijft van gevallen in kolom 2, een m.e.r.-beoordelingsbesluit moet worden genomen.

    Kolom 1   Kolom 2   Kolom 3   Kolom 4  
    Activiteiten   Gevallen   Plannen   Besluiten  
D 11.2   De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.   In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:
1°. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
2°. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
3°. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.  
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke ordening, en het plan, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van die wet.   De vaststelling van het plan, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdelen a en b, van de Wet ruimtelijke ordening dan wel bij het ontbreken daarvan van het plan, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van die wet.  

Uit bijlage onderdeel D, Besluit milieueffectrapportage.

Wanneer een woningbouwplan wordt getoetst aan onderdeel D en wordt gekeken in kolom 2 van de D-lijst, is hier een drempelwaarde opgenomen voor '2000 of meer woningen'.

In casu behoeft er geen m.e.r.-beoordelingsbesluit te worden genomen. De activiteit voor de omzetting van de bedrijfswoning in een burgerwoning, valt niet binnen de definitie van kolom 1, 'een stedelijk ontwikkelingsproject' waarbij de drempelwaarde van 2000 woningen of 100 ha (kolom 2) wordt overschreden.

Voor het overige is er geen sprake van planologisch nieuwe ontwikkelingen.

5.2 Milieuaspecten

Milieuaspecten spelen een rol in de ruimtelijke planvorming wanneer aan een gebied functies worden toegekend die een milieubelasting doen ontstaan of doen toenemen. Door middel van een goede ruimtelijke ordening kan een milieubelasting ook worden beperkt of worden voorkomen, zodat wordt bijgedragen aan de duurzame ontwikkeling van de gemeente. Milieu-aspecten worden daartoe integraal en vanaf een zo vroeg mogelijk stadium in het planvormingsproces betrokken. Hierdoor wordt het milieubelang volwaardig afgewogen tegen andere belangen die evenzeer claims leggen op de beschikbare ruimte. De integratie van het milieubeleid in andere beleidssectoren leidt ertoe dat de milieuaspecten van dit plan niet alleen in deze paragraaf aan de orde komen. Daarom wordt in het onderstaande alleen ingegaan op de meest belangrijke milieudoelstellingen.

5.2.1 Milieu effect rapport

Op 7 juli 2017 is het gewijzigde Op 7 juli 2017 is het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In het gewijzigde Besluit staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is moet een m.e.r.- beoordelingsbesluit worden genomen. Dit houdt in dat in afwijking van voorheen voor iedere activiteit die wordt genoemd in kolom 1, ook al blijft deze onder de drempelwaarde van gevallen in kolom 2, een m.e.r.-beoordelingsbesluit moet worden genomen. Onderhavige plantoelichting met beschrijving van de activiteiten, de noodzaak en de (milieu)gevolgen dient tevens gezien te worden als 'aanmeldnotitie' op basis waarvan het m.e.r.-beoordelingsbesluit kan worden genomen.

  Kolom 1   Kolom 2   Kolom 3   Kolom 4  
  Activiteiten   Gevallen   Plannen   Besluiten  
D 1
1.2  
De aanleg, wijziging of uitbreiding van een
stedelijk ontwikke- lingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra
of parkeerterreinen.  
In gevallen waarin de
activiteit betrekking
heeft op:
1°. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
2°. een aaneenge- sloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
3°. een bedrijfsvloerop- pervlakte van 200.000 m2 of meer.  
De structuur- visie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet
ruimtelijke
ordening, en het plan, bedoeld in
artikel 3.1, eerste lid, van die wet.  
De vaststelling van
het plan, bedoeld in artikel 3.6, eerste
lid, onderdelen a en b, van de Wet
ruimtelijke ordening dan wel bij het ontbreken daarvan van het plan, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van die wet.  

Uit bijlage onderdeel D, Besluit milieueffectrapportage.

Wanneer een woningbouwplan wordt getoetst aan onderdeel D en wordt gekeken in kolom 2 van de D-lijst, is hier een drempelwaarde opgenomen voor '2000 of meer woningen'.

In casu behoeft er geen m.e.r.-beoordelingsbesluit te worden genomen. De activiteit voor de omzetting van de planologisch gezien bedrijfswoning in een burgerwoningen, valt niet binnen de definitie van kolom 1, 'een stedelijk ontwikkelingsproject' waarbij de drempelwaarde van 2000 woningen of 100 ha (kolom 2) wordt overschreden.

Voor het overige zijn er geen planologisch nieuwe ontwikkelingen voorzien; voor het bedrijfsmatige deel zal de vigerende bestemming gehandhaafd blijven.

5.2.2 Bodem- en grondwaterkwaliteit

Indien met een plan binnen het plangebied een nieuwe bodemgevoelige functie wordt toegelaten, dient onderzocht te worden of de bodem hiertoe geschikt is. Het omzetten van de bestaande woning naar burgerwoning betreft echter geen nieuwe bodemgevoelige functie. Daarbij is de bedrijfswoning nog niet oud (bouwjaar 2000) en is destijds vergund op basis van een verkennend bodemonderzoek waaruit bleek dat de bodemkwaliteit geschikt was voor woonbebouwing. Gezien de ligging ten opzichte van de bedrijfsmatige functies behorende bij het (nu nog) agrarische bedrijf, is er ook geen aanleiding om een mogelijke (negatieve) wijziging in deze situatie te vermoeden.

5.2.3 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) is van toepassing op woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen (onder meer onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen en andere gezondheidszorggebouwen) en geluidsgevoelige terreinen (onder meer woonwagenstandplaatsen). Uit art. 74 Wgh vloeit voort dat in principe alle wegen voorzien zijn van een geluidzone, met uitzondering van wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied of wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km/uur geldt. De zonebreedte is afhankelijk van het gebied (stedelijk of buitenstedelijk) en het aantal rijstroken. Binnen de zones moet een akoestisch onderzoek worden verricht. De voorkeursgrenswaarde voor woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en terreinen bedraagt in die zone op de buitengevel 48 dB (art. 82 Wgh).

De Grubbenvorsterweg ter plaatse van het plangebied is een weg waar een snelheidsregime geldt van 60 km/uur. De geluidzone bij deze weg bedraagt 250 meter; het plangebied valt hier binnen.

In casu betreft het een voormalige bedrijfswoning, die een reguliere bestemming 'Wonen' zal krijgen. Het nieuwe bouwvlak 'wonen' ligt met de naar de weg gekeerde zijde gelijk aan de bestaande voorgevel van de woning. Wanneer de wijziging via een bestemmingsplan wordt gerealiseerd, hoeft er geen (nieuwe) hogere waarde te worden vastgesteld. Op basis van art. 76 lid 3 Wgh hoeft de geluidsbelasting van een aanwezige weg (waar geen wijzigingen optreden) op bestaande woningen niet getoetst te worden aan de grenswaarden. Hieronder valt het omzetten van een bedrijfswoning naar een reguliere (burger)woning.

