Plan: | De Hees 10, Sevenum |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1507.SNDEHEES10-BPV2 |
De heer en mevrouw Hermans-Walter, Zeesweg 2, 5975 PP Sevenum (hierna ook: initiatiefnemer), zijn voornemens om op de locatie De Hees (ong.) te Sevenum één woning te realiseren.
Initiatiefnemer is eigenaar van een glastuinbouwbedrijf aan de Zeesweg 2 te Sevenum. Inmiddels is er zicht op de overname van het glastuinbouwbedrijf, waarbij ook de overdracht hoort van de bijbehorende agrarische bedrijfswoning welke op dit moment nog door initiatiefnemer wordt bewoond.
Initiatiefnemer wil, als vervangende woonruimte, een nieuwe woning realiseren op de braak liggende locatie aan De Hees (ong.) te Sevenum.
De vigerende Beheersverordening Kernen Sevenum bepaalt dat het bestaande gebruik van gronden ongewijzigd voortgezet mag worden. De mogelijkheid om hier op welke manier dan ook binnen de regels van de beheersverordening een woning te realiseren, is niet aanwezig.
Om de nieuwe woning in een passend juridisch-planologisch kader vast te leggen is onderhavig bestemmingsplan opgesteld. In dit bestemmingsplan wordt aan de betreffende locatie een bouwrecht toegekend, waardoor de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor één nieuw woning ontstaat. Op 18 oktober 2016 heeft de gemeenteraad van Horst aan de Maas besloten om hieraan in principe medewerking te verlenen.
Op 10 oktober 2017 heeft de gemeenteraad het bestemmingsplan 'De Hees 10, Sevenum' vastgesteld. Tegen dat plan is beroep ingesteld en op 13 maart 2019 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State uitgesproken dat het raadsbesluit tot vaststelling van het bestemmingsplan wordt vernietigd, omdat:
Het door de raad te nemen nieuwe besluit behoeft niet overeenkomstig afdeling 3.4 van de Awb te worden voorbereid.
Middels onderhavig reparatieplan worden beide gebreken hersteld.
Het plangebied aan De Hees ongenummerd te Sevenum (kadastraal bekend gemeente Sevenum sectie G nummer 4554) heeft een oppervlakte van ruim 2500 m2 en wordt aan drie zijden omsloten door burgerwoningen.
Op onderstaande figuur 1 is het plangebied aangeduid.
Figuur 1: plangebied
De locatie aan De Hees is gelegen in de Beheersverordening Kernen Sevenum zoals vastgesteld op 4 juni 2013.
De beheersverordening bepaalt dat het bestaande gebruik van gronden ongewijzigd voortgezet mag worden. De mogelijkheid om hier op welke manier dan ook binnen de regels van de beheersverordening een woning te realiseren, is niet aanwezig. Een beheersverordening is hiervoor immers ook niet het geëigende instrument.
Figuur 2: uitsnede vigerende verbeelding
Deze toelichting bestaat uit de volgende delen. Na deze inleiding volgt hoofdstuk 2 met een beschrijving van het plangebied. In hoofdstuk 3 wordt het plan getoetst aan het geldende ruimtelijke beleid. Hoofdstuk 4 bevat een beschrijving van de te regelen ruimtelijke ontwikkeling zelf. Vervolgens geeft hoofdstuk 5 inzicht in de relevante milieu-planologische aspecten. De uitvoerbaarheid is neergelegd in hoofdstuk 6 en ten slotte de juridische toelichting in hoofdstuk 7.
In dit hoofdstuk wordt de ligging van het plangebied op gemeentelijk niveau en de feitelijke
situatie van het plangebied beschreven. Ook wordt er ingegaan op de aanwezige
ruimtelijk-functionele structuur van het plangebied en omgeving.
Het plangebied bevindt zich in de westelijke rand van de bebouwde kom van Sevenum, langs de doorgaande weg richting Kronenberg. Het betreft het perceel kadastraal bekend als gemeente Sevenum, sectie G nummer 4554 plaatselijk bekend als De Hees ongenummerd te Sevenum. Het perceel heeft een oppervlakte van circa 2500 m2.
Zoals bij veel andere peeldorpen ook het geval is, was de oorspronkelijke bebouwing van het dorp Sevenum met name geconcentreerd langs de hoofdwegen van en naar het dorp (zoals de
Maasbreeseweg, De Donkstraat-Horsterweg, Kerkstraat-Steinhagenstraat, Den Eigen- Peperstraat-De Hees). Binnen deze ‘spinachtige’ structuur van lintbebouwing, heeft gedurende vele jaren een proces van verdichting plaatsgebonden. Nieuwe woongebieden vulden de ruimten tussen de invalswegen op. Dit proces is in feite nog steeds aan de gang. Functies welke minder goed passen in een woonomgeving, worden gesaneerd en/of verplaatst en vervangen door woningen. Verder worden steeds vaker open plekken in een bebouwingslint opgevuld met woningen. De directe omgeving van het plangebied heeft een duidelijke woonfunctie. Soms wordt deze woonfunctie gecombineerd met bedrijvigheid. In de omgeving van het plangebied zijn enkele agrarische en niet-agrarische bedrijven gelegen, welke gelet op de afstand tot het plangebied en de vorm van de bedrijvigheid, geen negatieve invloed uitoefenen op het project, noch hinder ondervinden door het project. Hieraan zal in paragraaf 5.1.4 (milieuzonering) verder aandacht worden besteed.
Figuur 3: impressie plangebied
Op figuur 4 is een luchtfoto weergegeven.
Figuur 4: Luchtfoto
Dit hoofdstuk geeft een beeld van de randvoorwaarden die vanuit het beleid gelden betreffende onderhavige ontwikkeling. De beleidskaders zijn op verschillende schaalniveaus beschreven. Aan bod komen het rijks-, provinciaal - en het gemeentelijk beleid.
Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Daar streeft het Rijk naar met een krachtige aanpak die ruimte geef aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Dit doet het Rijk samen met andere overheden en met een Europese en mondiale blik. Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo ontstaat er ruimte voor maatwerk en ontwikkelingen van burgers en bedrijven. In deze structuurvisie schetst het Rijk ambities voor Nederland in 2040: een visie hoe Nederland er in 2040 voor moet staan. Uitgaande van de verantwoordelijkheden van het Rijk zijn de ambities uitgewerkt in rijksdoelen tot 2028 en is aangegeven welke nationale belangen daarbij aan de orde zijn. Deze tijdshorizon is gesteld omdat in de loop van de tijd nieuwe ontwikkelingen en opgaven kunnen vragen om bijstelling van de rijksdoelen. Voor de ambities zijn rijksinvesteringen slechts een van de instrumenten die worden ingezet. Ook kennis, bestuurlijke afspraken en kaders worden ingezet. De huidige financiële rijkskaders (begroting) zijn randvoorwaardelijk voor de concrete invulling van die rijksambities. Een actualisatie van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid is nodig om de nieuwe aanpak vorm te geven. De verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zijn gedateerd door nieuwe politieke accenten en veranderende (wereldwijde) omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen die onder andere ontstaan omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. Deze structuurvisie geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vormt de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
Het Rijk is verantwoordelijk voor een goed systeem van ruimtelijke ordening inclusief zorgvuldige, transparante ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dat betekent dat het systeem zo ingericht moet zijn dat integrale planvorming en besluitvorming op elk schaalniveau mogelijk is en dat bestaande en toekomstige belangen goed kunnen worden afgewogen. Gebruikswaarde, toekomstwaarde en belevingswaarde zijn hier onderdeel van. Het gaat dan zowel om belangen die conflicteren als belangen die elkaar versterken. Bij nieuwe ontwikkelingen, aanleg en herstructurering moet in elk geval aandacht zijn voor de gevolgen voor de waterhuishouding, het milieu en het cultureel erfgoed.
Deze aspecten zullen in paragraaf 5.3, respectievelijk paragraaf 5.2 en 5.7 aan de orde komen.
Onderhavig plan heeft geen invloed op de beschreven doelen die het Rijk nastreeft. De beoogde ontwikkeling heeft een te kleinschalig karakter om hier effect op te hebben.
Op 1 oktober 2012 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, en is 'de ladder voor duurzame verstedelijking' daaraan toegevoegd. De ladder ondersteunt gemeenten en provincies in vraaggerichte programmering van hun grondgebied, het voorkomen van overprogrammering en de keuzes die daaruit volgen.
De ladder voor duurzame verstedelijking is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Het Rijk wil met de introductie van de ladder vraaggerichte programmering bevorderen. De ladder beoogt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Overheden dienen nieuwe stedelijke ontwikkeling, zijnde de ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen (artikel 1.1.1 lid 1 Bro), te motiveren met de drie opeenvolgende stappen. De stappen bewerkstelligen dat de wens om een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk te maken, nadrukkelijk wordt gemotiveerd en afgewogen met oog voor (1) de ruimtevraag, (2) de beschikbare ruimte en (3) de ontwikkeling van de omgeving waarin het gebied ligt.
De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent. Dit gezag draagt de verantwoordelijkheid voor de ruimtelijke afweging over die ontwikkeling.
