direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Donkerhoek 4 / Gun 13 te Swolgen
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1507.SGDONKERHOEK4-BPO1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het initiatief betreft de sanering van de varkenshouderij aan de Donkerhoek 4 / Gun 13 te Swolgen.


Op de locaties Donkerhoek 4 en Gun 13 te Swolgen werden voorheen varkens gehouden. Het bedrijf heeft deelgenomen aan de Saneringsregeling Varkenshouderijen (Srv) en is inmiddels gestopt met de varkenshouderij. Alle varkensstallen zijn inmiddels gesloopt. Door deze sanering is een forse milieuwinst geboekt. In ruil daarvoor zijn met de initiatiefnemer afspraken gemaakt over het (her)ontwikkelen van deze locaties. Op een deel van de locatie Donkerhoek 4 is in de toekomstige situatie deels grondgebonden veehouderij nog wel toegestaan, maar geen intensieve veehouderij meer. Op een ander deel van de locatie Donkerhoek 4 wordt ruimte geboden voor het realiseren van een opslagloods met een maximale bebouwde oppervlakte van 4.250 m2, bedoeld voor niet-agrarische bedrijven in de milieucategorie 1 en/of 2 en/of daarmee qua milieueffecten gelijk te stellen bedrijven en/of activiteiten. De opslagloods kan enkel worden gerealiseerd indien alle varkensstallen op beide locaties zijn gesloopt (4.463 m2) en het bouwblok van de locatie Gun 13 is verwijderd.


De bestemming van de aanwezige bedrijfswoning op de locatie Donkerhoek 4 blijft ongewijzigd.


Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de nieuwe planologisch juridische basis voor het initiatief. Te weten het verwijderen van de aanduiding 'intensieve veehouderij' en het mogelijk maken van de nieuwe activiteiten. De nieuwe invulling levert een forse milieuwinst op en betekent nieuwe kansen voor de toekomst van bedrijven en inwoners.

1.2 Plangebied

De locatie Gun 13 ligt op circa 1.200 meter ten noordwesten van de kern van Swolgen en de locatie Donkerhoek 4 op circa 190 meter ten noorden van Swolgen. Daarmee valt de locatie Donkerhoek 4 binnen de 250 m kernrandzone die daarvoor geldt. Het plangebied is circa 1,5 hectare groot. In de onderstaande afbeelding is de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.SGDONKERHOEK4-BPO1_0001.jpg"

Figuur 1.1: Kaart plangebied (bron: PDOK)

1.3 Huidig bestemmingsplan

Voor het plangebied is het bestemmingsplan 'Buitengebied Horst aan de Maas', zoals vastgesteld op 19 december 2017, het vigerende kader. Hierin hebben zowel de locatie aan Gun 13 als de locatie aan Donkerhoek 4 de volgende (dubbel)bestemmingen en aanduidingen:

  • Agrarisch met waarden, met een bouwvlak en de aanduiding 'intensieve veehouderij';
  • Waarde - Archeologie 2;
  • Waarde - Archeologie 3;
  • Waarde - Archeologie 4;
  • Waarde - Archeologie 6;
  • overige zone - kampen.

Een uitsnede van het plangebied is navolgend opgenomen. In de toekomstige situatie is de varkenshouderij volledig beëindigd. De aanduiding 'intensieve veehouderij' wordt geschrapt op de verbeelding. Er vindt een omschakeling plaats naar deels een grondgebonden veehouderij en deels een opslagbedrijf. Vanwege de sanering en de omschakeling is een nieuwe bestemming met nieuw juridisch-planologisch kader nodig.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.SGDONKERHOEK4-BPO1_0002.png"

Figuur 1.2: Uitsnede 'Buitengebied Horst aan de Maas' voor locatie Gun 13 (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.SGDONKERHOEK4-BPO1_0003.png"

Figuur 1.3: Uitsnede 'Buitengebied Horst aan de Maas' voor locatie Donkerhoek 4 (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Op 8 september 2020 is het plan 'Buitengebied Horst aan de Maas, herziening 2020' vastgesteld en op 20 september 2022 'Veegplan 2021'. De herzieningen worden - waar nodig - overgenomen.

 

Het 'Paraplubestemmingsplan Parkeren' (ontwerp, d.d. 24 januari 2020) heeft tot doel om de ‘Nota parkeernormen Horst aan de Maas’ van toepassing te verklaren. Deze parkeerregels worden overgenomen in de planregels.

Ook de regels van het 'Parapluplan Internationale werknemers Horst aan de Maas 2021' (vastgesteld op 21 september 2021 en 20 april 2021) worden overgenomen. Het Parapluplan heeft regels gesteld ten behoeve van de mogelijkheden voor het huisvesten van arbeidsmigranten.

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 beschrijft het initiatief. Vervolgens komt in hoofdstuk 3 het ruimtelijk beleid van het Rijk, de provincie Limburg en gemeente Horst aan de Maas aan de orde. De resultaten van diverse onderzoeken komen in hoofdstuk 4 aan bod. Hoofdstuk 5 gaat in op de juridische vormgeving van het plan. Ten slotte gaat hoofdstuk 6 in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Beschrijving initiatief

2.1 Huidige situatie

Initiatiefnemer exploiteert een varkenshouderij met twee locaties, te weten Donkerhoek 4 en Gun 13 te Swolgen. Eén locatie ligt in de nabijheid van Swolgen en de andere locatie op zeer korte afstand van de bebouwde kom van Swolgen. Inmiddels is de varkenshouderij gestopt en zijn alle varkensstallen gesloopt.


Locatie Donkerhoek 4

Op de locatie Donkerhoek 4 vigeert de bestemming 'Agrarisch met waarden' met de functieaanduiding 'intensieve veehouderij'. Op de locatie Donkerhoek 4 waren voorheen zes varkensstallen aanwezig.

Locatie Donkerhoek 4   Aantal varkens   Bebouwd oppervlak in m2  
Stal 1   1.960   1.313  
Stal 2   248   1.085  
Stal 3   60   204  
Stal 4   40   133  
Stal 5   112   367  
Stal 6   60   148  
Totaal   2.480 varkens   3.250 m2  


afbeelding "i_NL.IMRO.1507.SGDONKERHOEK4-BPO1_0004.png"

Figuur 2.1: Weergave stallen locatie Donkerhoek (bron: gemeente Horst aan de Maas)

Locatie Gun 13

Op de locatie Gun 13 vigeert de bestemming 'Agrarisch met waarden', met de functieaanduiding 'intensieve veehouderij'. Op de locatie Gun 13 was voorheen een varkensstal aanwezig met een grootte van 1.213 m2. In deze stal was ruimte voor 1.173 vleesvarkens. Deze stal is inmiddels gesloopt.

Locatie Gun 13   Aantal varkens   Bebouwd oppervlak in m2  
Stal 1   1.173   1.213  
Totaal   1.173 varkens   1.213 m2  


afbeelding "i_NL.IMRO.1507.SGDONKERHOEK4-BPO1_0005.png"

Figuur 2.2: Weergave stallen locatie Gun (bron: gemeente Horst aan de Maas)

Het totaal aantal varkens op beide locaties bedroeg 3.653 stuks. Het totaal aantal m2 bebouwd oppervlak aan varkensstallen bedroeg 4.463 m2. In beide situaties is overwegend sprake van bestemmingsverkeer en weinig 'doorgaand' verkeer. Inmiddels is de varkenshouderij gestopt met exploiteren en zijn alle stallen gesloopt.

2.2 Toekomstige situatie

2.2.1 Beschrijving

In de toekomstige situatie is de varkenshouderij volledig beëindigd en de bedrijfsbebouwing gesloopt. De aanduiding 'intensieve veehouderij' is geschrapt op de verbeelding. Door de beëindiging van de varkenshouderij vindt er op de bebouwde kom van Swolgen en op de directe omgeving van beide locaties een forse afname van de geur- en de stikstofbelasting plaats.


Locatie Donkerhoek 4

In de toekomstige situatie zijn de zes varkensstallen gesloopt. Er is geen varkenshouderij meer aanwezig. De aanduiding 'intensieve veehouderij' is geschrapt. Een grondgebonden veehouderij is in de toekomstige situatie nog wel toegestaan, maar geen intensieve veehouderij meer. Tevens wordt in de toekomstige situatie ruimte geboden voor het realiseren van een opslagloods met een maximale bebouwde oppervlakte van 4.250 m2, bedoeld voor niet-agrarische bedrijven in de milieucategorie 1 en/of 2 en/of daarmee qua milieueffecten gelijk te stellen bedrijven en/of activiteiten.


De opslagloods kan enkel worden gerealiseerd indien alle varkensstallen op beide locaties zijn gesloopt (4.463 m2) en het bouwblok van de locatie Gun 13 is verwijderd.


Vergeleken met de huidige verkeersintensiteit op de locatie Donkerhoek 4, mag de toekomstige verkeersintensiteit ter plaatse niet toenemen.


De bestemming van de aanwezige bedrijfswoning blijft ongewijzigd.


Locatie Gun 13

In de toekomstige situatie is de varkensstal op deze locatie gesloopt en is de aanduiding 'intensieve veehouderij' geschrapt. Een grondgebonden veehouderij is in de toekomstige situatie nog wel toegestaan, maar geen intensieve veehouderij meer. Het bouwblok ter grootte van de voormalige varkensstal, zijnde 1.213 m2, is verplaatst naar de locatie Donkerhoek 4.

2.2.2 Wijziging

Locatie Donkerhoek 4

De locatie Donkerhoek 4 heeft in het vigerende bestemmingsplan Buitengebied 2017 de bestemming 'Agrarisch met waarden' met de functieaanduiding 'intensieve veehouderij'. In de toekomstige situatie krijgt deze locatie deels de bestemming 'Bedrijf' met de aanduiding 'opslag'. Hierdoor zijn binnen de bedrijfsbestemming zowel bedrijven behorend tot de milieucategorie 1 en/of 2 (en daarmee gelijk te stellen bedrijven) als opslag mogelijk. Ten behoeve van de bedrijfsbestemming wordt de aanduiding 'oppervlakte (m2)' opgenomen op de verbeelding voor maximaal 4.250 m2 bebouwing.

Voor het overige deel blijft de bestemming 'Agrarisch met waarden' behouden. De functie aanduiding 'intensieve veehouderij' verdwijnt en wordt vervangen door de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veehouderij'.


