direct naar inhoud van Hoofdstuk 5 PLANBESCHRIJVING
Plan: Losbaan 12 te Grubbenvorst
Status: vastgesteld
Plantype: projectbesluit
IMRO-idn: NL.IMRO.1507.PBGRLOSBAAN12-OH01

Hoofdstuk 5 PLANBESCHRIJVING

5.1 Analyse project

5.1.1 Beschrijving project

Het projectgebied is gelegen aan de Losbaan in het LOG Witveldweg van de gemeente Horst aan de Maas. De locatie ligt op 3500 meter van de woonkern Horst en 2300 meter van de woonkern Grubbenvorst. Ten zuiden van de locatie ligt op ongeveer 1100 meter de autosnelweg A73. De losbaan is bereikbaar vanuit Horst via de Witveldweg en Laagheide. Vanuit Grubbenvorst is de Losbaan bereikbaar via de Meerlosebaan en Laagheide. De locatie wordt omgeven door bouwland. Op een afstand van ongeveer 700 meter ligt een eerste geurgevoelig object, aan de afstand van minimaal 150 meter tot de overige bedrijven wordt, in verband met een mate van openheid, voldaan. De afstand tot een zeer kwetsbaar gebied (Kaldenbroek) betreft ruim 1300 meter, wat dan ook geen belemmering betekent.

Het bedrijf is bereikbaar via nog aan te leggen inrichten aan de Losbaan. Vrachtverkeer e.d. rijdt het erf op en kan daar keren/draaien. Op het bedrijf zal het schone en vuile weg-principe toegepast worden. Op of rond het projectgebied zijn geen kabels of leidingen gelegen die een zodanige bescherming behoeven dat zij voorzien zijn van een beschermingszone. Bij de realisatie van het bouwplan hoeft hier dan ook geen rekening mee worden gehouden. Ruimtelijk is het verzoek voor het bouwen van het nieuwe varkensbedrijf en het daarbij behorende bouwplan aanvaardbaar. Het is een volwaardig agrarisch bedrijf. De volwaardigheid is getoetst door de Commissie Agrarische Vestigingen. Het advies is bijgevoegd als bijlage 3.

5.1.2 Beschrijving bouwplan

Het bouwplan heeft betrekking op de nieuwvestiging van een varkensbedrijf aan de Losbaan te Grubbenvorst. Dit bouwplan wordt in twee fasen gerealiseerd (zie ook hoofdstuk 1.1). Tijdens fase 1 zal ca 3700 m2 bebouwd worden en wordt 1000 m2 erfverharding aangelegd worden. Tijdens fase 2 (op termijn) wordt ca 4300 m2 bebouwd en 1300 m2 erfverharding aangelegd. Tevens zal een woning gerealiseerd worden met een bebouwd oppervlak van ca 180 m2, het is nog niet duidelijk wanneer deze gerealiseerd gaat worden. De totale bouwkaveloppervlakte betreft na realisatie van het plan 13725 m2. De aan te leggen beplanting en infiltratievoorziening liggen grotendeels buiten de bouwkavel, maar wel op eigen grond rondom de bouwkavel. Een en ander is ook weergegeven op bijgevoegd groenplan.

5.2 Cultuurhistorie, archeologie en landschap

5.2.1 Cultuurhistorie

De betreffende locatie heeft geen cultuurhistorische waarde en er liggen in de omgeving ook geen cultuurhistorische waardevolle zaken die door het plan negatief beïnvloed worden.

5.2.2 Archeologie

Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden op grond waarvan de gemeente bevoegd gezag is geworden wat betreft archeologie. Op grond van artikel 41a van de Monumentenwet 1988 zijn projecten met een oppervlakte kleiner dan 100 m2 uitgezonderd van archeologisch vooronderzoek. Aangezien het plangebied een groter is heeft een archeologisch onderzoek plaatsgevonden.

Dit onderzoek is door Archeopro uitgevoerd in november 2007. Op basis van dit onderzoek is geconcludeerd dat geen vervolgonderzoek noodzakelijk is om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken. De conclusies en aanbevelingen worden hieronder uiteengezet. Het volledige rapport is als bijlage 4 toegevoegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.PBGRLOSBAAN12-OH01_0009.jpg"