Afweging ladder duurzame verstedelijking
Allereerst dient er sprake te zijn van een 'stedelijke ontwikkeling'. Zoals de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State eerder heeft overwogen (uitspraak van 18 december 2013, zaak nr. 201302867/1/R4), is het begrip woningbouwlocatie in de omschrijving van het begrip stedelijke ontwikkeling in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro niet nader gedefinieerd in het Bro. Voorts ontbreekt in de nota van toelichting bij deze bepaling (Stb. 2012, 388) een toelichting op de definitiebepaling van het begrip stedelijke ontwikkeling.
De Afdeling is in een eerdere zaak van oordeel geweest dat een aantal van 11 toe te voegen woningen in de bebouwde kom, een ontwikkeling is die niet voorziet in een woningbouwlocatie of een andere stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro. Artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro is dan ook niet van toepassing (17 ABRvS 16 september 2015, ECLI: NL:RVS:2015:2921, r.o. 4.3).
Gelet hierop kan zeker geconcludeerd worden dat de toevoeging van één woning in de bebouwde kom van Sevenum evenmin een stedelijke ontwikkeling betreft als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid Bro. In feite hoeft dan ook niet aan de ladder voor duurzame verstedelijking getoetst te worden. Desondanks volgt hierna een korte toets.
In dit geval bestaat er tevens een concrete, aantoonbare behoefte aan de nieuwe woning aangezien initiatiefnemer zijn agrarische bedrijf met bedrijfswoning aan de Zeesweg te Sevenum verkoopt en nieuwe huisvesting zoekt. Ook de concrete behoefte is daarmee aangetoond.
Het plangebied wordt goed ontsloten op bestaande infrastructuur en is daarmee uitstekend bereikbaar.
In casu wordt dus voldaan aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
In het Barro zijn een aantal onderwerpen opgenomen waarvoor het rijk uit het oogpunt van de nationale belangen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte ruimtelijke regels stelt:
Voor een aantal van de genoemde Barro-onderwerpen, waaronder de uitbreiding van het hoofdwegennet, het hoofdspoorwegennet en de militaire radars, geldt dat de regels worden uitgewerkt in de Rarro.
Op onderhavig project werken geen van de in het Barro genoemde rijksbelangen rechtstreeks door.
Op 12 december 2014 is het nieuwe provinciaal omgevingsplan Limburg vastgesteld. Belangrijke principes in dit nieuwe omgevingsbeleid zijn:
Voor wat betreft de projectlocatie geeft het POL 2014 aan dat de omgeving getypeerd wordt als 'buitengebied'.
Figuur 5: Uitsnede POL-kaart 1
De gronden in het landelijk gebied zonder nadere zonering hebben de typering buitengebied gekregen en hebben vaak een agrarisch karakter, met ruimte voor doorontwikkeling van agrarische bedrijven. Deze zone omvat een breed scala aan gebieden variërend van landbouwgebieden in algemene zin, glastuinbouwgebieden, ontwikkelingsgebieden intensieve veehouderij, verblijfsrecreatieve terreinen, stadsrandzones tot linten en cluster van bebouwing.
Bij planvorming voor uitbreiding van de woningvoorraad wordt de ladder voor duurzame verstedelijking en de voorkeur voor gebruik van leegstaand vastgoed consequent gehanteerd. Toevoegingen aan de Limburgse woningmarkt moeten niet alleen van de juiste soort zijn (voldoen aan de specifieke lokale woningbehoefte) en op de juiste locatie zijn, maar moeten in veel gevallen ook gepaard gaan met sloop, zodat de kwantitatieve verhouding in balans blijft.
In beginsel past het initiatief binnen de verkeerskundige bebouwde kom en bestemmingsplantechnische kern (centrumdorp), door gebruikmaking van de mogelijkheden zoals beschreven in de gemeentelijke structuurvisie (waarover meer in paragraaf 3.3.1), en binnen het provinciale beleid althans het is niet strijdig met de provinciale ambities in ruime zin, mits hier een ruimtelijke kwaliteitsverbetering (kwaliteitsbijdrage) tegenover staat.
De Omgevingsverordening Limburg is op 1 januari 2011 in werking getreden maar is in 2014 gewijzigd vanwege de vaststelling van POL 2014, waarin was bepaald dat er een nieuw hoofdstuk Ruimte aan de Omgevingsverordening zou worden toegevoegd. Dat hoofdstuk Ruimte is gericht op de doorwerking van het ruimtelijke beleid van het POL 2014 naar gemeentelijke ruimtelijke plannen. Behalve de toevoeging van het hoofdstuk Ruimte zijn in de Omgevingsverordening Limburg 2014 ook de verordeningen Veehouderijen en Natura 2000 (van oktober 2013) en Wonen Zuid-Limburg (van juli 2013) opgenomen. Hiermee zijn alle verordeningen die betrekking hebben op het omgevingsbeleid ondergebracht in één document.
Het hoofdstuk Ruimte heeft twee kenmerkende verschillen met de andere onderdelen van de verordening.
In de eerste plaats bevat het hoofdstuk geen gedragsvoorschriften die gelden voor iedereen, maar uitsluitend instructiebepalingen die zijn gericht tot gemeentebesturen. Elders in de Omgevingsverordening wordt zeer incidenteel gebruik gemaakt van deze methodiek, maar het hoofdstuk Ruimte kent geen andere bepalingen dan opdrachten aan gemeentebesturen, die door de besturen in acht moeten worden genomen bij het vaststellen van bestemmingsplannen en bepaalde omgevingsvergunningen.
Het tweede verschil met de overige onderdelen van de Omgevingsverordening is dat de Wet ruimtelijke ordening slechts zeer beperkte mogelijkheden biedt om ontheffing te verlenen van een bepaling uit het hoofdstuk Ruimte.
Artikel 2.4.2 van de Omgevingsverordening Limburg heeft betrekking op 'wonen' en kent de volgende bepalingen:
In dit kader zijn de leden 1, 5 en 6 van toepassing. Zoals in paragraaf 3.4.2 (Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg) van onderhavige plantoelichting is vermeld, is er in casu sprake van bouwen naar reële (eigen) behoefte en wordt één woning toegevoegd die echt kwaliteit toevoegt.
Voor het plangebied kent de Verordening geen verdere beperkingen.
Het project is dan ook niet strijdig met de Omgevingsverordening Limburg 2014.
Op 9 april 2013 is de Integrale Structuurvisie Horst aan de Maas vastgesteld. Het betreft een integrale structuurvisie voor het gehele grondgebied van de gemeente Horst aan de Maas. De structuurvisie geeft een integraal beeld van de ruimtelijke en sociaal-maatschappelijke ontwikkelingen die de gemeente op haar grondgebied voor ogen staat voor de langere termijn. Verder is de integrale structuurvisie opgesteld om maximaal gebruik te maken van de mogelijkheid tot het plegen van kostenverhaal die de Wet ruimtelijke ordening biedt. De structuurvisie bestaat uit een beleidskader en een uitvoeringsparagraaf waarin het Limburgs Kwaliteitsmenu (LKM) wordt geïmplementeerd.
Het grondprincipe van het gemeentelijk (en provinciaal) kwaliteitsmenu (GKM) is, dat bepaalde ontwikkelingen ter plaatse leiden tot verlies aan omgevingskwaliteit, hetgeen dient te worden gecompenseerd door een kwaliteitsbijdrage. Dit geldt zowel binnen als buiten de ‘rode contouren’. De kwaliteitsbijdrage wordt ingezet om de omgevingskwaliteit en leefb aarheid te versterken. Het doel is dat per saldo daarmee de kwaliteit toeneemt. Het GKM is van toepassing op ontwikkelingen die niet rechtstreeks of via een flexibiliteitbepaling (zoals wijzigings- of afwijkingsregels) zijn toegestaan in het vigerende bestemmingsplan. Veel kleinere ontwikkelingen kunnen dan ook vaak zonder toepassing van het GKM doorgang vinden.
Zoals op 'onderstaande uitsnedes uit de structuurvisiekaart (figuur 6) is te zien, valt het plangebied aan De Hees binnen de contour van het centrumdorp Sevenum.
Figuur 6: uitsnede uit kaart structuurvisie
Ten aanzien van nieuwe, solitaire woningen hanteert de structuurvisie een 'ja, mits' benadering (meedenkende grondhouding).
Na de evaluatie van de structuurvisie (oktober 2015) zijn de voorwaarden voor het toevoegen van 1 of 2 nieuw te bouwen woningen binnen de kern (rode contouren) versoepeld. Hierbij dient voldaan te worden aan de volgende voorwaarden:
De locatie aan De Hees (tussen nummer 8 en 12) is gelegen binnen de verkeerskundige bebouwde kom van Sevenum en ook binnen de grenzen van de Beheersverordening Kernen Sevenum. In het bestemmingsplan Kern Sevenum 1990 (dat aan de beheersverordening vooraf ging) is de locatie tussen De Hees 8 en 12 zelfs al bestemd voor woondoeleinden ten behoeve van één vrijstaande woning. Door de provincie is destijds goedkeuring onthouden aan deze bestemming. Dit geeft echter wel aan dat vanuit gemeentelijk planologisch oogpunt een woonbestemming hier reeds lange tijd geleden was voorzien.