Locatie Gun 13

De locatie Gun 13 heeft in het vigerende bestemmingsplan Buitengebied 2017 de bestemming 'Agrarisch met waarden' met de functieaanduiding 'intensieve veehouderij'. In de toekomstige situatie behoudt deze locatie de bestemming 'Agrarisch met waarden' en wordt de aanduiding 'intensieve veehouderij' gewijzigd in de aanduiding 'veehouderij'. Ter plaatse van deze aanduiding zijn binnen de agrarische bestemming nog geheel of overwegend grondgebonden veehouderij toegestaan, maar geen intensieve veehouderij meer.


Het bouwblok van de voormalige varkensstal, zijnde circa 2.530 m2, verdwijnt.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Nationaal beleid

3.1.1 Nationale omgevingsvisie

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht geworden. De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld.

De NOVI bevat de hoofdzaken van het beleid voor de fysieke leefomgeving. Uit de Omgevingswet volgt dat al het strategische beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, én het nieuwe strategische beleid op het beleidsterrein van de fysieke leefomgeving worden opgenomen in de NOVI.

Het Nationaal Milieubeleidsplan (NMP4, 2001) en de Rijksnatuurvisie 2014 gaan op in en worden vervangen door de NOVI en het bijbehorende Nationaal Milieubeleidskader. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vervalt geheel, behalve paragraaf 4.9 Caribisch Nederland en Caribische Exclusieve Economische Zone. De NOVI geldt verder als wijziging van enkele onderdelen van het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP) op grond van de Waterwet.

In zijn totaliteit kent de NOVI 21 nationale belangen en opgaven die het verder uitwerkt. Die opgaven zijn niet meer op zichzelf staand op te lossen, maar grijpen in elkaar. Met de NOVI zoekt het Rijk een perspectief om de grote opgaven aan te pakken, om Nederland mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Om die reden worden binnen de NOVI prioriteiten gesteld. De NOVI stelt daarbij een integrale aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisaties, en met meer regie vanuit het Rijk. Met steeds een zorgvuldige afweging van belangen werkt het Rijk aan de vier prioriteiten:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.


Centraal bij de afweging van belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving, zowel van de boven- als van de ondergrond. De NOVI onderscheidt daarbij drie afwegingsprincipes:

  • 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal; en,
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen.

Het Rijk zal bij de uitvoering van de NOVI zichtbaar maken hoe de afwegingsprincipes benut worden.

Met de NOVI presenteert het Rijk een integrale, op samenwerking gerichte aanpak. De NOVI geeft een gebiedsgericht afwegingskader en sturende visie in een, gericht op het realiseren van een gezond, leefbaar, herkenbaar en economische sterk Nederland.

Het initiatief is in overeenstemming met het NOVI.

3.1.2 Subsidieregeling sanering varkenshouderij

In de periode van 25 november 2019 tot en met 15 januari 2020 is de Subsidieregeling sanering varkenshouderij (Srv) opengesteld. Varkenshouderijen binnen de concentratiegebieden Zuid en Oost - waaronder ook binnen gemeente Horst aan de Maas - konden zich binnen deze periode aanmelden bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). Doel van deze regeling is om de gezondheidsrisico's in de concentratiegebieden te verminderen.

In de gemeente Horst aan de Maas hebben zich meerdere bedrijven aangemeld en de subsidieregeling ontvangen. 'Veegplan 2021' en een aantal losse bestemmingsplannen, waaronder voorliggend bestemmingsplan, zijn de juridisch-planologische verankering van deze regeling.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is opgenomen dat gemeenten en provincies verplicht zijn om in de toelichting van een ruimtelijk besluit de zogenaamde 'ladder voor duurzame verstedelijking' op te nemen, wanneer een zodanig ruimtelijk besluit een nieuwe stedelijke ontwikkeling (zie artikel 1.1.1 van het Bro) mogelijk maakt.

De Ladder staat als instrument niet op zichzelf, maar geeft mede vorm aan de systeemverantwoordelijkheid van de minister voor een goede ruimtelijke ordening. Deze verantwoordelijkheid brengt met zich mee, dat de minister ervoor zorgt dat decentrale overheden over de juiste instrumenten kunnen beschikken voor een zorgvuldige benutting van de ruimte. Hieronder wordt begrepen het voorkomen van overprogrammering, het faciliteren van groei, het anticiperen op stagnatie en het leefbaar houden van krimpregio's.

De Ladder voor duurzame verstedelijking komt aan de orde in paragraaf 4.9.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Provinciale omgevingsvisie Limburg

Op 1 oktober 2021 hebben Provinciale Staten van de provincie Limburg de Omgevingsvisie Limburg vastgesteld. De Omgevingsvisie Limburg is per 25 oktober 2021 in werking getreden. Dit document is een lange termijnvisie, met als doelstelling invulling geven over hoe de provincie Limburg in de periode 2030-2050 op een integrale en toekomstbestendige manier kan door ontwikkelen. De omgevingsvisie is dynamisch en flexibel, aangezien dit mogelijkheden biedt om het document te actualiseren met het oog op toekomstige veranderingen.

Daarnaast is een omgevingsverordening uitgewerkt om het beleid juridisch te verankeren. Deze is nader verwoord in paragraaf 3.2.2.

Hoofdopgaven

In de provinciale omgevingsvisie Limburg zijn een aantal hoofdopgaven te onderscheiden, namelijk:

  • het creëren van een aantrekkelijke, sociale, gezonde en veilige omgeving, zowel in het landelijk als in het bebouwde gebied;
  • een toekomstbestendige, innovatieve en duurzame economie (inclusief landbouwtransitie);
  • klimaatadaptatie en energietransitie.

Deze opgaven, die Limburg-breed spelen, dienen met inachtneming van de specifieke eigenschappen die Limburg bezit op een integrale en toekomstbestendige manier te worden geïmplementeerd. Participatie tussen de overheid, de markt en de inwoners van Limburg is hierbij een belangrijk uitgangspunt. In de Provinciale omgevingsvisie Limburg wordt daarnaast een toekomstbeeld van 2030-2050 geschetst.

Inhoud

De Omgevingsvisie Limburg bestaat uit twee delen:

  • een thematisch deel waarin gedetailleerd wordt ingegaan op de provinciale ambities en opgaven voor de diverse thema’s;
  • een gebiedsgericht deel waarin de thema’s op hoofdlijnen verbonden worden op regionale schaal voor de drie regio’s Noord-, Midden en Zuid-Limburg.

De saneringslocaties zijn onderdeel van de landbouwtransitie om zo tot een duurzame economie te komen. De overige kleinschalige ontwikkelingen dragen bij aan een aantrekkelijke en gezonde omgeving in het landelijk gebied en een toekomstbestendige economie. Tevens worden de landschappelijke kwaliteiten van Limburg door deze ruimtelijke ontwikkeling niet aangetast. Het plan is daarmee in overeenstemming met de provinciale omgevingsvisie.

3.2.2 Provinciale omgevingsverordening Limburg

Op 12 december 2014 stelde de provinciale staten van Limburg samen met de Omgevingsvisie Limburg 2014 ook de Omgevingsverordening Limburg 2014 vast. Sindsdien is -evenals de omgevingsvisie- de verordening verscheidene keren gewijzigd. In de Omgevingsverordening Limburg 2014 heeft de provincie Limburg regels vastgelegd op het gebied van milieu, wegen, water, grond, agrarische bedrijven, natuur, wonen en ruimte. De omgevingsverordening vertaalt de omgevingsvisie naar regels. Voor het plangebied kunnen per aspect regels gelden. Voor het plangebied zijn de onderstaande thema's relevant.

Duurzame verstedelijking
Op grond van artikel 2.2.2 van de omgevingsverordening moet bij een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt rekening worden gehouden met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Omdat in dit onderhavige bestemmingsplan sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet het bestemmingsplan ingaan op artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro. Dit wordt gedaan in paragraaf 4.9.

Ook moet, op grond van artikel 2.2.2, tweede lid, en in samenhang met artikel 2.2.3 van de omgevingsverordening in een bestemmingsplan de mogelijkheden van herbenutting van leegstaande monumentale en beeldbepalende gebouwen worden onderzocht. Op het perceel zijn geen monumentale of beeldbepalende gebouwen aanwezig.

Bestuursafspraken regionale uitwerking POL2014

Uit artikel 2.4.5 blijkt dat het in de provincie Limburg niet zondermeer mogelijk is om vestigingsmogelijkheden in de vorm van bedrijventerreinen mogelijk te maken. Hierbij dient te worden vermeld dat losse bedrijfskavels niet groter mogen zijn dan 5 hectare. Tevens mogen bedrijfskavels niet worden samengevoegd of mogen geen gebouwen worden gebouwd over verschillende kavels waardoor de totale oppervlakte van 5 hectare wordt overschreden. Uit paragraaf 2.2 blijkt dat de nieuwe bedrijvigheid geen groter oppervlak dan 5 hectare heeft. Het onderhavig bestemmingsplan voldoet aan de regels van de omgevingsverordening met betrekking tot het vestigen van bedrijvigheid in het buitengebied.

Boringvrije zones
In paragraaf 4.4 van de omgevingsverordening worden regels gesteld ten aanzien van bodemenergiesystemen. Uit de omgevingsverordening volgt namelijk dat het aanleggen van bodemenergiesystemen niet overal zonder meer is toegestaan. Uit artikel 4.4.2 van de omgevingsverordening volgt dat het in het plangebied van dit bestemmingsplan, als onderdeel van het gebied Roerdalslenk, niet zonder meer is toegestaan om de grond te roeren, een boorput aan te leggen of anderszins een bodemenergiesysteem aan te leggen. Dit is niet aan de orde in onderhavig plan.

Water
In de omgevingsverordening worden meerdere regels gesteld ten aanzien van bijvoorbeeld de bergings- en afvoercapaciteit van de regionale wateren. Met betrekking tot het provinciaal watersysteem regelt de omgevingsverordening dat afvoer van water uit bebouwd gebied moet worden beperkt door het afkoppelen en vervolgens laten infiltreren van regenwater. Zoals ook blijkt uit paragraaf 4.6 wordt aan de regels van de omgevingsverordening met betrekking tot water voldaan.