Voor het overige zullen geen geluid-relevante wijzigingen worden opgenomen in onderhavig bestemmingsplan, in vergelijking met de vigerende bestemming 'Bedrijf'.

Spoorweglawaai

In de nabijheid van het plangebied is een spoorlijn gesitueerd. De spoorlijn Venlo-Eindhoven bevindt zich op een afstand van ruim 600 meter ten zuidwesten van het plangebied. Onderhavig plan heeft geen gewijzigde beschouwing ten aanzien van railverkeerslawaai tot gevolg.

5.2.4 Luchtkwaliteit

Kleine en grote projecten

De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en grote' projecten. Kleine projecten dragen niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen). Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in het Besluit “Niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)”.

Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten - die jaarlijks meer dan 3 procent van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van PM10 en NO2 bijdragen- een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing.

Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)

Dit is een Regeling van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 31 oktober 2007, nr. DJZ2007004707, houdende regels omtrent de aanwijzing van categorieën van gevallen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen als bedoeld in artikel 5.16, eerste lid, onder c, van de Wet milieubeheer (Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)).

Het gaat hierbij om de volgende categorieën:

  • 1. inrichtingen
  • 2. infrastructuur
  • 3. kantoorlocaties
  • 4. woningbouwlocaties

Voor woningbouw geldt dat woningbouwprojecten van netto niet meer dan 1500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) niet in betekende mate bedragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit (art. 4 lid 1 Besluit NIBM jo. art. 4 lid 2, bijlage 3B.2 Regeling NIBM).

Het onderhavige project is met de bestemmingswijziging van een bestaande voormalige bedrijfswoning in een burgerwoning dusdanig beperkt van omvang dat de conclusie kan worden getrokken dat het project niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.

Andersom geredeneerd moet op basis van de luchtkwaliteitsonderzoeken welke ten grondslag liggen aan het (ontwerp-)bestemmingsplan Californië 2 en de bestemmingsplannen voor de diverse Klavers geconstateerd worden dat de luchtkwaliteit ter plaatse van de woning aan de Grubbenvorsterweg 64 voldoende is.

Luchtkwaliteit vormt derhalve geen belemmering voor het project.

5.2.5 Bedrijven en milieuzoneringen

Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten wordt milieuzonering gehanteerd. Hieronder wordt verstaan een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen en anderzijds milieugevoelige gebieden zoals woongebieden. Om milieuzonering hanteerbaar te maken wordt gebruik gemaakt van de Staat van bedrijfsactiviteiten zoals die is opgenomen in de VNG brochure 'Bedrijven en milieuzonering', van maart 2009.

Bedrijven en milieuzonering

De indeling van de bedrijven c.q. bedrijfsactiviteiten is vastgelegd een Staat van bedrijfsactiviteiten die is opgenomen in de VNG brochure 'Bedrijven en milieuzonering', van maart 2009. In deze Staat worden bedrijfsactiviteiten ingedeeld in een zestal categorieën met toenemende potentiële milieuemissies. Op grond van deze Staat kan een beleidsmatige selectie worden gemaakt van de op het plangebied toe te laten bedrijfsactiviteiten. De bedrijven zijn op basis van de Standaard Bedrijfs Indeling (SBI-codes) in deze Staat gerangschikt. Per bedrijfsactiviteit is voor elk ruimtelijk relevante milieucomponent (geur, stof, geluid en gevaar) een richtafstand aangegeven die in beginsel moet worden aangehouden tussen een bedrijf en milieugevoelige objecten (woningen) om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. Bij het bepalen van deze richtafstanden zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • het betreft 'gemiddelde' moderne bedrijfsactiviteiten met gebruikelijke productieprocessen en voorzieningen;
  • de richtafstanden hebben betrekking op de omgevingstype 'rustige woonwijk' , 'rustig buitengebied' of vergelijkbare omgevingstypen;
  • de richtafstanden bieden in beginsel ruimte voor normale groei van de bedrijfsactiviteiten.

De grootste afstand van de milieucomponenten vormt de indicatie voor de aan te houden afstand van de bedrijfsactiviteit tot een milieugevoelig object. Elk bedrijf c.q. bedrijfsactiviteit wordt in een bepaalde milieucategorie ingedeeld.

Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kunnen gemotiveerd kortere richtafstanden worden aangehouden bij het omgevingstype 'gemengd gebied', dat gezien de aanwezige functiemenging of ligging nabij drukke wegen al een hogere milieubelasting kent. In zo'n geval is het ruimtelijk aanvaardbaar dat de richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd.

Invloed milieuhinder op het plangebied

Het plangebied ligt aan de doorgaande weg ten oosten van de kern Sevenum en wordt omringd door een glastuinbouwgebied aan de noordwestzijde van de Grubbenvorsterweg en een (logistiek) bedrijventerrein aan de zuidoostzijde. Binnen deze omgeving liggen ook (burger)woningen en overige bedrijven. Er is duidelijk sprake van een dynamische omgeving.

In een straal van 100 m vanaf de randen van de planologisch als 'Wonen' te bestemmen woning met erf, zijn de volgende bedrijven gelegen:

adres   bestemd als   richtafstand   afstand tussen bestemmingen  
Grubbenvorsterweg 57   agrarisch - grondgebonden veehouderij   50 m (30 m ingeval van gemengd gebied)   20 m  
Grubbenvorsterweg 66   max. bedrijf milieucategorie 2 en specifiek vergaderaccommodatie   30 resp. 10 m (10 m resp. 0 m ingeval van gemengd gebied)
 
10 m  
Klaver 3 (Horster deel)   bedrijf t/m categorie 3.2   100 m (50 m ingeval van gemengd gebied)   85 m  

De afstand tot overige bedrijven bedraagt meer dan 100 meter.

Het plangebied voor de van bestemming te wijzigen woning ligt derhalve (uitgaande van een rustig buitengebied) binnen de richtafstand van het agrarisch bedrijf aan de Grubbenvorsterweg 57 en binnen de richtafstand behorend bij bedrijven ingeval van een maximale invulling van het bestemmingsplan Klaver 3 (Horster deel).

Nu er sprake is van een dynamisch (gemengd) gebied, kan één afstandsstap lager worden aangehouden.

In die situatie is de agrarische bestemming ten behoeve van de grondgebonden veehouderij aan de Grubbenvorsterweg 57 te dicht bij de bestemming 'Wonen' is gesitueerd. Echter, de afstand van het agrarisch bouwvlak tot aan het bouwvlak binnen de bestemming 'Wonen' bedraagt ruim 30 m. Dichter bij het agrarisch bedrijf kan de burgerwoning dus nooit gerealiseerd worden. Hierdoor is er een onderlinge scheiding tussen deze functies welke voldoende ruim is, waardoor (net als voor de bedrijfswoning nu het geval is) er een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Doordat de woning aan de Grubbenvorsterweg 64 ten opzichte van het agrarisch bedrijf op nummer 57 altijd al als 'woning van derden' is beoordeeld, zal het toekennen van een reguliere woonbestemming ook geen extra belemmering gaan vormen voor betreffend bedrijf.

