direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Horsterdijk 43 Lottum
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1507.LTHORSTERDIJK43-BPV1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel van het bestemmingsplan

Aan de Horsterdijk 43 te Lottum (gemeente Horst aan de Maas) is een karakteristieke boerderijwoning met carport en vrijstaande schuur gelegen. Mevrouw W.C.M. van Lipzig is eigenaresse en bewoonster van deze woning (hierna te noemen: initiatiefneemster). Dit pand is in het vigerende en het voorontwerpbestemmingsplan 'Buitengebied' planologisch-juridisch geregeld als 'agrarische bedrijfswoning'. Feitelijk wordt deze woning al, na de beëindiging van het agrarische bedrijf in 2001 gebruikt als burgerwoning. In het kader van de beoogde verkoop van de woning is het van wezenlijk belang om ook formeel een burgerwoning te kunnen overdragen (mede i.v.m. het verstrekken van een hypothecaire lening aan de koper door de banken). De initiatiefneemster beoogt derhalve de huidige agrarische bestemming te wijzigen in een woonbestemming teneinde de bedoelde woning als burgerwoning c.q. het perceel als woonperceel te kunnen verkopen.

De gemeente heeft bij brief van 13 februari 2017 (kenmerk:17-0012507) aangegeven onder een aantal voorwaarden medewerking te willen verlenen aan de beoogde ontwikkeling.

Om de woning in een passend juridisch-planologisch kader vast te leggen is onderhavig bestemmingsplan opgesteld.

1.2 Ligging en begrenzing van het plangebied

Het plangebied ligt in de bebouwde kom van het kerkdorp Lottum (gemeente Horst aan de Maas) - ten westen van deze kern - en is plaatselijk bekend als Horsterdijk 43, 5973 PM te Lottum. Het plangebied is kadastraal bekend als gemeente Grubbenvorst, sectie A, nr. 5357, 5358, 5443, 5444, 5450 en 5451. De totale oppervlakte van het plangebied bedraagt ruim 6000 m2.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.LTHORSTERDIJK43-BPV1_0002.jpg"

ligging perceel/plangebied (bron: Google Maps)

Op de onderstaande afbeelding wordt de begrenzing van het plangebied in rood weergegeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.LTHORSTERDIJK43-BPV1_0003.jpg"

begrenzing plangebied

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

Vigerend bestemmingsplan

Het onderhavige plangebied is op het moment van ter inzage gaan van het ontwerp-bestemmingsplan Horsterdijk 43 Lottum, gelegen binnen het bestemmingsplan 'Buitengebied Horst 2009' (deelgebied 3). Dit bestemmingsplan is op 10 november 2009 door de raad van Horst aan de Maas vastgesteld. De gronden zijn bestemd voor 'Agrarische doeleinden met landschappelijke- en natuurwaarden. Daarnaast geldt de aanduiding 'agrarische bouwkavel'. De gebruiksregels bij deze bestemming staan slechts één agrarische bedrijfswoning toe. Burgerbewoning is niet toegestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.LTHORSTERDIJK43-BPV1_0004.jpg"

Uitsnede bestemmingsplan buitengebied 2009

In procedure zijnd nieuwe bestemmingsplan buitengebied

De bestemming van het perceel is ook geregeld in het bestemmingsplan 'Buitengebied' van de gemeente Horst aan de Maas, zoals dat door de gemeenteraad op 19 december 2017 zal worden vastgesteld. Het perceel is daarin bestemd als 'Agrarisch met waarden'. Daarnaast geldt de aanduiding 'bouwvlak', de dubbelbestemming Waarde - Archeologie en de gebiedsaanduidingen rivierdal en grondwaterbeschermingsgebied Venloschol.

Niet slechts de voormalige agrarische bedrijfswoning zal onderdeel zijn van de bestemmingswijziging, doch ook het resterende deel van het agrarisch bouwvlak, nu er bij toekenning van een passende woonbestemming aan de woning anders een agrarisch bouwvlak zou resteren met de mogelijkheid om een agrarische bedrijfswoning te realiseren, hetgeen ongewenst is.