Overige onderwerpen
Tot slot bevat de omgevingsverordening ook regels over ontgrondingen en nadeelcompensatie. Ten aanzien van de regels daaromtrent geldt dat dit bestemmingsplan in overeenstemming is met de omgevingsverordening.

Conclusie
Dit planvoornemen komt overeen met de regels uit de omgevingsverordening.

3.2.3 Ontwerp Omgevingsverordening Limburg (2021)

Met de komst van de Omgevingswet is een nieuwe omgevingsverordening nodig die past binnen de kaders en het instrumentarium van de Omgevingswet. Hoewel het ontwerp van de Omgevingsverordening Limburg (2021) hoofdzakelijk een beleidsneutrale omzetting van de Omgevingsverordening Limburg 2014 is, staan er enkele nieuwe of inhoudelijk aanmerkelijk gewijzigde onderwerpen in. Het gaat hier om instructieregels aan gemeenten op het gebied van wonen, zonne-energie, naijlende effecten van de steenkoolwinning en huisvestingsnormen voor internationale werknemers.

Conclusie

Voor onderhavig plan zijn geen relevante wijzigingen op de Omgevingsverordening Limburg 2014 voorzien. Voorliggend plan is passend binnen de Ontwerp Omgevingsverordening Limburg.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Ontwerp omgevingsvisie Horst aan de Maas

De omgevingsvisie Horst aan de Maas is een langetermijnvisie op de leefomgeving van de gemeente. In deze visie staat beschreven welke ambities en opgaven de gemeente voor de langere termijn, tot 2040, heeft. Het uitgangspunt is dat de omgevingsvisie gebaseerd is op het bestaand beleid en dus geen nieuw beleid formuleert. De laatste jaren heeft de gemeente zelf en in regionaal verband veel visies en beleidsnota’s vastgesteld, die vaak ook gepaard gingen met een participatieproces. Daarom is de keuze gemaakt om hierop voort te borduren. Hierbij gaat het om het beschrijven van de kernkwaliteiten en de mogelijke opgaven en ambities, als basis voor keuzes over de omgeving waarin we wonen, werken en vrije tijd doorbrengen.

Analyse

Het landelijk gebied kent verschillende gebruikers, waarvan de agrarische sector de grootste is. De gemeente bestaat immers voor zo’n 70% uit land- en tuinbouwgrond. Het is een veelzijdige sector, met de agrariërs als gebruiker en hoeder van het landschap.

De agrarische sector omvat in de gemeente verschillende vormen: grondgebonden en intensieve veehouderij, tuinbouw en glastuinbouw met o.a. zacht fruit, boomkwekerijen en rozenkwekerijen. Daarnaast is van oudsher de paardensector goed vertegenwoordigd, zowel bedrijfs- als hobbymatig.

De sterke aanwezigheid van de primaire sector heeft ertoe geleid dat de hele keten vertegenwoordigd is met internationaal hoog aangeschreven bedrijven in de veredeling, vermeerdering, toelevering, techniek, verwerking en handel. Er is hierbij sprake van hoogwaardige werkgelegenheid en voortdurende productontwikkeling.

Samen met de Duitse regio Niederrhein vormt de gemeente Horst aan de Maas het grootste aaneengesloten grensoverschrijdende tuinbouwgebied van West-Europa. De gemeente kent drie glastuinbouwconcentratiegebieden, zijnde Reindonk, Veld Oostenrijk en Melderslo. Verder is er het projectvestigingsgebied Californië. Daarnaast kent de gemeente verspreid liggende glastuinbedrijven.

Visie

Als innovatieve land- en tuinbouwregio wil de gemeente deze sector toekomstbestendig houden en daarbij bewezen en regionale innovatiekracht volop inzetten. In Horst aan de Maas heeft de gemeente in het duurzaamheidsprogramma #WijGaanGroen (2020) voor kringlooplandbouw gekozen. Bij kringlooplandbouw staat in plaats van maximale productie een optimale productie centraal.

De gemeente faciliteert en stimuleert de omslag naar kringlooplandbouw. Dat doet ze vanuit de overtuiging dat zo’n omslag kansen biedt voor haar ondernemers; als zij hun innovatiekracht inzetten op optimaal produceren kunnen zij daarin koploper en voorbeeld worden, wat nieuwe zakelijke kansen met zich meebrengt. Dat betreft bijvoorbeeld ‘verantwoord voedsel’, wat inhoudt dat het lokaal wordt geproduceerd en geconsumeerd en het seizoensgebonden is.

Conclusie

Het onderhavig voornemen is in overeenstemming met de Omgevingsvisie Horst aan de Maas. Met het voornemen wordt de sanering van de varkenshouderij geregeld. Derhalve wordt bijgedragen aan de landbouwtransitie om zo tot een toekomstbestendige sector te komen.

3.3.2 Flankerend beleid Subsidieregeling sanering varkenshouderij

In de periode 25 november 2019 tot en met 15 januari 2020 is de Subsidieregeling sanering varkenshouderij (Srv) opengesteld. Varkenshouderijen binnen de concentratiegebieden Zuid en Oost - waaronder ook binnen de gemeente Horst aan de Maas - konden zich binnen deze periode aanmelden bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO).

Wat moeten ondernemers vervolgens allemaal doen? De varkens moeten weg, de mest moet weg, de varkensrechten worden doorgehaald en de omgevingsvergunning moet worden gewijzigd of worden ingetrokken. Ook moet een wijziging van het bestemmingsplan in werking zijn gezet. Stallen, silo’s en mestkelders moeten gesloopt en verwijderd worden. De Srv voorziet evenwel slechts voor een deel in een tegemoetkoming van al deze kosten. Een deel zal op een andere manier moeten worden bekostigd. Daar komt het flankerend beleid van de gemeente bij kijken. Het gaat dan bijvoorbeeld om de mogelijkheden die worden geboden om andere functies dan een intensieve veehouderij op de bedrijfslocatie toe te staan.

Functieverandering grondgebonden veehouderij

Op basis van het flankerend beleid is het rechtstreeks toegestaan om op een agrarisch bedrijf dat is bestemd als intensieve veehouderij ook een grondgebonden veehouderij te exploiteren. Het is daarvoor niet nodig om de bestemming te wijzigen. Een grondgebonden veehouderij is bovendien al bij recht mogelijk in de agrarische bestemming op deze locaties. (Ter plaatse van gronden met een aanduiding 'intensieve veehouderij' zijn niet-grondgebonden veehouderijen en/of grondgebonden veehouderijen toegestaan.) Nu de Saneringsregeling verplicht dat de aanduiding 'intensieve veehouderij' van het bouwvlak wordt verwijderd, is een aanpassing van het bestemmingsplan voor de locatie Gun 13 en een deel van Donkerhoek 4 om die reden noodzakelijk.

Functieverandering bedrijf
Voor het resterende deel van de locatie Donkerhoek 4 geldt dat op basis van het flankerend beleid het is toegestaan om een bestaand agrarisch bedrijf qua functie te wijzigen in een niet-agrarisch bedrijf, waarbij de oppervlakte aan bebouwing gelijk moet blijven of moet afnemen.


Op de locatie Donkerhoek 4 wordt ruimte geboden voor het realiseren van een opslagloods met een maximale bebouwde oppervlakte van 4.250 m2, bedoeld voor niet-agrarische bedrijven in de milieucategorie 1 en/of 2 en/of daarmee qua milieueffecten gelijk te stellen bedrijven en/of activiteiten. De opslagloods kan enkel worden gerealiseerd indien alle varkensstallen op beide locaties zijn gesloopt (4.463 m2) en het bouwblok van de locatie Gun 13 is verwijderd. De bebouwingsoppervlakte blijft daarmee nagenoeg gelijk (zie ook Hoofdstuk 2).

Conclusie

Gezien de motivering onder het kopje 'Functieverandering bedrijf' is het initiatief in lijn met het flankerend beleid.

3.3.3 Uitgangspuntennotitie Subsidieregeling sanering varkenshouderij

In het Plan van Aanpak "Stoppende agrarische bedrijven" van 3 maart 2020 is ambtelijk een aanpak geschetst en worden aanbevelingen gedaan hoe om te gaan met deelnemers aan de Subsidieregeling sanering varkenshouderijen. In het Plan van Aanpak wordt ingegaan op de vragen “waar” en “waarom” bepaalde prioriteiten zouden moeten worden gesteld.

In de uitgangspuntennotitie zijn meerdere oplossingsrichtingen aangedragen. Door vast te leggen welke oplossingsrichtingen worden geboden wordt de juridische basis vastgelegd voor latere besluitvorming over de individuele casussen die zich op basis van de Saneringsregeling voordoen. Er wordt daarmee een vast raamwerk geboden, waarbinnen maatwerkoplossingen kunnen worden geboden voor de deelnemers aan de Saneringsregeling varkenshouderij (Srv).

Conclusie

Gezien de motivering in Hoofdstuk 2 en Hoofdstuk 3 is het initiatief in lijn met de uitgangspuntennotitie. Er is een specifiek raamwerk gemaakt voor voorliggend initiatief.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Dit hoofdstuk gaat in op de milieuaspecten in het kader van de ontwikkeling.

4.1 Bodem

Toetsingskader

Het Besluit Bodemkwaliteit streeft naar duurzaam bodembeheer waarbij een balans gezocht wordt tussen bescherming van de bodemkwaliteit voor mens en milieu enerzijds en het gebruiken van de bodem voor maatschappelijke ontwikkelingen anderzijds. Het Besluit bevat regels voor kwaliteitsborging (Kwalibo), bouwstoffen, grond en baggerspecie. Bij het mogelijk maken van ruimtelijke initiatieven moet de vraag worden gesteld of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het uitgangspunt hierbij is dat aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet (bijvoorbeeld graafwerkzaamheden). Dit is het zogenaamde stand still-beginsel.

Onderzoek

Er zullen voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen (langer dan twee uur per dag) verblijven op de locatie. De milieuhygiënische bodemkwaliteit moet dan ook geschikt zijn. Voor het initiatief wordt een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het bodemonderzoek wordt uitgevoerd wanneer het explosievenonderzoek (zie paragraaf 4.13) gereed is.

Conclusie

Het bodemonderzoek wordt uitgevoerd wanneer het explosievenonderzoek gereed is.