Volgens het gespecificeerd archeologisch verwachtingsmodel maakt de ligging op een dekzandvlakte het plangebied minder aantrekkelijk voor bewoning dan de hoger gelegen terreindelen ten westen en ten oosten hiervan. Dit blijkt ook uit de verspreiding van de bekende vindplaatsen binnen het onderzoeksgebied. Binnen het plangebied kunnen resten aanwezig zijn uit het Neolithicum, de Bronstijd, IJzertijd en de Romeinse tijd. Het zal met name gaan om randverschijnselen van vindplaatsen op de hogere terreindelen ten westen en ten oosten van het plangebied. Uit historische gegevens blijkt dat het plangebied gedurende de afgelopen anderhalve eeuw aan diverse bodemingrepen heeft blootgestaan die tot aanzienlijke bodemverstoring zullen hebben geleid. Dit stemt overeen met de resultaten van de 18 boringen die binnen het plangebied zijn gezet. De bouwvoor varieert in dikte van 30 tot 95 centimeter en blijkt sterk onder invloed van moderne grondbewerking te hebben gestaan. Onder de doorgraven/verrommelde bovenlaag getuigt nog slechts één boring van de aanwezigheid van een deel van de BC-horizont van de oorspronkelijke podzolopbouw. Hoewel een vlakdekkende oppervlaktekartering is uitgevoerd, is hierbij slechts relatief modern materiaal aangetroffen. Archeologische indicatoren ontbreken volledig.

De resultaten van het onderzoek geven geen aanleiding om archeologisch vervolgonderzoek te adviseren. Evenmin zijn tijdens het onderzoek archeologische resten aangetroffen waarmee tijdens de verdere planvorming of bij de uitvoering van de geplande werkzaamheden rekening zou moeten worden gehouden. Indien onverhoopt toch archeologische materialen en/of sporen aangetroffen worden, dienen deze gemeld te worden bij de het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap conform de Wet op de archeologische monumentenzorg, artikel 53, lid 1.

De gemeente heeft besloten om in te stemmen met het archeologisch rapport en heeft op 22 maart 2010 besloten om het plangebied archeologisch gezien vrij te geven (bijlage 4).

5.2.3 Landschappelijke inpassing

De locatie ligt in een agrarisch gebied. De locatie bevindt zich niet in een bepaald landschap dat verstoord wordt door de geplande bouwactiviteiten. Voor de landschappelijke inpassing is een groenschets opgesteld door de groenmeester van de gemeente Horst aan de Maas dat aansluit bij de Gebiedsvisie LOG Witveldweg. Deze groenschets is als bijlage 1 toegevoegd. In de gebiedsvisie LOG Witveldweg is opgenomen dat de landschappelijke inpassing plaats vindt aan de hand van diverse ruimtelijke instrumenten zoals, de adviezen van de gemeentelijke groenmeester, de bouwmeester, het BOM+ instrument (per januari 2010 Limburgs Kwaliteitsmenu) en een werkgroep bestaande uit vertegenwoordigers van de dorpsraden, betrokken groeperingen, LLTB, agrariërs en bewoners in en rondom LOG Witveldweg. Ter waarborging dat daadwerkelijk wordt overgegaan tot het realiseren van de landschappelijke inpassing wordt door de ondernemer een garantieovereenkomst landschappelijke inpassing ondertekend (bijlage 2).

Onderstaande schets betreft de landschappelijke inpassing zoals eerder reeds beschreven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.PBGRLOSBAAN12-OH01_0010.jpg"

5.3 Ruimtelijke kwaliteit

Het bouwplan wordt gerealiseerd op een eigen perceel. Het huidige gebruik van het perceel is akkerbouw. De gewenste planologische situatie is reeds eerder aangegeven. Door de realisatie van onderhavig plan zal het areaal akkerland afnemen. Bij de keuze van het ontwerp van het bouwplan is rekening gehouden met de omgeving en met de landschappelijke inpassing zoals omschreven in de gebiedsvisie LOG Witveldweg. Het bouwplan is op basis van adviezen van de bouwmeester en wethouder aangepast en inmiddels goed bevonden. Het plan voldoet derhalve aan de redelijke eisen van welstand en aan de Gebiedsvisie LOG Witveldweg.