Voor de inrichting aan de Grubbenvorsterweg 57 geldt een meldingsplicht in het kader van het Activiteitenbesluit. Aan deze melding zijn voorschriften gekoppeld. Hierbij is rekening gehouden met woningen van derden welke in de nabijheid zijn gesitueerd. Op dat moment is de woning op nummer 64 reeds meegenomen in de bepaling van onder andere de geluidsnormen en zijn deze zodanig vastgelegd dat ter plaatse van deze woning een aanvaardbaar woon- en leefklimaat heerst. Het omzetten van de bedrijfswoning in een burgerwoning brengt hierin geen verandering; de geluidsnormen cq de toegestane geluidsbelasting gelden immers op 'woningen van derden'. Kortom: wat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat was ten tijde van de bedrijfswoning, blijft dit ook na omzetting naar een burgerwoning. Overigens zal deze bedrijfsbebouwing worden gesloopt als onderdeel van het plan Californië 2, zodat de belemmering daardoor geheel weg valt.

Verder zal één parkeerstrook behorende bij de bedrijfsbestemming aan de Grubbenvorsterweg 66 tot aan de woonbestemming worden gesitueerd. Het bouwvlak waarbinnen de woning op nummer 64 zich bevindt, ligt op een afstand van circa 14 meter van de grens van de bestemming Wonen. Tussen de woning en de parkeergelegenheid ligt de dubbele garage behorende bij de woning. Geluid en lichtschijnsel zullen hierdoor al geheel gebufferd worden. Tegen de grens van de bestemming Wonen, maar binnen de bestemming Agrarisch met Waarden zal een stevige beukenhaag in een dubbele rij worden aangeplant, als onderdeel van de landschappelijke inpassing van het gebied. Deze beukenhaag behoudt ook in de winter het blad en zal rond april na het vallen van de dorre bladeren meteen weer opnieuw jong blad gaan vormen. Als gevolg hiervan wordt geheel voorkomen dat lichtschijnsel over het achtererf van nummer 64 zal vallen. Door de steeds groter wordende afstand tot de woning, wordt ook de akoestische impact op het woon- en leefkimaat in en bij de woning tot nihil gereduceerd. Door het toenemende gebruik van elektrische auto's zal de geluidsuitstraling in de toekomst als maar minder worden, waardoor aannemelijk is dat de beide functies elkaar niet belemmeren.

Door het opnemen van een voorwaardelijke verplichting binnen de bestemming Bedrijf, wordt gewaarborgd dat de landschappelijke inpassing ook daadwerkelijk wordt gerealiseerd.

Geurhinder

Voor het realiseren van een aanvaardbare woon- en verblijfsklimaat ter plaatse van de bestemming 'Wonen' binnen het plangebied en om te voorkomen dat agrarische bedrijven in hun ontwikkeling belemmerd worden, is het bepaalde in de Wet geurhinder en veehouderij van belang. De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader voor de milieuvergunning, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen.

De gemeenteraad van de gemeente Horst aan de Maas heeft op 22 november 2011 een Verordening geurhinder en veehouderij vastgesteld. In deze verordening wijkt de gemeente Horst aan de Maas deels af van de wettelijke normen uit de Wgv. Voor het overgrote deel van het grondgebied van de gemeente Horst aan de Maas hanteert de gemeente de wettelijke geurnormen van 3,0 ouE/m3 (bebouwde kom) en 14,0 ouE/m3 (buitengebied) .

In de bebouwde kom geldt een vaste afstand van 100 meter voor veehouderijen waar dieren worden gehouden waarvoor niet bij ministeriële regeling een geuremissiefactor is vastgesteld. In het buitengebied geldt een vaste afstand van 50 meter (artikel 4 lid 1 Wet geurhinder en veehouderij (Wgv)).

Bij de beoordeling of het woon- en verblijfsklimaat ter plaatse van het plangebied acceptabel is, dient de geurbelasting veroorzaakt door de individuele bedrijven (voorgrondbelasting) en de geurbelasting op het plangebied veroorzaakt door alle veehouderijen samen (achtergrondbelasting) in beeld te worden gebracht. Beoordeeld moet worden of de belasting acceptabel is.

De dichtstbijzijnde veehouderij (niet intensief) is gelegen aan de Grubbenvorsterweg 57. Voor rundvee zijn geen geuremissiefactoren vastgesteld. Voor rundvee gelden de vaste afstanden zoals genoemd in artikel 4 lid 1 Wgv. De aan te houden vaste afstand voor de rundveehouderijen bedraagt 50 meter, te meten vanuit de emissiepunten van dierenverblijven tot aan een geurgevoelig object. Er liggen geen dierenverblijven binnen 50 meter van de woning, dus is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Ook ten aanzien van de voorgrondbelasting en achtergrondbelasting is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, omdat er geen veehouderijen met grote geuremissies in de omgeving zijn gelegen.

Verder vormt de bedrijfswoning een bestaand geurgevoelig object, dus worden de belangen van omliggende bedrijven niet geschaad.

De planwijziging vormt dan ook geen belemmering voor omliggende bedrijven en anderzijds is in de woningen sprake van een goed woon- en leefklimaat.

Er kan derhalve worden gesteld dat qua milieuzonering wordt voldaan aan de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering'.

5.2.6 Geiten

Het aantal geiten is in Limburg is toegenomen van ca. 46.000 in 2016 naar 61.000 dieren in 2018. In 2018 gaat het daarbij om 44.000 melkgeiten (72%). Het aantal gespecialiseerde melkgeitenhouderijen nam toe van 22 in 2016 naar 25 in 2018. Ook Horst aan de Maas herbergt gespecialiseerde geitenhouderijen.

Uit de studies Veehouderij en Gezondheid van Omwonenden blijkt dat mensen die binnen 2 km rondom geitenhouderijen wonen een grotere kans hebben op een longontsteking. Wat deze toename veroorzaakt is nog onduidelijk. Er loopt onderzoek naar de oorzaken van de longontstekingen. Uitkomsten worden in 2020 verwacht.

De provincie Limburg heeft gelet op die gezondheidseffecten in mei 2019 een voorbereidingsbesluit genoemd op basis waarvan het verboden is om het direct aan de inwerkingtreding van dat voorbereidingsbesluit voorafgaande bestaande gebruik van bouwwerken of gronden binnen het gehele grondgebied van de provincie Limburg te wijzigen in gebruik ten behoeve van het houden van geiten. Onder wijzigen wordt ook verstaan een uitbreiding van het direct aan de inwerkingtreding van dit voorbereidingsbesluit voorafgaande aanwezige aantal geiten binnen een inrichting. Dit verbod is niet van toepassing op inrichtingen waar minder dan tien geiten zullen worden gehouden.

In een straal van 2 km rondom onderhavig plangebied bevinden zich geen geitenhouderijen.

5.2.7 Endotoxinen

De effecten die veehouderijen op de volksgezondheid kunnen hebben, moeten worden betrokken bij besluiten in het kader van ruimtelijke ordening en milieu.