4.2 Geluid

Toetsingskader

In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle wegen zones, met uitzondering van wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied en wegen waarvoor een maximumsnelheid van dertig kilometer per uur. De wet stelt dat akoestisch onderzoek moet plaatsvinden wanneer binnen zones van (spoor)wegen nieuwe geluidsgevoelige bebouwing, zoals woningen, wordt gerealiseerd. Uit zulk onderzoek moet dan blijken in hoeverre de vastgestelde voorkeurgrenswaarden al dan niet worden overschreden. Daarnaast moet op grond van de Wet ruimtelijke ordening worden aangetoond dat een project niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

Onderzoek

Zoals in hoofdstuk 2 is beschreven wordt met het voornemen geen nieuwe geluidsgevoelige bebouwing mogelijk gemaakt. Ook wordt de bestaande woning niet vervangen. Er worden geen zelfstandige kantoren toegestaan. Derhalve kan een akoestisch onderzoek achterwege blijven.

Conclusie

Het initiatief is uitvoerbaar wat betreft het aspect geluid.

4.3 Geur

Toetsingskader

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op geurgevoelige objecten. Gemeenten kunnen bij verordening van deze normen afwijken. De gemeente Horst aan de Maas beschikt over een dergelijke geurverordening. In deze verordening is voor verschillende gebieden de normstelling odour units/m³ weergegeven.

Onderzoek

De varkenshouderij wordt omgezet naar deels een grondgebonden veehouderij (geen intensieve veehouderij zijnde) en deels een opslagbedrijf (statisch/langdurig). Initiatiefnemer schakelt wat betreft het houden van vee om naar een agrarische paardenhouderij op de locatie Donkerhoek 4. Op Gun 13 is de initiatiefnemer niet voornemens om dieren te houden.

Op de locatie Donkerbroek 4 bestaat het voornemen om kleine hoeveelheden schapen, koeien en paarden te houden. Paarden en koeien hebben op basis van de Wgv buiten de bebouwde kom een vaste afstand van 50 meter. Schapen hebben geen vaste afstand maar een emissiefactor van 7,8 odour units per seconde.

Binnen 50 meter van het agrarisch bouwvlak is een woning en een bedrijfswoning gelegen. Echter, dit is in de huidige situatie ook al het geval. De nabijgelegen woningen worden door het plan daarom niet extra belemmerd. Het houden van dieren op een grondgebonden wijze was in de huidige situatie en blijft in de toekomstige situatie mogelijk. Aangezien op de locatie de sanering van een intensieve varkenshouderij heeft plaatsgevonden neemt de geurbelasting op de geurgevoelige objecten naar verwachting af. Het kan wel zo zijn dat ter plaatse van de bestaande woningen geurhinder ontstaat. Omdat reeds in de bestaande situatie geen knelpunten bekend zijn, acht de gemeente het in dit geval acceptabel.

Conclusie

Het initiatief is uitvoerbaar wat betreft het aspect geur.

4.4 Milieuzonering

Toetsingskader

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering wordt het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds verstaan. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Als uitgangspunt voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt veelal de VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke indicatieve richtafstand. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het plan mogelijk is.

Deze afstanden kunnen als basis worden gehanteerd, maar zijn indicatief. Er kan, afhankelijk van het omgevingstype, worden afgeweken van deze richtafstanden.


In de genoemde VNG-publicatie worden twee omgevingstypen onderscheiden. Bij het omgevingstype 'rustige woonwijk of rustig buitengebied' wordt functiescheiding nagestreefd. Hiertoe worden minimale richtafstanden gehanteerd, waarbij een bepaalde bij een bedrijf of voorziening behorende milieucategorie een zoneringsafstand ten opzichte van hindergevoelige functies inhoudt. Bij het omgevingstype ‘gemengd gebied’ is sprake van functiemenging. In tegenstelling tot rustige woongebieden zijn in dergelijke levendige gebieden milieubelastende activiteiten op kortere afstand van woningen mogelijk.


Hiertoe mogen de aangegeven minimale richtafstanden met één afstandsstap worden verkleind (milieucategorie 1 wordt 0, 2 wordt 1, 3.1 wordt 2 et cetera).

Onderzoek

Op de locatie Donkerbroek 4 schakelt de initiatiefnemer om naar deels een grondgebonden veehouderij en deels een opslagbedrijf (statisch/langdurig). Initiatiefnemer schakelt wat betreft het houden van vee om naar een agrarische paardenhouderij op de locatie Donkerhoek 4. Op Gun 13 is initiatiefnemer niet voornemens om nieuwe activiteiten te ontplooien.

De geldende bestemmingsplannen in het plangebied en omgeving vormen het juridisch-planologisch kader van functies, bebouwing en werkzaamheden die zijn toegelaten. Op basis van deze plannen kan in planologisch-juridische zin ook worden nagegaan welke milieuhinderlijke bedrijvigheid is toegelaten.


Vanwege het initiatief dient hinder van bedrijven en voorzieningen rondom het plangebied te worden bestudeerd. Ook moet worden bekeken of het initiatief zelf hinder veroorzaakt op de omgeving. Hiervoor wordt uit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening de VNG-publicatie ‘Bedrijven- en milieuzonering’ gehanteerd.

Invloed van omgeving op plangebied

Locatie Donkerbroek 4

In de directe omgeving van de locatie zijn diverse functies aanwezig. De nieuw te realiseren functies zijn echter geen milieugevoelige functies. Het is daarom niet nodig te onderzoeken welke bedrijven en functies er in de omgeving zijn die mogelijk effect kunnen hebben op de locatie.

Locatie Gun 13

In de directe omgeving van de locatie zijn diverse functies aanwezig. De nieuw te realiseren functies zijn echter geen milieugevoelige functies. Het is daarom niet nodig te onderzoeken welke bedrijven en functies er in de omgeving zijn die mogelijk effect kunnen hebben op de locatie.

Invloed van plangebied op omgeving

Locatie Donkerbroek 4

De tweede vraag betreft of in of nabij de locatie functies aanwezig zijn die als gevolg van het onderhavige voornemen hinder zouden kunnen ondervinden. Voor die vraag is het van belang om helder te hebben in welke planologische mogelijkheden op de locatie wordt voorzien. Het gaat om de realisatie van een paardenhouderij en loods voor opslag. Op basis van de voorgenoemde VNG-publicatie geldt voor een paardenhouderij en een opslagloods een maximale afstand van 50 meter. Binnen deze 50 meter van de locatie is een woning gelegen. Hierbij dient echter te worden opgemerkt dat opslagloods niet binnen 50 meter van de bestaande woning worden gerealiseerd en de milieusituatie ten opzichte van het huidig planologisch kader sterk verbetert.

Locatie Gun 13

Op Gun 13 is initiatiefnemer niet voornemens om nieuwe activiteiten te ontplooien. Ten opzichte van het huidig planologisch kader verbetert de milieusituatie.

Conclusie

Het initiatief is uitvoerbaar wat betreft het aspect milieuzonering.

4.5 Externe veiligheid

Toetsingskader

Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten verbonden is voor niet bij de activiteit betrokken personen. De wet- en regelgeving rond het thema externe veiligheid zijn vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport (onder andere van gevaarlijke stoffen). Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen of omstandigheden. Risicobronnen kunnen worden onderscheiden in risicovolle inrichtingen (onder andere lpg-tankstations), vervoer van gevaarlijke stoffen (via wegen, spoorwegen, waterwegen) en leidingen (onder andere aardgas, vloeibare brandstof en elektriciteit).

Om voldoende ruimte te scheppen tussen de risicobron en de personen of objecten die risico lopen (kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten), moeten vaak veiligheidsafstanden in acht worden genomen. Ook ontwikkelingsmogelijkheden die ingrijpen in de personendichtheid kunnen om onderzoek vragen. Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).

De initiatieven maken geen nieuwe risicobronnen en transport van gevaarlijke stoffen mogelijk. Daarom wordt in het navolgende enkel de invloed van de omgeving (extern) op het initiatief (intern) getoetst.

Onderzoek

Volgens de risicokaart (risicokaart.nl) ligt het plangebied niet in het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen, spoor-, water- en wegtransportroutes voor gevaarlijke stoffen of buisleidingen. Alle risicovolle functies, transportroutes en leidingen zijn op voldoende afstand gelegen. Ook maakt het plan geen nieuwe risicobronnen en transport van gevaarlijke stoffen mogelijk. In onderstaande afbeelding is een uitsnede van de risicokaart opgenomen. Het plangebied is globaal blauw omkaderd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.SGDONKERHOEK4-BPO1_0006.png"

Figuur 4.1: Uitsnede risicokaart t.b.v. Donkerhoek 4 Swolgen, het plangebied bevindt zich globaal in het blauwe kader (bron: risicokaart.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.SGDONKERHOEK4-BPO1_0007.png"

Figuur 4.2: Uitsnede risicokaart t.b.v. Gun 13 Swolgen, het plangebied bevindt zich globaal in het blauwe kader (bron: risicokaart.nl)

Conclusie

Het initiatief is uitvoerbaar wat betreft het aspect externe veiligheid.

4.6 Water

Toetsingskader

Op grond van artikel 3.1.6 uit het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf worden opgenomen. Hierin moet worden ingegaan op de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding en hoe in de plannen wordt omgegaan met aspecten van water.

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van waterschap Limburg.

Onderzoek

In het kader van het aspect water heeft overleg met het waterschap Limburg plaatsgevonden. Uit dit overleg zijn acht toetsingspunten naar voren gekomen dit onderstaande zijn beschreven.

1. Circa 10% van het plangebied reserveren voor water

Doorgaans zijn lager gelegen gebiedsdelen het meest geschikt. In het plangebied wordt nader onderzocht of een bijdrage geleverd kan worden aan het reserveren van opslag voor water. In ieder geval worden bestaande waterstructuren niet gedempt.


2. Rekening houden met hoogteverschillen in plangebied en omgeving

In het plangebied en omgeving zijn geen grote hoogteverschillen aanwezig. Derhalve is het niet aannemelijk dat er wateroverlast door afstromend water vanuit de omgeving naar het plangebied en andersom plaats zal vinden.


3. Uitvoeren van bodem- en infiltratieonderzoek en bepalen grondwaterstand

In deze fase van de planvorming infiltratieonderzoek nog niet uitgevoerd. Wel wordt er een bodemonderzoek uitgevoerd. Wanneer nieuwe gebouwen worden gerealiseerd wordt nagedacht over een goed hemelwatersysteem.