1.4 Leeswijzer

Deze toelichting bestaat uit de volgende delen. Na deze inleiding volgt hoofdstuk 2 met een beschrijving van het plangebied. In hoofdstuk 3 wordt het plan getoetst aan het geldende ruimtelijke beleid. Hoofdstuk 4 bevat een beschrijving van de te regelen ruimtelijke ontwikkeling zelf. Vervolgens geeft hoofdstuk 5 inzicht in de relevante milieu-planologische aspecten. De uitvoerbaarheid is neergelegd in hoofdstuk 6 en ten slotte de juridische toelichting in hoofdstuk 7.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het plangebied

2.1 Ruimtelijke en functionele structuur

Het plangebied bevindt zich aan de Horsterdijk 43 te Lottum, ten westen van de kern. Het plangebied ligt binnen de bebouwde kom van Lottum (gemeente Horst aan de Maas). Vanuit de kern van het dorp waaiert de bebouwing lintvormig het omringende buitengebied in. Hierdoor ontstaat de kenmerkende stedenbouwkundige “spinstructuur” die vele vergelijkbare dorpen in de regio kenmerkt. De Horsterdijk is één van de belangrijkste ontsluitende wegen van en naar Lottum. Via deze weg is Lottum verbonden met de kernen Melderslo, Horst en de A73. Deze ruimtelijke hoofdstructuur wordt versterkt door de aanwezige groenstructuur.

Aan weerzijde van de Horsterdijk bevindt zich (open) lintbebouwing met daarachter open agrarisch gebied. De Horsterdijk maakt onderdeel uit van het historische-ruimtelijke (wegen)patroon (daterend voor 1806). Het bebouwingslint langs de Horsterdijk vormt ook een belangrijk historische lijnelement van de bebouwingsstructuur aan de westkant van Lottum. Het plangebied bevindt zich aan het einde van dit bebouwingslint, daar waar de bebouwing zich verdikt in een meer reguliere stedelijk patroon.

De directe omgeving van het plangebied is functioneel gezien een zeer homogeen gebied. De woonfunctie is dominant. Het gedeelte van de Horsterdijk dat gelegen is binnen de bebouwde kom is te kwalificeren als een (rustige) woonstraat.

2.2 Feitelijke staat van het plangebied

Binnen het plangebied bevindt zich de te herbestemmen karakteristieke boerderijwoning. Het betreft hier een karakteristieke half vrijstaande woning met carport en een vrijstaande schuur gelegen op een perceel van 1645 m2. De woning is gebouwd in 1950. Het pand heeft een kelder en op de begane grond een entree, woonkamer, leefkeuken, bijkeuken, toilet, badkamer en een carport. Op de 1e verdieping van de woning zijn een overloop en 3 slaapkamers. Via de bijkeuken is de zolder bereikbaar welke is ingedeeld in 2 ruimtes. De op het zuiden gelegen achter(sier)tuin is prachtig aangelegd. Direct achter deze siertuin is een weiland gelegen met een grote, deels open vrijstaande schuur.

Onderstaande afbeeldingen geven een beeld van de woning en het woonperceel alsmede van de indeling van de woning (bron: Maas en Peel Makelaardij).

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.LTHORSTERDIJK43-BPV1_0005.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.1507.LTHORSTERDIJK43-BPV1_0006.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.LTHORSTERDIJK43-BPV1_0007.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.LTHORSTERDIJK43-BPV1_0008.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.LTHORSTERDIJK43-BPV1_0009.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.LTHORSTERDIJK43-BPV1_0010.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.LTHORSTERDIJK43-BPV1_0011.jpg"

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. Deze vervangt de Nota Ruimte. De SVIR is het nieuwe kader dat de (nieuwe) ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 benoemt. Een van de kernbegrippen in de Structuurvisie is decentralisatie. Dit kabinet wil beslissingen over ruimtelijke ontwikkelingen dichter bij burgers en bedrijven brengen en provincies en gemeenten letterlijk de ruimte geven om maatwerk te leveren voor regionale opgaven.

