direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Herenbosweg 24, 30 en 30b Melderslo
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1507.MLHERENBW243030B-BPV1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel van het bestemmingsplan

Initiatiefnemer is voornemens om de agrarische bedrijfswoning aan de Herenbosweg 24 te Melderslo in gebruik te (laten) nemen als burgerwoning.

Op 14 december 2020 heeft het bevoegd gezag een positief principe-besluit genomen waarin is vermeld dat in principe medewerking wordt verleend aan het plan om op de locatie Herenbosweg 24 te Melderslo de agrarische bestemming te wijzigen in de bestemming Wonen, onder de volgende voorwaarden:

  • Alle milieuaspecten dienen onderzocht en onderbouwd te worden;
  • De kavel dient minimaal 750 m2 te zijn;
  • Er moet aan de wijzigingsvoorwaarden worden voldaan zoals vermeld in het bestemmingsplan "Buitengebied Horst aan de Maas" met uitzondering van de voorwaarde bedrijfsbeëindiging omdat het bedrijf en de resterende bedrijfswoning op nummer 30b blijft bestaan;
  • De regels van artikel 21 bestemmingsplan "Buitengebied Horst aan de Maas” worden van overeenkomstige toepassing verklaard;
  • Er moet worden geregeld dat er bij het resterende agrarische bedrijf slechts één bedrijfswoning mogelijk is in plaats van twee.

Om deze ontwikkelingen in een passend juridisch-planologisch kader vast te leggen is onderhavig bestemmingsplan opgesteld.

1.2 Ligging en begrenzing van het plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Herenbosweg 24, 30 en 30b te Melderslo, kadastraal bekend gemeente Horst, sectie U nummers 553 (ged.), 715, 716, 717 en 722 (ged.)en heeft een omvang van in totaal circa 1,6 ha; hiervan zal circa 2375 m2 bestemd worden als 'Wonen'. Het overige deel behoudt de bestemming Agrarisch met waarden en het bijbehorende bouwvlak, met dien verstande dat hier dan nog maar één bedrijfswoning is toegestaan.

Op onderstaande figuur 1 is het plangebied aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.MLHERENBW243030B-BPV1_0001.jpg"

Figuur 1: plangebied

1.3 Vigerende bestemmingsplan

Het plangebied is gelegen in het op 19 december 2017 door de gemeenteraad vastgestelde bestemmingsplan buitengebied Horst aan de Maas. Het plangebied heeft hierin de bestemming 'agrarisch met waarden' gekregen, de dubbelbestemmingen Waarde Archeologie 2 en 3, een bouwvlak, de aanduiding dat er 2 bedrijfswoningen zijn toegestaan en twee gebiedsaanduidingen. De gronden achter de van bestemming te wijzigen woning kennen de specifieke bouwaanduiding - agrarische voorziening.

Op figuur 2 is een uitsnede van de vigerende verbeelding weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.MLHERENBW243030B-BPV1_0002.jpg"

Figuur 2: Uitsnede bestemmingsplan  Buitengebied

Binnen deze bestemmingen is het niet toegestaan de bedrijfswoning(en) te gebruiken als burgerwoning.

Tevens geldt het bestemmingsplan ‘Buitengebied Horst aan de Maas, herziening 2020, vastgesteld op 8 september 2020, waardoor een nadere nuancering van de bestemming 'Agrarisch met waarden' geldt.

Omdat binnen de regels van het vigerende bestemmingsplan de gewenste ontwikkeling niet gerealiseerd kan worden en het ook geen mogelijkheid biedt om binnenplans de bestemming te wijzigen naar Wonen, omdat alleen de woning Herenbosweg 24 met aanhorigheden een functiewijziging zal ondergaan, dient een nieuw bestemmingsplan te worden opgesteld, dat voorziet in een adequate planologisch-juridische regeling.

1.4 Leeswijzer

Deze toelichting bestaat uit de volgende delen. Na deze inleiding volgt hoofdstuk 2 met een beschrijving van het plangebied. In hoofdstuk 3 wordt het plan getoetst aan het geldende ruimtelijke beleid. Hoofdstuk 4 bevat een beschrijving van de te regelen ruimtelijke ontwikkeling zelf. Vervolgens geeft hoofdstuk 5 inzicht in de relevante milieu-planologische aspecten. De uitvoerbaarheid is neergelegd in hoofdstuk 6 en ten slotte de juridische toelichting in hoofdstuk 7.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het plangebied

2.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt de ligging van het plangebied op gemeentelijk niveau en de feitelijke
situatie van het plangebied beschreven. Ook wordt er ingegaan op de aanwezige
ruimtelijk-functionele structuur van het plangebied en omgeving.

2.2 Ruimtelijke en functionele structuur

Het plangebied is gelegen in het buitengebied ten noorden van de kern Melderslo. De Herenbosweg strekt zich, vanuit de noordelijke rand van Horst, uit in de richting van Tienray en loopt aan de zuidzijde parallel met de Tienrayseweg. Ten westen van het plangebied ligt de Rijnbroekerloop (waterloop). Aan de Herenbosweg is een snelheid van 60 km/u toegestaan.

Het bedrijf aan de Herenbosweg 30b in Melderslo omvat de teelt, oogst, verkoop en afzet van verse blauwe bessen. Deze bessen worden eveneens op ambachtelijke wijze verwerkt tot eindproducten als sap, jam en fruitbeleg. De Herenbosweg 24 en 30 betreffen de bijbehorende bedrijfswoningen, waarvan nummer 24 wordt afgesplitst van het agrarisch bedrijf.

Onderstaand is de bebouwingssituatie binnen het plangebied weergegeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.MLHERENBW243030B-BPV1_0003.jpg"

Figuur 3: impressie plangebied in vogelvlucht

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.MLHERENBW243030B-BPV1_0004.jpg"

Figuur 4: toegang tot agrarisch bedrijf (30b) met kapelletje  

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.MLHERENBW243030B-BPV1_0005.jpg"

Figuur 5: bedrijfswoning nummer 30

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.MLHERENBW243030B-BPV1_0006.jpg"

Figuur 6:  linker zijaanzicht nummer 24 vanaf de openbare weg

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.MLHERENBW243030B-BPV1_0007.jpg"

Figuur 7:  rechter zijaanzicht nummer 24 vanaf de openbare weg

Op figuur 8 is de luchtfoto weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.MLHERENBW243030B-BPV1_0008.jpg" Figuur 8: Luchtfoto plangebied e.o.

De woning op nummer 24 draagt de naam Eikelenbosch, naar het gehucht ten noorden van Melderslo. De eerste schriftelijke bewijzen van het gehucht Eikelenbosch dateren van circa 1400. Het gebied wordt waarschijnlijk al bewoond vanaf circa 2700 v. Chr. De eerste kaart waarop de Eikelenbosch te zien is, is de Tranchotkaart uit 1803-1820.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft een beeld van de randvoorwaarden die vanuit het beleid gelden betreffende onderhavige ontwikkeling. De beleidskaders zijn op verschillende schaalniveaus beschreven. Aan bod komen het rijks-, provinciaal - en het gemeentelijk beleid.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) (vastgesteld op 11 september 2020) is een onderdeel van de nieuwe Omgevingswet. De Omgevingswet verplicht het Rijk tot een strategische visie op de fysieke leefomgeving. Het doel is om alle onderdelen van de fysieke leefomgeving met elkaar in samenhang te brengen. Ook gemeenten en provincies maken een omgevingsvisie vanwege deze nieuwe wet.

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) richt zich op onderstaande vier prioriteiten. Deze onderwerpen hebben onderling veel met elkaar te maken en ze hebben gevolgen voor hoe de fysieke leefomgeving wordt ingericht. De Nationale Omgevingsvisie helpt bij het maken van de noodzakelijke keuzes.

  • Ruimte maken voor de klimaatverandering en energietransitie

Het klimaat verandert. De gevolgen hiervan worden steeds duidelijker merkbaar. Denk aan de steeds drogere zomers, de hevigere regenval en stijgende zeespiegel. Op deze en andere gevolgen van de klimaatverandering moet tijdig worden ingespeeld. Tegelijkertijd moet de overstap worden gemaakt naar duurzame energie. Het is de bedoeling dat ons land in 2050 een duurzame energievoorziening heeft. Iedereen draagt hier zelf aan bij door bijvoorbeeld zoveel mogelijk woningen aardgasvrij te maken. Maar er zullen ook aanpassingen nodig zijn, bijvoorbeeld met windenergie, die moeten worden ingepast in het landschap. Mensen in de omgeving moeten ook voordelen ervaren van geplaatste windmolens.

  • De economie van Nederland verduurzamen en ons groeipotentieel behouden

Nederland heeft een sterke internationale concurrentiepositie. Vanuit die positie wordt gewerkt aan een nieuw economisch verdienmodel dat duurzaam is en circulair. Door grondstoffen te hergebruiken in de bouw bijvoorbeeld. De overstap naar duurzame energie en het zorgen voor een gezond milieu zijn belangrijk. Ook zullen bedrijven zich hier goed moeten kunnen vestigen met voldoende ruimte voor bedrijvigheid. Daarvoor is het zaak alle verschillende aspecten te betrekken die hierbij een rol spelen, zodat duurzaam geld kan blijven verdiend.

  • Onze steden en regio’s sterker en leefbaarder maken

Veel mensen zijn op zoek naar een geschikte, betaalbare woning. Iedereen wil graag wonen in een prettige omgeving. Een omgeving met voldoende groen en met aandacht voor veiligheid en gezondheid. Denk bijvoorbeeld aan groen en fonteinen op plekken waar het erg warm kan worden (hittestress). Tegelijkertijd is het belangrijk dat de woningen goed bereikbaar zijn door goede fiets- en wandelpaden en aansluiting op het wegennet en het openbaar vervoer. Kortom, het gaat niet alleen om voldoende woningen, maar ook om een aantrekkelijke woonomgeving.

  • Het landelijk gebied toekomstbestendig ontwikkelen

In sommige regio’s staan de natuurlijke systemen en het landschap onder druk. Soms is daar sprake van een verzakkende bodem, onder meer door een te laag waterpeil. Als het waterpeil omhoog wordt gebracht, kan dat gevolgen hebben voor de landbouw en de veeteelt. In sommige gebieden wordt het dan misschien logischer om duurzame energie te produceren in plaats van voedsel. Tegelijkertijd moeten de kwaliteiten van het landschap worden behouden om te kunnen recreëren en ook vanwege het cultureel erfgoed.

In hoofdstuk 4 van onderhavige plantoelichting zullen de aspecten duurzaamheid, kwaliteit van leefomgeving, bereikbaarheid, groen en water uitgebreid aan de orde worden gesteld. Tevens kan, in relatie met hoofdstuk 5, gesteld worden dat in onderhavig project voldoende aandacht is voor de afwegingen die op basis van de nationale omgevingsvisie dienen te worden gemaakt, waardoor er sprake is van een toekomstbestendige ontwikkeling in het landelijk gebied.

3.2.2 Ladder duurzame verstedelijking

Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. De Laddertoets moet worden uitgevoerd wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In artikel 1.1.1 onder i van het Bro is een nadere omschrijving van het begrip stedelijke ontwikkeling vastgelegd. Als stedelijke ontwikkeling wordt genoemd: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'

In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Voor woningbouwlocaties geldt volgens de overzichtsuitspraak dat: 'in beginsel' sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als er meer dan 11 woningen gerealiseerd worden.

Voor wonen is daarmee de lijn dat er vanaf 12 woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling.

De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet dan worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd.

In casu is er slechts sprake van het omzetten van een agrarische bedrijfswoning naar een burgerwoning, hetgeen geen stedelijke ontwikkeling betreft waarop de ladder voor duurzame verstedelijking van toepassing is.