4. Toepassen voorkeursvolgorde voor de waterkwaliteit

Bij de nadere planuitwerking wordt rekening gehouden met de voorkeursvolgorde voor de waterkwaliteit. Dit omvat schoonhouden, scheiden, zuiveren.


5. Toepassen voorkeursvolgorde voor de waterkwantiteit

Bij de nadere planuitwerking wordt tevens rekening gehouden met de voorkeursvolgorde voor de waterkwantiteit. Dit omvat hergebruik water, vasthouden in de bodem (infiltratie), tijdelijk bergen, afvoeren naar oppervlaktewater, afvoeren naar gemengd of DWA-riool.


6. Toepassen voorkeurstabel afkoppelen

Indien afkoppelen noodzakelijk is wordt er rekening gehouden met de voorkeurstabel. Hierbij wordt als eerste gedacht aan de toepassen van bovengrondse waterhuishoudkundige voorzieningen.


7. Infiltratie- en bergingsvoorzieningen

Aan de oostzijde van het plangebied Donkerbroek 4 is reeds een bergingsvoorziening aanwezig. Met deze bergingsvoorziening is rekening gehouden met de benodigde capaciteit.


8. Beheer en onderhoud regelen

Als laatste zijn of worden de verschillende onderdelen die van belang zijn voor het aspect water zo vormgegeven dat deze voldoende bereikbaar zijn voor onderhoud en controlemomenten.

Conclusie

Het initiatief is uitvoerbaar wat betreft het aspect water.

4.7 Archeologie en cultuurhistorie

Toetsingskader

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Vooruitlopend hierop zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, moet op grond van het voorgaande dan ook worden aangegeven op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden rekening wordt gehouden.

Onderzoek - archeologie

Het "Archeologiebeleid Horst aan de Maas" is vastgelegd in de Archeologische Maatregelenkaart Horst aan de Maas met de daarbij behorende toelichting. Op basis van de inventarisatie en analyse zoals vastgelegd in de onderliggende deelrapporten zijn 9 categorieën aangewezen: van Wettelijk beschermd Archeologisch monument tot gebieden waar geen bodemarchief meer aanwezig is. Aan deze categorieën zijn ondergrenzen gekoppeld. Het maximale verstoringsoppervlakte is het terrein dat maximaal geroerd mag worden zonder dat hier archeologisch onderzoek vereist is. Als het ruimtelijk plan kleiner is dan de ondergrens, is er dus geen archeologieonderzoek nodig.

Op de digitale erfgoedkaart van de gemeente is het gebied aangeven als archeologie categorie 2, 3, 4 en 6. Navolgend is een uitsnede van de erfgoedkaart opgenomen, waarop het plangebied globaal is aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.SGDONKERHOEK4-BPO1_0008.png"

Figuur 4.3: Digitale erfgoedkaart t.b.v. Donkerhoek 4 (bron: gemeente Horst aan de Maas)

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.SGDONKERHOEK4-BPO1_0009.png"

Figuur 4.4: Digitale erfgoedkaart t.b.v. Gun 13 (bron: gemeente Horst aan de Maas)

De archeologische categorieën zijn verwerkt in het bestemmingsplan 'Buitengebied Horst aan de Maas' (2017). Op basis van het bestemmingsplan heeft het perceel een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2', 'Waarde - Archeologie 3', 'Waarde - Archeologie 4' en 'Waarde - Archeologie 6'. De vrijstellingsgrens ligt bij een diepte minder dan:

  • 30 centimeter en kleiner van 100 m2 voor categorie 2;
  • 50 centimeter en kleiner van 500 m2 voor categorie 3;
  • 50 centimeter en kleiner van 2.500 m2 voor categorie 4 en 6;

Deze oppervlakte wordt overschreden. Het archeologisch onderzoek wordt uitgevoerd wanneer het explosievenonderzoek (zie paragraaf 4.13) gereed is.

Onderzoek - cultuurhistorie

In het kader van het initiatief wordt zowel provinciaal als gemeentelijk ingezet op kwaliteitsverbetering van het landschap. Het Landschapskader Noord- en Midden Limburg biedt hier voor praktische handvaten. Volgens dit kader is het plangebied onderdeel van oude Maasdal ontginningen. Het gebied bestaat uit oude kampen rondom van oudsher onverkavelde open velden met voornamelijk akkerbouw. Op de gemeentelijke vastgestelde beleidskaart TOV (Teelt Ondersteunende Voorzieningen) is dit gebied aangeduid als (cultuurhistorisch) waardevol landschap.


Het plangebied maakt onderdeel uit van het akkercomplex "Op het Looiveld" tussen Gun en Swolgen. Dit landschap kenmerkt zich als structuur- en gradiëntrijk landschap met kampen en open velden. Dit uit zich in de volgende waarden:

  • Structuur- en gradiëntrijk landschap. Afwisseling van open, kleinschalige en besloten gebieden.
  • Grillige verkaveling tot blokvormige verkavelingen.
  • Bochtige wegen (onder invloed van het reliëf) en rechte wegen (blokvormige verkaveling).
  • Oude akkercomplexen met karakteristieke bolle vorm die gehandhaafd moeten blijven en openheid ten zuidoosten van Melderslo.
  • Cultuurhistorisch waardevolle bebouwing, met name aan de randen van oude akkercomplexen.
  • Zichtlijnen over oude akkercomplexen.
  • Grote variatie in landschapselementen, zoals boscomplexen, bomenrijen, houtwallen- en singels en bomengroepen.
  • Houtwallen inzetten als raamwerk waarbinnen grondgebonden ontwikkelingen mogelijk zijn.
  • Door het structuur- en gradiëntrijke landschapstype herbergt het diverse natuurwaarden.


In het waardevol agrarisch cultuurlandschap tussen Gun en Swolgen gaat het om stimulering van erfbeplanting met extra aandacht voor cultuurhistorie en het openhouden van de velden. Zie de onderstaande kaartuitsnede 'Kwaliteitsimpuls landschap, Atlas Limburg'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.SGDONKERHOEK4-BPO1_0010.png"

Figuur 4.5: Uitsnede kaart Kwaliteitsimpuls landschap, Atlas Limburg (bron: provincie Limburg)


afbeelding "i_NL.IMRO.1507.SGDONKERHOEK4-BPO1_0011.png"

Figuur 4.6: Topografische kaarten

Op het moment dat er een concreet bouwvoornemen ligt, worde beide erven gedegen en zorgvuldig landschappelijk ingepast, zodat er een ruimtelijke kwaliteitsverbetering plaatsvindt. Uitgangspunten voor landschappelijke inpassing zijn:

  • De kenmerken en identiteit van het gebied staan centraal. Het ontwerp is specifiek voor de plek en draagt bij aan de herkenbaarheid van het landschap.
  • De functie is helder afleesbaar (met gebiedseigen kenmerken).
  • De toekomstige erfinrichting voegt ruimtelijke en groen/blauwe kwaliteit toe.
  • Bij de (erf)inrichting aansluiten bij de maat en schaal van het landschap.
  • Toepassen gebiedseigen (erf)beplantingen met extra aandacht voor cultuurhistorie.

Conclusie

Het initiatief is uitvoerbaar wat betreft het aspect cultuurhistorie. Bij de bouwvergunning wordt een landschappelijk inpassingsplan aangeleverd, waarbij de uitgangspunten in acht zijn genomen. Het archeologisch onderzoek wordt uitgevoerd wanneer het explosievenonderzoek gereed is.

4.8 Ecologie

Toetsingskader

Wet natuurbescherming

Onderdeel van de Wet natuurbescherming (Wnb) is soortenbescherming van planten en dieren. Dit betreffen:

  • alle van nature in Nederland in het wild voorkomende vogels die vallen onder de Vogelrichtlijn (artikel 3.1-3.4 Wnb);
  • dier- en plantensoorten die beschermd zijn op grond van de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn (artikel 3.5-3.9 Wnb);
  • nationaal beschermde dier- en plantensoorten genoemd in de bijlage van de wet (artikel 3.10-3.11 Wnb).


Van deze laatstgenoemde groep beschermde soorten mogen provincies een zogenaamde 'lijst met vrijstellingen' opstellen (artikel 3.11 Wnb). Voor de soorten op deze lijst geldt een vrijstelling van de verboden genoemd in art. 3.10 eerste lid van de Wnb.


Ook de bescherming van specifieke natuurgebieden is in de Wnb geregeld. Het betreft de Natura 2000-gebieden, die een internationale bescherming genieten. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningplichtig. Relevant daarbij is dat de Wnb een externe werking kent. Van externe werking is sprake als activiteiten buiten een Natura 2000-gebied van invloed zijn op de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied.


Natuurnetwerk Nederland
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het natuurbeleid. Het NNN is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing, ontwikkeling en bescherming van het NNN.

Onderzoek

Soortenbescherming

Er is een beknopte natuurtoets opgesteld, zie hiervoor Bijlage 1. Voor dit plan is op 8 februari 2023 een veldbezoek uitgevoerd en daarnaast zijn verspreidingsgegevens van beschermde soorten in en om het plangebied uit de NDFF geraadpleegd. Het veldbezoek en de verspreidingsgegevens geven voldoende beeld van de natuurwaarden in het gebied om de toetsing aan de Wnb op te baseren. Voor het verwijderen van vegetatie en/of het bebouwen van het plangebied is geen ontheffing van de Wnb voor beschermde soorten nodig.


Bij werkzaamheden aan of nabij vegetatie moet alsnog wel rekening worden gehouden met het broedseizoen van vogels. Dit betekent dat er bij voorkeur buiten het broedseizoen wordt gewerkt, dus buiten de periode half maart tot half juli.


Het is ook mogelijk om voor het broedseizoen te starten met de werkzaamheden en continu door te werken. Dan is het waarschijnlijk dat vogels niet in het plangebied gaan broeden vanwege de continue verstoring.


Is de wens om werkzaamheden in het broedseizoen te starten, dan is het nodig om het plangebied voorafgaand aan de start te (laten) inventariseren op broedgevallen. Zijn er op dat moment vogels aan het broeden, dan kunnen de werkzaamheden pas starten als de jongen zijn uitgevlogen.