Een van de effecten op de volksgezondheid ziet op endotoxinen. De Gezondheidsraad hanteert in het rapport 'Gezondheidsrisico's rond veehouderijen' (2012) een advieswaarde van 30 EU/m3 voor de maximale blootstelling aan endotoxinen in de buitenlucht. De Gezondheidsraad gaat ervan uit dat met deze advieswaarde de gezondheid van omwonenden van veehouderijen tegen te veel aan endotoxinen kan worden beschermd.

De rijksoverheid ontwikkelt een landelijk toetsingskader voor endotoxinen. Dit toetsingskader is momenteel nog niet beschikbaar. Daarom heeft het Ondersteuningsteam Veehouderij en Volksgezondheid (team van provincie Noord-Brabant, de GGD en verschillende Brabantse omgevingsdiensten en gemeenten) vooruitlopend op de ontwikkeling van een landelijk toetsingskader de 'Notitie Handelingsperspectieven Veehouderij en Volksgezondheid: Endotoxine toetsingskader 1.0' opgesteld.

Uit bijlage N: 'figuren overschrijdingsafstanden uit modelberekeningen' behorende bij het rapport 'Emissies van endotoxinen uit de veehouderij: emissiemetingen en verspreidingsmodellering' van WUR (2016) (endotoxinerapport) valt af te lezen dan in de regio Noord-Limburg op een afstand van meer dan 550 meter gemeten vanuit welke intensieve veehouderijtak dan ook, geen overschrijding van de norm voor endotoxinen plaatsvindt.

Gelet op het feit dat binnen deze afstand van 550 meter géén actieve intensieve veehouderij is gelegen, en er evenmin een functieaanduiding 'intensieve veehouderij' geldt, is er in alle redelijkheid geen kans aanwezig dat nieuwe intensieve veehouderijactiviteiten kunnen worden ontplooid, zodanig dat deze belemmerend zouden kunnen zijn voor de toekenning van de betemming 'Wonen' binnen onderhavig plangebied.

5.2.8 Spuitzones

Voor wat betreft het spuiten van gewassen zijn geen wettelijke voorschriften over de minimaal aan te houden afstanden tussen gronden waarop bomen en andere gewassen in de open lucht worden gekweekt, en nabijgelegen gevoelige objecten. Het ontbreken van dergelijke voorschriften laat echter onverlet dat in het kader van een goede ruimtelijke ordening een afweging van alle bij het gebruik van de gronden betrokken belangen dient plaats te vinden, waarbij de aan te houden afstand tussen akkerbouwgronden en gevoelige objecten zodanig gekozen dient te worden dat een aanvaardbaar leefklimaat kan worden gegarandeerd. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft eerder overwogen dat toepassing van de vuistregel om een afstand aan te houden van 50 m tussen gevoelige functies en agrarische bedrijvigheid waarbij gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt, in het algemeen niet onredelijk is (uitspraak van 27 mei 2015 in zaak nr. 201410309/1/R6). Dit brengt echter niet reeds met zich dat een kortere afstand in dit geval niet redelijk zou kunnen zijn. Dit hangt mede samen met de hoogte van de gewassen (hoe hoger, des te meer sprake er kan zijn van drift), windrichting, soort bestrijdingsmiddelen en frequentie van spuiten. De heersende windrichting ter plaatse is zuid-west. De nieuwe woning is gepland ten zuidwesten van de aangrenzende boomgaard, zodat drift in beginsel van de woning af gaat.

Binnen de afstand van 50 m rondom onderhavig plangebied bevinden zich geen agarische productiegronden welke besproeid worden, zodat deze geen belemmering kunnen vormen voor onderhavig plan.

5.2.9 Externe veiligheid

Risicovolle inrichtingen (bevi)

De veiligheid rond bedrijven wordt gereguleerd in de vigerende milieuvergunning (of een geldende Algemene Maatregel van Bestuur) en het Besluit externe veiligheid inrichtingen van 21 oktober 2004 (Bevi). In het Bevi worden specifieke regels opgenomen voor specifieke risicovoIle inrichtingen. In het Bevi heeft iedere risicovolle inrichting een veiligheidszone gekregen. Dit heet de plaatsgebonden risicocontour (PR-contour). Binnen deze contour mogen nieuwe kwetsbare objecten (zoals woningen, scholen, ziekenhuizen, grootschalige kantoren, hotels, winkelcentra, campings) of beperkt kwetsbare objecten (zoals verspreid liggende woningen, bedrijfswoningen dan wel bedrijfsgebouwen van derden, kleinere kantoren, hotels en winkels, sporthallen, zwembaden) niet of niet zonder meer worden opgericht. Het Bevi gaat uit van een PR-contour 10-6 /jr.

Het kan gaan om inrichtingen waarbij door middel van een vaste afstand wordt voldaan aan deze contour (zogenaamde “categoriale inrichtingen”) en inrichtingen waarbij deze contour individueel moet worden berekend (Quantitative Risk Assement (QRA)). Dit is geregeld in Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi).

Bij het nemen van een planologisch besluit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan of een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan) moet het bevoegd gezag deze contour in acht nemen voor kwetsbare objecten. Hierbij geldt de PR-contour 10-6/jr. als grenswaarde. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de contour als richtwaarde, d.w.z. in principe moet PR 10-6/jr. aangehouden worden, maar er mag gemotiveerd van worden afgeweken.

Naast het plaatsgebonden risico kent het Bevi ook het groepsrisico (GR). Het groepsrisico geeft aan wat de kans is op een ongeval met ten minste 10, 100 of 1000 dodelijke slachtoffers in de omgeving van de beschouwde bron. Het aantal personen dat in de omgeving van de bron verblijft bepaalt daardoor mede de hoogte van het groepsrisico. Voor het GR geldt geen harde juridische norm (zoals de PR-contour 10-6/jr. wel is) maar een zogenaamde oriënterende waarde. Het berekende groepsrisico wordt weergegeven in een curve, waarbij de kans op een ongeval wordt uitgezet tegen het aantal mensen dat daarbij omkomt. In dezelfde grafiek wordt de oriënterende waarde uitgezet. Als die wordt overschreden door een ruimtelijke ontwikkeling moet dat worden verantwoord. Hiermee wordt in beeld gebracht of en in welke mate het bevoegd gezag het GR wel of niet aanvaardbaar vindt, al dan niet na het nemen van maatregelen.

Volgens de Risicokaart van de provincie Limburg ligt in de omgeving (in een straal van 1 km) van het plangebied géén risicovolle inrichting.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.SNGRVORSTERWG6466-BPO1_0014.jpg"

Afbeelding 10: uitsnede risicokaart Limburg

Vervoer gevaarlijke stoffen

Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd. Daarmee wordt de opdracht aan het bevoegd gezag voor ruimtelijke besluiten nadrukkelijk vastgelegd om rekening te houden met de risico's van transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor. In het basisnet is de omvang voor de verschillende transportmodaliteiten vastgelegd.