3.2.3 Besluit en Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Barro en Rarro)

In het Barro zijn een aantal onderwerpen opgenomen waarvoor het rijk uit het oogpunt van de nationale belangen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte ruimtelijke regels stelt:

  • rond rijksvaarwegen wordt ruimte geborgd voor de veiligheid van scheepvaart;
  • rond de Maastakken wordt ruimte gereserveerd voor toekomstige rivierverruiming;
  • rond verschillende hoofdwegen en op enkele locaties wordt ruimte gereserveerd voor toekomstige uitbreiding van het hoofdwegennet en hoofdspoorwegennet;
  • op verschillende locaties wordt ruimte gereserveerd voor (kern)energiecentrales en zones onder hoogspanningsverbindingen worden gevrijwaard;
  • de provincies wordt opgedragen de ecologische hoofdstructuur te beschermen;
  • primaire waterkeringen buiten het kustfundament krijgen ruimtelijke bescherming;
  • in het IJsselmeer wordt verstedelijkingsruimte beperkt mogelijk gemaakt;
  • het erfgoed van de Stelling van Amsterdam, de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Romeinse Limes worden ruimtelijk beschermd;
  • rond militaire radarposten worden voorwaarden gesteld aan windmolens en hoge bebouwing.

Voor een aantal van de genoemde Barro-onderwerpen, waaronder de uitbreiding van het hoofdwegennet, het hoofdspoorwegennet en de militaire radars, geldt dat de regels worden uitgewerkt in de Rarro.

Op onderhavig project werken geen van de in het Barro genoemde rijksbelangen rechtstreeks door.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Provinciale omgevingsvisie

De Omgevingsvisie is een strategische en lange termijn (2030-2050) visie op de fysieke leefomgeving en beschrijft onderwerpen zoals wonen, infrastructuur, milieu, water, natuur, landschap, bodem, ruimtelijke economie, luchtkwaliteit en cultureel erfgoed. Daarnaast worden ook de aspecten gezondheid en een gezonde leefomgeving in de Omgevingsvisie meegenomen. In de Omgevingsverordening legt de Provincie regels vast voor onder meer natuur, milieu, (grond-) water, ontgronding, wegen, ruimte (verstedelijking, woon- en werklocaties, agrarische bedrijven).

De Omgevingsvisie is op 1 oktober 2021 door Provinciale Staten vastgesteld. Met betrekking tot het aspect Wonen is de volgende ambitie in de Omgevingsvisie neergelegd:

Omdat de woonbehoeften veranderen, maar ook omdat er lokale en regionale verschillen zijn in de opgaven ten aanzien van wonen en leefomgeving, zijn deze meer gericht uitwerkingen in provinciale, regionale en/of gemeentelijke programma’s, agenda’s en instrumenten noodzakelijk. Vanuit de wetgever is onze provinciale rol wat betreft dit thema beperkt. Vanwege het brede maatschappelijke belang van de opgave kiest de provincie voor een agenderende, stimulerende, meesturende en verbindende rol.

Wij bekijken woningbouwontwikkelingen vanuit een brede maatschappelijke context. Dit vraagt een integrale aanpak van locaties en gebieden in de vorm van herstructurering en transformatie/herbestemming in centra, buurten, wijken, dorpen en het buitengebied. Bij onze keuzes houden we rekening met samen hangende belangen zoals leegstand bij detailhandel, kantoren, maatschappelijk vastgoed, monumenten, etc. Daarnaast bezien we de woningopgave altijd in samenhang met veiligheid en leefbaarheid. Met het stimuleren van de verduurzamingsopgave en het levensloopbestendig maken van bestaande en nieuwe woningen zien wij meekoppelkansen voor een klimaatbestendige en klimaatadaptieve woonomgeving.

We vinden het belangrijk dat eerst de kwaliteit van het feitelijk bestaand bebouwd gebied op orde wordt gemaakt. Via het principe van de Ladder voor duurzame verstedelijking benutten we de ruimte in bestaand bebouwd gebied optimaal, zowel kwantitatief als kwalitatief. Dat betekent dat eerst leegstaand vastgoed hergebruikt en herbestemd wordt in lijn met de Limburgse principes. Daarvoor werken we samen met andere beleidsvelden.

Wonen is in beginsel alleen maar toegestaan in bestaand bebouwd gebied. Hierop kunnen – tijdelijke – uitzonderingen worden gemaakt in de vorm van flexibele woonvormen. Tijdelijk permanente bewoning toestaan in recreatieparken voor de huisvesting van internationale werknemers en/of woonurgenten voor de duur van maximaal tien jaar en onder (nader te bepalen) voorwaarden als verdienmodel voor toekomstige herontwikkeling of sanering van het park, of het herbestemmen van monumentale bebouwing in het buitengebied zijn hiervan voorbeelden.

Bij planvorming voor uitbreiding van de woningvoorraad wordt de ladder voor duurzame verstedelijking en de voorkeur voor gebruik van leegstaand vastgoed consequent gehanteerd. Toevoegingen aan de Limburgse woningmarkt moeten niet alleen van de juiste soort zijn (voldoen aan de specifieke lokale woningbehoefte) en op de juiste locatie zijn, maar moeten in veel gevallen ook gepaard gaan met sloop, zodat de kwantitatieve verhouding in balans blijft.

Gelet op het feit dat het project een functiewijziging betreft van agrarische bedrijfswoning naar burgerwoning, geheel binnen de bestaande bebouwing, is dit project in overeenstemming met de provinciale omgevingsvisie.

3.3.2 Omgevingsverordening Limburg

Met de komst van de Omgevingswet is een nieuwe omgevingsverordening nodig die past binnen de kaders en het instrumentarium van de Omgevingswet.

Hoewel de op 17 december 2021 vastgestelde Omgevingsverordening Limburg (2021) hoofdzakelijk een beleidsneutrale omzetting van de Omgevingsverordening Limburg 2014 is, staan er enkele nieuwe of inhoudelijk aanmerkelijk gewijzigde onderwerpen in. Het gaat hier om instructieregels aan gemeenten op het gebied van wonen, zonne-energie, na-ijlende effecten van de steenkoolwinning en huisvestingsnormen voor internationale werknemers.

Artikel 12.1 van de omgevingsverordening heeft betrekking op de planvoorraad 'wonen'. Hierin is bepaald dat de motivering bij een omgevingsplan dat betrekking heeft op de realisatie van een of meerdere woningen beschrijft dat:

a. rekening is gehouden met de hoofdstukken 3 (Limburgse principes en algemene zonering) en 5 (wonen en leefomgeving) van de provinciale omgevingsvisie;

b. sprake is van behoefte in kwaliteit en kwantiteit op basis van actueel onafhankelijk regionaal behoefteonderzoek;

c. over de behoefte aan realisatie van deze woningen overeenstemming bestaat binnen de regio Noord-Limburg of Midden-Limburg of Zuid- Limburg. De regio’s bepalen eigenstandig de regionale overeenstemming, organiseren hun eigen regionale overleggen en dragen zorg voor actuele regionale woonvisies en regionale onderzoeken;

d. het omgevingsplan is opgenomen in de Limburgse systematiek van monitoring, bedoeld in afdeling 14.5;

e. realisatie van de woningen beoogd is binnen 5 jaar na vaststelling van het omgevingsplan en dat, als deze termijn niet wordt gehaald, hoe en wanneer de mogelijkheid tot realisatie van deze woningen komt te vervallen.

In casu is er sprake van een bestaande agrarische berijfswoning die als burgerwoning in gebruik zal worden genomen maar waarop nog een agrarische bedrijfsbestemming rust. In verband met de loskoppeling van deze tweede agrarische bedrijfswoning van het bedrijf en mogelijke verkoop van de woning is het wenselijk de bestemming aan te passen aan de realiteit; dat wil zeggen dat de woning voorzien wordt van een reguliere woonbestemming. Het aantal woningen neemit hierdoor niet toe, maar zal wijzigen in de aard van de gebruiker (bewoning niet meer te relateren aan het agrarische bedrijf), welk nieuw gebruik zeker binnen 5 jaar na vaststelling van onderhavig bestemmingsplan zal plaatsvinden. Verder is het plan niet strijdig met de provinciale omgevingsvisie.

Voor het plangebied kent de Omgevingsverordening geen verdere beperkingen.

3.4 Regionaal beleid

3.4.1 Regionale Woonvisie Noord-Limburg

Op 8 september 2020 heeft de gemeente Horst aan de Maas de nieuwe Regionale Woonvisie Noord-Limburg 2020-2024 vastgesteld. Deze woonvisie geeft richting aan het woonbeleid voor de komende 4 jaar. Het is de 2e visie die door de 8 Noord-Limburgse gemeenten in gezamenlijkheid is opgesteld. In deze visie wordt teruggekeken naar de vorige visie: waar komen we vandaan en wat willen we meenemen naar de nieuwe visie? En zijn er ook zaken die veranderd zijn? Het 'wonen’ is steeds meer verweven met andere beleidsvelden in het economische én het sociaal domein. In het hoofdstuk 'analyse: trends en ontwikkelingen' wordt aangegeven wat de huishoudensontwikkeling is. Demografie blijft immers een belangrijke onderlegger voor het woonbeleid. Prognoses geven een handvat om in te spelen op de toekomstige ontwikkeling van onze bevolking. Hierbij gaat het zeker niet alleen om aantallen, maar ook om de samenstelling van onze bevolking. Uit de analyse die inzicht geeft in de sterke en zwakke segmenten van de woningvoorraad, blijkt dat de aandacht met name moet uitgaan naar de bestaande voorraad. Ook zijn allerlei trends en ontwikkelingen die de context waarbinnen wordt gewerkt, beïnvloeden en de druk op de leefbaarheid vergroten. Denk hierbij aan grote ontwikkelingen zoals de energietransitie en de vergaande extramuralisering van de zorg.

Vanuit deze analyse is er dan ook een aantal opgaven dat kan worden samengevat in:

  • Mismatch woningbehoefte en woningvoorraad: Het gaat hierbij om zowel de bestaande woningvoorraad, als nieuwbouw. Er wordt geconstateerd dat de samenstelling van onze bevolking verandert. Men wordt ouder en er is een grote toename van het aantal 1- persoonshuishoudens. Dit brengt een andere woonvraag met zich mee. Deze vraag sluit maar deels aan op wat we in de bestaande voorraad hebben. De opgave ligt dan ook bij het aanpassen van de bestaande voorraad. De nieuwbouw die wordt toegevoegd dient toegespitst te worden op de toekomstige woningbehoefte. Hierbij wordt nog meer dan voorheen gekeken naar de kwalitatieve vraag en het bevorderen van de doorstroming op de regionale woningmarkt. Bij nieuwbouw is de kwalitatieve toets daarom leidend en in mindere mate de kwantitatieve toets.
  • Zoektocht om alle doelgroepen een plek te geven binnen onze woningmarkt: In onze regio komen verschillende doelgroepen nadrukkelijker naar voren. Die moeten allemaal een plek krijgen binnen onze woningmarkt en maatschappij. Denk hierbij aan zorgdoelgroepen (vanuit beschermd wonen naar de reguliere woningmarkt) en internationale werknemers die zich hier voor langere tijd willen vestigen. Voor een deel zijn bijzondere doelgroepen afhankelijk van de sociale huursector. De druk op dit segment lijkt dan ook toe te nemen. Niet alleen qua aantallen, maar juist door een concentratie van mensen die door allerlei oorzaken hun weg maar moeilijk kunnen vinden in onze maatschappij. Dit brengt druk op de leefbaarheid met zich mee.

Toets aan regionale Woonvisie:

De uitgangspunten van deze woonvisie betreffen:

  • Toevoegen van woningen in principe alleen in de kernen
  • Koppelkansen
  • Toevoegen van woningen leidt niet tot het vergroten van het kwetsbare woningoverschot
  • Het type toe te voegen woning moet passen binnen de kwalitatieve behoefte
  • We streven sociaal duurzame woonconcepten na
  • We zoeken aansluiting op de duurzaamheidsdoelen die landelijk, regionaal en lokaal gesteld zijn.