De locatie wordt direct ontsloten op De Hees (doorgaande weg tussen de kernen Sevenum en Kronenberg).
Er kan en zal aan alle voorwaarden zoals boven genoemd worden voldaan. Het perceel is ruim genoeg om de nieuwe woning zodanig te situeren dat rekening kan worden gehouden met de belangen van omwonenden. Omliggende bedrijven zullen als gevolg van de nieuwe woning niet worden geconfronteerd met extra beperkingen, nu er al zodanig veel woningen van derden dichterbij deze bedrijven zijn gesitueerd. Echter, aan dit aspect zal in paragraaf 5.1 bijzonder aandacht worden besteed.
Op 18 oktober 2016 heeft de gemeenteraad van Horst aan de Maas besloten om hieraan in principe medewerking te verlenen. De kwaliteitsbijdrage zal onderdeel uitmaken van de door de gemeente Horst aan de Maas met initiatiefnemer te sluiten anterieure overeenkomst.
Concluderend kan worden gesteld dat wordt voldaan aan het bepaalde in de integrale structuurvisie.
Op 5 april 2016 is de Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg vastgesteld door de gemeenteraad van Horst aan de Maas. Een visie waarmee de bestuurders van de gemeenten Beesel, Bergen, Gennep, Horst aan de Maas, Mook en Middelaar, Venlo, Venray en Peel en Maas en de provincie Limburg sturing geven aan de regionale woningmarkt. Samen met alle woonpartners zijn vijf inhoudelijke pijlers geïdentificeerd die de kern vormen van deze visie. De pijlers rusten idealiter op een stevig fundament: krachtige gemeenten en een sterke regio. Ze zijn samen te vatten in:
1. Een gezonde woningmarkt in balans: nieuwbouw naar behoefte
Het aantal plannen dat de regio heeft en maakt om nieuwbouw toe te voegen, moet in een gezonde verhouding staan tot de kwantitatieve behoefte. Het is onverantwoord om te sturen op een bouwprogramma dat uitgaat van meer dan voorspelde groei. Dat betekent in de regio concreet dat plancapaciteit terug wordt gebracht én alleen plannen toe worden gevoegd die echt kwaliteit toevoegen en passen bij de woonbehoefte van de afzonderlijke gemeenten in de regio: bouwen naar reële behoefte.
2. De juiste woning op de juiste plek en dynamisch voorraadbeheer
Samen willen de regio een breed palet aan woonmilieus bieden dat aansluit bij de huidige en toekomstige inwoners van onze regio. De dominante vraag in de regio is het wonen in grotere kernen waar voorzieningen zijn. Er is in de visie een afwegingskader ontworpen dat regionaal en lokaal het instrument vormt om tot een heldere prioritering en onderbouwing van nieuwbouwplannen te komen. De werkwijze sluit aan bij de principes van de Ladder voor Duurzame Verstedelijking. Integrale afweging en integraal voorraadbeleid zijn sleutelwoorden.
3. Goed wonen voor iedereen, maar met extra aandacht voor ….
Bijzondere aandacht is nodig voor de huisvesting van (toekomstige) werknemers en dan vooral de arbeidsmigranten. Zij vullen veel banen in en zijn voorwaarde voor de verdere economische ontwikkeling. De regio gaat voor een uitnodigende strategie en kiest voor de beleidslijn van short stay naar mid stay en uiteindelijk naar regulier wonen. Regionaal wordt ook de noodzaak gevoeld om stil te staan bij statushouders. En verder zijn Toegelaten Instellingen (corporaties) vanaf 1 januari 2016 verplicht bij nieuwe verhuringen passend toe te wijzen. Betaalbaarheid en beschikbaarheid zijn dan ook twee onderwerpen die op regionaal niveau verder uitgewerkt moeten worden.
4. Kwaliteit bestaande voorraad en kernen meer centraal
De eerste pijler van het dynamisch voorraadbeheer is het werken aan de kwaliteit en de geschiktheid van de bestaande voorraad. Vooral in de meer stedelijke wijken vraagt dit aandacht. Daar is vernieuwing nodig (slopen, verdunnen, renoveren). Stedelijke herverkaveling kan hierbij een instrument zijn, net zoals de mogelijkheden van een transitiefonds. Maar ook de leefomgeving in de kernen staat op sommige plekken onder druk. Leegkomende en leegblijvende panden kunnen juist in kleine kernen versneld een spiraal naar beneden inzetten. Lokale kracht zien, benutten en waarderen is de lijn die wordt ingezet. Ruim baan voor nieuwe vormen van maatschappijsturing (coöperaties, zelfbeheer). Maar ook, slechts na zorgvuldige afweging is er in de kleine kernen in beperkte mate ruimte voor nieuwbouw. De grote opgave voor nu is het tegengaan van het overaanbod aan goedkope en slechte koopvoorraad.
5. Een levensloopvriendelijke en duurzame regio
Door de vergrijzing neemt het aantal senioren fors toe; in de kleine kernen gaat dit proces nog sneller. Dit wordt extra aandacht gegeven in lokaal woonbeleid. Aanpassing van de woning is primair de verantwoordelijkheid van de verhuurder of eigenaar. Maar bewustwording over woningaanpassingen maakt het verschil. Hier ligt een prachtige kans om de koppeling te zoeken met bewustwording op het terrein van verduurzaming. Voorzieningen voor zwaardere zorg vereisen een zekere omvang en zullen naar verwachting daarom in grotere kernen geconcentreerd worden.
In casu is er ook sprake van bouwen naar reële behoefte (kavel wordt door initiatiefnemer ontwikkeld om in eigen woonbehoefte te voorzien) en wordt één woning toegevoegd met een hoog kwaliteitsniveau en tevens 'levensloopvriendelijk' wordt vormgegeven, met oog voor de landelijke omgeving op korte afstand van het plangebied; het wordt een geleidelijke overgang van dichte dorpsbebouwing naar grotere kavels in de richting van het landelijk gebied.
Het Masterplan Wonen (lokale woonvisie) 2016-2021 is een uitwerking van de regionale structuurvisie Wonen Noord Limburg.
De beleidsopgaven zoals genoemd in het Masterplan Wonen betreffen de volgenden:
Deze beleidsopgaven resulteren in de volgende speerpunten in het masterplan Wonen (2016-2021):
In casu wordt de nieuwe woning aan De Hees gebouwd naar eigen behoefte; de kopers van de kavel realiseren de woning geheel naar eigen wens en passend binnen de afspraken met de gemeente Horst aan de Maas, welke verder in de bouwregels van onderhavig bestemmingsplan zijn verwoord.
Het project is derhalve niet strijdig met het Masterplan Wonen.
De locatie aan De Hees is gelegen in de Beheersverordening Kernen Sevenum zoals vastgesteld op 4 juni 2013.
Op figuur 7 is de uitsnede van de vigerende verbeelding weergegeven.
Figuur 7: Uitsnede Beheersverordening Kernen Sevenum
De beheersverordening bepaalt dat het bestaande gebruik van gronden ongewijzigd voortgezet mag worden. De mogelijkheid om hier op welke manier dan ook binnen de regels van de beheersverordening een woning te realiseren, is niet aanwezig. Een beheersverordening is hiervoor immers ook niet het geëigende instrument.
Omdat binnen de regels van het vigerende planologische regime de gewenste woning niet gerealiseerd kan worden, dient voor deze locaties een nieuw bestemmingsplan te worden opgesteld, dat voorziet in een adequate planologisch-juridische regeling voor het project.
Geconcludeerd kan worden dat de gevraagde ontwikkeling voldoet aan het nationaal beleid, provinciaal beleid en het gemeentelijk beleid voor wat betreft de structuurvisie (zowel gemeentelijke als de door de gemeenteraad vastgestelde regionale structuurvisie).
Initiatiefnemer (eigenaar van een glastuinbouwbedrijf aan de Zeesweg 2 te Sevenum) is, zoals in de inleiding al vermeld, voornemens om op de locatie De Hees (ong.), tussen nummer 8 en 12, te Sevenum één woning te realiseren.
Inmiddels is er zicht op de overname van het glastuinbouwbedrijf, waarbij ook de overdracht hoort van de bijbehorende agrarische bedrijfswoning welke op dit moment nog door initiatiefnemer wordt bewoond.
Initiatiefnemer wil, als vervangende woonruimte, een nieuwe woning realiseren op de braak liggende locatie aan De Hees (ong.) te Sevenum, kadastraal bekend gemeente Sevenum sectie G nummer 4554, met een oppervlakte van ruim 2500 m2.