5.4 Milieuaspecten

5.4.1 Water

De gronden worden door het Waterschap Peel en Maasvallei gekarakteriseerd als “droge zandgronden”. De gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) ligt gedeeltelijk >= 140 cm beneden het maaiveld. De gemiddeld laagste grondwaterstand (GLG) ligt >= 200 cm beneden het maaiveld.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.PBGRLOSBAAN12-OH01_0011.jpg"

WPM: Noord-Westelijk Maasterras

De hydrologische situatie wordt gekenschetst als infiltratiegebied. Bij kleine bouwprojecten is het voldoende, de mogelijkheden voor infiltratie in te schatten aan de hand van de bodemdoorlatendheidskaarten. De bodemdoorlatendheid in Noord – Limburg is ingedeeld in een vijftal klassen welke zijn ingedeeld op basis van de zogenaamde K-waarde. Deze klassen gaan van 'slecht doorlatende grond' waar infiltratie bijna onmogelijk is tot 'zeer goed doorlatende grond' waar infiltratie heel goed mogelijk is. De K-waarde geeft informatie over de bodemdoorlatendheid van de grond. Hoe hoger de K-waarde op een bepaalde locatie is hoe beter de grond geschikt is voor infiltratie. De K-waarde op de betreffende locatie is 0,45 – 0,75. Dit zijn redelijk goed doorlatende gronden waar infiltratie goed mogelijk is mits de grondwaterstand voldoende laag is (ca 1 meter of dieper). De infiltratievoorziening zal vaak water bevatten en af en toe overlopen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.PBGRLOSBAAN12-OH01_0012.jpg"

Uit het groenplan wat is opgesteld door de groenmeester van gemeente Horst aan de Maas blijkt dat voorzien is in een infiltratiebuffer aan de rand van het plangebied (noord). Deze is nodig om het hemelwater van de gebouwen te laten infiltreren in de grond. Het project wordt in 2 fasen gerealiseerd, echter bij onderstaande berekening gaan we uit van de eindsituatie:

Berekening:

De infiltratiebuffer aan de noordzijde van het plangebied heeft een lengte van 95 meter met een gemiddelde breedte van 5 meter en een diepte van 1,20 meter. De oppervlakte van de infiltratiebuffer bedraagt 475 m2. In deze infiltratievoorziening kan een hoeveelheid hemelwater van 570 m3 worden opgevangen en infiltreren in de bodem.

De oppervlakte van bebouwing + verharding welke gerealiseerd wordt betreft in totaal 10300 m2. Over de totale oppervlakte, zijnde 10300 m2 dient het hemelwater opgevangen te worden bij relevante regenbuien (eens per 10 en eens per 100 jaar)

Regenval bij T = 10

10300 x 50 mm = 515 m3 hemelwater

Regenval bij T = 100

10300 x 84 mm = 865 m3 hemelwater

De totaal aan te voeren neerslaghoeveelheid betreft 865 m3. De infiltratievoorziening heeft een capaciteit van 570 m3. Het totale bergingsvolume bedraagt 0,75 m/dag x 570 m3= 428 m3/dag. De ledigingstijd bij een opslagvoorziening van 428 m3 en een instromende hoeveelheid van 865 m3 bedraagt ca 48 uur. Deze tijd is acceptabel gezien het feit dat de infiltratievoorziening kan overstromen op eigen gronden en het overtollig hemelwater op eigen gronden kan infiltreren waardoor geen overlast met betrekking tot het hemelwater ontstaat.

Voor onderhavig project is bij het Waterschap Peel- en Maasvallei een wateradvies gevraagd. Door het Waterschap Peel- en Maasvallei is een positief wateradvies afgegeven welke als bijlage 6 is toegevoegd.

5.4.2 Geluidhinder

Geluid verkeerslawaai:

De regelgeving ten aanzien van wegverkeerslawaai is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Per 1 januari 2007 is de gewijzigde Wgh in werking getreden. Op grond van de Wgh worden geluidsgevoelige gebouwen, ruimte en terreinen beschermd tegen gevaar, schade of hinder als gevolg van een weg. Op grond van art. 76a Wgh mag bij het nemen van een projectbesluit (vrijstelling) dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden, behorende tot een zone langs een weg, op de gevel van een woning, van andere geluidsgevoelige gebouwen of aan de grens van een geluidsgevoelig terrein bepaalde waarden niet worden overschreden.

Onderhavig project betreft echter geen geluidsgevoelig gebouw, ruimte of terrein en dient als zodanig ook niet beschermd te worden tegen gevaar, schade of hinder als gevolg van de weg (Losbaan). Voorts strekt het project niet tot het realiseren of het wijzigen van geluidsbronnen in de omgeving van het projectgebied. De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor de realisering van onderhavig project.

Geluid overig

Voor het overige zal het aspect geluid beoordeeld worden in het kader van het Besluit landbouw milieubeheer op grond van de Wet milieubeheer. Onderstaande gegevens zijn overgenomen uit de aanvraag vergunning Wet milieubeheer welke onlangs is ingediend bij de gemeente Horst aan de Maas.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.PBGRLOSBAAN12-OH01_0013.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.PBGRLOSBAAN12-OH01_0014.jpg"

Het leegzuigen van de mestkelders gebeurd in de dagperiode. Hiervoor zullen maximaal 8 vrachten per dag worden ingezet gedurende het seizoen waarvoor per vracht ca 20 minuten nodig is. Incidenteel kunnen deze werkzaamheden plaatsvinden in de vroege ochtend (zie tabel 5.3).