Samen wil de regio een breed palet aan woonmilieus bieden dat aansluit bij de huidige en toekomstige inwoners van onze regio. Er is in de visie een afwegingskader ontworpen dat regionaal en lokaal het instrument vormt om tot een heldere prioritering en onderbouwing van nieuwbouwplannen te komen. De werkwijze sluit aan bij de principes van de Ladder voor Duurzame Verstedelijking. Integrale afweging en integraal voorraadbeleid zijn sleutelwoorden.

Verder staat de Woonvisie een dynamisch beheer van de woningvoorraad voor. Onderdeel hiervan is het voortdurend werken aan de kwaliteit en de geschiktheid van de bestaande voorraad. Vooral in de meer stedelijke wijken vraagt dit aandacht. Maar ook de leefomgeving in de kernen staat op sommige plekken onder druk. Leegkomende en leegblijvende panden kunnen juist in kleine kernen versneld een spiraal naar beneden inzetten.

In casu is er geen sprake van een nieuwe, toe te voegen, woning maar van de functiewijziging van een bestaande agrarische bedrijfswoning in een burgerwoning. Dit heeft geen consequenties op de woningvoorraad en is niet strijdig met voornoemde woonvisie.

3.5 Gemeentelijk beleid

3.5.1 Integrale structuurvisie Horst aan de Maas

Op 9 april 2013 is de Integrale Structuurvisie Horst aan de Maas vastgesteld. Het betreft een integrale structuurvisie voor het gehele grondgebied van de gemeente Horst aan de Maas. De structuurvisie geeft een integraal beeld van de ruimtelijke en sociaal-maatschappelijke ontwikkelingen die de gemeente op haar grondgebied voor ogen staat voor de langere termijn. Verder is de integrale structuurvisie opgesteld om maximaal gebruik te maken van de mogelijkheid tot het plegen van kostenverhaal die de Wet ruimtelijke ordening biedt. De structuurvisie bestaat uit een beleidskader en een uitvoeringsparagraaf waarin het Limburgs Kwaliteitsmenu (LKM) wordt geïmplementeerd.

Het grondprincipe van het gemeentelijk (en provinciaal) kwaliteitsmenu (GKM) is, dat bepaalde ontwikkelingen ter plaatse leiden tot verlies aan omgevingskwaliteit, hetgeen dient te worden gecompenseerd door een kwaliteitsbijdrage. Dit geldt zowel binnen als buiten de ‘rode contouren’. De kwaliteitsbijdrage wordt ingezet om de omgevingskwaliteit en leefbaarheid te versterken. Het doel is dat per saldo daarmee de kwaliteit toeneemt. Het GKM is van toepassing op ontwikkelingen die niet rechtstreeks of via een flexibiliteitbepaling (zoals wijzigings- of afwijkingsregels) zijn toegestaan in het vigerende bestemmingsplan. Veel kleinere ontwikkelingen kunnen dan ook vaak zonder toepassing van het GKM doorgang vinden.

Zoals op onderstaande uitsnede uit de structuurvisiekaart is te zien, valt het plangebied binnen het 'agrarisch gebied ten oosten van Horst en A73 (3B)'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.MLHERENBW243030B-BPV1_0009.jpg"

Figuur 10: uitsnede uit kaart structuurvisie

Voor wat betreft het hergebruik van een voormalige agrarische bedrijfswoning als burgerwoning past dit binnen het beleid zoals vastgelegd in de structuurvisie (ontwikkeling is neutraal) en hiervoor is geen kwaliteitsbijdrage aan de orde.

De gemeente stelt als eis dat max. 150 m2 aan bijgebouwen bij de woning is toegestaan, tenzij er voor het overige een afdracht conform het beleid 'groter bouwen in het buitengebied' wordt gedaan. De inhoud van dit beleid luidt zoals verwoord in de evaluatie van de structuurvisie luidt als volgt:

VAB's en bijgebouwen in het buitengebied

  • 1. Het is altijd toegestaan om bijgebouwen op te richten met een oppervlakte van maximaal 150 m2, zonder afdracht en zonder sloop. Dit is vastgelegd in het kruimelgevallenbeleid;
  • 2. Bijgebouwen mogen in het buitengebied behouden blijven (of teruggebouwd worden) tot een maximaal oppervlak van 600 m2. Een oppervlakte van 600 m2 is in de praktijk een reële maat gebleken. Agrarische bouwkavels hebben geregeld een groot oppervlak aan bijgebouwen. Veel gebouwen zijn ook in prima staat en afbreken kan leiden tot (onnodig) kapitaalvernietiging. Het gaat veelal ook over grote percelen waarbij het ook voor de hand ligt dat er veel ruimte nodig is voor het stallen van machines om land te bewerken. Overigens blijft maatwerk nog steeds mogelijk voor bestaande bijgebouwen met een groter oppervlak dan 600 m2;
  • 3. Het gaat uitdrukkelijk om legaal bestaande bijgebouwen. Er mag enkel een maximum van 600 m2 aan bijgebouwen worden opgericht, indien op het moment van de aanvraag reeds 600 m2 of meer bebouwing legaal aanwezig is op hetzelfde perceel;
  • 4. Sloop uit het verleden mag meetellen voor het mogen terugbouwen van bijgebouwen tot een maximum van 600 m2;
  • 5. De hoofdregel blijft dat er 2/3 gesloopt moet worden. Indien een aanvrager toch meer wil terugbouwen, tot maximaal wat er stond, geldt er een afdracht van € 45,- per m2 over het aantal m2 dat boven de sloopverhouding en boven de 150 m2 wordt teruggebouwd.
  • 6. Er wordt gerekend met € 45,- per m2 (en dus niet met € 15,- per m3);
  • 7. Sloop elders telt niet mee voor het bouwen van extra bijgebouwen. Enkel sloop op eigen perceel telt mee.

Het pand aan de Herenbosweg 24 dateert van 1924 en is een karakteristiek pand (als zodanig ook opgenomen op de lijst van karakteristieke panden behorende bij het vigerende bestemmingsplan).

De bestaande bebouwingssituatie binnen het deel van het plangebied dat de bestemming Wonen krijgt, is als volgt:

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.MLHERENBW243030B-BPV1_0010.jpg"

Figuur 11

De totale oppervlakte aan niet-karakteristieke bijgebouwen bedraagt 85 m2 (glasopstand); de overige bijbehorende bebouwing betreft een overkapping, welke niet gekwalificeerd dient te worden als bijgebouw. De (niet karakteristieke) overkapping aan de woning heeft een omvang van circa 59 m². Het totale oppervlak aan bijbehorende bouwwerken bij de woning Herenbosweg 24 bedraagt dan ook circa 226 m² en is dus 76 m² meer dan op grond van de regels behorende bij de enkelbestemming ‘Wonen’ is toegestaan. De nieuwe eigenaar van het perceel zal de glasopstand willen verwijderen, zodat de maximale totale oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken niet zal worden overschreden. Om dit te borgen, zal in de anterieure overeenkomst een sloopverplichting worden opgenomen.

Concluderend kan worden gesteld dat hiermee wordt voldaan aan het bepaalde in de integrale structuurvisie.

3.5.2 Masterplan Wonen Horst aan de Maas

Op 20 april 2021 is het Masterplan Wonen vastgesteld. De belangrijkste kaders voor ontwikkeling van woningen zijn:

  • Dat het plan voorziet – kwalitatief en kwantitatief – in de behoefte van inwoners. Type woningen en bijbehorende aantallen sluiten aan bij de opgave zoals omschreven in het Masterplan én bij de lokale wensen en behoeften van inwoners.
  • Een programma met 30% sociale huur, 30% vrije sector huur en 40% koop waarbij maatwerk mogelijk is bij kleine locaties of een aangetoonde andere behoefte aan sociale huur.
  • Nieuwe woningen voldoen aan de eisen voor Bijna EnergieNeutrale Gebouwen (BENG).
  • Nieuwe woningbouwlocaties worden klimaat adaptief gebouwd zodat geen nieuwe knelpunten, wateroverlast en hittestress ontstaan.
  • Inbreiding (ontwikkelen binnen bebouwd gebied) waar mogelijk, uitbreiding (ontwikkelenaan de rand van bebouwd gebied) indien nodig.
  • In het plan is goed nagedacht over de kwaliteit van de woonomgeving.

In casu wordt slechts een bestemmingswijziging doorgevoerd om de bestaande voormalig agrarische bedrijfswoning te wijzigen naar een reguliere woonbestemming.

Het project is derhalve niet strijdig met het Masterplan Wonen.

3.5.3 Bestemmingsplan

Het plangebied is gelegen in het op 19 december 2017 door de gemeenteraad vastgestelde bestemmingsplan buitengebied Horst aan de Maas. Het plangebied heeft hierin de bestemming 'agrarisch met waarden' gekregen, de dubbelbestemmingen Waarde Archeologie 2 en 3, een bouwvlak, de aanduiding dat er 2 bedrijfswoningen zijn toegestaan en twee gebiedsaanduidingen. De gronden achter de van bestemming te wijzigen woning kennen de specifieke bouwaanduiding - agrarische voorziening.

Op onderstaande figuur is een uitsnede van de vigerende verbeelding weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.MLHERENBW243030B-BPV1_0011.jpg" Figuur 12: Uitsnede bestemmingsplan  Buitengebied

Binnen deze bestemmingen is het niet toegestaan de bedrijfswoning(en) te gebruiken als burgerwoning.

Tevens geldt het bestemmingsplan ‘Buitengebied Horst aan de Maas, herziening 2020, vastgesteld op 8 september 2020, waardoor een nadere nuancering van de bestemming 'Agrarisch met waarden' geldt.

Omdat binnen de regels van het vigerende bestemmingsplan de gewenste ontwikkeling niet gerealiseerd kan worden en het ook geen mogelijkheid biedt om binnenplans de bestemming te wijzigen naar Wonen, omdat alleen de woning Herenbosweg 24 met aanhorigheden een functiewijziging zal ondergaan, dient een nieuw bestemmingsplan te worden opgesteld, dat voorziet in een adequate planologisch-juridische regeling. Binnen het resterende agrarische bouwvlak zal de aanduiding 'maximaal aantal wooneenheden: 2' worden geschrapt, zodat er slechts één bedrijfswoning is toegestaan. Tevens zal een deel van de specifieke bouwaanduiding - agrarische voorziening komen te vervallen, waardoor het spuiten van gewassen binnen een zone van 50 m rondom de nieuwe bestemming Wonen niet meer zal zijn toegestaan.

3.6 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de gevraagde ontwikkeling voldoet aan het nationaal beleid, provinciaal beleid en het gemeentelijk beleid voor wat betreft de structuurvisie (zowel gemeentelijke als de door de gemeenteraad vastgestelde regionale structuurvisie).

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Uitgangspunten en doelstellingen van het plan

Initiatiefnemer is voornemens om de agrarische bedrijfswoning aan de Herenbosweg 24 te Melderslo af te splitsen van het agrarische bedrijf, en in gebruik te (laten) nemen als burgerwoning. Het agrarische bedrijf zal niet worden beëindigd.

Het woonperceel Herenbosweg 24 ligt ten zuiden van het resterende agrarische bouwvlak en de bebouwingssituatie is als volgt:

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.MLHERENBW243030B-BPV1_0012.jpg"

Figuur 13: bebouwingssituatie Herenbosweg 24; de hobbykas zal worden gesloopt.