Voor zover het gaat om het vervoer van gevaarlijke stoffen zijn met name de rijks-, provinciale- en spoorwegen van belang. Op een afstand van circa 2,5 km ten zuiden van het plangebied is de A67 gelegen en op 2,5 km ten noordoosten de A73. Voor deze wegen is de PR-contour 10 -6/jr. niet berekenbaar geweest. Dit houdt in dat voor dit aspect geen knelpunt aanwezig is. Ook de oriënterende waarde van het groepsrisico wordt niet overschreden. Overige wegen waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd betreft de N556 op een afstand van bijna 2 km. Deze afstanden zijn zo groot en de functiewijziging van bedrijfswoning naar burgerwoning is zo beperkt, dat het aspect externe veiligheid in verband met vervoer van gevaarlijke stoffen geen belemmering vormt.

Het plangebied bevindt zich verder op een afstand van ongeveer 600 m van de spoorlijn Eindhoven-Venlo. Ten aanzien van het plaatsgebonden risico blijkt dat de PR-contour 10 -6/jr. is gelegen op 10 meter van de as van de spoorlijn. Het plangebied ligt hier dus ruim achter. Dit houdt in dat voor dit aspect geen knelpunt aanwezig is.

Er is in de omgeving van de plangebied ook sprake van buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen. Het betreffen twee buisleidingen van de Rotterdam-Rijn Pijpleiding N.V. (RRP). Om een optimale indeling van het bedrijventerrein Klaver 3 te creëren is besloten om de buisleidingen te verleggen. Hierdoor komt één van de buisleidingen parallel achter het plangebied waar dit grenst aan Klaver 3 te lopen, buiten de manchettes om. Hier is voor gekozen om de afstand tot de woningen langs de Grubbenvorsterweg zo groot mogelijk te maken. Uit het onderzoek dat met betrekking tot het aspect externe veiligheid in het kader van de planvorming 'Klaver 3' is uitgevoerd, blijkt dat (de verlegging van) deze pijpleidingen geen overschrijding van plaatsgebonden of -groepsrisico's met zich meebrengen ten opzichte van woningen en overige kwetsbare objecten langs de Grubbenvorsterweg. Het omzetten van de bedrijfswoning in een burgerwoning is in dit kader ook een neutrale ontwikkeling.

5.3 Waterparagraaf

Waterbeleid

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Waterschap Limburg. In het kader van het beleid van zowel de gemeente Horst aan de Maas als het waterschap dient binnen het plangebied een duurzaam waterhuishoudkundig systeem gerealiseerd te worden. Concreet betekent dit dat er sprake moet zijn van gescheiden schoon- en vuilwaterstromen die afzonderlijk worden verwerkt. Vanuit het waterschap Limburg gelden daarbij de volgende uitgangspunten:
1. Circa 10% van het plangebied reserveren voor water.
2. Rekening houden met hoogteverschillen in plangebied en omgeving.
3. Uitvoeren van bodem- en infiltratieonderzoek en bepalen grondwaterstand.
4. Toepassen voorkeursvolgorde voor de waterkwaliteit.
5. Toepassen voorkeursvolgorde voor de waterkwantiteit.
6. Toepassen voorkeurstabel afkoppelen.
7. Infiltratie- en bergingsvoorzieningen in het plan dimensioneren op Infiltratie- en bergingsvoorzieningen in het plan dimensioneren op 100 mm per etmaal voor Noord Limburg (ten noorden van Sittard) en 80 mm per twee uur ten zuiden van Sittard met een beschikbaarheid van de gehele berging binnen 24 uur.
8. Beheer en onderhoud regelen.

Hergebruik

Hierbij kan gedacht worden aan de aanleg van gescheiden watercircuits door het hergebruik van bijvoorbeeld regenwater (drinkwater, grijswater, huishoudwater). De ervaringen met bestaande proefprojecten leert echter dat deze pas rendabel zijn bij projecten met 1000 of meer te bouwen woningen. Ook de recent aangescherpte regelgeving op dit vlak maakt het hergebruik van (regen)water niet snel haalbaar. Het onderhavige project is dan ook te kleinschalig om deze voorziening toe te passen.

Infiltratie, buffering en afvoer

Onderstaand is aangegeven hoe met deze aspecten wordt omgegaan.

Waterhuishoudkundige situatie plangebied

Afvoerend verhard oppervlak en riolering

Het project dat aanleiding is voor onderhavig bestemmingsplan, heeft geen consequenties voor het aspect hemelwaterinfiltratie. Immers, de bestaande voormalige bedrijfswoning zal alleen van functie wijzigen doch de bebouwde oppervlakte zal niet toenemen in relatie tot de huidige planologische mogelijkheden, hetgeen geen negatieve gevolgen heeft voor de infiltratie van het hemelwater. Een gedeelte van hemelwater van de daken wordt al geïnfiltreerd.

Indien binnen de nieuwe planregels bebouwing wordt toegevoegd, dan zal er altijd sprake dienen te zijn van hemelwaterinfiltratie op eigen perceel. Bij de bepaling van de capaciteit/kwantiteit van de infiltratievoorziening wordt dan uitgegaan van een neerslaggebeurtenis waarbij 100 mm per m2 verhard afvoerend oppervlak afgekoppeld dient te worden.

Afvoer van vuilwater dient plaats te vinden via het aanwezige rioleringssysteem.

Bouwmaterialen

De gemeente Horst aan de Maas streeft naar het terugdringen van het gebruik van uitlogende bouwmaterialen. Dit aspect is als aanbeveling opgenomen in het pakket duurzaam bouwen.

Concluderend kan gesteld worden dat door onderhavig project geen knelpunten ontstaan tussen grondgebruik en de waterhuishouding.

Overleg waterschap

Vooroverleg met het waterschap is niet noodzakelijk in geval het project een toename van het nieuw afvoerend verhard oppervlak beslaat van minder dan 2000 m2. In casu is vooroverleg met het waterschap derhalve niet noodzakelijk.

5.4 Kabels en leidingen

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Dit besluit is gebaseerd op de Wet milieubeheer (artikelen 5.1 lid 1, 5.2 lid 1, 5.3 lid 1 en 2 en 9.2.2.1) en de Wet ruimtelijke ordening (artikelen 3.37 en 4.3 lid 1 en 2). Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. De normstelling is in lijn met het Bevi en bevat, analoog aan het Bevi, normen voor het plaatsgebonden risico en een verantwoordingsplicht voor het groepsrisico.

In de nabijheid van het plangebied bevinden zich buisleidingen en wordt één buisleiding verlegd in de richting van het plangebied. Dit is in paragraaf 5.2.6 voldoende beschouwd.

Het plangebied is niet gelegen binnen een (hinder)zone of werkstrook van hoofdleidingen voor olie of water en hoogspanningsleidingen. Voordat met eventuele (lichte) graafwerkzaamheden een aanvang wordt gemaakt, zal initiatiefnemer een Klic-melding doen, zodat ook rekening gehouden kan worden met de ligging van de gebruikelijke leidingen en kabels.