De afvoer van de kadavers vindt plaats in de dagperiode. Hiervoor zal maximaal 1 vrachtauto per week op het bedrijf komen gedurende ca 5 minuten.

De aanvoer van zuur vindt plaats in de dagperiode. Hiervoor zal 8x per jaar een vrachtauto op het bedrijf komen gedurende ca 15 minuten.

De afvoer van spuiwater vindt plaats in de dagperiode. Hiervoor zal 2x per jaar een vrachtauto op het bedrijf komen gedurende ca 15 minuten.

Het reinigen van de wasplaats vindt plaats in combinatie met het aanvoeren van de dieren in de dagperiode. Hiervoor zal 1x per week een vrachtauto op het bedrijf komen voor het aanleveren van dieren gedurende ca 15 minuten.

Het af- en aanvoeren van de dieren vindt plaats in de dagperiode. Hiervoor zal 1x per week een vrachtauto op het bedrijf komen gedurende ca 15 minuten. Incidenteel kunnen deze werkzaamheden plaatsvinden in de avond- of nachtperiode (zie tabel 5.3).

De aanvoer van het voer vindt plaats in de dagperiode. Hiervoor zal 2x per week een vrachtauto op het bedrijf komen gedurende ca 30 minuten.

De aanvoer van propaan vindt plaats in de dagperiode. Hiervoor zal 4x per jaar een vrachtauto op het bedrijf komen gedurende ca 15 minuten.

De locatie is dusdanig gekozen dat directe ontsluiting mogelijk is naar Lottum. De afvoer van mest kan dan ook rechtstreeks plaatsvinden op (eigen) percelen in Lottum. Ook de aan- en afvoer van dieren is hiermee goed geregeld.

In het formulier behorende bij de aanvraag Wet milieubeheer is niet aangegeven of er maatregelen worden genomen ter beperking van geluids- en/of trillinghinder. Dit is echter wel het geval. Met name door de situering van de bedrijfsgebouwen en door de luidruchtige activiteiten zoveel mogelijk te beperken tot de dagperiode. De laad- en los activiteiten vinden allemaal aan de zuidzijde van de bebouwing plaats waardoor de bedrijfsgebouwen zelf een geluidscherm vormen. Aan de zuidzijde van de activiteiten is een bestaand bosje aanwezig welk tevens als geluidscherm fungeert. Rondom het bedrijf wordt tevens een beplanting gerealiseerd waardoor het gehele bedrijf als het ware is omgeven door een geluidscherm. Met betrekking tot aan- en afvoerende verkeersbewegingen van en naar de inrichting kan vanwege het geringe aantal bewegingen gesteld worden dat de aan de ontsluitingsroute gelegen woningen van derden geen noemenswaardige hinder zullen ondervinden.

Uit ervaringen met vergelijkbare bedrijven en aan de hand van de hierboven vermeldde representatieve gegevens mag geconcludeerd worden dat voldaan wordt aan de geldende geluideisen en dat de inrichting vanuit akoestisch oogpunt inpasbaar is in de omgeving. Geluid zal dan ook geen belemmerende factor zijn bij de totstandkoming van het varkensbedrijf.

5.4.3 Luchtkwaliteit

De Eerste Kamer heeft op 9 oktober 2007 het wetsvoorstel voor de wijziging van de 'Wet milieubeheer' goedgekeurd (Stb. 2007, 414). Met name hoofdstuk 5 titel 2 uit genoemde wet is veranderd. Omdat titel 2 handelt over luchtkwaliteit staat de nieuwe titel 2 bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. Deze wet is op 15 november 2007 (Stb. 2007, 434) in werking getreden en vervangt het 'Besluit luchtkwaliteit 2005'. De wet is één van de maatregelen die de overheid heeft getroffen om:

  • negatieve effecten op de volksgezondheid als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging aan te pakken
  • mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkeling te creëren ondanks de overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit

De 'Wet luchtkwaliteit' voorziet onder meer in een gebiedgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Een project draagt 'niet in betekende mate' bij aan de luchtverontreiniging als de 1% grens niet wordt overschreden. De 1% grens is gedefinieerd als 1% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 0,4 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2. Het NSL is per 1 augustus 2009 in werking getreden en heeft een voorlopige looptijd tot 1 augustus 2014.