Op 14 december 2020 heeft het bevoegd gezag een positief principe-besluit genomen waarin is vermeld dat in principe medewerking wordt verleend aan het plan om op de locatie Herenbosweg 24 te Melderslo de agrarische bestemming te wijzigen in de bestemming Wonen, onder de volgende voorwaarden:

  • a. Alle milieuaspecten dienen onderzocht en onderbouwd te worden;
  • b. De kavel dient minimaal 750 m2 te zijn;
  • c. Er moet aan de wijzigingsvoorwaarden worden voldaan zoals vermeld in het bestemmingsplan "Buitengebied Horst aan de Maas" met uitzondering van de voorwaarde bedrijfsbeëindiging omdat het bedrijf en de resterende bedrijfswoning op nummer 30b blijft bestaan;
  • d. De regels van artikel 21 bestemmingsplan "Buitengebied Horst aan de Maas” worden van overeenkomstige toepassing verklaard;
  • e. Er moet worden geregeld dat er bij het resterende agrarische bedrijf slechts één bedrijfswoning mogelijk is in plaats van twee.

In de volgende paragrafen zal worden getoetst aan de door de gemeente gestelde voorwaarden.

4.2 Toets aan milieuaspecten

De ontwikkeling is getoetst aan alle milieuaspecten. De beoordelingen zijn per milieuaspect opgenomen in hoofdstuk 5 van deze plantoelichting. Voor de motivering wordt hier daarom volstaan met een verwijzing naar hoofdstuk 5.

4.3 Kavelgrootte

De omvang van het deel van het bouwvlak dat de bestemming Wonen zal gaan krijgen, bedraagt ongeveer 2375 m2; aan de voorwaarde dat het kavel groter moet zijn dan 750 m2 wordt overduidelijk voldaan.

4.4 Voldoen aan wijzigingsvoorwaarden bestemmingsplan "Buitengebied Horst aan de Maas"

Het bestemmingsplan Buitengebied Horst aan de Maas bepaalt in artikel 3.8.5 dat burgemeester en wethouders bevoegd zijn de bestemming 'Agrarisch met waarden' te wijzigen in de bestemming 'Wonen', met dien verstande dat:

  • a. deze wijziging niet is toegestaan ter plaatse van de aanduidingen 'Overige zone - ontwikkelingsgebied glastuinbouw' en/of 'overige zone - ontwikkelingsgebied TOV;
  • b. de agrarische bedrijfsuitoefening is beëindigd;
  • c. er sprake is van een bedrijfscomplex dat redelijkerwijs niet (meer) bruikbaar is (gebleken) c.q. kan worden gemaakt voor eigentijdse agrarische bedrijfsvoering, dan wel een locatie waar voortzetting van de agrarische bedrijfsvoering ongewenst is in verband met de belasting van het milieu dan wel de ontwikkeling van nieuwe natuurwaarden;
  • d. de landschappelijke, cultuurhistorische en/of architectonische waarden behouden blijven;
  • e. door middel van een inrichtingsplan is aangetoond dat er sprake is van een kwaliteitsverbetering, waarbij zorg gedragen wordt voor een zorgvuldige landschappelijke inpassing of landschappelijke compensatie;
  • f. overige niet tot de woonfunctie behorende gronden worden bestemd als 'Agrarisch met waarden' zonder bouwvlak;
  • g. eventuele aanwezige teeltondersteunende voorzieningen en waterbassins behorende bij het (voormalige) agrarische bedrijf worden verwijderd en de bijbehorende aanduidingen worden verwijderd
  • h. wonen uitsluitend is toegestaan in de bestaande bedrijfswoningen, waarbij het bestaande aantal bedrijfswoningen niet mag worden vergroot:
  • i. in uitzondering op het voorgaande is splitsing van rijks- of gemeentelijke monumenten, van panden zoals opgenomen in Bijlage 7 Karakteristieke panden, dan wel karakteristieke panden die zijn aangewezen in door het bevoegd gezag vastgesteld cultuurhistorisch beleid, in meerdere woningen toegestaan, met dien verstande dat:
    • 1. het aantal woningen na splitsing niet meer bedraagt dan 3;
    • 2. de woningsplitsing noodzakelijk is in verband met het herstel of de verbetering van de te beschermen architectonische of cultuurhistorische waarden;
    • 3. de bestaande inhoud van de woning c.q. het pand niet wordt vergroot en de uiterlijke kenmerken behouden dienen te blijven;
    • 4. indien het een monumentaal of karakteristiek bebouwingscluster betreft woningsplitsing in het hele cluster is toegestaan, met dien verstande dat de karakteristiek van het cluster behouden blijft;
    • 5. de woningen na splitsing elk een inhoud te hebben van minimaal 350 m3;
    • 6. het bouwperceel per woning maximaal 1.000 m2 bedraagt;
    • 7. de gezamenlijke oppervlakte van de vrijstaande bijgebouwen niet meer bedraagt dan 150 m2;
    • 8. de te realiseren extra woning(en) binnen het gemeentelijk woningbouwprogramma passen;
    • 9. het bevoegd gezag de aanhef onder i kan wijzigen door het toevoegen of verwijderen van karakteristieke panden indien het gemeentelijk cultuurhistorisch beleid wordt gewijzigd of herzien.
  • j. de wijziging niet mag leiden tot onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen gronden en bebouwing;
  • k. er vooraf schriftelijk advies dient te worden ingewonnen bij het waterschap en de Keur van het waterschap in acht genomen dient te worden;
  • l. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van Artikel 21 van overeenkomstige toepassing zijn.

Ad a: deze aanduidingen zijn niet van toepassing op onderhavig plangebied.

Ad b: de agrarische bedrijfsuitoefening wort niet beëindigd; Dit is de reden waarom geen gebruik kan worden gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid, en de reguliere bestemmingsplanprocedure doorlopen dient te worden.

Ad c: zie ad b.

Ad d: In de paragrafen 5.5, 5.6 en 5.7 wordt aangegeven dat de welke de landschappelijke, cultuurhistorische en/of architectonische waarden zijn en dat deze onverkort behouden blijven. Voorzover hiertoe dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen zijn opgenomen in het vigerende bestemmingsplan, zijn deze op identieke wijze overgenomen i de planregels van onderhavig bestemmingsplan.

Ad e: De bebouwingssituatie binnen het plangebied wijzigt in het geheel niet, evenals de beplanting rondom de bebouwing. Deze zal geheel behouden worden zoals nu bestaand. Voor de voorgevel van de woning staan vier leibomen, welke van vroeger uit een natuurlijke bron van zonwering was (in casu de ondergaande zon). Onder de leibomen en ook langs de oprit naar het achtererf, staat een lage, groenblijvende erfafscheiding. Achter de woning ligt een door enkele grotere bomen begrensde achtertuin. Initiatiefnemer overweegt om enkele solitaire (hoogstam)fruitbomen in het gazon toe te voegen en het gazon te beheren als grasland met bloemenmengsel, om zo de biodiversiteit te bevorderen. Het opstellen van een landschappelijk inpassingsplan leidt hiertoe te ver, omdat er feitelijk aan de bebouwingssituatie niets wordt toegevoegd.

Ad f: Hiervan is geen sprake; een deel van het achtererf ligt nu al buiten het bouwvlak en zal dus ook geen bestemming Wonen krijgen.

Ad g: Dit is in casu niet van toepassing.

Ad h: De bestemming Wonen zal worden opgenomen ter plaatse van de bestaande bedrijfswoning aan de Herenbosweg 24; door het verwijderen van de aanduiding 'maximaal aantal wooneenheden: 2' kan worden gewaarborgd dat er slechts één bedrijfswoning is toegestaan. Het bestaande aantal bedrijfswoningen wordt dus niet vergroot.

Ad i: Splitsing van de woning is hier niet aan de orde.

Ad j: In paragraaf 5.2.5 komt het aspect milieuzonering aan de orde en wordt beoordeeld of voldaan wordt aan richtafstanden tot omliggende bedrijven. Daar wordt geconcludeerd dat, behoudens de afstand tot het bedrijf waarvan de woning wordt afgesplitst, aan alle richtafstanden wordt voldaan. Verder is beoordeeld of de als zodanig nieuw te bestemmen 'woning van derden' een belemmering vormt door de bedrijvigheid aan de Herenbosweg 30-30b. Dit blijkt niet het geval te zijn.

Ad k: Onderhavige bestemmingswijziging heeft geen enkel effect op waterlopen, waterkwaliteit of waterkwantiteit. Dit plan zal op de gebruikelijke wijze ter advisering worden voorgelegd aan het Waterschap Limburg.

Ad l: De regels van artikel 21 van het Bestemmingsplan "Buitengebied Horst aan de Maas” zijn voorzover relevant overgenomen in de regels behorende bij onderhavig bestemmingsplan.

 

4.5 Artikel 21 bestemmingsplan "Buitengebied Horst aan de Maas” van overeenkomstige toepassing

De regels van artikel 21 van het Bestemmingsplan "Buitengebied Horst aan de Maas” zijn voorzover relevant overgenomen in de regels behorende bij onderhavig bestemmingsplan.

4.6 Slechts één bedrijfswoning bij agrarisch bedrijf

De bestemming Wonen zal worden opgenomen ter plaatse van de bestaande bedrijfswoning aan de Herenbosweg 24; door het verwijderen van de aanduiding 'maximaal aantal wooneenheden: 2' kan worden gewaarborgd dat er slechts één bedrijfswoning is toegestaan. Het bestaande aantal bedrijfswoningen wordt dus niet vergroot. Dit leidt tot een bij dit bestemmingsplan behorende verbeelding, waarvoor onderstaande schets de basis vormt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.MLHERENBW243030B-BPV1_0013.jpg"

Figuur 14: opzet verbeelding

Hoofdstuk 5 Sectorale aspecten

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt vanuit verschillende sectorale aspecten (o.a. milieu, veiligheid, water, natuur en archeologie) het initiatief getoetst of men zal voldoen aan de criteria van deze aspecten.

5.2 Milieuaspecten

5.2.1 Milieu effect rapport

Op 7 juli 2017 is het gewijzigde Op 7 juli 2017 is het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In het gewijzigde Besluit staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is moet een m.e.r.- beoordelingsbesluit worden genomen. Dit houdt in dat in afwijking van voorheen voor iedere activiteit die wordt genoemd in kolom 1, ook al blijft deze onder de drempelwaarde van gevallen in kolom 2, een m.e.r.-beoordelingsbesluit moet worden genomen. Onderhavige plantoelichting met beschrijving van de activiteiten, de noodzaak en de (milieu)gevolgen dient tevens gezien te worden als 'aanmeldnotitie' op basis waarvan het m.e.r.-beoordelingsbesluit kan worden genomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.MLHERENBW243030B-BPV1_0014.jpg"

Uit bijlage onderdeel D, Besluit milieueffectrapportage.

Wanneer een woningbouwplan wordt getoetst aan onderdeel D en wordt gekeken in kolom 2 van de D-lijst, is hier een drempelwaarde opgenomen voor '2000 of meer woningen'.

In casu behoeft er geen m.e.r.-beoordelingsbesluit te worden genomen. De activiteit voor de omzetting van een bedrijfswoning in een burgerwoning, valt niet binnen de definitie van kolom 1, 'een stedelijk ontwikkelingsproject' waarbij de drempelwaarde van 2000 woningen of 100 ha (kolom 2) wordt overschreden.

5.2.2 Bodem- en grondwaterkwaliteit

Het is verboden om bouwwerken waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen zullen verblijven te bouwen op verontreinigde grond. Teneinde de kwaliteit van de bodem zeker te stellen dient in zo'n geval een onderzoeksrapport naar de kwaliteit van bodem en grondwater overlegd te worden. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het besluitgebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er een historisch bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd binnen het besluitgebied. Middels dit onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het besluitgebied bij elkaar passen.

Het historisch bodemonderzoek is op 18 mei 2021 door Econsultancy BV uitgevoerd.

Op basis van het milieuhygiënisch vooronderzoek bodem en de terreininspectie kan gesteld worden dat er milieuhygiënisch géén belemmeringen bestaan voor de voorgenomen bestemmingsplanwijzigingvan de onderzoekslocatie.

Indien er bij werkzaamheden grond vrijkomt die niet op de locatie kan worden hergebruikt, zijn de regels van het Besluit bodemkwaliteit, het “Tijdelijk handelingskader voor hergebruik van PFAShoudende grond en baggerspecie of de regionale bodemkwaliteitskaart van toepassing.