Gebiedsbescherming

Het projectgebied ligt op ruime afstand van het Natura 2000-gebied ‘Maasduinen’. Hierdoor zijn in potentie alleen effecten door externe werking mogelijk. Het projectgebied is gescheiden van het Natura 2000-gebied door bebouwing, bosschages, wegen, agrarisch gebied en de Maas. Gezien de afstand tot het Natura 2000-gebied, de inrichting van het tussenliggende gebied en de aard van het plan, kan een toename van verstoring door geluid, verlichting of optische verstoring worden uitgesloten.

Er kan echter in potentie wel sprake zijn van een toename van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden tijdens de aanleg- en/of gebruiksfase. Daarom is een AERIUS-berekening gemaakt. Deze AERIUS-berekening is als Bijlage 2 opgenomen. Hieruit blijkt dat tijdens de aanleg- en gebruiksfase geen sprake is van stikstofdepositie boven 0.00 mol N/ha/ja in stikstofgevoelige habitattypen van Natura 2000-gebieden. Hierbij is gebruik gemaakt van interne saldering. Het plan is niet in strijd met het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid.

Conclusie

Met inachtneming van de bovengenoemde voorwaarden is het initiatief uitvoerbaar wat betreft het aspect ecologie.

4.9 Ladder van duurzame verstedelijking

Toetsingskader

De Ladder voor duurzame verstedelijking (Ladder) is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik, met een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Bij besluit van 28 augustus 2012 is de Ladder toegevoegd aan artikel 3.1.6 van het Bro en vervolgens op 1 oktober 2012 in werking getreden. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. De Ladder staat als instrument niet op zichzelf, maar geeft mede vorm aan de systeemverantwoordelijkheid van de minister van Infrastructuur en Milieu voor een goede ruimtelijke ordening. Deze verantwoordelijkheid brengt met zich mee, dat de minister ervoor zorgt dat decentrale overheden over de juiste instrumenten kunnen beschikken voor een zorgvuldige benutting van de ruimte. Hieronder wordt begrepen het voorkomen van overprogrammering, het faciliteren van groei, het anticiperen op stagnatie en het leefbaar houden van krimpregio's.


De Ladder is onder andere van toepassing op bouwplannen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Bij het bepalen óf en hoe de Ladder moet worden toegepast zijn de volgende aspecten van belang:

  • 1. Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?
  • 2. Is de stedelijke ontwikkeling nieuw?
  • 3. Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied?
  • 4. Is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling?
  • 5. Ligt de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied?

Onderzoek

Ad 1. Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?

Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling, in relatie tot de omgeving. Voor wonen geldt, dat voor woningbouwlocaties vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling die Ladderplichtig is. Bij overige functies wordt er vaak vanuit gegaan dat bij een toename of wijziging van meer dan 500 m2 aan bvo een ontwikkeling gezien dient te worden als stedelijke ontwikkeling.

In onderhavig plan gaat het om de realisatie van deels een grondgebonden veehouderij en deels een opslagbedrijf (statische/langdurig). Initiatiefnemer schakelt wat betreft het houden van vee om naar een agrarische paardenhouderij op de locatie Donkerhoek 4. Op Gun 13 is initiatiefnemer niet voornemens om nieuwe activiteiten te ontplooien.

De aanduiding 'intensieve veehouderij' wordt geschrapt. De aanduiding 'intensieve veehouderij' is bestemd voor niet-grondgebonden veehouderijen en/of grondgebonden veehouderijen. Hier wordt deels omgeschakeld naar een grondgebonden veehouderij, dat deel van de gronden krijgt hiervoor de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veehouderij'. Deze aanduiding is bestemd voor geheel of overwegend grondgebonden veehouderijen. Ondanks dat de bedrijfsomschakeling nieuw is ten opzichte van de feitelijke situatie, was de omschakeling naar grondgebonden veehouderij op basis van het vigerende planologische kader al mogelijk en wordt het agrarisch bedrijf beperkt (intensieve veehouderijen worden geschrapt, een grondgebonden veehouderij blijft mogelijk.) Het wijzigen van de agrarische functies wordt niet gezien als een stedelijke ontwikkeling. De Ladder wordt in het kader van de goede ruimtelijke ordening wel doorlopen voor dit deel van het initiatief.

Ten behoeve van het opslagbedrijf wijzigt de bestemming van dat deel van de gronden. Hierbij wordt een opslagloods van 4.250 m2 mogelijk gemaakt. Er is sprake van een wijziging van meer dan 500 m2 aan bvo. Gelet op de omvang is het plan aan te merken als een stedelijke ontwikkeling.

Ad 2. Is de stedelijke ontwikkeling nieuw?
De vervolgvraag is of de stedelijke ontwikkeling 'nieuw' is. De Laddertoets geldt immers alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet dan worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd.

Het plangebied is onderdeel van het bestemmingsplan 'Buitengebied Horst aan de Maas', zoals vastgesteld op 19 december 2017. Ten opzichte van het geldende bestemmingsplan wordt met onderhavig plan meer (bedrijfs)bebouwing mogelijk gemaakt en wijzigt de bestemming. Er is aldus sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Ad 3. Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied?

Wanneer sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, moet de behoefte aan die ontwikkeling worden gemotiveerd. De behoefte moet worden bepaald binnen het ruimtelijk verzorgingsgebied van de ontwikkeling. De aard en omvang van de ontwikkeling zijn leidend voor het schaalniveau waarop de ruimtebehoefte moet worden afgewogen. Voor bedrijvigheid kan dit schaalniveau de gemeentegrens overstijgen. Van belang is de aard en de omvang van de ontwikkeling.

Het ruimtelijk verzorgingsgebied is in onderhavig plan beperkt tot de gemeente Horst aan de Maas. De opslagloods is van dusdanig kleine omvang dat het verzorgingsgebied de gemeentegrens niet overstijgt.

Ad 4. Is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling?

Zoals hiervoor al staat vermeld, dient de behoefte aan de nieuwe stedelijke ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt, te worden beschreven. Daarbij is het niet relevant of het plangebied binnen of buiten bestaand stedelijk gebied ligt. Kort gezegd is de 'behoefte' het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als dit aanbod feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).

Belangrijk bij de onderhavige ontwikkeling is dat de omschakeling van de varkenshouderijen naar andere (al dan niet agrarische) bedrijven voortvloeit uit de Subsidieregeling sanering varkenshouderij (Srv). Dit ten behoeve van onder andere mestvermindering en minder varkensrechten. Zoals eerder vermeld, voorziet de Srv slechts voor een deel in een tegemoetkoming van kosten. Een deel zal op een andere manier moeten worden bekostigd. Daar komt het flankerend beleid van de gemeente (en provincie) bij kijken.

Hiernaast blijkt uit onderzoek van de gemeente dat het harde planaanbod binnen de gemeente zo goed als uitgegeven is. Ook is er in het verzorgingsgebied weinig leegstand en ontstaat er weinig ruimte in het zachte planaanbod (de plannen die nog een zachte status hebben). Daarnaast kan nog worden aangedragen dat de leegstand in het ruimtelijk verzorgingsgebied ver onder het frictieniveau ligt. Dit duidt op een tekort aan bedrijfsruimte. De omvang van de leegstaande panden is tevens onvoldoende om te voorzien in reële alternatieven voor het beoogde initiatief. Binnen de gemeente Horst aan de Maas bestaat een acute behoefte aan nieuwe bedrijfskavels.

Ad 5. Ligt de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied?

In artikel 1.1.1 onder h van het Bro is een nadere omschrijving van het begrip 'bestaand stedelijk gebied' vastgelegd. Als bestaand stedelijk gebied wordt aangemerkt:

'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

Het plangebied is niet gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied en is volledig gelen in het buitengebied van de gemeente Horst aan de Maas. Wel vinden de ontwikkelingen plaats op reeds bestaande, bebouwde (bedrijfs)locaties in het buitengebied. Op deze locaties vindt een herontwikkeling plaats.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het bestemmingsplan voldoet aan de Ladder van duurzame verstedelijking. De ruimtelijke ontwikkeling is niet gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied. Echter, het voornemen voorziet in een ontwikkeling die onderdeel uitmaakt van de Subsidieregeling sanering varkenshouderij. Derhalve zijn deze ontwikkelingen alleen in het buitengebied mogelijk.

Naast de ladder voor duurzame verstedelijking is in het kader van een goede ruimtelijke ordening het noodzakelijk om de behoefte van de wijziging van de agrarische percelen aan te tonen. Belangrijk hierbij te vermelden is dat de omschakeling van de varkenshouderijen naar andere (al dan niet agrarische) bedrijven voortvloeit uit de Subsidieregeling sanering varkenshouderij (Srv). Dit ten behoeve van onder andere mestvermindering en minder varkensrechten. Zoals eerder vermeld, voorziet de Srv slechts voor een deel in een tegemoetkoming van kosten. Een deel zal op een andere manier moeten worden bekostigd. Daar komt het flankerend beleid van de gemeente (en provincie) bij kijken.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening toont deze toelichting aan dat de ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een zorgvuldige benutting van de ruimte en in die zin in overeenstemming is met de Ladder.

4.10 M.e.r.-beoordeling

Inleiding

Op grond van hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is het noodzakelijk om ten behoeve van een bestemmingsplan dat kaderstellend is voor projecten met grote milieugevolgen een plan-m.e.r. op te stellen. Onderdeel D in het Besluit m.e.r. geeft de omvang van dergelijke projecten. Hierbij geldt sinds de aanpassing van het Besluit m.e.r. per 1 april 2011 de omvang als richtwaarde en niet als absolute drempelwaarde. Daarom is altijd een toets noodzakelijk of sprake is van een project met grote milieugevolgen. Deze toets dient plaats te vinden aan de hand van de criteria van Bijlage III, van de EU-richtlijn m.e.r. De hoofdcriteria waaraan moet worden getoetst zijn: kenmerken van de projecten, plaats van de projecten en kenmerken van het potentiële effect. Wanneer een project ruim beneden de omvang uit de bijlage van het Besluit m.e.r. blijft, mag deze beoordeling beknopt zijn.


Door te toetsen aan de drempelwaarden van het Besluit m.e.r. wordt bepaald of de ontwikkelingen in het kader van dit bestemmingsplan m.e.r.-plichtig zijn of dat een vormvrije m.e.r.-beoordeling voldoende is. Dit plan voorziet in het wijzigen van de bestemming, in feite het legaliseren van de feitelijk situatie. Deze activiteit komt niet voor in onderdeel C en D van de bijlage bij het besluit m.e.r. Er is dus geen sprake van de verplichting om een m.e.r. procedure, dan wel m.e.r. beoordelingsprocedure te doorlopen.