Luchtkwaliteitseisen vormen onder de 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor als:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde
  • een project leidt – al dan niet per saldo – niet tot een verslechtering van de
  • luchtkwaliteit
  • een project draagt 'niet in betekenende mate' bij aan de luchtverontreiniging
  • een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit), of binnen een regionaal programma van maatregelen

Fijn strof

Als onderdeel van de aanvraag milieuvergunning dient in het kader van de Wet Milieubeheer een onderzoek gedaan te worden naar de effecten van het bedrijf op de luchtkwaliteit in de omgeving. De Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) is de omzetting van de EU-richtlijnen inzake luchtkwaliteit in Nederlandse regelgeving. Bijlage 2 van de Wet bevat voor diverse luchtverontreinigende stoffen in de buitenlucht grenswaarden en plandrempels.

Een grenswaarde geeft de kwaliteit aan van de buitenlucht die op een aangegeven tijdstip tenminste moet zijn bereikt. Een plandrempel geeft een kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan dat bij overschrijding aanleiding geeft tot het opstellen van een plan ter verbetering van de luchtkwaliteit.

Uit de rekenresultaten voor de inrichting aan de Losbaan en de omgeving blijkt dat de berekende jaargemiddelde concentraties PM10 de in de Wet milieubeheer gestelde jaargemiddelde grenswaarde van 40 g/m3 niet zullen overschrijden (Bijlage 7).

Voorts kan worden gesteld dat ook de overige luchtkwaliteitseisen voor deze verontreinigende stoffen (aantal overschrijdingsdagen voor PM10) niet worden overschreden.

Conclusie is daarom dat er voor onderhavig plan geen aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit nodig is. Het aspect luchtkwaliteit vormt derhalve geen knelpunt in relatie tot de planvorming.

5.4.4 Flora en Fauna

Op basis van de Flora- en Faunawet moet bij alle geplande ruimtelijke ingrepen nagegaan worden of er schade wordt toegebracht aan beschermde planten- en diersoorten. In de wet is vastgelegd welke handelingen ten aanzien van beschermde soorten verboden zijn. Als de uitvoering van het plan een of meerdere verboden handelingen met zich meebrengt, is ontheffing nodig van de verbodsbepalingen.

De beschermde soorten worden als volgt onderscheiden:

  • de rode lijst-soorten
  • niet bedreigde maar wel minder algemeen voorkomende soorten
  • algemeen voorkomende soorten

Als soorten uit de eerste categorie door het project schade zullen leiden, is het de vraag of het project wel doorgang kan vinden. Bij soorten uit de tweede categorie zal in ieder geval aangetoond moeten worden dat geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort. Pas dan zal ontheffing verkregen kunnen worden. Voor de soorten uit de derde categorie geldt een algemene vrijstelling, waarbij de algemene zorgplicht uit de Flora- en Faunawet centraal staat.

Gegevens natuurloket

Uit raadpleging van informatie afkomstig van het natuurloket is gebleken dat de locatie gelegen is in kilometerhok 205-383 en 205-384. In dit gebied komen met name vaatplanten, zoogdieren, broedvogels, amfibieën en dagvlinders voor. De inventarisatie heeft betrekking op de situatie 1992 - 2007.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.PBGRLOSBAAN12-OH01_0015.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.PBGRLOSBAAN12-OH01_0016.jpg"

Gegevens beschermde broedvogels

Aan de hand van de inventarisatie van broedvogels van de provincie Limburg gekeken naar de aanwezigheid van broedvogels in het betreffende gebied. Hieruit is gebleken dat deze broedvogels zich voornamelijk rondom het plangebied maar niet binnen het plangebied zelf.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.PBGRLOSBAAN12-OH01_0017.jpg"

In de directe nabijheid van onderhavige locatie is blijkens de informatie van de provincie Limburg een broedsoort (Boomleeuwerik) gesignaleerd in 2003. De Boomleeuwerik komt voornamelijk in struiken, heide en agrarisch gebied voor. De Boomleeuwerik broedt op de grond in de buurt van bomen. De broedperiode is ergens tussen eind maart en eind juni. De soort is niet beschermd conform de Flora- en Faunawet. De projectlocatie is de laatste jaren in gebruik als akkerland waardoor de realisatie van het project geen invloed heeft op het broedsucces van de Boomleeuwerik. Het project vormt dan ook geen bedreiging voor de betreffende broedsoort.