Het plangebied is verder niet gelegen binnen een obstakelbeheer- of radarverstoringsgebied van een civiel of militair luchtvaartterrein en over het plangebied loopt geen straalpad van telecomaanbieders.

5.5 Gebiedsbescherming

Uit de POL-kaarten ‘Natuur’ en 'Landschap' blijkt dat het plangebied niet als een waardevol ‘groen’ element is aangeduid.

De als Natuurnetwerk Nederland (voorheen: EHS) aangemerkte gebieden bevinden zich op een afstand van meer dan 800 m van het plangebied (zie figuur 11) in de vorm van kleinere bosgebiedjes en bosgebied de Reulsberg (aan de noordzijde). Het relevante deel van het plan heeft hierop geen enkele invloed.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.SNGRVORSTERWG6466-BPO1_0015.jpg"

Figuur 11: NNN/EHS omgeving plangebied

Het dichtstbijgelegen Natura 2000 gebied (Maasduinen) bevindt zich op een afstand van ruim 7 km vanaf het plangebied. Verstorende effecten van de van functie te wijzigen woning op dit gebied zijn allerminst te verwachten, omdat er geen oppervlakteverlies of verontreiniging plaatsvindt, geen mechanische effecten zijn en geen sprake is van verstoring door licht en geluid. Ook een significante optische verstoring is niet voorstelbaar.

Van een 'aanlegfase' is het kader van stikstofemissie is geen sprake vanwege het feit dat de woning fysiek reeds bestaand is en voor de 'gebruiksfase' zal er ook geen wijziging zijn welke relevant is voor emissie van stikstof.

Voor het positief bestemde en binnen onderhavig plangebied gelegen bedrijf (vergaderaccommodatie) zal de beoordeling in latere instantie plaatsvinden; hierover kan nu reeds worden gesteld dat evenuele emissies van stikstof bij het nieuwe gebruik, gesaldeerd kunnen worden met de stikstofemissies welke verband hielden met de agrarische bedrijfsactiviteiten welke gefaseerd afgebouwd gaan worden.

5.6 Soortenbescherming

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wn) in werking getreden. Deze vervangt drie
wetten; de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet. De
gebiedsbescherming wordt geregeld in hoofdstuk 2 van de Wn. Met de Wn wordt een eind
gemaakt aan de discussies over de implementatie van de Europese richtlijnen.
In artikel 3.1 Wn wordt direct een link gelegd met de Vogelrichtliijn. Alle vogels die beschermd zijn op grond van artikel 1 Vogelrichtlijn vallen onder het beschermingsregime van de artikel 3.1
Wn, voor zover deze vogels van nature in Nederland voorkomen. Artikel 3.1 eerste lid Wn ziet op het verbod om vogels te doden of vangen. De verboden in de Wn zijn vrijwel letterlijk
overgenomen uit de artikelen 5 en 6 Vogelrichtlijn. Net als de in de Vogelrichtlijn zijn de
verboden beperkt tot opzettelijke handelingen.

Het beschermingsregime voor vogels is iets versoepeld ten opzichte van het systeem onder de
Flora en faunawet. Het verbod op het opzettelijk verstoren van vogels is beperkt tot
verstoringen die van “wezenlijke invloed” zijn op de staat van instandhouding van de soort.

Onder wezenlijke invloed wordt verstaan: “een wezenlijke negatieve invloed op een
beschermde soort”. Of daar sprake van is hangt af van de populatie van de diersoort. Hoe
zeldzamer de soort hoe groter de kans dat naar bijvoorbeeld een lokale populatie moet worden
gekeken. Daarnaast is van belang of de populatie een negatief effect zelf teniet kan doen,
bijvoorbeeld of er voldoende uitwijkmogelijkheden zijn naar een volwaardig leefgebied elders.
Als een populatie het effect niet zelf teniet kan doen is de kans groter dat het effect als
wezenlijke invloed kan worden aangemerkt.

Bij vogels is verstoring tijdens het broedseizoen niet langer verboden als de gunstige staat van instandhouding niet in gevaar is.
De wet voorziet in ruime mogelijkheden voor het verlenen van vrijstellingen, ook voor vogels en strikt beschermde soorten. Bij het verlenen van de vrijstelling moet aan dezelfde voorwaarden worden voldaan als bij het verlenen van de vroegere ontheffing.

Een ontheffing van een verbod ex artikel 3.1 Wn kan slechts worden verleend indien:

  • er geen andere bevredigende oplossing voorhanden is;
  • er geen sprake is van verslechtering van de staat van instandhouding van de soort;
  • en er een limitatief opgesomde ontheffingsgrond aan de ontheffing ten grondslag kan worden gelegd.


Quickscan flora en fauna

Het plangebied is al jarenlang in gebruik als erf/tuinen bij de bestaande woning. Water is binnen het plangebied niet aanwezig. Het bestaande gebruik van het plangebied en de omgeving daarvan bestaat uit tuin en met erfverhardingen, maaien en de gebruikelijke menselijke activiteiten.

Op basis van de natuurgegevens van de provincie Limburg valt te zien dat in de directe omgeving van het plangebied geen beschermde planten zijn waargenomen. Tevens is gebruik gemaakt van actuelere flora- en faunagegevens uit onder andere het www.waarneming.nl. Over een heel kalenderjaar (oktober 2018 - oktober 2019) is voor het gebied 'Sevenum - voormalige gemeente' nagegaan welke dier- en plantensoorten in dit gebied (meer specifiek binnen en op korte afstand van het plangebied) waargenomen zijn welke bescherming verdienen. Hieruit is gebleken dat ter plaatse van het plangebied geen beschermde soorten zijn aangetroffen.

Het deels omzetten van de bestemming Bedrijf naar de bestemming Wonen en Agrarisch met Waarden (zonder bouwactiviteiten) heeft in essentie uitsluitend positieve ecologische gevolgen.

Daar waar het de toekomstige sloop van stallen betreft binnen het te handhaven deel van de bedrijfsbestemming en de toekomstige nieuwbouwactiviteiten aldaar, zal op dat moment veldonderzoek plaatsvinden om te beoordelen of er sprake is van te beschermen soorten (met name vleermuizen en vogels). Gelet op de termijn waarop deze feitelijke activiteiten gepland staan, heeft het op dit moment nog geen meerwaarde om dit veldwerk nu al uit te voeren.

Gelet op het bovenstaande is als gevolg van de functiewijziging van de bedrijfswoning in een burgerwoning geen verstoring van flora en fauna (mede in relatie tot het huidige gebruik) te verwachten, waardoor er nu geen noodzaak is tot het uitvoeren van een uitgebreidere toets.

Ten overvloede wordt gewezen op de algemene zorgplicht welke in artikel 3.5 van de Wn is opgenomen.

Door toekomstige sloopwerkzaamheden buiten de periode van maart tot augustus te starten, is de kans op verstoring van broedende vogels het kleinst. Ook buiten deze periode mogen broedende vogels niet worden verstoord en moet gewacht worden tot het broeden voorbij is en de jongen zijn uitgevlogen.