Onderzoek

In onderhavig plan gaat het om de realisatie van deels een grondgebonden veehouderij en deels een opslagbedrijf (statische/langdurig). Initiatiefnemer schakelt wat betreft het houden van vee om naar een agrarische paardenhouderij op de locatie Donkerhoek 4. Op Gun 13 is de initiatiefnemer niet voornemens om dieren te houden.

De activiteit die met het bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, sluit aan bij de volgende onderdelen van de bijlage bij het Besluit m.e.r.

  • Onderdeel D 11.2: 'uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'. De drempelwaarden behorende bij deze categorie worden echter niet overschreden: een oppervlakte van 200 ha of meer; 2.000 of meer woningen; een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.
  • Onderdeel D 14: 'de oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie voor het fokken, mesten of houden van dieren.' Binnen deze categorie zijn per diersoort specifieke aantallen genoemd. De drempelwaarde in sub 12° gaat over paarden en luidt: 100 stuks paarden of pony’s (Rav cat. K.1 en K.3), waarbij het aantal bijbehorende dieren in opfok jonger dan 3 jaar niet wordt meegeteld (Rav cat. K.2 en K.4). De drempelwaarde wordt niet overschreden. Ook de drempelwaarden voor koeien en schapen worden niet overschreden.

Het plan overschrijdt de drempelwaarden niet. Het plan is dusdanig kleinschalig van aard en omvang dat het ruimschoots onder de drempelwaarden voor ontwikkelingen blijft, zoals die zijn opgenomen op de D-lijst van het Besluit m.e.r. Uit de verrichte milieuonderzoeken, zoals verwoord in dit hoofdstuk, blijkt voorts dat het planvoornemen geen significante effecten op de omgeving heeft. Gezien de afwezigheid van die effecten is een m.e.r.-beoordeling dan ook niet nodig. Dit blijkt naar verwachting tevens uit de aanmeldnotitie die als bijlage aan dit bestemmingsplan wordt toegevoegd. De aanmeldnotitie wordt opgesteld wanneer alle onderzoeken zijn afgerond.

Conclusie

Het planvoornemen leidt naar alle waarschijnlijkheid niet tot belangrijke nadelige milieugevolgen en is wat betreft het Besluit m.e.r. uitvoerbaar.

4.11 Verkeer en parkeren

Toetsingskader

Voor een ruimtelijk initiatief geldt dat de verkeerseffecten die optreden als gevolg van een voornemen in het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten worden onderbouwd. De nadruk ligt daarbij op de effecten van de ontwikkeling op de verkeersafwikkeling en parkeren (bereikbaarheid), de verkeersveiligheid en de verkeershinder (leefbaarheid). In publicatie nr. 381 'Toekomstbestendig parkeren, Van parkeerkencijfers naar parkeernormen' (2018) van het CROW (het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte) zijn vuistregels en kengetallen aangereikt om verkeerseffecten bij ontwikkelingen te bepalen. De vuistregels en kengetallen worden in de publicatie bepaald aan de hand van de stedelijkheidsgraad van een gemeente en de locatie van de ontwikkeling.

Onderzoek - verkeer

In de toekomstige situatie wordt een opslagloods (maximaal 4.250 m2) en een kleinschalig agrarisch bedrijf planologisch mogelijk gemaakt. De twee bedrijfswoningen op de verschillende percelen blijven conform de bestaande situatie gelijk en zijn derhalve buiten beschouwing gelaten. Wat betreft de opslagloods (bedrijfscategorie 1 en 2) met een oppervlakte van maximaal 4.250 m2 moet op grond van deze publicatie rekening worden gehouden met een verkeersgeneratie van 5,7 ritten per 100 m2 bedrijfsvloeroppervlakte per etmaal. Dit komt neer op totaal 242 ritten per etmaal. Wat betreft het agrarisch bedrijf is rekening gehouden met 18 ritten per etmaal.

Gezamenlijk kan in de toekomstige situatie worst-case een verkeersgeneratie van circa 260 motorvoertuigbewegingen per weekdagetmaal worden verwacht. Vanwege de ligging van het plangebied direct aan de noordzijde van het dorp Swolgen, met directe ontsluiting op de Donkerstraat zijn hier echter geen capaciteitsproblemen van de wegen te verwachten. Ook bestaat de verwachting dat het aantal verkeersbewegingen ten opzichte van de huidige situatie niet toeneemt.

Onderzoek - parkeren

Naast een verkeersaantrekkende werking neemt de parkeerbehoefte in het gebied als gevolg van het planvoornemen ook toe. Echter wordt in het planvoornemen parkeren op het eigen erf opgelost.

Conclusie

Het initiatief is uitvoerbaar wat betreft het aspect verkeer en parkeren.

4.12 Luchtkwaliteit

Toetsingskader
Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing). Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (hierna: NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. De ministerraad heeft op voorstel van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer ingestemd met het NSL.

Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden. Deze programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (hierna: nibm) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe wet geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging (meer dan 3%) ten opzichte van de grenswaarde;
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL.

Onderzoek

Voor kleinere ruimtelijke en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit heeft het ministerie van Infrastructuur en Milieu in samenwerking met Kenniscentrum InfoMil de nibm-tool ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging. Met behulp van deze rekentool kan de toename van de stoffen NO2 en PM10 worden bepaald.

Het planvoornemen maakt een opslagloods en kleinschalige agrarische activiteiten mogelijk. Zoals in paragraaf 4.11 reeds is onderbouwd veroorzaken deze activiteiten worst-case een verkeersgeneratie van circa 260 motorvoertuigbewegingen per weekdagetmaal. Voor de nibm-tool is worst-case uitgegaan van 20%.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.SGDONKERHOEK4-BPO1_0012.jpg"

Uit de berekeningen met de bovenstaande nibm-tool blijkt dat het plan de grens van 3% (een toename van 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) niet overschrijdt. Het project kan derhalve worden beschouwd als een nibm-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit vanwege de toename van het verkeer is niet noodzakelijk.

Onderzoek achtergrondniveau

Hoewel geconstateerd is dat het project een zogenaamd nibm-project betreft, dient ook te worden bezien of de luchtkwaliteit in het plangebied niet zodanig is dat de normen voor een goed woonklimaat worden overschreden.

Daartoe is gebruik gemaakt van de Grootschalige Concentratiekaarten Nederland 2020, welke in maart 2020 zijn gepubliceerd. Het RIVM produceert deze kaarten jaarlijks. De kaarten geven een beeld van de luchtkwaliteit in Nederland en betreffen zowel recente als toekomstige jaren. Per kilo-metervak worden de concentraties voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen weergegeven waarvoor Europese regelgeving bestaat. De kaarten op deze website hebben een juridisch-formele status.

De meest relevante luchtkwaliteitseisen voor ruimtelijke plannen betreffen stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM2.5 en PM10). De grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM2.5 en PM10) uit de wet zijn opgenomen in de navolgende tabel.

Luchtconcentratie     Norm  
NO2   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m3  
PM2.5   jaargemiddelde concentratie   25 µg/m3  
PM10   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m3  

Tabel 4.2: Grenswaarden luchtkwaliteitseisen

Uit de Grootschalige Concentratiekaarten blijkt dat de achtergrondniveaus ter plaatse ruim onder de wettelijke normen blijven.

Conclusie

Het project kan worden beschouwd als een nibm-project. Daarnaast is de luchtkwaliteit in en rond het besluitgebied zodanig dat de normen voor een goed woonklimaat worden gewaarborgd. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan derhalve achterwege blijven.

4.13 Explosieven

Toetsingskader en onderzoek

Ten behoeve van het projectgebied Donkerhoek 4 te Swolgen in de gemeente Meerlo staan diverse bodemroerende werkzaamheden gepland. De Arbeidsomstandighedenwet stelt dat er gezorgd moet worden voor een veilige werkplek. Uit dien hoofde dient een onderzoek naar de aanwezigheid van ontplofbare oorlogsresten te worden uitgevoerd.

Dit onderzoek wordt in de regelgeving een vooronderzoek genoemd. Het vooronderzoek is uitgevoerd conform het vrijwillig Certificatieschema Vooronderzoek en Risicoanalyse Ontplofbare Oorlogsresten (hierna: CS-VROO). Daar het CS-VROO nog geen concrete richtlijnen kent met betrekking tot de afbakening van verdachte gebieden, is tevens gebruik gemaakt van de richtlijnen uit het tot 1 januari 2021 van kracht zijnde Werkveldspecifiek Certificatieschema Opsporing Conventionele Explosieven (WSCS-OCE, versie juli 2016). De rapportage is opgenomen als Bijlage 3.

In het geraadpleegde bronnenmateriaal zijn beperkte indicaties aangetroffen welke wijzen op de mogelijke aanwezigheid van ontplofbare oorlogsresten binnen het projectgebied. Omdat de oorzaak en omvang van deze beschietingen niet te achterhalen zijn, maar er wel diverse ruimingen in de directe nabijheid van het projectgebied hebben plaatsgevonden, is het hele gebied verdacht bevonden op verschoten geschutmunitie van diverse nationaliteiten met een maximum kaliber van 15 cm, tot een diepte van maximaal 1,6m-MV, wat neer komt op een diepte van 16,9m-NAP.

Voorafgaande aan het uitvoeren van de geplande werkzaamheden in verdacht gebied, adviseert BeoBOM het volgende: Gezien de grootschalige na-oorlogse bodemroeringen ter hoogte van het projectgebied adviseert BeoBOM het uitvoeren van een Vooronderzoek Na-Conflictperiode, waarin zal worden vastgesteld in hoeverre het in dit vooronderzoek weergegeven verdachte gebied in mindering kan worden gebracht.

Dit nader explosievenonderzoek wordt momenteel uitgevoerd. De resultaten worden nadien verwerkt in deze paragraaf. Als dit onderzoek gereed is, worden ook het bodemonderzoek en het archeologisch onderzoek opgestart.

Conclusie

Er volgt nog een nader explosievenonderzoek.

Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving

5.1 Algemeen

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bevat de regeling voor de opzet en de inhoud van een bestemmingsplan. In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is deze regeling verder uitgewerkt. Het bestemmingsplan bestaat uit:

  • een verbeelding van het bestemmingsplangebied waarin alle bestemmingen van de gronden worden aangewezen;
  • de regels waarin de bestemmingen worden beschreven en waarbij per bestemming het doel wordt of de doeleinden worden genoemd.