Figuur 8: kadastraal perceel / begrenzing plangebied
De locatie mag worden ingevuld met een woning waarvoor geen maximale inhoudsmaat geldt vanwege de ligging in de kern. De maximale goot- en bouwhoogte bedraagt 7 respectievelijk 11 meter. Het is daarnaast mogelijk 150 m² aan bijbehorende bouwwerken bij de woning op te richten met een maximale goot- en nokhoogte van 3,5 respectievelijk 6 meter. Qua maatvoering is aangesloten bij de gemeentelijke standaarden en de bouwregels van vergelijkbare woningbouwprojecten.
De bouwtekeningen voor de nieuw te realiseren woning zijn akkoord bevonden door de kwaliteitscommissie. De te realiseren (en inmiddels, op basis van het van kracht geworden maar na verlening van de omgevingsvergunning vernietigde bestemmingsplan 'De Hees 10, Sevenum', vergunde) woning ziet er als volgt uit:
Voor de locatie aan De Hees ong. te Sevenum is er vooralsnog geen uitgewerkt landschappelijk inpassingsplan. In ieder geval zal de nieuwe woning passend in gebiedseigen groen gezet worden, zodat met de bouw van de nieuwe woning de karakteristiek van het landschap wordt versterkt en er door de ontwikkeling geen landschappelijke kwaliteiten verloren gaan.
Door het erf te omkaderen met een gemengde haag wordt een ruimte gecreëerd waarbinnen de woning met bijbehorende functies geclusterd zijn; deze gemengde haag zorgt tevens voor voldoende privacy ten opzichte van omliggende functies. Juist zo'n gemengde haag geeft variatie en een aantrekkelijk beeld. Het is een landelijke haag met meer kleur en bloei.
De gemengde haag bestaat uit Veldesdoorn, Gewone liguster, Haagbeuk, Vuilboom en Gewone beuk. De haag wordt gemengd aangeplant (4 stuks per meter, 80-100 hoog) en zal met 1 maal knippen per jaar op een hoogte van 1,80 meter een groene rand vormen.
Het binnengebied zal aangeplant worden met (hoogstam)fruitbomen en grotere solitaire struiken. Door het gebruik van bijvoorbeeld Okkernoot, Tamme kastanje, Kersenbomen, Kweepeer en Mispel krijgt het achtererf een landelijke uitstraling. Deze bomen worden aangeplant op onderlinge afstand van ca 12 meter, waarbij gekozen kan worden uit soorten die weinig onderhoud vergen. De bomen hebben bij aanplant een maat van 12-14 cm.
Het beheer vormt het minimaal opkronen en snoeien, zodat ze volledig kunnen uitgroeien. Het beheer is een snoei om de vruchtzetting te bevorderen, maar op termijn kunnen de bomen met minimale snoei uitgroeien tot volwassen bomen. Het grasland zal als weitje worden beheerd.
In de bouwregels van onderhavig bestemmingsplan is een voorwaardelijke bepaling opgenomen dat de bouw van de woning gepaard gaat met het landschappelijk inpassen van het bestemmingsvlak op basis van de verwoorde landschappelijke inpassing. Hierdoor is voldoende gewaarborgd dat het nieuwe bouwperceel landschappelijk wordt ingepast.
In dit hoofdstuk wordt vanuit verschillende sectorale aspecten (o.a. milieu, veiligheid, water, natuur en archeologie) het initiatief getoetst of men zal voldoen aan de criteria van deze aspecten.
In het kader van het onderhavige plan wordt binnen het plangebied een nieuwe bodemgevoelige functie toegelaten in de vorm van een woning.
Voordat door middel van een omgevingsvergunning nieuwe functies mogelijk worden gemaakt zal er inzicht moeten zijn of de bodem- en grondwaterkwaliteit een dergelijke bebouwing en gebruik ook mogelijk maken.
Op 8 april 2016 is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door Econsultancy BV (als bijlage aan de planstukken toegevoegd). Op basis van het vooronderzoek is het volgende geconcludeerd:
'Op basis van het vooronderzoek is geconcludeerd dat de onderzoekslocatie onderzocht dient te worden volgens de strategie "onverdacht" (ONV). Bij onverdachte locaties luidt de onderzoekshypothese dat de bodem niet verontreinigd is.
De bodem bestaat voornamelijk uit matig tot uiterst siltig, matig fijn zand. De bovengrond is bovendien zwak humeus. De ondergrond is plaatselijk zwak tot sterk gleyhoudend.
Er zijn op basis van het vooronderzoek, tijdens de terreininspectie en bij de uitvoering van de veldwerkzaamheden geen aanwijzingen gevonden, die aanleiding geven een asbestverontreiniging op de locatie te verwachten.
In de bovengrond zijn geen verontreinigingen geconstateerd. In de ondergrond zijn eveneens geen verontreinigingen geconstateerd. In het grondwater zijn geen verontreinigingen geconstateerd.
De vooraf gestelde hypothese, dat de onderzoekslocatie als "onverdacht" kan worden beschouwd wordt, op basis van de onderzoeksresultaten, bevestigd. Er bestaan volgens Econsultancy met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem dan ook géén belemmeringen voor de voorgenomen nieuwbouw op de onderzoekslocatie.
Indien er werkzaamheden plaatsvinden, waarbij grond vrijkomt, kan de grond niet zonder meer worden afgevoerd of elders worden toegepast. De regels van het Besluit bodemkwaliteit zijn hierop mogelijk van toepassing.'
De Wet geluidhinder (Wgh) is van toepassing op woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen (onder meer onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen en andere gezondheidszorggebouwen) en geluidsgevoelige terreinen (onder meer woonwagenstandplaatsen). Uit art. 74 Wgh vloeit voort dat in principe alle wegen voorzien zijn van een geluidzone, met uitzondering van wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied of wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km/uur geldt. De zonebreedte is afhankelijk van het gebied (stedelijk of buitenstedelijk) en het aantal rijstroken. Binnen de zones moet een akoestisch onderzoek worden verricht. De voorkeursgrenswaarde voor woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en terreinen bedraagt in die zone op de buitengevel 48 dB (art. 82 Wgh).
De Hees ter plaatse van het plangebied is een weg waarop een snelheidsregime geldt van 30 km/uur. Het einde van deze 30 km-zone bevindt zich bij de verkeersheuvel op een afstand van circa 220 m ten westen van het plangebied.
Op basis van de Wgh is het derhalve niet noodzakelijk om een akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai te laten verrichten.
De akoestische isolatie van de gevels van de nieuw te realiseren woning zal zodanig zijn dat er ook sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat in de woning.
Spoorweglawaai
In de nabijheid van het plangebied is geen spoorlijn gesitueerd. De spoorlijn Venlo-Eindhoven bevindt zich op een afstand van circa 2 km ten zuidoosten van het plangebied.
Kleine en grote projecten
De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en grote' projecten. Kleine projecten dragen niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen). Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in het Besluit “Niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)”.
Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten - die jaarlijks meer dan 3 procent van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van PM10 en NO2 bijdragen- een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing.
Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)
Dit is een Regeling van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 31 oktober 2007, nr. DJZ2007004707, houdende regels omtrent de aanwijzing van categorieën van gevallen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen als bedoeld in artikel 5.16, eerste lid, onder c, van de Wet milieubeheer (Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)).
Het gaat hierbij om de volgende categorieën:
Voor woningbouw geldt dat woningbouwprojecten van netto niet meer dan 1500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) niet in betekende mate bedragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit (art. 4 lid 1 Besluit NIBM jo. art. 4 lid 2, bijlage 3B.2 Regeling NIBM).
Het onderhavige project is met één nieuwe woning aan De Hees dusdanig beperkt van omvang dat de conclusie kan worden getrokken dat het project niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
Luchtkwaliteit vormt derhalve geen belemmering voor het project.
Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten wordt milieuzonering gehanteerd. Hieronder wordt verstaan een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen en anderzijds milieugevoelige gebieden zoals woongebieden. Om milieuzonering hanteerbaar te maken wordt gebruik gemaakt van de Staat van bedrijfsactiviteiten zoals die is opgenomen in de VNG brochure 'Bedrijven en milieuzonering', van maart 2009.
Bedrijven en milieuzonering
De indeling van de bedrijven c.q. bedrijfsactiviteiten is vastgelegd een Staat van bedrijfsactiviteiten die is opgenomen in de VNG brochure 'Bedrijven en milieuzonering', van maart 2009. In deze Staat worden bedrijfsactiviteiten ingedeeld in een zestal categorieën met toenemende potentiële milieuemissies. Op grond van deze Staat kan een beleidsmatige selectie worden gemaakt van de op het plangebied toe te laten bedrijfsactiviteiten. De bedrijven zijn op basis van de Standaard Bedrijfs Indeling (SBI-codes) in deze Staat gerangschikt. Per bedrijfsactiviteit is voor elk ruimtelijk relevante milieucomponent (geur, stof, geluid en gevaar) een richtafstand aangegeven die in beginsel moet worden aangehouden tussen een bedrijf en milieugevoelige objecten (woningen) om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. Bij het bepalen van deze richtafstanden zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:
De grootste afstand van de milieucomponenten vormt de indicatie voor de aan te houden afstand van de bedrijfsactiviteit tot een milieugevoelig object. Elk bedrijf c.q. bedrijfsactiviteit wordt in een bepaalde milieucategorie ingedeeld.
Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kunnen gemotiveerd kortere richtafstanden worden aangehouden bij het omgevingstype 'gemengd gebied', dat gezien de aanwezige functiemenging of ligging nabij drukke wegen al een hogere milieubelasting kent. In zo'n geval is het ruimtelijk aanvaardbaar dat de richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd.
Invloed milieuhinder op het plangebied
Het plangebied ligt in de kern van Sevenum op de overgang naar het landelijk gebied en wordt omringd door voornamelijk burgerwoningen, agrarische- en niet-agrarische bedrijven. Er is dus sprake van een gemengd gebied.
In een straal van 200 m vanaf de randen van het plangebied zijn de volgende bedrijven gelegen:
bedrijfsnaam | adres | soort bedrijf | richtafstand VNG | feitelijke afstand |
Mts. Matheij-Van den Hoogenhof | Staarterstraat 23 | glastuinbouw | 30 m | 60 m |
Aannemers- en Timmerbedrijf J.H. van Gassel en Zn | De Hees 13 | aannemers- en timmerbedrijf | 30 m | 50 m |
Van Otterdijk Bestratingen | De Hees 19 | bestrating/wegenbouw | 30 m | 150 m |
F.P. Rijs Parket | De Hees 21 | detailhandel | 10 m | 170 m |
Tielen V.O.F. | De Hees 4 | fruitteelt | 30 m | 25 m |
De geadviseerde richtafstand van het plangebied tot aan omliggende bedrijven wordt alleen ten opzichte van het fruitteeltbedrijf aan De Hees 4 overschreden. Echter, voor de gevoelige functie in de vorm van de nieuwe burgerwoning zal binnen het plangebied een concreet bouwvlak worden opgenomen waarbinnen deze woning dient te worden gerealiseerd. Dit bouwvlak wordt geheel buiten de richtafstand van 30 m ten opzichte van de grens van het agrarisch bouwvlak gesitueerd, zodat hierdoor in het kader van milieuzonering geen onaanvaardbare situatie ontstaat.
Verder wordt met de situering van het bouwvlak voor de nieuwe woning rekening gehouden met de bij fruitteelt behorende spuitzone welke te relateren is tot de aan de achterzijde van het plangebied gelegen boomgaard. Voor wat betreft het spuiten van gewassen zijn geen wettelijke voorschriften over de minimaal aan te houden afstanden tussen gronden waarop bomen en andere gewassen in de open lucht worden gekweekt, en nabijgelegen gevoelige objecten. Het ontbreken van dergelijke voorschriften laat echter onverlet dat in het kader van een goede ruimtelijke ordening een afweging van alle bij het gebruik van de gronden betrokken belangen dient plaats te vinden, waarbij de aan te houden afstand tussen akkerbouwgronden en gevoelige objecten zodanig gekozen dient te worden dat een aanvaardbaar leefklimaat kan worden gegarandeerd. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft eerder overwogen dat toepassing van de vuistregel om een afstand aan te houden van 50 m tussen gevoelige functies en agrarische bedrijvigheid waarbij gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt, in het algemeen niet onredelijk is (uitspraak van 27 mei 2015 in zaak nr. 201410309/1/R6). Dit brengt echter niet reeds met zich dat een kortere afstand in dit geval niet redelijk zou kunnen zijn. Dit hangt mede samen met de hoogte van de gewassen (hoe hoger, des te meer sprake er kan zijn van drift), windrichting, soort bestrijdingsmiddelen en frequentie van spuiten. De heersende windrichting ter plaatse is zuid-west. De nieuwe woning is gepland ten zuidwesten van de aangrenzende boomgaard, zodat drift in beginsel van de woning af gaat.
Ten westen van de nieuw te realiseren woning is reeds een woning van derden gelegen, met een groot bijgebouw welke aan elkaar zijn gekoppeld door een tussenlid; hierdoor bestaat er een buffer richting het op een afstand van 15 meter ten westen gelegen deel van de fruitboomgaard, welke buffer een lengte heeft van 38 meter. Zoals op onderstaande foto te zien is, gaat het bijgebouw over in een groene haag met een hoogte van ongeveer 2 m, welke naar de achterzijde van het perceel leidt.
Figuur 9: bestaande woning, bijgebouwen en groene erfafscheiding als buffer t.o.v. westelijk deel van fruitboomgaard
Het bouwvlak waarbinnen de nieuwe woning kan worden gerealiseerd, wordt geprojecteerd op een afstand van ten minste 50 m van de boomgaard. Het op de verbeelding opgenomen bouwvlak werd, in combinatie met de planregels, toereikend geacht om wat betreft het spuiten van gewasbeschermingsmiddelen ter plaatse van de voorziene woning een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te garanderen en de agrariër in zoverre niet in zijn bedrijfsvoering te belemmeren.
Figuur 10b: afstand bouwvlak tot fruitboomgaard
Nu de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State op 13 maart 2019 heeft geoordeeld dat ook de achtertuin een gevoelig terrein is waarmee in het kader van het spuiten van gewassen rekening dient te worden gehouden, zal ten opzichte van het op 10 oktober 2017 vastgestelde bestemmingsplan, de bestemming van het achtererf zoals was opgenomen in de vigerende beheersverordening, bestendigd worden, in die zin dat de grens van de bestemming 'Wonen' niet verruimd wordt en het achterste deel van het perceel een agrarische, niet te bebouwen bestemming, houdt. Dit leidt tot een aangepaste bestemming welke zich als volgt laat schetsen:
Deze verbeelding in combinatie met de aangevulde planregels heeft tot gevolg dat de belangen van de aangrenzend fruitteler in het geheel niet worden belemmerd ten opzichte van het vigerende planologische regime.
Er kan derhalve worden gesteld dat qua milieuzonering wordt voldaan aan de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering'.
Risicovolle inrichtingen (bevi)
De veiligheid rond bedrijven wordt gereguleerd in de vigerende milieuvergunning (of een geldende Algemene Maatregel van Bestuur) en het Besluit externe veiligheid inrichtingen van 21 oktober 2004 (Bevi). In het Bevi worden specifieke regels opgenomen voor specifieke risicovoIle inrichtingen. In het Bevi heeft iedere risicovolle inrichting een veiligheidszone gekregen. Dit heet de plaatsgebonden risicocontour (PR-contour). Binnen deze contour mogen nieuwe kwetsbare objecten (zoals woningen, scholen, ziekenhuizen, grootschalige kantoren, hotels, winkelcentra, campings) of beperkt kwetsbare objecten (zoals verspreid liggende woningen, bedrijfswoningen dan wel bedrijfsgebouwen van derden, kleinere kantoren, hotels en winkels, sporthallen, zwembaden) niet of niet zonder meer worden opgericht. Het Bevi gaat uit van een PR-contour 10-6 /jr.
Het kan gaan om inrichtingen waarbij door middel van een vaste afstand wordt voldaan aan deze contour (zogenaamde “categoriale inrichtingen”) en inrichtingen waarbij deze contour individueel moet worden berekend (Quantitative Risk Assement (QRA)). Dit is geregeld in Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi).
Bij het nemen van een planologische besluit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan of een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan) moet het bevoegd gezag deze contour in acht nemen voor kwetsbare objecten. Hierbij geldt de PR-contour 10-6/jr. als grenswaarde. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de contour als richtwaarde, d.w.z. in principe moet PR 10-6/jr. aangehouden worden, maar er mag gemotiveerd van worden afgeweken.
Naast het plaatsgebonden risico kent het Bevi ook het groepsgebonden risico (GR). Het groepsgebonden risico geeft aan wat de kans is op een ongeval met ten minste 10, 100 of 1000 dodelijke slachtoffers in de omgeving van de beschouwde bron. Het aantal personen dat in de omgeving van de bron verblijft bepaalt daardoor mede de hoogte van het groepsrisico. Voor het GR geldt geen harde juridische norm (zoals de PR-contour 10-6/jr. wel is) maar een zogenaamde oriënterende waarde. Het berekende groepsrisico wordt weergegeven in een curve, waarbij de kans op een ongeval wordt uitgezet tegen het aantal mensen dat daarbij omkomt. In dezelfde grafiek wordt de oriënterende waarde uitgezet. Als die wordt overschreden door een ruimtelijke ontwikkeling moet dat worden verantwoord. Hiermee wordt in beeld gebracht of en in welke mate het bevoegd gezag het GR wel of niet aanvaardbaar vindt, al dan niet na het nemen van maatregelen.
Volgens de Risicokaart van de provincie Limburg ligt in de omgeving (in een straal van 1 km) van het plangebied géén risicovolle inrichting.
Vervoer gevaarlijke stoffen
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd. Daarmee wordt de opdracht aan het bevoegd gezag voor ruimtelijke besluiten nadrukkelijk vastgelegd om rekening te houden met de risico's van transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor. In het basisnet is de omvang voor de verschillende transportmodaliteiten vastgelegd.