De rapportage is integraal als bijlage bij de plantoelichting opgenomen.

5.2.3 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) is van toepassing op woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen (onder meer onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen en andere gezondheidszorggebouwen) en geluidsgevoelige terreinen (onder meer woonwagenstandplaatsen). Uit art. 74 Wgh vloeit voort dat in principe alle wegen voorzien zijn van een geluidzone, met uitzondering van wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied of wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km/uur geldt. De zonebreedte is afhankelijk van het gebied (stedelijk of buitenstedelijk) en het aantal rijstroken. Binnen de zones moet een akoestisch onderzoek worden verricht. De voorkeursgrenswaarde voor woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en terreinen bedraagt in die zone op de buitengevel 48 dB (art. 82 Wgh).

Aan de Herenbosweg bedraagt de maximaal toegestane snelheid 60 km/uur. De geluidzone bij deze weg bedraagt 250 meter (plangebied valt hier binnen).

In casu betreft het pand een bestaande agrarische woning, die alleen van bestemming wisselt. In dergelijk geval is een akoestisch onderzoek niet nodig, omdat in beide gevallen sprake is van de activiteit wonen. Het maakt dan niet uit of de woning een agrarische woning of een burgerwoning is.

Het aspect 'industrielawaai' zal in de paragraaf 'milieuzonering' uitgebreid aan de orde komen.

Spoorweglawaai

In de nabijheid van de plangebieden is geen spoorlijn gesitueerd. De spoorlijn Venlo-Nijmegen bevindt zich op een afstand van ruim 800 m ten noordoosten van het plangebied.

5.2.4 Luchtkwaliteit

Kleine en grote projecten

De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en grote' projecten. Kleine projecten dragen niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen). Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in het Besluit “Niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)”.

Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten - die jaarlijks meer dan 3 procent van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van PM10 en NO2 bijdragen- een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing.

Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)

Dit is een Regeling van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 31 oktober 2007, nr. DJZ2007004707, houdende regels omtrent de aanwijzing van categorieën van gevallen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen als bedoeld in artikel 5.16, eerste lid, onder c, van de Wet milieubeheer (Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)).

Het gaat hierbij om de volgende categorieën:

  • 1. inrichtingen
  • 2. infrastructuur
  • 3. kantoorlocaties
  • 4. woningbouwlocaties

Voor woningbouw geldt dat woningbouwprojecten van netto niet meer dan 1500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) niet in betekende mate bedragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit (art. 4 lid 1 Besluit NIBM jo. art. 4 lid 2, bijlage 3B.2 Regeling NIBM).

Onderhavig plan heeft betrekking op de omzetting van een agrarische bedrijfswoning in een burgerwoning. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat het project per saldo niet in betekende mate bedraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit, dan wel zelfs bijdraagt aan de verbetering van de luchtkwaliteit.

Luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ruimtelijke ontwikkeling.

5.2.5 Bedrijven en milieuzoneringen

Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten wordt milieuzonering gehanteerd. Hieronder wordt verstaan een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen en anderzijds milieugevoelige gebieden zoals woongebieden. Om milieuzonering hanteerbaar te maken wordt gebruik gemaakt van de Staat van bedrijfsactiviteiten zoals die is opgenomen in de VNG brochure 'Bedrijven en milieuzonering', van maart 2009.

Bedrijven en milieuzonering

De indeling van de bedrijven c.q. bedrijfsactiviteiten is vastgelegd een Staat van bedrijfsactiviteiten die is opgenomen in de VNG brochure 'Bedrijven en milieuzonering', van maart 2009. In deze Staat worden bedrijfsactiviteiten ingedeeld in een zestal categorieën met toenemende potentiële milieuemissies. Op grond van deze Staat kan een beleidsmatige selectie worden gemaakt van de op het plangebied toe te laten bedrijfsactiviteiten. De bedrijven zijn op basis van de Standaard Bedrijfs Indeling (SBI-codes) in deze Staat gerangschikt. Per bedrijfsactiviteit is voor elk ruimtelijk relevante milieucomponent (geur, stof, geluid en gevaar) een richtafstand aangegeven die in beginsel moet worden aangehouden tussen een bedrijf en milieugevoelige objecten (woningen) om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. Bij het bepalen van deze richtafstanden zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • het betreft 'gemiddelde' moderne bedrijfsactiviteiten met gebruikelijke productieprocessen en voorzieningen;
  • de richtafstanden hebben betrekking op de omgevingstype 'rustige woonwijk' , 'rustig buitengebied' of vergelijkbare omgevingstypen;
  • de richtafstanden bieden in beginsel ruimte voor normale groei van de bedrijfsactiviteiten.

De grootste afstand van de milieucomponenten vormt de indicatie voor de aan te houden afstand van de bedrijfsactiviteit tot een milieugevoelig object. Elk bedrijf c.q. bedrijfsactiviteit wordt in een bepaalde milieucategorie ingedeeld.

Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kunnen gemotiveerd kortere richtafstanden worden aangehouden bij het omgevingstype 'gemengd gebied', dat gezien de aanwezige functiemenging of ligging nabij drukke wegen al een hogere milieubelasting kent. In zo'n geval is het ruimtelijk aanvaardbaar dat de richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd.

Invloed milieuhinder op het plangebied

Het plangebied ligt in het buitengebied, midden tussen een clustering van burgerwoningen en op grotere afstand met name enkele agrarische bedrijven.

Binnen een straal van 200 meter rondom het plangebied bevinden zich vier bedrijven:

adres   bedrijf   feitelijke afstand   richtafstand  
Eikelenbosserdijk 20   glastuinbouw   80 m   30 m  
Herenbosweg 25b   verblijfsrecreatie   90 m   50 m  
Herenbosweg 30-30b   agrarisch bedrijf; blauwe bessenteelt   0 m   30 m  
Herenbosweg 36   champignonkwekerij   170 m   30 m  
Eikelenbosserdijk 18   bestemming agrarisch bedrijf; feitelijk gebruik gezinshuis D'n Eikelenbosch   190 m   30 m  

Het bestemmingsvlak voor de planologische te regelen burgerwoning valt buiten de richtafstanden van omliggende bedrijven, met uitzondering van het bedrijf waarvan de bedrijfswoning wordt afgesplitst. Door deze afsplitsing wordt de voormalige bedrijfswoning planologisch een woning van derden en dient ook voldoende onderlinge afstand te worden gehouden. Hoewel de bestemmingsvlakken aan elkaar grenzen, vinden de hinder veroorzakende bedrijfsactiviteiten plaats op een afstand welke groter is dan 30 m. Op onderstaande luchtfoto zijn de bedrijfsactiviteiten aan de rechterzijde van de rode lijn te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.MLHERENBW243030B-BPV1_0015.jpg"

Links van de rode lijn bevindt zich de resterende agrarische bedrijfswoning met bijbehorend achtererf, waarop geen hinderveroorzakende activiteiten plaatsvinden. Achter de gemetselde erfafscheiding/overkapping bij nummer 24 ligt een waterbassin waarvan geen hinder is te verwachten. Verder ligt op 27 m vanuit de erfgrens een containerveldje van circa 900 m2. Gezien de relatief beperkte omvang kan hier niet groot materieel worden gewerkt; potentieel hinder veroorzakende activiteiten aldaar worden ook al ernstig belemmerd door de aanwezigheid van de burgerwoning aan de Herenbosweg 32. De agrarische bedrijfsvoering dient te passen binnen de regels van het Activiteitenbesluit. Indien ten opzichte van de woning Herenbosweg 32 aan deze regels wordt voldaan, dan is dat ook het geval ten opzichte van de Herenbosweg 24.

De afstand van de nieuwe bestemming Wonen tot aan de potentieel hinderveroorzakende activiteiten (ter plaatse van het laden en lossen bij de loods met huisnummer 30b, bedraagt meer dan 30 meter; de woning en zitgelegenheid bij nummer 24 ligt zelfs op meer dan 45 m en wordt, zoals reeds gezegd, van elkaar gescheiden door vaste bebouwing, waardoor akoestische uitstraling vanuit het agrarische bedrijf in de richting van de woning wordt gebufferd.

Hierdoor kan gesteld worden dat er sprake is van een acceptabel woon- en leefklimaat ter plaatse van de naar 'Wonen' om te zetten voormalige agrarische bedrijfswoning en dat qua milieuzonering wordt voldaan aan de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering'.

5.2.6 Geurhinder

De dichtstbijzijnde intensieve veehouderijbestemming (Herenbosweg 35-35c) ligt op een afstand van circa 250 meter. Volgens de gegevens van de Kamer van Koophandel is hier 'De Kempen Plants Europe B.V.' gevestigd, actief in de branche Teelt van sierplanten.

Op de locatie Op de Kamp 2 is een varkenshouderij (Willemssen) gevestigd, op een afstand van ruim 330 m tussen beide bestemmingsvlakken; tevens aan de Herenbosweg 38 (Vof Michiels) op een afstand van ruim 400 m.

Ingeval van nieuwvestiging van een intensieve veehouderij aan de Herenbosweg 35-35c, zal er getoetst moeten worden of ter plaatse van omliggende burgerwoningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Als dat het geval is, dan is er automatisch sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van onderhavig plangebied.

Op 24 juli 2020 heeft de gemeenteraad van Horst aan de Maas de Beleidsregel ruimtelijke ontwikkelingen en geurhinder, gemeente Horst aan de Maas vastgesteld. Hiermee wordt invulling gegeven aan de uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin de afdeling aangeeft dat bij ruimtelijke ontwikkelingen een beoordeling van de geurhinder moet plaatsvinden in het kader van een goed woon- en leefklimaat en alleen een toets aan de normen uit de Wet geurhinder en veehouderij niet volstaat. De beleidsregel ziet toe op de beoordeling van de cumulatieve geurbelasting uit stallen van veehouderijen.

Bij het beoordelen van ruimtelijke initiatieven en plannen waar er sprake is van een nieuw voor geurhinder gevoelig object zoals aangeduid in de Wet geurhinder en veehouderij c.q. de uitvoeringsregels van de Omgevingswet, worden als vertaling van het criterium ‘een aanvaardbaar woon- en leefklimaat’ voor het aspect cumulatieve geurhinder uit stallen van veehouderijen, onderstaande waarden gehanteerd als toetswaarden. Deze waarden zijn uitgedrukt in Europese odour units (ouE):

Toetswaarde
achtergrondbelasting
(Ou’s cumulatief)  
Buitengebied
Bedrijventerreinen Klavertje 4 gebied
Plangebied Meerlo (voorgrondnorm 6 of 14)  
Overige woon- en
werkgebieden
(voorgrondnorm 3)  
Voldoende   < 20   < 10  
Onvoldoende   > 20   > 10  

Bij de beleidsregel zijn kaarten opgenomen waarop de geurhindercontouren en de achtergrondbelastingen zijn weergegeven. Uitsnedes van deze kaarten zijn onderstaand opgenomen; het plangebied is met een pijl aangeduid:

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.MLHERENBW243030B-BPV1_0016.jpg"

Figuur 15

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.MLHERENBW243030B-BPV1_0017.jpg"

Figuur 16

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.MLHERENBW243030B-BPV1_0018.jpg"

Figuur 17

Ter plaatse van de Herenbosweg 24 wordt het woon- en leefklimaat als redelijk goed tot goed beoordeeld en bedraagt de indicatieve achtergrondbelasting op voor geur gevoelige objecten tussen de 5 en 10 Ou.

De toetswaarde van 10 Ou wordt derhalve niet overschreden zodat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied en kan worden gesteld dat er qua geurhinder geen overbelaste situatie is.

Om boven weergegeven stelling te staven, is in maart 2022 een op het project toegespitst geuronderzoek uitgevoerd. Uit het als bijlage toegevoegde geurrapport blijkt dat voor het plangebied sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat de nabij gelegen veehouderijen niet in hun belangen worden geschaad.