5.7 Archeologie en cultuurhistorie

Ten aanzien van archeologie is het uitgangspunt dat het archeologisch erfgoed moet worden beschermd op de plaats waar het wordt aangetroffen. Gezien dit uitgangspunt mogen bekende archeologische monumenten niet aangetast worden en moet in geval van voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden met een hoge of middelhoge archeologische verwachtingswaarde, in principe een inventariserend en waarderend vooronderzoek plaatsvinden. Eventueel aangetroffen waarden dienen primair ter plekke (in situ) beschermd te worden dan wel - indien dat redelijkerwijs niet mogelijk is- door een opgraving (ex situ) te worden veilig gesteld. In gebieden met een lage indicatieve archeologische waarde is er een geringe kans op het aantreffen van archeologische waarden.


De raad van Horst aan de Maas heeft op 26 mei 2015 de 'Archeologische Maatregelenkaart Horst aan de Maas' vastgesteld. Het gemeentelijk grondgebied wordt hier opgedeeld in verschillende categorieën. Per categorie maakt het gemeentelijk archeologie beleid inzichtelijk of, en zo ja waar en wanneer archeologisch (voor)onderzoek nodig is bij ruimtelijke planvorming en bodemingrepen, en welke onderzoekseisen en ontheffingen daarbij gelden.


afbeelding "i_NL.IMRO.1507.SNGRVORSTERWG6466-BPO1_0016.jpg"

Figuur 12: Archeologische Maatregelenkaart

Uit bovenstaande uitsnede van de maatregelenkaart (figuur 12) blijkt dat het plangebied grotendeels is gelegen in het gebied aangeduid als categorie 4, met een gematigde archeologische verwachtingswaarde en een deel in categorie 3 (hoge archeologische verwachting).

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.SNGRVORSTERWG6466-BPO1_0017.jpg"

Figuur 13: tabel met maatregelen per categorie


Voor de categorie 4 (waarbinnen de bebouwing valt) is een maximaal verstoringsoppervlak van 2500 m2 opgenomen, en een maximale verstoringsdiepte van 50 cm.

Deze archeologische waarden zijn in het bestemmingsplan Buitengebied Horst aan de Maas vertaald naar de dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie 3 respectievelijk 4.

Gelet op het feit dat het relevante deel van dit bestemmingsplan betrekking heeft op het omzetten van een bestaande voormalig bedrijfswoning in een burgerwoning en er verder geen verstoringen van de bodem zullen plaatsvinden, is het niet noodzakelijk om een archeologisch onderzoek uit te voeren.

Daarenboven geldt dat, indien tijdens werkzaamheden van beperktere omvang onverhoopt ook archeologische vondsten plaatsvinden, initiatiefnemer dat zal melden.

5.8 Verkeer en parkeren

5.8.1 Verkeer

Verkeerskundig gezien heeft de Grubbenvorsterweg een functie als doorgaande weg welke Sevenum en Grubbenvorst met elkaar verbindt. Voor de Grubbenvorsterweg geldt ter plaatse van het plangebied een snelheidsregime van 60 km/u. Het profiel deze weg is toegesneden op haar lokale verkeersfunctie. In dit deel van de weg zijn snelheidsbeperkende maatregelen aangebracht, zoals wegversmallingen. Langs de noordzijde van de weg ligt aan één zijde een vrijliggend (twee richtingen)fietspad.

In de omgeving van het plangebied zijn geen openbaar vervoersmogelijkheden. De dichtstbij gelegen bushaltes bevinden zich op 2 km van het plangebied.

Er kan gebruik worden gemaakt van het treinstation Horst-Sevenum (treinverkeer Venlo-Eindhoven), dat vanaf het plangebied op een afstand van ruim 2,5 km ligt.

Het omzetten van de bedrijfswoninng naar burgerwoning leidt niet tot extra verkeersbewegingen. De verkeersbewegingen zullen beperkt blijven tot bewoners- en bezoekersverkeer. Het project heeft geen consequenties voor de wegenstructuur en verkeersveiligheid.

Voor het overige heeft het plangebied geen betrekking op planologisch nieuwe functies.

5.8.2 Parkeren

De parkeernorm op basis van de Nota Parkeernormen Horst aan de Maas 2019 betreft voor woningen met dubbele oprit naast elkaar minimaal 2 parkeerplaatsen op eigen terrein met welke per stuk minimaal 6 meter diep en 2,5 breed zijn.

Deze parkeergelegenheid is aanwezig.

5.9 Duurzaamheid

Voorzover van toepassing zullen bij eventuele toekomstige wijzigingen aan de woning duurzame materialen worden gebruikt.

Ingeval van nieuwbouw binnen het totale plangebied zal aandacht zijn voor duurzaamheid en zal voor energievoorziening gebruikt worden gemaakt zonne-energie, aardwarmtepomp ter verwarming en koeling van de gebouwen, toepassing van balansventilatie (warmte-terugwin-installatie), en er zal voor worden gezorgd dat de nieuwe gebouwen zeer goed geïsoleerd worden en een zeer lage warmtevraag hebben.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

De realisatie van het project geschiedt voor rekening van de initiatiefnemer. De gemeentelijke financiën zijn hierbij niet in het geding. De gronden zijn in eigendom van de initiatiefnemer.

Kostenverhaal zal geregeld worden in een tussen de gemeente Horst aan de Maas en de initiatiefnemer af te sluiten anterieure overeenkomst. Door de vaststelling van deze anterieure overeenkomst is het verhaal van de gemeentelijke kosten over de in dit plan begrepen gronden afdoende verzekerd.

Tenslotte wordt ook een planschadeverhaalsovereenkomst zoals bedoeld in art. 6.4a Wro gesloten. Hiermee wordt gewaarborgd dat eventueel te vergoeden planschade niet voor rekening van de gemeente Horst aan de Maas komt maar voor rekening van de initiatiefnemer.

6.2 Handhaving

De doelstellingen van het ruimtelijke beleid kunnen slechts verwezenlijkt worden, indien de regels van het bestemmingsplan worden nageleefd. De gemeenten Horst aan de Maas en Venray hebben hun handhavingscapaciteit gebundeld. Beleidsuitgangspunten voor toezicht en handhaving zijn vastgelegd in de Nota integraal Handhavingsbeleid Horst aan de Maas en Venray (2012-2015). Het beleidsplan bevat naast een visie, doelstellingen en prioriteiten ook de werkwijze hoe met geconstateerde overtredingen wordt omgegaan en welke strategieën daarbij worden gevolgd. Ook wordt invulling gegeven aan de vele eisen die wet- en regelgeving aan de gemeentelijke taakuitvoering stelt.

De gemeenten Horst aan de Maas en Venray voeren hun handhavingstaken uit op basis van de volgende visie:

De gemeenten Horst aan de Maas en Venray stellen een gezonde, veilige, leefbare en groene leefomgeving centraal. Handhaving is één van de middelen om de kwaliteit van wonen, leven en werken te behouden en te versterken. Het bestuur streeft naar gestructureerd en integraal handhavingsbeleid waarbij preventief beleid voorop staat. De betrokkenheid en eigen verantwoordelijkheidsbesef van de burgers, bedrijven en instellingen moeten daarbij worden vergroot. Als de preventieve inzet (informatievoorziening) niet werkt, volgt daadwerkelijk handhavend optreden (repressieve inzet).