Voor zover het gaat om het vervoer van gevaarlijke stoffen zijn met name de rijks-, provinciale- en spoorwegen van belang. Op een afstand van circa 800 m van het plangebied is de N556 gelegen. Voor de N556 is de PR-contour 10 -6/jr. niet berekenbaar geweest. Dit houdt in dat voor dit aspect geen knelpunt aanwezig is. Ook de oriënterende waarde van het groepsrisico wordt niet overschreden. Overige wegen waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd, zijn op nog grotere afstand gesitueerd.
Het plangebied bevinden zich verder op een afstand van bijna 2 km van de spoorlijn Eindhoven-Venlo. Ten aanzien van het plaatsgebonden risico blijkt dat de PR-contour 10 -6/jr. is gelegen op 10 meter van de as van de spoorlijn. Het plangebied ligt hier ruim achter. Dit houdt in dat voor dit aspect geen knelpunt aanwezig is.
Er is in de omgeving van de plangebied (binnen een straal van 1 km) geen sprake van een buisleiding voor het transport van gevaarlijke stoffen.
Waterbeleid
Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Waterschap Peel en Maasvallei. In het kader van het beleid van zowel de gemeente Horst aan de Maas als het waterschap dient binnen het plangebied een duurzaam waterhuishoudkundig systeem gerealiseerd te worden. Concreet betekent dit dat er sprake moet zijn van gescheiden schoon- en vuilwaterstromen die afzonderlijk worden verwerkt. Vanuit het waterschap Peel en Maasvallei gelden daarbij de volgende uitgangspunten:
Hergebruik
Hierbij kan gedacht worden aan de aanleg van gescheiden watercircuits door het hergebruik van bijvoorbeeld regenwater (drinkwater, grijswater, huishoudwater). De ervaringen met bestaande proefprojecten leert echter dat deze pas rendabel zijn bij projecten met 1000 of meer te bouwen woningen. Ook de recent aangescherpte regelgeving op dit vlak maakt het hergebruik van (regen)water niet snel haalbaar. Het onderhavige project is dan ook te kleinschalig om deze voorziening toe te passen.
Infiltratie, buffering en afvoer
Onderstaand is aangegeven hoe met deze aspecten wordt omgegaan.
Waterhuishoudkundige situatie plangebied
Afvoerend verhard oppervlak en riolering
Binnen elk plangebied vindt een toename van het afvoerend verhard oppervlak plaats ten belope van ongeveer 300 m2 (bebouwing én erfverharding).
Grondwater
De bodem bestaat volgens BIS uit hoge zwarte enkeerdgronden en lemig fijn zand. De gemiddelde hoogste grondwaterstand zit op 80 tot 140 cm -mv en de gemiddelde laagste grondwaterstand op meer dan 120 cm -mv. Het maaiveld ligt op een hoogte van circa 28 meter boven NAP, net als de omliggende gronden.
Oppervlaktewater
In de omgeving van het plangebied, op een afstand van ongeveer 170 m, bevindt zich een primaire waterloop (Sevenums Molenveld); voor het overige is er geen oppervlaktewater in de omgeving. Op onderstaande figuur 11 is een uitsnede van de legger van het waterschap weergegeven waarop de loop van het Sevenums Molenveld is te zien in relatie tot de ligging van het plangebied.
Figuur 11: uitsnede legger waterschap
Het project heeft redelijkerwijs, gezien de afstanden tot de waterloop, geen nadelige effecten.
HemeI- en afvalwater
Infiltratie van hemelwater.
Binnen elk van de plangebieden vindt een toename van het afvoerend verhard oppervlak plaats van circa 300 m2. Gelet op het feit dat het gaat om nieuwbouw zal deze afgekoppeld dienen te worden.
De K-waarde (geeft de mate van infiltratiegeschiktheid aan) van het plangebied bedraagt volgens de kaart inzake de bodemdoorlatendheid (K-waarde) van de gemeente Horst aan de Maas van het waterschap 0,45 - 0,75 m/dag. Deze gronden zijn derhalve gemiddeld geschikt voor hemelwaterinfiltratie.
Bij de bepaling van de capaciteit/kwantiteit van de infiltratievoorziening wordt uitgegaan van een neerslaggebeurtenis T=10.
Kwantiteitsberekening
Neerslag T=10 -> 43 mm neerslag/m2 | Neerslag T=100-> 84 mm neerslag/m2 |
Te verwerken -> 300 m2 x 0,043 m = 12,9 m3 | Te verwerken -> 300 m2 x 0,084 m = 25,2 m3 |
Voor deze hoeveelheid hemelwater (T=100) zal binnen het plangebied een infiltratievijver of wadi worden gerealiseerd, welke op nader te bepalen wijze onderdeel zal gaan uitmaken van de landschappelijke inpassing/tuin.
Voor de afvoer van huishoudelijk afvalwater zal aangesloten worden op de gemeentelijke riolering.
Bouwmaterialen
De gemeente Horst aan de Maas streeft naar het terugdringen van het gebruik van uitlogende bouwmaterialen. Dit aspect is als aanbeveling opgenomen in het pakket duurzaam bouwen. Van de initiatiefnemer wordt daarom gevraagd geen gebruik te maken van uitlogende bouwmaterialen.
Concluderend kan gesteld worden dat door onderhavig project geen knelpunten ontstaan tussen grondgebruik en de waterhuishouding.
Overleg waterschap
Vooroverleg met het waterschap is niet noodzakelijk in geval het project een toename van het nieuw afvoerend verhard oppervlak beslaat van meer dan 2000 m2. In casu is vooroverleg met het waterschap derhalve niet noodzakelijk.
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Dit besluit is gebaseerd op de Wet milieubeheer (artikelen 5.1 lid 1, 5.2 lid 1, 5.3 lid 1 en 2 en 9.2.2.1) en de Wet ruimtelijke ordening (artikelen 3.37 en 4.3 lid 1 en 2). Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. De normstelling is in lijn met het Bevi en bevat, analoog aan het Bevi, normen voor het plaatsgebonden risico en een verantwoordingsplicht voor het groepsrisico.
In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen buisleidingen.
Het plangebied is niet gelegen binnen een (hinder)zone of werkstrook van hoofdleidingen voor olie of water en hoogspanningsleidingen. Voordat met eventuele (lichte) graafwerkzaamheden een aanvang wordt gemaakt, zal initiatiefnemer een Klic-melding doen, zodat ook rekening gehouden kan worden met de ligging van de gebruikelijke leidingen en kabels.
Het plangebied is verder niet gelegen binnen een obstakelbeheer- of radarverstoringsgebied van een civiel of militair luchtvaartterrein en over het plangebied loopt geen straalpad van telecomaanbieders.
Uit de POL-kaarten ‘Natuur’ en 'Landschap' blijkt dat het plangebied niet als een waardevol ‘groen’ element is aangeduid.
De als Ecologische HoofdStructuur (EHS) aangemerkte gebieden bevinden zich op een afstand van meer dan 500 m van het plangebied (zie figuur 12).
Figuur 12: EHS omgeving plangebied
Voor het in stand houden van kenmerkende natuurwaarden in de verdere omgeving is en blijft het tot stand brengen van een robuust nationaal natuurnetwerk van cruciaal belang. Het realiseren van een ecologisch functionerend netwerk is en blijft een centraal onderdeel van het nationale natuurbeleid. Doel is in de eerste plaats om de Natura 2000-gebieden te versterken, goed in te richten en te vrijwaren van negatieve invloeden van buitenaf. Ook het pro-actief beschermen van soorten ten behoeve van behoud van de biodiversiteit is hierbij essentieel. Daarnaast blijft ook verbetering van de onderlinge samenhang en verbinding van gebieden belangrijk door middel van verbeterde inrichting, aanpassing van de waterhuishouding, verbetering van de waterkwaliteit en vermindering van de stikstofdepositie.
Het dichtstbijgelegen Natura 2000 gebied (Deurnsche en Mariapeel) bevindt zich op een afstand van ruim 6 km vanaf het plangebied. Verstorende effecten van de nieuw te realiseren woning op dit gebied zijn allerminst te verwachten, omdat er geen oppervlakteverlies of verontreiniging plaatsvindt, geen mechanische effecten zijn en geen sprake is van verstoring door licht en geluid. Ook een significante optische verstoring is niet voorstelbaar.
Deze stelling wordt gestaafd door de in de bijlagen opgenomen Aeriusberekening.
In april 2002 is de Flora- en faunawet (Ff) in werking getreden. In deze wet zijn de onderdelen uit de Europese Habitatrichtlijn en de Vogelrichtlijn die de bescherming van soorten betreft geïmplementeerd. Op basis van de Ff-wet moet bij alle geplande ruimtelijke ingrepen nagegaan worden of er schade wordt toegebracht aan beschermde dier- en plantensoorten. In de artikelen 8 t/m 12 van de Ff-wet is vastgelegd welke handelingen ten aanzien van beschermde soorten verboden zijn. Bij ontwikkelingen waarbij een schadelijk effect optreedt voor beschermde soorten is een ontheffing nodig op grond van artikel 75 Ff. Bij de ontheffingverlening geldt voor bepaalde soorten een lichte toets en voor andere soorten een uitgebreide toets.