Bij het bestemmingsplan hoort een toelichting.

Ook zijn de regels van de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012) toegepast. Met deze standaard worden de regels en de verbeelding zodanig opgebouwd en ingericht dat bestemmingsplannen goed met elkaar kunnen worden vergeleken.


Het bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting wordt langs elektronische weg vastgelegd. Vanaf 1 januari 2010 wordt het bestemmingsplan ook in die vorm vastgesteld, tegelijk met een analoge verbeelding van het bestemmingsplan op papier. Als de digitale en analoge verbeelding tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale verbeelding beslissend.

5.2 Planregels

Voor wat betreft de regels is zoveel mogelijk aangesloten bij de systematiek en inhoud van het Buitengebied Horst aan de Maas (vastgesteld op 19 december 2017), de parapluplannen en herziening in acht genomen. De regels zijn opgebouwd uit een aantal hoofdstukken. Deze indeling ziet er als volgt uit:

5.2.1 Inleidende regels

In hoofdstuk 1 is een uitleg van de in het wijzigingsplan gebruikte begrippen opgenomen. De standaard begripsomschrijvingen van de gemeente zijn aangevuld met die begrippen, die specifiek in dit bestemmingsplan voorkomen en waarbij sprake is van een (mogelijk) afwijkende betekenis in het algemeen spraakgebruik en/of technische begrippen.


Om de in de regels aangegeven oppervlakte, goot- en bouwhoogten en inhoud van bouwwerken te kunnen bepalen, is daarnaast aangegeven hoe deze worden gemeten.

5.2.2 Bestemmingsregels

Het plangebied kent twee enkelbestemmingen en vier archeologische dubbelbestemmingen. Deze worden navolgend besproken.

Agrarisch met waarden

De locatie aan Gun 13 behoudt de agrarische bestemming en het bouwvlak, en krijgt de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veehouderij'. De relatielijn blijft behouden tussen Gun 13 en het perceel aan de overzijde van de weg. Het resterende stuk perceel aan Donkerhoek 4 behoudt ook zijn agrarische bestemming en krijgt de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veehouderij'.

De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn onder andere bestemd voor agrarisch bedrijfsmatig en hobbymatig grondgebruik. Grondgebonden agrarische bedrijven zijn ook toegestaan (een grondgebonden veehouderij wordt hier niet onder verstaan); dit is een agrarisch bedrijf waarbij hoofdzakelijk gebruik wordt gemaakt van open grond.

Omdat ter plaatse van (een deel van) beide percelen de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veehouderij' is aangebracht, is op grond van deze aanduiding ook een geheel of overwegend grondgebonden veehouderij toegestaan. Dit is een agrarisch bedrijf waarbij het gebruik van agrarische gronden in de omgeving van het bedrijf noodzakelijk is voor het functioneren van het bedrijf zoals een melkveehouderij, een paardenhouderij, een opfokbedrijf of een biologisch veehouderijbedrijf.

Het grote deel van de bouwwerken moet worden gebouwd binnen het bouwvlak. Ter plaatse van een bouwvlak mogen uitsluitend de bij één agrarisch bedrijf behorende bouwwerken worden gebouwd. Er is bij Gun 13 géén bedrijfswoning toegestaan, bij Donkerhoek 4 1 bedrijfswoning. Voor het bouwen van gebouwen, bedrijfswoningen, bijbehorende bouwwerken, teeltondersteunende voorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn nadere bouwregels opgenomen. Deze zijn weergegeven in tabellen in de planregels. Onder voorwaarden kan de gemeente in een paar gevallen bij binnenplanse omgevingsvergunning afwijken van een aantal bouwregels.

Tot slot zijn een aantal gebruiksregels geformuleerd. Ook van een aantal gebruiksregels kan de gemeente onder voorwaarden bij binnenplanse omgevingsvergunning afwijken.

Voor het uitvoeren van een aantal werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden geldt een vergunningplicht. Deze gevallen zijn geregeld in de algemene regels (hoofdstuk 3), in Artikel 15.

Tot slot zijn een aantal wijzigingsbevoegdheden opgenomen.

Bedrijf

De locatie aan Donkerhoek 4 krijgt gedeeltelijk de bestemming 'Bedrijf' met aanduiding 'opslag'. Hierdoor zijn binnen de bedrijfsbestemming zowel bedrijven behorend tot categorie 1 en 2 (en daarmee gelijk te stellen bedrijven) als opslag mogelijk. Ten behoeve van de huidige en de te bouwen loodsen wordt de aanduiding 'oppervlakte (m2)' opgenomen op de verbeelding voor 4.500 m2 bebouwing.

De bouwwerken moeten worden gebouwd binnen het bouwvlak. Er is bij Donkerhoek 4 1 bedrijfswoning toegestaan. Voor het bouwen van gebouwen, bedrijfswoningen, bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn nadere bouwregels opgenomen. Deze zijn weergegeven in tabellen in de planregels.

Tot slot zijn een aantal gebruiksregels geformuleerd. Ook van een aantal gebruiksregels kan de gemeente onder voorwaarden bij binnenplanse omgevingsvergunning afwijken.

Voor het uitvoeren van een aantal werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden geldt een vergunningplicht. Deze gevallen zijn geregeld in de algemene regels (hoofdstuk 3), in Artikel 15.

Waarde - Archeologie 2 / 3 / 4 / 6

De voor 'Waarde - Archeologie 2 / 3 / 4 / 6' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor het behoud en bescherming van de archeologische waarden. Voor het bouwen geldt een vergunning- en onderzoeksplicht in geval dat de grond dieper wordt geroerd dan:

  • Waarde - Archeologie 2: 30 centimeter en de oppervlakte groter is dan 100 m2;
  • Waarde - Archeologie 3: 50 centimeter en de oppervlakte groter is dan 500 m2;
  • Waarde - Archeologie 4: 50 centimeter en de oppervlakte groter is dan 2.500 m2;
  • Waarde - Archeologie 6: 50 centimeter en de oppervlakte groter is dan 2.500 m2;

Voor het uitvoeren van een aantal werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden geldt een vergunningplicht. Deze gevallen zijn geregeld in de algemene regels (hoofdstuk 3), in Artikel 15.

5.2.3 Algemene regels

Anti-dubbeltelregel

De anti-dubbeltelregel wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens het bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Algemene bouwregels

Hierin zijn een aantal algemene bouwregels geformuleerd. Bijvoorbeeld: zo kunnen ondergeschikte bouwdelen buiten beschouwing gelaten worden bij de wijze van meten. Ook zijn regels gesteld voor het ondergronds bouwen (bijvoorbeeld kelders) en het realiseren van warmte-koudeopslag.

Algemene gebruiksregels

In de algemene gebruiksregels is opgenomen welk gebruik van gronden en/of bouwwerken in ieder geval verboden is.

Ook staan hierin de voorwaarden om (bij recht) een bed & breakfast en een aan huis verbonden beroep te starten.

Algemene aanduidingsregels

Ter plaatse van een deel van het plangebied geldt de zone 'overige zone - kampen'. Deze gronden zijn tevens bestemd voor het behoud, de bescherming, de ontwikkeling en/of het herstel van de desbetreffende cultuurhistorische, landschappelijke en natuurlijke waarden. De landschaps- en natuurwaarden zijn nader uitgewerkt in dit artikel.

Algemene afwijkingsregels

In de algemene afwijkingsregels kan de gemeente in een aantal situaties en onder voorwaarden onder andere inhoudsmaten vergroten, toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, et cetera.

Algemene wijzigingsregels

Er zijn een aantal wijzigingsbevoegdheden opgenomen.

Omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden

Voor het uitvoeren van een aantal werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden geldt een vergunningplicht. Deze gevallen zijn geregeld in de algemene regels (hoofdstuk 3), in Artikel 15.

Overige regels

In de overige regels zijn de parkeer- en laad- en losregels opgenomen.

5.2.4 Overgangs- en slotregel

De gebruikelijke regeling met betrekking tot het overgangsrecht is hierin opgenomen. In de slotregel is de naamgeving van het bestemmingsplan opgenomen.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

In de periode 25 november 2019 tot en met 15 januari 2020 is de Subsidieregeling sanering varkenshouderij (Srv) opengesteld. Varkenshouderijen binnen de concentratiegebieden Zuid en Oost - waaronder ook binnen gemeente Horst aan de Maas - konden zich binnen deze periode aanmelden bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO).

Met initiatiefnemer wordt een anterieure overeenkomst aangegaan waarin het kostenverhaal is geregeld. Hiermee is het kostenverhaal anderszins verzekerd. De economische uitvoerbaarheid van deze projecten is hiermee voldoende gewaarborgd.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Vooroverleg

In het kader van het wettelijk verplichte vooroverleg op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt het bestemmingsplan kortgesloten met de gebruikelijke vooroverlegpartners. De provincie heeft laten weten dat zij het plan heeft beoordeeld op de adequate doorwerking van de provinciale belangen, maar dat het plan geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen. Het waterschap heeft middels een reactie op de watertoets haar terugkoppeling gegeven. Zie hiervoor paragraaf 4.6.

6.2.2 Omgevingsdialoog

Er zijn verschillende omgevingsdialogen gevoerd. Zo zijn er voor de saneringslocaties omgevingsdialogen gevoerd in de vorm van keukentafelgesprekken. Het doel van een omgevingsdialoog is het mogelijk maken van een goede belangenafweging. De afweging blijft een verantwoordelijkheid van de gemeente. Als een initiatiefnemer de buren en andere belanghebbenden betrekt, dan levert dat informatie op die het mogelijk maakt een goede afweging te maken. De gemeente neemt vervolgens zelfstandig een autonoom besluit. De uitkomst van de omgevingsdialoog wordt daarin meegewogen, maar is niet bepalend.

6.2.3 Inspraak

Gelet op de aard van het bestemmingsplan en gezien het voortraject van 'Veegplan 2021' en de participatie, wordt afgezien van het houden van inspraak.

6.2.4 Zienswijzen

Het ontwerp-bestemmingsplan wordt gedurende zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode heeft iedereen de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen. De resultaten hiervan worden te zijner tijd verwerkt.