Gegevens beschermde planten

Uit de inventarisatie van beschermde plantensoorten blijkt dat er op de locatie zelf geen beschermde plantensoorten aanwezig zijn en dat de beoogde uitbreiding dan ook geen nadelige gevolgen heeft voor de beschermde plantensoorten.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.PBGRLOSBAAN12-OH01_0018.jpg"

Conclusie

Op basis van bovenstaande kan geconcludeerd worden dat geen soorten welke in het kader van de Flora- en faunawet bescherming behoeven aanwezig zijn op het plangebied. De huidige flora en fauna wordt derhalve niet verstoord door de geplande ontwikkeling. Artikel 2 van de Flora- en faunawet schrijft voor dat iedereen de algemene zorgplicht voor de in wild levende planten en dieren in acht moet nemen. Dit houdt in dat handelingen die niet noodzakelijk verband houden met het beoogde doel, maar nadelig zijn voor de flora en fauna achterwege moeten blijven. De Flora- en faunawet die zich richt op soortenbescherming kent geen compensatieplicht. Op grond van artikel 2 moet schade aan soorten zoveel mogelijk worden voorkomen of beperkt.

De voorgenomen ontwikkeling zal geen afbreuk doen aan de gunstige staat van instandhouding van aanwezige planten- en diersoorten. Door de uitvoering van de landschappelijke inpassing zoals eerder beschreven zal het gebied zelfs meer aantrekkelijk gemaakt worden voor de plaatselijke flora- en faunasoorten.

5.4.5 Natuurbeschermingswet

Op 1 oktober 2005 is de NBwet 1998 in werking getreden. Op basis van deze wet wijst de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit gebieden aan ter uitvoering van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn, ook wel aangeduid als Natura 2000-gebieden.

Op grond van de Nbwet 1998 is een vergunning van gedeputeerde Staten nodig voor de uitvoering van projecten of andere handelingen die de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in een Natura 2000-gebied kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen. Het gaat dan in ieder geval om projecten en handelingen die de natuurlijke kenmerken van het gebied kunnen aantasten.

Op 1 februari 2009 is de Wet van 29 december 2008, houdende wijziging van de Natuurbeschermingswet 1998 in verband met de regulering van bestaand gebruik en enkele andere zaken (Stb. 2009, 18) in werking getreden.

De gevolgen voor de Natura 2000-gebieden dienen vanaf 1 februari 2009 uitsluitend te worden beoordeeld in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998. Op 16 maart 2010 is door de Eerste Kamer de Crisis- en herstelwet aangenomen. Deze wet heeft onder meer wijzigingen van de Natuurbeschermingswet 1998 tot gevolg. Deze wijzigingen hebben tot doel dat de regels voor de bescherming van Natura 2000-gebieden en natuurmonumenten beter werkbaar worden in de praktijk. Zonder dat ze afbreuk doen aan de doelstellingen van de Europese richtlijnen en de Natuurbeschermingswet 1998.

Door de Provincie Noord-Brabant en Limburg is een convenant afgesloten waarin oplossingsrichtingen voor ammoniak zijn opgenomen (mollenbank). Deze oplossingen bieden voldoende houvast voor het verkrijgen, indien nodig, van een Nb-wet vergunning. Dit in combinatie met de relatieve grote afstand tot de Natura 2000-gebieden de Mariapeel en Deurnesepeel en de Maasduinen waardoor saldering, indien nodig, relatief eenvoudig is. De natuurbeschermingswet zal dan ook geen belemmering voor onderhavig initiatief. Het initiatief zal aangemeld worden bij de Provincie Limburg. Het verkrijgen van een Nb-wet vergunning vormt vooralsnog geen belemmering voor de toekenning van onderhavig initiatief.

5.4.6 Bodem

Initiatiefnemer heeft de betreffende locatie onlangs aangekocht en mede daarom een bodemonderzoek laten uitvoeren. Het verkennend bodemonderzoek is in augustus 2007 uitgevoerd door N.O.O.D. en als bijlage 8 toegevoegd.

Op basis van de resultaten van het uitgevoerde verkennend bodemonderzoek wordt de onderzoekshypothese bevestigd. Ter plaatse van de in milieuhygiënisch opzicht onverdachte onderzoekslocatie zijn zowel in de grond als in het grondwater voor de geanalyseerde parameters geen concentraties aangetroffen die de streefwaarden dan wel regionale achtergrondwaarden overschrijden. Voor zowel de aankoop (destijds van toepassing), de bestemmingswijziging alsmede voor de voorgenomen bebouwing van de locatie zijn in milieuhygiënisch opzicht geen belemmeringen aanwezig. Indien bij eventueel toekomstig grondverzet grond vrijkomt die van de locatie moet worden afgevoerd, dan is deze grond her te gebruiken als 'schone' grond. De ontvanger van deze vrijkomende grond verlangt vermoedelijk een partijkeuring op deze vrijkomende grond conform de eisen van het Bouwstoffenbesluit/Besluit Bodemkwaliteit.