De beschermde soorten kunnen worden verdeeld in:
Strengbeschermde soorten
Het betreft hier Rode lijst-soorten (bijlage IV Habitatrichtlijn), alle vogelsoorten in Nederland (behalve exoten) en inheemse plant-en diersoorten die genoemd zijn in bijlage 1 van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten/tabel 3 van de Regeling vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten Flora- en faunawet.Aantasting van strengbeschermde soorten is alleen mogelijk na ontheffing ex art. 75 Ff. Hiervoor geldt de zogenaamde uitgebreide toets. Dat wil zeggen dat ontheffing alleen wordt verleend als:
Overige beschermde soorten
Het betreft hier de soorten die genoemd zijn in tabel 2 van de Regeling vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten Flora- en faunawet. Aantasting van deze soorten is alleen mogelijk na ontheffing, doch hier geldt slechts een lichte toets. Ontheffing is mogelijk indien de activiteit niet leidt tot aantasting van de gunstige staat van instandhouding van de soort.
Algemeen beschermde soorten
Het betreft hier de soorten die genoemd zijn in tabel 1 van de Regeling vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten Flora- en faunawet. Als een initiatiefnemer activiteiten onderneemt die zijn te kwalificeren als bestendig beheer en onderhoud, bestendig gebruik of een ruimtelijke ontwikkeling, geldt een algemene vrijstelling voor de soorten uit tabel 1. Wel blijft te allen tijde de algemene zorgplicht uit art. 2 Ff op de initiatiefnemer rusten. Voor andere activiteiten dan hierboven genoemd, blijft wel ontheffing noodzakelijk. Hiervoor geldt de lichte toets.
Quickscan flora en fauna
Het plangebied is op dit moment niet in gebruik en ligt braak; enkele malen per jaar wordt het veld gemaaid, zodat het geen beschikte verblijfplaats is voor broedvogels. Door deze reguliere maaiwerkzaamheden worden overige diersoorten en plantensoorten eveneens verstoord dan wel gaan deze verloren. Water is binnen het plangebied niet aanwezig.
Uit de natuurgegevens van het gebied 'Sevenum' welke zijn in te zien op www.limburgsevogels.nl valt op te maken dat zich in dit deel van het plangebied zelf geen beschermenswaardige dier- en plantensoort bevinden, althans dat over het afgelopen kalenderjaar (30 november 2015 - 30 november 2016) geen soorten zijn waargenomen.
Gelet op het bovenstaande is een verstoring van flora en fauna van in de omgeving voorkomende broedvogelsoorten door onderhavig project niet te verwachten, en is er geen noodzaak tot het uitvoeren van een uitgebreidere toets als bedoeld in de Flora- en faunawet.
In de Flora- en faunawet is een algemene zorgplicht opgenomen.
Artikel 2, lid 1 luidt:
Een ieder neemt voldoende zorg in acht voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving.
Artikel 2, lid 2 luidt:
De zorg, bedoeld in het eerste lid, houdt in ieder geval in dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor flora of fauna kunnen worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten voor zover zulks in redelijkheid kan worden gevergd, dan wel alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd teneinde die gevolgen te voorkomen of, voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.
De zorgplicht geldt altijd en voor alle planten en dieren, of ze beschermd zijn of niet, en in het geval dat ze beschermd zijn ook als er ontheffing of vrijstelling is verleend. De zorgplicht betekent niet dat er geen dieren mogen worden gedood, maar wel dat dit, indien noodzakelijk, op zodanige wijze gebeurt dat het lijden zo beperkt mogelijk is.
Ten aanzien van archeologie is het uitgangspunt dat het archeologisch erfgoed moet worden beschermd op de plaats waar het wordt aangetroffen. Gezien dit uitgangspunt mogen bekende archeologische monumenten niet aangetast worden en moet in geval van voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden met een hoge of middelhoge archeologische verwachtingswaarde, in principe een inventariserend en waarderend vooronderzoek plaatsvinden. Eventueel aangetroffen waarden dienen primair ter plekke (in situ) beschermd te worden dan wel - indien dat redelijkerwijs niet mogelijk is- door een opgraving (ex situ) te worden veilig gesteld. In gebieden met een lage indicatieve archeologische waarde is er een geringe kans op het aantreffen van archeologische waarden.
De raad van Horst aan de Maas heeft op 26 mei 2015 de 'Archeologische Maatregelenkaart Horst aan de Maas' vastgesteld. Het gemeentelijk grondgebied wordt hier opgedeeld in verschillende categorieën. Per categorie maakt het gemeentelijk archeologiebeleid inzichtelijk of, en zo ja waar en wanneer archeologisch (voor)onderzoek nodig is bij ruimtelijke planvorming en bodemingrepen, en welke onderzoekseisen en ontheffingen daarbij gelden.
Figuur 13: Archeologische Maatregelenkaart
Uit bovenstaande uitsnede van de maatregelenkaart (figuur 13) blijkt dat het plangebied is gelegen in het gebied aangeduid als categorie 3, met een hoge archeologische verwachting.
Figuur 14: tabel met maatregelen per categorie
Voor deze categorie 3 is een maximaal verstoringsoppervlak van 500 m2 opgenomen, en een maximale verstoringsdiepte van 50 cm.
Gelet op de omvang van het plangebied is op 14 april 2017 door Econsultancy BV een archeologisch bureauonderzoek en verkennend booronderzoek uitgevoerd. De rapportage is integraal als bijlage opgenomen.
Doel van het bureauonderzoek is een gespecificeerde archeologische verwachting voor het plangebied op te stellen. Dit wordt uitgevoerd door middel van het verwerven van informatie, aan de hand van bestaande bronnen, over bekende en verwachte archeologische waarden. Het inventariserend veldonderzoek (IVO-overig, verkennende fase) heeft tot doel de in het bureauonderzoek opgestelde gespecificeerde archeologische verwachting aan te vullen en te toetsen door middel van boringen. Het veldonderzoek is erop gericht om inzicht te krijgen in de geologische en bodemkundige opbouw binnen het plangebied. Tevens zullen, indien mogelijk, kansrijke en kansarme zones worden geïdenti-ficeerd. Met de resultaten van het archeologisch onderzoek kan worden vastgesteld of binnen het plangebied archeologische waarden aanwezig (kunnen) zijn en of vervolgonderzoek dan wel plan-aanpassing noodzakelijk is.
Op basis van de waargenomen bodemverstoringen en de aanwezigheid van bebouwing op een deel van de nieuwbouwlocatie, kan worden geconcludeerd dat archeologische waarden niet meer in situ worden verwacht. De gespecificeerde archeologische verwachting, zoals die is weergegeven tijdens het bureauonderzoek, is door het booronderzoek bijgesteld naar laag voor alle perioden.
Op grond van de resultaten van het bureau- en veldonderzoek adviseert Econsultancy om het plangebied vrij te geven. Op basis van dit advies heeft het bevoegd gezag een selectiebesluit genomen dat als bijlage 5 aan de planstukken is toegevoegd.
De aanwezigheid van archeologische sporen of resten in het plangebied kan nooit volledig worden uitgesloten. Econsultancy wijst er op dat, dat indien er tijdens de geplande werkzaamheden toch archeologische waarden worden aangetroffen, er conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet uit juli 2016 een meldingsplicht geldt bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.
Cultuurhistorische waarden van een gebied worden bepaald door de aanwezigheid van historisch bouwkunst (rijks - en/of gemeentelijke monumenten), historische stedenbouw (historische ruimtelijke structuren), oude of jonge cultuurlandschappen, archeologische vindplaatsen en/of archeologische verwachtingswaarden.
Volgens de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Limburg is het plangebied te typeren als 'kern' met een sedert 1830 weinig veranderd verkavelingspatroon.
Verkeerskundig gezien heeft De Hees een functie als doorgaande weg welke de kernen Sevenum en Kronenberg met elkaar verbindt. De Hees is een gemeentelijke weg. Voor De Hees geldt ter plaatse van de verkeerskundige bebouwde kom een 30 km/uur-regime en voor het overige is een snelheid van 60 km/u toegestaan. Het profiel deze weg is toegesneden op haar (boven-)lokale verkeersfunctie.
In de omgeving van het plangebied zijn ook openbaar vervoersmogelijkheden. De dichtstbij gelegen bushalte (lijn 60, 65 en 68 aan het Julianaplein) bevindt zich op minder dan 1 km.
Verder kan gebruik worden gemaakt van het treinstation Horst-Sevenum (treinverkeer Venlo-Eindhoven), dat vanaf het plangebied op een afstand van circa 2,5 km ligt.
Het plan leidt niet tot substantieel extra verkeersbewegingen. De verkeersbewegingen zullen beperkt blijven tot bewoners- en bezoekersverkeer. Het project heeft geen wezenlijke consequenties voor de wegenstructuur en verkeersveiligheid.
De parkeernorm op basis van de Nota Parkeernormen Horst aan de Maas 2015 betreft voor woningen met dubbele oprit naast elkaar minimaal 2 parkeerplaatsen op eigen terrein met welke per stuk minimaal 6 meter diep en 2,5 breed zijn.