Veehouderijen in de omgeving vormen dus geen belemmering voor het initiatief en vice versa.

5.2.7 Geiten

Het aantal geiten is in Limburg is toegenomen van ca. 46.000 in 2016 naar 61.000 dieren in 2018. In 2018 gaat het daarbij om 44.000 melkgeiten (72%). Het aantal gespecialiseerde melkgeitenhouderijen nam toe van 22 in 2016 naar 25 in 2018. Ook Horst aan de Maas herbergt gespecialiseerde geitenhouderijen.

Uit de studies Veehouderij en Gezondheid van Omwonenden blijkt dat mensen die binnen 2 km rondom geitenhouderijen wonen een grotere kans hebben op een longontsteking. Wat deze toename veroorzaakt is nog onduidelijk. Er loopt onderzoek naar de oorzaken van de longontstekingen.

De provincie Limburg heeft gelet op die gezondheidseffecten in mei 2019 een voorbereidingsbesluit genomen op basis waarvan het verboden is om het direct aan de inwerkingtreding van dat voorbereidingsbesluit voorafgaande bestaande gebruik van bouwwerken of gronden binnen het gehele grondgebied van de provincie Limburg te wijzigen in gebruik ten behoeve van het houden van geiten. Onder wijzigen wordt ook verstaan een uitbreiding van het direct aan de inwerkingtreding van dit voorbereidingsbesluit voorafgaande aanwezige aantal geiten binnen een inrichting. Dit verbod is niet van toepassing op inrichtingen waar minder dan tien geiten zullen worden gehouden.

In een straal van circa 3,5 km rondom het plangebied bevinden zich geen geitenhouderijen.

5.2.8 Endotoxinen

De effecten die veehouderijen op de volksgezondheid kunnen hebben, moeten worden betrokken bij besluiten in het kader van ruimtelijke ordening en milieu. Een van de effecten op de volksgezondheid ziet op endotoxinen. De Gezondheidsraad hanteert in het rapport ‘Gezondheidsrisico’s rond veehouderijen’ (2012) een advieswaarde van 30 EU/m3 voor de maximale blootstelling aan endotoxinen in de buitenlucht. De Gezondheidsraad gaat ervan uit dat met deze advieswaarde de gezondheid van omwonenden van veehouderijen tegen te veel aan endotoxinen kan worden beschermd.

De rijksoverheid ontwikkelt een landelijk toetsingskader voor endotoxinen. Dit toetsingskader is momenteel nog niet beschikbaar. Daarom heeft het Ondersteuningsteam Veehouderij en Volksgezondheid (team van provincie Noord-Brabant, de GGD en verschillende Brabantse omgevingsdiensten en gemeenten) vooruitlopend op de ontwikkeling van een landelijk toetsingskader de ‘Notitie Handelingsperspectieven Veehouderij en Volksgezondheid: Endotoxine toetsingskader 1.0’ opgesteld.

Uit bijlage N: 'figuren overschrijdingsafstanden uit modelberekeningen' behorende bij het rapport ‘Emissies van endotoxinen uit de veehouderij: emissiemetingen en verspreidingsmodellering’ van WUR (2016) (endotoxinerapport) valt af te lezen dan in de regio Noord-Limburg op een afstand van meer dan 550 meter gemeten vanuit welke intensieve veehouderijtak dan ook, geen overschrijding van de norm voor endotoxinen plaatsvindt.

Gelet op het feit dat er sprake is van een bestaande agrarische bedrijfswoning welke een reguliere bestemming Wonen zal krijgen, zal het aantal gevoelige objecten niet toenemen en zijn mogelijke endotoxinen geen belemmering voor onderhavige bestemmingswijziging.

5.2.9 Spuitzones

Voor wat betreft het spuiten van gewassen zijn geen wettelijke voorschriften over de minimaal aan te houden afstanden tussen gronden waarop bomen en andere gewassen in de open lucht worden gekweekt, en nabijgelegen gevoelige objecten. Het ontbreken van dergelijke voorschriften laat echter onverlet dat in het kader van een goede ruimtelijke ordening een afweging van alle bij het gebruik van de gronden betrokken belangen dient plaats te vinden, waarbij de aan te houden afstand tussen akkerbouwgronden en gevoelige objecten zodanig gekozen dient te worden dat een aanvaardbaar leefklimaat kan worden gegarandeerd. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft eerder overwogen dat toepassing van de vuistregel om een afstand aan te houden van 50 m tussen gevoelige functies en agrarische bedrijvigheid waarbij gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt, in het algemeen niet onredelijk is (uitspraak van 27 mei 2015 in zaak nr. 201410309/1/R6). Dit brengt echter niet reeds met zich dat een kortere afstand in dit geval niet redelijk zou kunnen zijn. Dit hangt mede samen met de hoogte van de gewassen (hoe hoger, des te meer sprake er kan zijn van drift), windrichting, soort bestrijdingsmiddelen en frequentie van spuiten. De heersende windrichting ter plaatse is zuid-west.

Ten zuidoosten van plangebied bevindt zich agrarische grond voor het telen van gewassen (blauwe bessen ten behoeve van het agrarisch bedrijf op nummer 30b). De met gewasbeschermingsmiddelen te besproeien gewassen op welk perceel dan ook in de directe omgeving van de nieuwe bestemminjg Wonen, bevinden zich altijd al binnen de zone van 50 meter uit de bestaande woonbestemming behorende bij burgerwoningen. Indien betreffende agrariërs zich houden aan de regelgeving met betrekking tot het spuiten van gewasbeschermingsmiddelen en op die manier het goede woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen aan de Herenbosweg 22, 22a, 27, 29 en 32 waarborgen, dan lijdt het geen twijfel dat ook ter plaatse van de nieuwe woonbestemming aan de Herenbosweg 24 sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat als gevolg van het houden van meer dan 50 meter afstand ingeval van het spuiten van gewassen.

Door het schrappen van een deel van de specifieke bouwaanduiding - agrarische voorziening binnen een zone van 50 m rondom de nieuwe bestemming Wonen, is het spuiten van gewassen in het geheel ook niet meer toegestaan.

5.2.10 Externe veiligheid

Risicovolle inrichtingen (bevi)

De veiligheid rond bedrijven wordt gereguleerd in de vigerende milieuvergunning (of een geldende Algemene Maatregel van Bestuur) en het Besluit externe veiligheid inrichtingen van 21 oktober 2004 (Bevi). In het Bevi worden specifieke regels opgenomen voor specifieke risicovoIle inrichtingen. In het Bevi heeft iedere risicovolle inrichting een veiligheidszone gekregen. Dit heet de plaatsgebonden risicocontour (PR-contour). Binnen deze contour mogen nieuwe kwetsbare objecten (zoals woningen, scholen, ziekenhuizen, grootschalige kantoren, hotels, winkelcentra, campings) of beperkt kwetsbare objecten (zoals verspreid liggende woningen, bedrijfswoningen dan wel bedrijfsgebouwen van derden, kleinere kantoren, hotels en winkels, sporthallen, zwembaden) niet of niet zonder meer worden opgericht. Het Bevi gaat uit van een PR-contour 10-6 /jr.

Het kan gaan om inrichtingen waarbij door middel van een vaste afstand wordt voldaan aan deze contour (zogenaamde “categoriale inrichtingen”) en inrichtingen waarbij deze contour individueel moet worden berekend (Quantitative Risk Assement (QRA)). Dit is geregeld in Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi).

Bij het nemen van een planologische besluit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan of een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan) moet het bevoegd gezag deze contour in acht nemen voor kwetsbare objecten. Hierbij geldt de PR-contour 10-6/jr. als grenswaarde. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de contour als richtwaarde, d.w.z. in principe moet PR 10-6/jr. aangehouden worden, maar er mag gemotiveerd van worden afgeweken.

Naast het plaatsgebonden risico kent het Bevi ook het groepsrisico (GR). Het groepsrisico geeft aan wat de kans is op een ongeval met ten minste 10, 100 of 1000 dodelijke slachtoffers in de omgeving van de beschouwde bron. Het aantal personen dat in de omgeving van de bron verblijft bepaalt daardoor mede de hoogte van het groepsrisico. Voor het GR geldt geen harde juridische norm (zoals de PR-contour 10-6/jr. wel is) maar een zogenaamde oriënterende waarde. Het berekende groepsrisico wordt weergegeven in een curve, waarbij de kans op een ongeval wordt uitgezet tegen het aantal mensen dat daarbij omkomt. In dezelfde grafiek wordt de oriënterende waarde uitgezet. Als die wordt overschreden door een ruimtelijke ontwikkeling moet dat worden verantwoord. Hiermee wordt in beeld gebracht of en in welke mate het bevoegd gezag het GR wel of niet aanvaardbaar vindt, al dan niet na het nemen van maatregelen.

Volgens de Risicokaart van de provincie Limburg liggen in de directe omgeving (in een straal van 2 km) van het plangebied geen risicovolle inrichtingen.

Vervoer gevaarlijke stoffen

Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd. Daarmee wordt de opdracht aan het bevoegd gezag voor ruimtelijke besluiten nadrukkelijk vastgelegd om rekening te houden met de risico's van transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor. In het basisnet is de omvang voor de verschillende transportmodaliteiten vastgelegd.

Voor zover het gaat om het vervoer van gevaarlijke stoffen zijn met name de rijks-, provinciale- en spoorwegen en rivieren van belang. Nabij het plangebied is dit de A73. De PR-contour 10-6/jr is niet berekenbaar geweest; het plangebied ligt op een afstand van ruim 2 km vanaf de A73 zodat deze transportroute geen belemmering vormt voor het aspect externe veiligheid (plaatsgebonden- noch groepsrisico).

Het plangebied bevindt zich verder circa 800 m verwijderd van de spoorlijn Nijmegen-Venlo. Volgens de ‘Risicoatlas Spoor, Vervoer van gevaarlijke stoffen over de vrije baan‘ vindt over de spoorlijn Venray-Venlo geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Deze spoorlijn heeft derhalve geen invloed op het plaats- of groepsgebonden risico in het plangebied. De spoorlijn Venlo-Eindhoven ligt op een afstand van ruim 6 km van het plangebied. Ten aanzien van het plaatsgebonden risico blijkt dat de PR-contour 10 -6/jr. is gelegen op 10 meter van de as van de spoorlijn. Het plangebied ligt hier ruim achter. Dit houdt in dat voor dit aspect geen knelpunt aanwezig is.

5.3 Waterparagraaf

Waterbeleid

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Waterschap Limburg. In het kader van het beleid van zowel de gemeente Horst aan de Maas als het waterschap dient binnen het plangebied een duurzaam waterhuishoudkundig systeem gerealiseerd te worden. Concreet betekent dit dat er sprake moet zijn van gescheiden schoon- en vuilwaterstromen die afzonderlijk worden verwerkt. Vanuit het waterschap Limburg gelden daarbij de volgende uitgangspunten:

  • 1. Circa 10% van het plangebied reserveren voor water.
    Doorgaans zijn lager gelegen gebiedsdelen het meest geschikt. Nagaan of plangebied nodig
    is voor wateropgave van omliggende gebieden; zorgen dat geen logische waterstructuren
    worden geblokkeerd.
  • 2. Rekening houden met hoogteverschillen in plangebied en omgeving.
    Voorkomen van wateroverlast en erosie door afstromend water vanuit de omgeving naar het plangebied en andersom.
  • 3. Uitvoeren van bodem- en infiltratieonderzoek en bepalen grondwaterstand.
    Input voor ontwerpen van het hemelwatersysteem. Denk ook aan bodemverontreinigingen.
  • 4. Toepassen voorkeursvolgorde voor de waterkwaliteit.
    Schoonhouden, scheiden, zuiveren.
  • 5. Toepassen voorkeursvolgorde voor de waterkwantiteit.
    Hergebruik water, vasthouden in de bodem (infiltratie), tijdelijk bergen, afvoeren naar
    oppervlaktewater, afvoeren naar gemengd of DWA-riool.
  • 6. Toepassen voorkeurstabel afkoppelen.
    Verantwoorde systeemkeuze conform voorkeurstabel; maatwerk per situatie. Bij voorkeur
    toepassen van bovengrondse waterhuishoudkundige voorzieningen. Bij diepte-infiltratie
    gelden zeer strenge randvoorwaarden; liever geen diepte-infiltratie toepassen.
  • 7. Infiltratie- en bergingsvoorzieningen in het plan dimensioneren op Infiltratie- en bergingsvoorzieningen in het plan dimensioneren op 100 mm per etmaal voor Noord Limburg (ten noorden van Sittard) en 80 mm per twee uur ten zuiden van Sittard met een beschikbaarheid van de gehele berging binnen 24 uur.
    Voldoende opvangcapaciteit en een duurzame leegloop realiseren.
  • 8. Beheer en onderhoud regelen.
    Denk aan bereikbaarheid, controlemogelijkheid, verantwoordelijkheid.