5.4.7 Geur

Voor het aspect geur bij intensieve veehouderijen is de standaardnormering in de Geurwet van 1 januari 2007 voor het LOG Witveldweg het startpunt. Door de grote afstand tot de Woonkernen is echter een optimale leefomgeving in de kernen gegarandeerd. Een norm van 3 ou/m3 is een prima toetsingsnorm voor de woonkernen in Horst aan de Maas en correspondeert met een goed leefklimaat. Voor woningen in het buitengebied geldt 14 ou/m3 (bron Gebiedsvisie LOG Witveldweg).

Geurhinder veehouderijen:

Geurhinder van omliggende veehouderijen vormen vanwege de ruime afstand geen belemmeringen voor het oprichten van een varkensbedrijf met bedrijfswoning. Hiervoor gelden vaste afstanden. In het buitengebied moet de afstand van emissiepunt tot gevoelig object 50 meter of meer bedragen. Voor gevel-gevel geldt een afstand van 25 meter. Aan beide afstandscriteria wordt in onderhavig plan ruimschoots voldaan.

Geurhinder op omliggende gevoelige objecten:

  • vanwege dezelfde afstandscriteria als hierboven vormt het oprichten van een varkensbedrijf geen belemmering voor andere veehouderijen, daar de afstanden tot andere veehouderijen meer dan 50 meter bedragen.
  • op het kaartje met de indicatieve achtergrondbelasting (ou/m3) uit de Gebiedsvisie LOG Witveldweg, blz 24, blijkt dat de op afstand liggende geurgevoelige objecten buiten de geurcontour van het nieuwe bedrijf liggen.
  • Met behulp van V-stacks vergunning is ook de geurbelasting berekend van het varkensbedrijf van Hendrikx op de geurgevoelige objecten gelegen aan de Losbaan en de Witveldweg. Uit de berekening (bijlage 9) blijkt dat de geurbelasting op de betreffende woningen ver onder de norm (14 ou/m3) blijft die geldt in het buitengebied.

Uit bovenstaande mag geconcludeerd worden dat het aspect geur geen belemmering vormt voor onderhavig initiatief.

5.4.8 Externe veiligheid

Op 27 oktober 2004 is het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI) in werking getreden. Hiermee zijn risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd, waardoor burgers een minimum beschermingsniveau wordt geboden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het besluit verplicht bevoegd gezag om, ondermeer in het kader van ruimtelijke procedures, afstanden te creëren tussen (beperkt) kwetsbare objecten en risicovolle bedrijven. Ook worden beperkingen gesteld aan het maximaal aantal personen in de directe omgeving van een risicovol bedrijf of risicovolle activiteit.

Volgens de omschrijving van beperkt kwetsbare objecten valt de op te richten bedrijfswoning (op termijn) onder een beperkt kwetsbaar object. Echter, in of in de directe omgeving van het projectgebied, zijn volgens de Risicokaart Provincie Limburg, geen risicodragers aanwezig met betrekking tot externe veiligheid. In het projectgebied worden geen risicodragende activiteiten uitgevoerd. De externe veiligheid levert dus geen belemmering op voor de realisatie van het project.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.PBGRLOSBAAN12-OH01_0019.jpg"

Volgens de handleiding externe veiligheid inrichtingen valst de inrichting niet onder de risicovolle inrichtingen waarop dit Besluit van toepassing is. Een verdere uitwerking of het initiatief risicovol is voor de omgeving is derhalve niet aan de orde.

Brandveiligheid

Gezien de ligging van de bedrijfsgebouwen t.o.v. de omgeving kan worden gesteld dat bij eventuele brand geen gevaar dreigt voor omwonenden of omgekeerd. Daarbij zullen de bouwplannen voldoen aan de eisen uit het Bouwbesluit. Ook is er in het kader van brandoverslag en branddoorslag rekening gehouden met de afstanden tussen de gebouwen onderling.

5.4.9 Verkeerskundige aspecten

Verkeer

In Hoofdstuk 5.4.2 Geluid zijn de verkeersbewegingen van en naar het bedrijf weergegeven waaruit is gebleken dat het aantal verkeersbewegingen gering is.