De uit deze visie voortvloeiende doelstellingen en beleidsuitgangspunten van het handhavingsbeleid zijn:

1. Appeleren aan de eigen verantwoordelijkheid.

2. Preventie gaat boven repressie;

3. Draagvlak creëren.

4. Klantgericht handelen.

5. Alleen noodzakelijke en handhaafbare kaders stellen.

Concreet betekent dit dat nadrukkelijk wordt ingezet op preventie. Leidend uitgangspunt is dat burgers, bedrijven en instellingen worden vertrouwd in een rechtmatige uitoefening van hun activiteiten. Er wordt daarbij ervan uitgegaan dat men, met gerichte voorlichting en communicatie, verantwoordelijk kan worden gemaakt (en gehouden) voor de naleving van geldende wet- en regelgeving. Daarbij past een bewuste differentiatie van de handhavingsinzet. In een jaarlijks op te stellen handhavingsuitvoeringsprogramma (HUP) worden de prioriteiten vertaald naar actie.

6.3 Maatschappelijk uitvoerbaarheid

Procedure

Elk nieuw bestemmingsplan ontstaat uit een initiatief. De totstandkoming begint met de beslissing dat een bestemmingsplan zal worden opgesteld.

Conform artikel 3.1.1. Bro worden de provincie Limburg en Waterschap Limburg in het kader van dit bestemmingsplan betrokken in het vooroverleg.

Artikel 3.8 Wro regelt de procedure van het bestemmingsplan. Op de voorbereiding van een bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Awb van toepassing. Hierbij zijn een aantal aanvullingen:

1. kennisgeving, zoals bedoeld in artikel 3:12 Awb, dient tevens te worden gepubliceerd in de Staatscourant en langs elektronische weg te worden verzonden;

2. het ontwerpbestemmingsplan dient te worden verstuurd aan het Rijk, provincie, waterschappen en aan de besturen van bij het plan een belang hebbende gemeenten;

3. kennisgeving aan de eigenaren van percelen welke de bestemming in de naaste toekomst zal worden verwezenlijkt;

4. door een ieder kunnen zienswijzen naar voren worden gebracht;

5. de gemeenteraad dient binnen 12 weken, na de ter inzage termijn beslissen omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan.

Binnen twee weken wordt het besluit tot vaststelling bekend gemaakt. Indien door de Gedeputeerde Staten (GS) of de inspecteur een zienswijze is ingediend en deze niet volledig is overgenomen, dan vindt bekendmaking plaats binnen zes weken na vaststelling. Dit geldt tevens indien de gemeenteraad wijzigingen aanbrengt in het ontwerp. In deze gevallen zend het college na vaststelling onverwijld een afschrift van het raadsbesluit aan de GS en/of de inspecteur.

Indien het Rijk of de provincie gebruik wil maken van haar aanwijzingsbevoegdheid gaat deze termijn niet op. Het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan wordt dan, met uitsluiting van het onderdeel waarop het aanwijzingsbesluit ziet, samen met het aanwijzingsbesluit bekend gemaakt.

Het besluit treedt in werking 1 dag na afloop van de beroepstermijn.

Overleg

In het kader van het wettelijk overleg zal onder meer overleg plaatsvinden met Waterschap Limburg en provincie Limburg. Beide instanties hebben te kennen gegeven geen overwegende bezwaren te hebben tegen dit bestemmingsplan.

Inspraak en zienswijzen ontwerp-bestemmingsplan

Het ontwerp-besluit tot herziening van het bestemmingsplan heeft met ingang van <.....> gedurende 6 weken voor een ieder ter inzage gelegen.

Gedurende deze periode zijn <........> zienswijzen ingediend.

Hoofdstuk 7 Juridische toelichting

7.1 Planstukken

Het bestemmingsplan heeft als doel het planologisch-juridisch kader te geven voor de ontwikkeling van het beschreven plan. De nadere juridische invulling is gedetailleerd geregeld. Dit bestemmingsplan bestaat uit de volgende onderdelen:

  • plantoelichting
  • planregels;
  • verbeelding.

Bij het opstellen van het onderhavige bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten. Waar dat noodzakelijk was , is afgeweken van de standaard en is het plan specifiek toegesneden op de feitelijke situatie in het onderhavige plangebied.

De plansystematiek voldoet aan de volgende RO-standaarden 2012:

  • Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) 2012;
  • PraktijkRichtlijn BestemmingsPlannen (PRBP) 2012;
  • Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten (STRI) 2012.

7.2 Toelichting op de verbeelding

In de analoge en digitale verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis ingevolge het voorliggende plan, indien en voor zover deze in de regels daaraan wordt gegeven. Als een aanduiding juridisch gezien geen enkele betekenis heeft, is deze niet opgenomen in de verbeelding. Ten behoeve van de leesbaarheid is het plan wel op een topografische ondergrond gelegd. De bestemmingen en de aanduidingen zijn ingedeeld in de hoofdgroepen volgens de SVBP2012 en zijn bij de verbeelding opgenomen in een renvooi.

7.3 Toelichting op de regels

De planregels zijn ondergebracht in inleidende regels, in bestemmingsregels, in algemene regels en in overgangs- en slotregels.

INLEIDENDE REGELS

Dit hoofdstuk bevat twee artikelen. In artikel 1 is een aantal noodzakelijke begripsbepalingen opgenomen welke worden gebruikt in de regels. In artikel 2 wordt uiteengezet op welke wijze gemeten dient te worden.

BESTEMMINGSREGELS

Dit hoofdstuk bestaat uit een beschrijving van de bestemming.

Agrarisch met waarden (Artikel 3)

In artikel 3 is de eerste hoofdbestemming opgenomen: 'Agrarisch met waarden'. Binnen deze bestemming is hobbymatig agrarisch grondgebruik toegestaan en bouwwerken geen gebouwen zijnde, passend binnen deze bestemming.

Bedrijf (Artikel 4)

In artikel 4 is de tweede hoofdbestemming opgenomen: ‘Bedrijf’. Binnen deze bestemming is het toegestaan om een bedrijf behorend tot categorie 1 en 2 te exploiteren, met een specifieke aanduiding voor vergader-, onderwijsactiviteiten.

Wonen (Artikel 5)

In artikel 5 is de derde hoofdbestemming opgenomen: ‘Wonen’. Binnen deze bestemming is het toegestaan een ruime woning (binnen het strak omlijnde bouwvlak) met bijbehorende bouwwerken te realiseren en bouwwerken geen gebouwen zijnde.

ALGEMENE, SLOT- EN OVERGANGSREGELS

Deze artikelen bevatten de bepalingen die op het hele plangebied betrekking hebben en burgemeester en wethouders de mogelijkheid bieden flexibiliteit in het plangebied te betrachten.