Hergebruik

Hierbij kan gedacht worden aan de aanleg van gescheiden watercircuits door het hergebruik van bijvoorbeeld regenwater (drinkwater, grijswater, huishoudwater). De ervaringen met bestaande proefprojecten leert echter dat deze pas rendabel zijn bij projecten met 1000 of meer te bouwen woningen. Het onderhavige project is dan ook te kleinschalig om deze voorziening toe te passen.

Infiltratie, buffering en afvoer

Onderstaand is aangegeven hoe met deze aspecten wordt omgegaan.

Waterhuishoudkundige situatie plangebied

Afvoerend verhard oppervlak en riolering

Het plan heeft geen consequenties voor het aspect hemelwaterinfiltratie. Immers, de bestaande voormalige agrarische bedrijfswoning zal alleen van functie wijzigen doch de bebouwde oppervlakte zal niet toenemen in relatie tot de huidige planologische mogelijkheden, hetgeen geen gevolgen heeft voor de infiltratiemogelijkheden van het hemelwater.

Indien binnen de nieuwe planregels bebouwing wordt toegevoegd, dan zal er altijd sprake dienen te zijn van hemelwaterinfiltratie op eigen perceel. Bij de bepaling van de capaciteit/kwantiteit van de infiltratievoorziening wordt uitgegaan van een neerslaggebeurtenis T=100 .

Afvoer van huishoudelijk afvalwater dient plaats te vinden via het aanwezige rioleringssysteem.

Bouwmaterialen

De gemeente Horst aan de Maas streeft naar het terugdringen van het gebruik van uitlogende bouwmaterialen. Dit aspect is als aanbeveling opgenomen in het pakket duurzaam bouwen. Van de initiatiefnemer wordt daarom gevraagd geen gebruik te maken van uitlogende bouwmaterialen.

Concluderend kan gesteld worden dat door onderhavig project geen knelpunten ontstaan tussen grondgebruik en de waterhuishouding.

5.4 Kabels en leidingen

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Dit besluit is gebaseerd op de Wet milieubeheer (artikelen 5.1 lid 1, 5.2 lid 1, 5.3 lid 1 en 2 en 9.2.2.1) en de Wet ruimtelijke ordening (artikelen 3.37 en 4.3 lid 1 en 2). Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. De normstelling is in lijn met het Bevi en bevat, analoog aan het Bevi, normen voor het plaatsgebonden risico en een verantwoordingsplicht voor het groepsrisico.

In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen buisleidingen.

Het plangebied is niet gelegen binnen een (hinder)zone of werkstrook van hoofdleidingen voor olie of water en hoogspanningsleidingen. Voordat met eventuele (lichte) graafwerkzaamheden een aanvang wordt gemaakt, zal initiatiefnemer een Klic-melding doen, zodat ook rekening gehouden kan worden met de ligging van de gebruikelijke leidingen en kabels.

Het plangebied is verder niet gelegen binnen een obstakelbeheer- of radarverstoringsgebied van een civiel of militair luchtvaartterrein en over het plangebied loopt geen straalpad van telecomaanbieders.

5.5 Gebiedsbescherming

De bescherming van de Natura 2000-gebieden is geregeld in de Wet Natuurbescherming. Om een mogelijk effect op stikstofgevoelige habitattypen inzichtelijk te maken kan onderzoek naar de neerslag van stikstof noodzakelijk gesteld worden. Voor de doorgang van een initiatief dient te worden aangetoond dat er geen significant negatieve effecten worden voorzien op een omliggend Natura 2000-gebied.

Met de uitspraak van de Raad van State (d.d. 29 mei 2019) is besloten dat het Programma Aanpak Stikstof (PAS) niet als toestemmingsbasis mag gelden voor nieuwe activiteiten. Er dient te worden aangetoond dat met het plan geen negatieve effecten worden voorzien op de omliggende Natura 2000-gebieden. In het stikstofonderzoek zal met het programma Aerius Calculator de depositie van stikstofverbindingen in de vorm van ammoniak (NH3) en stikstofoxiden (NOx) op het oppervlak van de omliggende Natura 2000-gebieden inzichtelijk worden gemaakt. Bij een projectbijdrage van 0,00 mol/ha/jaar zal het beoogde plan niet voor een significante toename in stikstofdepositie zorgen en kunnen negatieve effecten worden uitgesloten.

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van het Natuurnetwerk Nederland (NNN); het NNN ligt op een afstand van ruim 800 m ten noordoosten van het plangebied. Natuurlijk water is binnen het plangebied niet aanwezig. Doordat de bestemmingswijziging betrekking heeft op het inpandige hergebruik van de bestaande bebouwing binnen het plangebied zullen bestaande waarden in het geheel niet worden aangetast; immers, de bebouwingsmogelijkheden nemen ten opzichte van de vigerende bestemming beduidend af. Enige aantasting van het NNN zal als gevolg van het project derhalve niet plaatsvinden.

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is de Maasduinen. Het plangebied is op ca. 6,5 km buiten dit Natura 2000-gebied gelegen. Onderhavig project heeft slechts betrekking op de inpandige functiewijziging naar burgerwoning waartoe de bestemming wordt gewijzigd onder gelijktijdig schrappen van een deel van de agrarische bouwkavel. De transformatie van een deel van een agrarische bedrijfslocatie naar een woonperceel zorgt voor een ruimtelijke kwaliteitsverbetering op deze locatie. Door de afstand tot het Natura 2000-gebied en de aard van de ruimtelijke verandering heeft het project redelijkerwijs geen nadelige consequenties voor de natuur- en landschappelijke waarden en de instandhoudingsdoelstellingen van de Maasduinen. Het uitvoeren van een Aeriusberekening is om deze reden niet noodzakelijk.

5.6 Soortenbescherming

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wn) in werking getreden. Deze vervangt drie wetten; de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet. De gebiedsbescherming wordt geregeld in hoofdstuk 2 van de Wn. Met de Wn wordt een eind gemaakt aan de discussies over de implementatie van de Europese richtlijnen.

In artikel 3.1 Wn wordt direct een link gelegd met de Vogelrichtliijn. Alle vogels die beschermd zijn op grond van artikel 1 Vogelrichtlijn vallen onder het beschermingsregime van de artikel 3.1 Wn, voor zover deze vogels van nature in Nederland voorkomen. Artikel 3.1 eerste lid Wn ziet op het verbod om vogels te doden of vangen. De verboden in de Wn zijn vrijwel letterlijk overgenomen uit de artikelen 5 en 6 Vogelrichtlijn. Net als de in de Vogelrichtlijn zijn de verboden beperkt tot opzettelijke handelingen.

Het beschermingsregime voor vogels is iets versoepeld ten opzichte van het systeem onder de Flora en faunawet. Het verbod op het opzettelijk verstoren van vogels is beperkt tot verstoringen die van “wezenlijke invloed” zijn op de staat van instandhouding van de soort.

Onder wezenlijke invloed wordt verstaan: “een wezenlijke negatieve invloed op een beschermde soort”. Of daar sprake van is hangt af van de populatie van de diersoort. Hoe zeldzamer de soort hoe groter de kans dat naar bijvoorbeeld een lokale populatie moet worden gekeken. Daarnaast is van belang of de populatie een negatief effect zelf teniet kan doen, bijvoorbeeld of er voldoende uitwijkmogelijkheden zijn naar een volwaardig leefgebied elders.

Als een populatie het effect niet zelf teniet kan doen is de kans groter dat het effect als wezenlijke invloed kan worden aangemerkt.

Bij vogels is verstoring tijdens het broedseizoen niet langer verboden als de gunstige staat van instandhouding niet in gevaar is.

De wet voorziet in ruime mogelijkheden voor het verlenen van vrijstellingen, ook voor vogels en strikt beschermde soorten. Bij het verlenen van de vrijstelling moet aan dezelfde voorwaarden worden voldaan als bij het verlenen van de vroegere ontheffing.

Een ontheffing van een verbod ex artikel 3.1 Wn kan slechts worden verleend indien:

  • er geen andere bevredigende oplossing voorhanden is;
  • er geen sprake is van verslechtering van de staat van instandhouding van de soort;
  • en er een limitatief opgesomde ontheffingsgrond aan de ontheffing ten grondslag kan worden gelegd.

Quickscan flora en fauna

Het plangebied is op dit moment in gebruik als agrarische bedrijfslocatie met bedrijfsbebouwing en twee bedrijfswoningen. Water is binnen het plangebied in natuurlijke vorm niet aanwezig.

Vanwege het feit dat het onderhavige plan louter ziet op het juridisch-planologisch omzetten van de agrarische bedrijfswoning in een burgerwoning en er geen bebouwing zal worden toegevoegd of gesloopt waardoor sprake zou kunnen zijn van een verstoring van flora en fauna, geen rooien van houtopstanden plaatsvindt, noch andere ingrepen in de omgeving van het besluitgebied noodzakelijk zijn, vindt er geen verstoring plaats van beschermde dier- of plantensoorten.

Ten overvloede wordt gewezen op de algemene zorgplicht welke in artikel 3.5 van de Wn is opgenomen.

5.7 Archeologie en cultuurhistorie

5.7.1 Archeologie

Ten aanzien van archeologie is het uitgangspunt dat het archeologisch erfgoed moet worden beschermd op de plaats waar het wordt aangetroffen. Gezien dit uitgangspunt mogen bekende archeologische monumenten niet aangetast worden en moet in geval van voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden met een hoge of middelhoge archeologische verwachtingswaarde, in principe een inventariserend en waarderend vooronderzoek plaatsvinden. Eventueel aangetroffen waarden dienen primair ter plekke (in situ) beschermd te worden dan wel - indien dat redelijkerwijs niet mogelijk is- door een opgraving (ex situ) te worden veilig gesteld. In gebieden met een lage indicatieve archeologische waarde is er een geringe kans op het aantreffen van archeologische waarden.


De raad van Horst aan de Maas heeft op 26 mei 2015 de 'Archeologische Maatregelenkaart Horst aan de Maas' vastgesteld. Het gemeentelijk grondgebied wordt hier opgedeeld in verschillende categorieën. Per categorie maakt het gemeentelijk archeologie beleid inzichtelijk of, en zo ja waar en wanneer archeologisch (voor)onderzoek nodig is bij ruimtelijke planvorming en bodemingrepen, en welke onderzoekseisen en ontheffingen daarbij gelden.


afbeelding "i_NL.IMRO.1507.MLHERENBW243030B-BPV1_0019.jpg"

Figuur 18: Archeologische Maatregelenkaart

Uit bovenstaande uitsnede van de maatregelenkaart blijkt dat het plangebied is gelegen in het gebied aangeduid als categorie 2, terrein met archeologische waarde.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.MLHERENBW243030B-BPV1_0020.jpg"

Figuur 19: tabel met maatregelen per categorie


Voor categorie 2 is een maximaal verstoringsoppervlak van 100 m2 opgenomen, en een maximale verstoringsdiepte van 30 cm.