De ontsluiting vindt plaats via de in- en uitrit aan de Losbaan. Het zware verkeer zal het bedrijf benaderen via de Witveldweg, Laagheide en de Losbaan. Het zware verkeer voor met name interne verkeersbewegingen (dieren + mest) kan via de Losbaan en Hoogheide eenvoudig en zonder verkeerskundige problemen aansluiten op de Horsterdijk. Omdat de Losbaan niet druk bereden is (slechts bestemmingsverkeer) vormt de nieuwvestiging geen enkel probleem voor de verkeersafwikkeling van en naar het bedrijf waardoor geen sprake is van een buitensporige verkeerintensiteit ter plekke. Bovendien ligt het conform het voorstel uit de Gebiedsvisie LOG Witveldweg in de bedoeling om de Laagheide en de Losbaan te verbreden middels grastegels, zodat er voldoende ruimte is voor het passeren van vracht- en autoverkeer.

Parkeren en manoeuvreren

Alle voertuigen die op het bedrijf moeten zijn kunnen op het terrein zelf parkeren en manoeuvreren waardoor geen gevaarlijke situaties op de Losbaan als gevolg van geparkeerde auto's of manoeuvrerende voertuigen. Op het bedrijf wordt een in- en uitrit gerealiseerd waardoor vrachtwagens 'rond' kunnen rijden en zodoende weinig hoeven te manoeuvreren.

5.4.10 Leidingen en infrastructuur

Binnen het projectgebied zijn geen kabels of leidingen gelegen die een zodanige bescherming behoeven dat zij voorzien zijn van een beschermingszone. In de directe nabijheid van het projectgebied zijn eveneens geen buisleidingen gelegen die voorzien zijn van een beschermingszone, waarbij in het kader van dit project rekening mee dient te worden gehouden. Voor het overige wordt kortheidshalve verwezen naar het hoofdstuk 5.4.7 'Externe veiligheid'.

De noodzakelijke voorzieningen (water en elektriciteit) moeten nog worden aangelegd. Langs de verharde weg zullen sleuven worden gegraven voor het doortrekken vanaf de buren van water en elektriciteit en telefoon en kabel. De kosten voor het aanleggen van nutsvoorzieningen zullen, behoudens mogelijke subsidiebedragen vanuit de gemeente, geheel voor rekening van initiatiefnemer komen.

5.5 Economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid

5.5.1 Economische uitvoerbaarheid

De uitvoering van het bouwplan is in particuliere handen. Het project heeft dan ook geen gevolgen voor de gemeentelijke financiën. Het betreft hier een nieuwvestiging van een varkensbedrijf. Momenteel worden meerdere locaties geëxploiteerd. Om de bedrijfsontwikkeling te realiseren moeten activiteiten zoveel mogelijk geconcentreerd worden op één locatie. Dit biedt schaalvergroting en efficiency. Door onderhavige ontwikkeling door te voeren kan de continuïteit ook voor de langere termijn gegarandeerd worden.

Planschade

Er liggen, behalve op afstand gelegen agrarische bedrijven, geen woningen in de directe omgeving van het bedrijf. De nieuwvestiging zal naar verwachting niet leiden tot claims welke, op basis van de financiële bepalingen (art 6.1 – 6.7) in de Wet ruimtelijke ordening, voor vergoeding in aanmerking dienen te komen. Ter afwenteling van eventuele planschade wordt tussen de gemeente Horst aan de Maas en initiatiefnemer een overeenkomst afgesloten, zodat eventuele planschadekosten voor rekening en risico van initiatiefnemer. Er wordt derhalve geen planschade risicoanalyse opgesteld.

5.5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Medewerking verlenen aan het onderhavig initiatief betekent voor de gemeente Horst aan de Maas dat een agrarische onderneming toekomstperspectief wordt geboden op een duurzame locatie. De nieuwbouw voldoet aan de eisen van wet- en regelgeving. Vormgeving, materiaalgebruik en landschappelijke inpassing zullen aansluiten aan bij de omgeving en de Gebiedsvisie LOG Witveldweg.

De inrichting valt onder de Wet milieubeheer waarvoor een aanvraag is ingediend bij de gemeente. Alles is gedaan om te komen tot een maatschappelijk verantwoord plan, zowel voor de omgeving, de omwonende en het milieu. Daarbij wordt de huidige locatie aan de Hombergerweg 84 verplaatst conform het project Verplaatsing Intensieve Veehouderij (VIV) waardoor een bedrijf uit het extensiveringsgebied verdwijnt en wordt hier kwaliteitswinst bereikt.