Gelet op de omvang van het nieuwe bouwperceel, kunnen en zullen de benodigde parkeergelegenheden geheel op eigen terrein worden aangelegd.
Voorzover van toepassing zullen bij de realisatie van de woning duurzame materialen worden gebruikt. Ook het hergebruik van hemelwater is een duurzaamheidsmaatregel.
De realisatie van het project geschiedt voor rekening van de initiatiefnemer. De gemeentelijke financiën zijn hierbij niet in het geding. De gronden zijn, met uitzondering van de parkeerplaatsen, in eigendom van de initiatiefnemer.
Kostenverhaal zal geregeld worden in een tussen de gemeente Horst aan de Maas en de initiatiefnemer af te sluiten anterieure overeenkomst. Door de vaststelling van deze anterieure overeenkomst is het verhaal van de gemeentelijke kosten van de grondexploitatie over de in dit plan begrepen gronden afdoende verzekerd, alsmede het gebruik van enkele parkeerplaatsen.
Tenslotte wordt ook een planschadeverhaalsovereenkomst zoals bedoeld in art. 6.4a Wro gesloten. Hiermee wordt gewaarborgd dat eventueel te vergoeden planschade niet voor rekening van de gemeente Horst aan de Maas komt maar voor rekening van de initiatiefnemer.
De doelstellingen van het ruimtelijke beleid kunnen slechts verwezenlijkt worden, indien de regels van het bestemmingsplan worden nageleefd. De gemeenten Horst aan de Maas en Venray hebben hun handhavingscapaciteit gebundeld. Beleidsuitgangspunten voor toezicht en handhaving zijn vastgelegd in de Nota integraal Handhavingsbeleid Horst aan de Maas en Venray (2012-2015). Het beleidsplan bevat naast een visie, doelstellingen en prioriteiten ook de werkwijze hoe met geconstateerde overtredingen wordt omgegaan en welke strategieën daarbij worden gevolgd. Ook wordt invulling gegeven aan de vele eisen die wet- en regelgeving aan de gemeentelijke taakuitvoering stelt.
De gemeenten Horst aan de Maas en Venray voeren hun handhavingstaken uit op basis van de volgende visie:
De gemeenten Horst aan de Maas en Venray stellen een gezonde, veilige, leefbare en groene leefomgeving centraal. Handhaving is één van de middelen om de kwaliteit van wonen, leven en werken te behouden en te versterken. Het bestuur streeft naar gestructureerd en integraal handhavingsbeleid waarbij preventief beleid voorop staat. De betrokkenheid en eigen verantwoordelijkheidsbesef van de burgers, bedrijven en instellingen moeten daarbij worden vergroot. Als de preventieve inzet (informatievoorziening) niet werkt, volgt daadwerkelijk handhavend optreden (repressieve inzet).
De uit deze visie voortvloeiende doelstellingen en beleidsuitgangspunten van het handhavingsbeleid zijn:
1. Appeleren aan de eigen verantwoordelijkheid.
2. Preventie gaat boven repressie;
3. Draagvlak creëren.
4. Klantgericht handelen.
5. Alleen noodzakelijke en handhaafbare kaders stellen.
Concreet betekent dit dat nadrukkelijk wordt ingezet op preventie. Leidend uitgangspunt is dat burgers, bedrijven en instellingen worden vertrouwd in een rechtmatige uitoefening van hun activiteiten. Er wordt daarbij ervan uitgegaan dat men, met gerichte voorlichting en communicatie, verantwoordelijk kan worden gemaakt (en gehouden) voor de naleving van geldende wet- en regelgeving. Daarbij past een bewuste differentiatie van de handhavingsinzet. In een jaarlijks op te stellen handhavingsuitvoeringsprogramma (HUP) worden de prioriteiten vertaald naar actie.
Procedure
Elk nieuw bestemmingsplan ontstaat uit een initiatief. De totstandkoming begint met de beslissing dat een bestemmingsplan zal worden opgesteld.
Conform artikel 3.1.1. Bro worden de provincie Limburg, de VROM-inspectie, de wegbeheerder en Waterschap Peel en Maasvallei in het kader van dit bestemmingsplan betrokken in het vooroverleg.
Artikel 3.8 Wro regelt de procedure van het bestemmingsplan. Op de voorbereiding van een bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Awb van toepassing. Hierbij zijn een aantal aanvullingen:
1. kennisgeving, zoals bedoeld in artikel 3:12 Awb, dient tevens te worden gepubliceerd in de Staatscourant en langs elektronische weg te worden verzonden;
2. het ontwerpbestemmingsplan dient te worden verstuurd aan het Rijk, provincie, waterschappen en aan de besturen van bij het plan een belang hebbende gemeenten;
3. kennisgeving aan de eigenaren van percelen welke de bestemming in de naaste toekomst zal worden verwezenlijkt;
4. door een ieder kunnen zienswijzen naar voren worden gebracht;
5. de gemeenteraad dient binnen 12 weken, na de ter inzage termijn beslissen omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan.
Binnen twee weken wordt het besluit tot vaststelling bekend gemaakt. Indien door de Gedeputeerde Staten (GS) of de inspecteur een zienswijze is ingediend en deze niet volledig is overgenomen, dan vindt bekendmaking plaats binnen zes weken na vaststelling. Dit geldt tevens indien de gemeenteraad wijzigingen aanbrengt in het ontwerp. In deze gevallen zend het college na vaststelling onverwijld een afschrift van het raadsbesluit aan de GS en/of de inspecteur.
Indien het Rijk of de provincie gebruik wil maken van haar aanwijzingsbevoegdheid gaat deze termijn niet op. Het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan wordt dan, met uitsluiting van het onderdeel waarop het aanwijzingsbesluit ziet, samen met het aanwijzingsbesluit bekend gemaakt.
Het besluit treedt in werking 1 dag na afloop van de beroepstermijn.
Overleg
In het kader van het wettelijk overleg zal onder meer overleg plaatsvinden met Waterschap Peel en Maasvallei en provincie Limburg. De resultaten hiervan zullen te zijner tijd hieronder opgenomen worden.
Inspraak en zienswijzen ontwerp-bestemmingsplan
Het ontwerp-besluit tot wijziging van het bestemmingsplan heeft met ingang van 19 mei 2017 voor een ieder ter inzage gelegen.
Gedurende deze periode zijn zienswijzen ingediend. De nota van zienswijzen is als bijlage bij de planstukken gevoegd.
Beroep
Op 10 oktober 2017 heeft de gemeenteraad het bestemmingsplan 'De Hees 10, Sevenum' vastgesteld. Tegen dat plan is beroep ingesteld en op 13 maart 2019 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State uitgesproken dat het raadsbesluit tot vaststelling van het bestemmingsplan wordt vernietigd, omdat:
Het door de raad te nemen nieuwe besluit behoeft niet overeenkomstig afdeling 3.4 van de Awb te worden voorbereid.
Middels onderhavig reparatieplan worden beide gebreken hersteld.
Het bestemmingsplan heeft als doel het planologisch-juridisch kader te geven voor de ontwikkeling van het beschreven plan. De nadere juridische invulling is gedetailleerd geregeld. Dit bestemmingsplan bestaat uit de volgende onderdelen:
Bij het opstellen van het onderhavige bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten. Waar dat noodzakelijk was , is afgeweken van de standaard en is het plan specifiek toegesneden op de feitelijke situatie in het onderhavige plangebied.
De plansystematiek voldoet aan de volgende RO-standaarden 2012:
In de analoge en digitale verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis ingevolge het voorliggende plan, indien en voor zover deze in de regels daaraan wordt gegeven. Als een aanduiding juridisch gezien geen enkele betekenis heeft, is deze niet opgenomen in de verbeelding. Ten behoeve van de leesbaarheid is het plan wel op een topografische ondergrond gelegd. De bestemmingen en de aanduidingen zijn ingedeeld in de hoofdgroepen volgens de SVBP2012 en zijn bij de verbeelding opgenomen in een renvooi.
De planregels zijn ondergebracht in inleidende regels, in bestemmingsregels, in algemene regels en in overgangs- en slotregels.
INLEIDENDE REGELS
Dit hoofdstuk bevat twee artikelen. In artikel 1 is een aantal noodzakelijke begripsbepalingen opgenomen welke worden gebruikt in de regels. In artikel 2 wordt uiteengezet op welke wijze gemeten dient te worden.
BESTEMMINGSREGELS
Dit hoofdstuk bestaat uit een beschrijving van de bestemming.
Wonen (Artikel 3)
In artikel 3 is de hoofdbestemming opgenomen: ‘Wonen’. Binnen deze bestemming is het toegestaan een ruime woning met bijbehorende bouwwerken te realiseren en bouwwerken geen gebouwen zijnde.
ALGEMENE, SLOT- EN OVERGANGSREGELS
Deze artikelen bevatten de bepalingen die op het hele plangebied betrekking hebben en burgemeester en wethouders de mogelijkheid bieden flexibiliteit in het plangebied te betrachten.