Nu er als gevolg van het project geen enkele verstoring van de bodem plaats zal vinden, is het uitvoeren van een archeologisch onderzoek niet noodzakelijk.

5.7.2 Cultuurhistorie

Cultuurhistorische waarden van een gebied worden bepaald door de aanwezigheid van historisch bouwkunst (rijks – en/of gemeentelijke monumenten), historische stedenbouw (historische ruimtelijke structuren), oude of jonge cultuurlandschappen, archeologische vindplaatsen en/of archeologische verwachtingswaarden.

Volgens de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Limburg is het plangebied een gebied van overwegend nieuw cultuurlandschap (bouwland) zonder specifieke cultuurhistorische waarde.

De aanwezige woning aan de Herenbosweg 24 is een karakteristiek pand daterend van 1924, maar geen monument.

Binnen het plangebied staat een kapelletje, nabij de toerit naar de bedrijfsbebouwing aan de Herenbosweg 30b. Veel buurtschappen hadden vroeger een eigen kapel, vaak opgericht door enkele buurtbewoners uit dankbaarheid of ter herinnering. Dit geldt ook voor de Eikelenbosch in Melderslo. Daar werd in 1899 aan de huidige Herenbosweg de eerste steen gelegd voor een kapelletje. Daarmee werd een belofte afkomstig van Gertrudis Lenssen, ingelost. Na haar huwelijk in 1859 met Johannes Derix vertrok ze naar de Eikelenbosch waar het echtpaar een boerderij pachtte van haar vader. Voor haar huwelijk had Gertrudis de belofte gedaan dat mocht zij ooit een eigen boerderij bezitten, ze dan uit dankbaarheid een kapel zou stichten tere ere van O.L. Vrouw van Altijddurende Bijstand. Vele jaren later werd zij weer aan die belofte herinnerd toen een knecht een van de bomen aan het snoeien was en daar een rozenkrans aantrof. Haar enige dochter zorgde ervoor dat de kapel werd gebouwd.

Dit cultuurhistorisch element zal ongewijzigd behouden blijven.

5.8 Verkeer en parkeren

Het plangebied blijft direct op de Herenbosweg ontsloten. Vanaf de uitrit is er goed zicht op de weg.

Door de verkeerskundige kleinschaligheid heeft het project geen consequenties voor verkeersintensiteiten, verkeersveiligheid en het gebruik van openbare parkeerplaatsen.

Aanpassingen in de openbare ruimte als gevolg van dit plan zijn niet noodzakelijk. De gemeenteraad heeft de “Nota Parkeernormen Horst aan de Maas 2019” vastgesteld. In deze Nota zijn de nieuwste richtlijnen ten aanzien van het aantal benodigde parkeerplaatsen bij diverse typen voorzieningen opgenomen. Voor reguliere woningen buiten de bebouwde kom is in deze nota een parkeernorm opgenomen van 2 parkeerplaatsen per woning.

Parkeren zal geheel op eigen terrein plaatsvinden. Langs de woning is een oprit aangebracht welke leidt naar de garage en waar zonder meer 2 auto's kunnen parkeren, zodanig dat de oprit begaanbaar blijft.

5.9 Duurzaamheid

Voorzover van toepassing zullen bij eventuele verbouwingen duurzame materialen worden gebruikt. Ook het hergebruik van hemelwater is een duurzaamheidsmaatregel. Het naar het zuiden gekeerde deel van het dakvlak van de achterbouw is al voorzien van zonnepanelen.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

De realisatie van het project geschiedt voor rekening van de initiatiefnemer. De gemeentelijke financiën zijn hierbij niet in het geding. Onderhavige bestemmingswijziging vindt plaats met instemming van de eigenaar van de gronden binnen het plangebied.

Met initiatiefnemer wordt een planschadeverhaalsovereenkomst zoals bedoeld in art. 6.4a Wro afgesloten. Hiermee wordt gewaarborgd dat eventueel te vergoeden planschade niet voor rekening van de gemeente Horst aan de Maas komt maar voor rekening van de initiatiefnemer.

6.2 Handhaving

De doelstellingen van het ruimtelijke beleid kunnen slechts verwezenlijkt worden, indien de regels van het bestemmingsplan worden nageleefd. De gemeenten Horst aan de Maas en Venray hebben hun handhavingscapaciteit gebundeld. Beleidsuitgangspunten voor toezicht en handhaving zijn vastgelegd in de Nota integraal Handhavingsbeleid Horst aan de Maas en Venray (2012-2015). Het beleidsplan bevat naast een visie, doelstellingen en prioriteiten ook de werkwijze hoe met geconstateerde overtredingen wordt omgegaan en welke strategieën daarbij worden gevolgd. Ook wordt invulling gegeven aan de vele eisen die wet- en regelgeving aan de gemeentelijke taakuitvoering stelt.

De gemeenten Horst aan de Maas en Venray voeren hun handhavingstaken uit op basis van de volgende visie:

De gemeenten Horst aan de Maas en Venray stellen een gezonde, veilige, leefbare en groene leefomgeving centraal. Handhaving is één van de middelen om de kwaliteit van wonen, leven en werken te behouden en te versterken. Het bestuur streeft naar gestructureerd en integraal handhavingsbeleid waarbij preventief beleid voorop staat. De betrokkenheid en eigen verantwoordelijkheidsbesef van de burgers, bedrijven en instellingen moeten daarbij worden vergroot. Als de preventieve inzet (informatievoorziening) niet werkt, volgt daadwerkelijk handhavend optreden (repressieve inzet).

De uit deze visie voortvloeiende doelstellingen en beleidsuitgangspunten van het handhavingsbeleid zijn:

  • 1. Appeleren aan de eigen verantwoordelijkheid.
  • 2. Preventie gaat boven repressie;
  • 3. Draagvlak creëren.
  • 4. Klantgericht handelen.
  • 5. Alleen noodzakelijke en handhaafbare kaders stellen.

Concreet betekent dit dat nadrukkelijk wordt ingezet op preventie. Leidend uitgangspunt is dat burgers, bedrijven en instellingen worden vertrouwd in een rechtmatige uitoefening van hun activiteiten. Er wordt daarbij ervan uitgegaan dat men, met gerichte voorlichting en communicatie, verantwoordelijk kan worden gemaakt (en gehouden) voor de naleving van geldende wet- en regelgeving. Daarbij past een bewuste differentiatie van de handhavingsinzet. In een jaarlijks op te stellen handhavingsuitvoeringsprogramma (HUP) worden de prioriteiten vertaald naar actie.

6.3 Maatschappelijk uitvoerbaarheid

Procedure

Elk nieuw bestemmingsplan ontstaat uit een initiatief. De totstandkoming begint met de beslissing dat een bestemmingsplan zal worden opgesteld.

Conform artikel 3.1.1. Bro worden de provincie Limburg en Waterschap Limburg in het kader van dit bestemmingsplan betrokken in het vooroverleg.

Artikel 3.8 Wro regelt de procedure van het bestemmingsplan. Op de voorbereiding van een bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Awb van toepassing. Hierbij zijn een aantal aanvullingen:

1. kennisgeving, langs elektronische weg;

2. het ontwerpbestemmingsplan dient te worden verstuurd aan het Rijk, provincie, waterschappen en aan de besturen van bij het plan een belang hebbende gemeenten;

3. kennisgeving aan de eigenaren van percelen welke de bestemming in de naaste toekomst zal worden verwezenlijkt;

4. door een ieder kunnen zienswijzen naar voren worden gebracht;

5. de gemeenteraad beslist binnen 12 weken, na de ter inzage termijn omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan (termijn van orde).

Binnen twee weken wordt het besluit tot vaststelling bekend gemaakt. Indien door de Gedeputeerde Staten (GS) of de inspecteur een zienswijze is ingediend en deze niet volledig is overgenomen, dan vindt bekendmaking plaats binnen zes weken na vaststelling. Dit geldt tevens indien de gemeenteraad wijzigingen aanbrengt in het ontwerp. In deze gevallen zend het college na vaststelling onverwijld een afschrift van het raadsbesluit aan de GS en/of de inspecteur.

Indien het Rijk of de provincie gebruik wil maken van haar aanwijzingsbevoegdheid gaat deze termijn niet op. Het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan wordt dan, met uitsluiting van het onderdeel waarop het aanwijzingsbesluit ziet, samen met het aanwijzingsbesluit bekend gemaakt.

Het besluit treedt in werking 1 dag na afloop van de beroepstermijn.

Overleg

In het kader van het wettelijk overleg zal onder meer overleg plaatsvinden met Waterschap Limburg en provincie Limburg. De resultaten hiervan zullen te zijner tijd hieronder opgenomen worden.

Zienswijzen ontwerp-bestemmingsplan

Het ontwerp-besluit tot wijziging van het bestemmingsplan heeft met ingang van 10 juni 2022 voor een termijn van zes weken voor een ieder ter inzage gelegen.

Gedurende deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.

Hoofdstuk 7 Juridische toelichting

7.1 Planstukken

Het bestemmingsplan heeft als doel het planologisch-juridisch kader te geven voor de ontwikkeling van het beschreven plan. De nadere juridische invulling is gedetailleerd geregeld. Dit bestemmingsplan bestaat uit de volgende onderdelen:

  • plantoelichting
  • planregels;
  • verbeelding.

Bij het opstellen van het onderhavige bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten. Waar dat noodzakelijk was , is afgeweken van de standaard en is het plan specifiek toegesneden op de feitelijke situatie in het onderhavige plangebied.

De plansystematiek voldoet aan de volgende RO-standaarden 2012:

  • Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) 2012;
  • PraktijkRichtlijn BestemmingsPlannen (PRBP) 2012;
  • Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten (STRI) 2012.

7.2 Toelichting op de verbeelding

In de analoge en digitale verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis ingevolge het voorliggende plan, indien en voor zover deze in de regels daaraan wordt gegeven. Als een aanduiding juridisch gezien geen enkele betekenis heeft, is deze niet opgenomen in de verbeelding. Ten behoeve van de leesbaarheid is het plan wel op een topografische ondergrond gelegd. De bestemmingen en de aanduidingen zijn ingedeeld in de hoofdgroepen volgens de SVBP2012 en zijn bij de verbeelding opgenomen in een renvooi.

7.3 Toelichting op de regels

De planregels zijn ondergebracht in inleidende regels, in bestemmingsregels, in algemene regels en in overgangs- en slotregels.

INLEIDENDE REGELS

Dit hoofdstuk bevat twee artikelen. In artikel 1 is een aantal noodzakelijke begripsbepalingen opgenomen welke worden gebruikt in de regels. In artikel 2 wordt uiteengezet op welke wijze gemeten dient te worden.

BESTEMMINGSREGELS

Dit hoofdstuk bestaat uit een beschrijving van de bestemming.

Agrarisch met Waarde (Artikel 3)

In artikel 3 is de algemene hoofdbestemming 'Agrarisch met Waarde' opgenomen, ten behoeve van agrarisch bedrijfsmatig grondgebruik zonder bouwmogelijkheden en agrarisch hobbymatig grondgebruik.

Wonen (Artikel 4)

In artikel 3 is de hoofdbestemming opgenomen: ‘Wonen’. Binnen deze bestemming is het toegestaan om de bestaande, karakteristieke woning met bijbehorende bouwwerken te gebruiken als burgerwoning en binnen de bouw- en gebruiksregels bebouwing toe te voegen te wijzigen en te gebruiken.

Waarde Archeologie 2 en 3 (Artikel 5 en 6)

Beide dubbelbestemmingen dienen ter bescherming van de aldaar voorkomende archeologische waarden.

ALGEMENE, SLOT- EN OVERGANGSREGELS

Deze artikelen bevatten de bepalingen die op het hele plangebied betrekking hebben en burgemeester en wethouders de mogelijkheid bieden flexibiliteit in het plangebied te betrachten.