Overheden, burgers en bedrijven krijgen de ruimte om oplossingen te creëren. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de belangen voor Nederland als geheel, zoals de hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer (waaronder buisleidingen), energie en natuur, alsook ondergrond en ruimte voor militaire activiteiten. Ook waterveiligheid en milieukwaliteit (lucht, geluid, bodem, water en externe veiligheid) horen daarbij, evenals de bescherming van ons werelderfgoed (zoals de Waddenzee en de Nieuwe Hollandse Waterlinie).

Verstedelijkings- en landschapsbeleid laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei geënt op het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur en landschap krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol.

Met de onderhavige planontwikkeling zijn geen nationale belangen gemoeid. Er is slechts sprake van een kleinschalig lokaal initiatief en een gebruikswijziging van reeds bestaande bebouwing, waarbij geen van de in de SVIR genoemde nationale belangen in het geding zijn. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt zijn er geen belemmeringen en er is geen sprake van aantasting van natuurlijke en/of cultuurhistorische waarden.

3.1.2 Ladder duurzame verstedelijking

De 'Ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd. Vanaf 1 juli 2017 moeten ruimtelijke plannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken worden getoetst aan de nieuwe Ladder Duurzame Verstedelijking. De grondslag voor de nieuwe Ladder-toets is het nieuwe artikel 3.1.6 lid 2 Bro. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

De Laddertoets moet worden uitgevoerd wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In artikel 1.1.1 onder i van het Bro is een nadere omschrijving van het begrip stedelijke ontwikkeling vastgelegd. Als stedelijke ontwikkeling wordt genoemd:

'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'

In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Voor woningbouwlocaties geldt dat in beginsel sprake is van een stedelijke ontwikkeling als er meer dan 11 woningen gerealiseerd worden. Indien niet meer dan 11 woningen binnen een bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, is er volgende de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State geen sprake van de ruimtelijke ontwikkeling van een woningbouwlocatie of een andere stedelijke voorziening als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i van het Bro (zie uitspraak ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921 (dorpskern Annen)).

Het onderhavige plan voorziet in de herbestemming van één woning en is derhalve geen stedelijke ontwikkeling.

3.1.3 Besluit en Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Barro en Rarro)

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening ((Barro) voorheen ook genoemd: AMvB Ruimte) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro bevat alle ruimtelijke rijksbelangen uit de eerder uitgebrachte planologische kernbeslissingen (PKB's) en geeft middels regels en plankaarten (juridisch) de mogelijkheid om de rijksbelangen veel directer door te laten werken in de ruimtelijke plannen van andere overheden.

De onderwerpen in het Barro betreffen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote Rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische Hoofdstructuur (EHS), nationale landschappen, erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, primaire waterkeringen buiten het kustfundament en het IJsselmeergebied.

Er is slechts sprake van een kleinschalig lokaal initiatief en een gebruikswijziging van bestaande bebouwing, waarbij geen van de genoemde rijksbelangen rechtstreeks doorwerken in dit bestemmingsplan. In het gebied is verder ook geen sprake van een gebiedsreservering voor de lange termijn. Het bestemmingsplan is dan ook in lijn met het Barro en de eerste aanvulling hierop.

3.2 Provinciaal beleid

Op 12 december 2014 zijn door Provinciale Staten het POL2014, de Omgevingsverordening Limburg 2014 en het Provinciaal Verkeer en- Vervoersprogramma 2014 vastgesteld. Zowel het POL 2014 als de Omgevingsverordening als het PVVP zijn op 16 januari 2015 in werking getreden.

3.2.1 Provinciaal omgevingsplan Limburg

Het POL 2014 heeft vier wettelijke functies: structuurvisie (Wet ruimtelijke ordening), provinciaal milieubeleidsplan (Wet milieubeheer), regionaal waterplan (Waterwet), provinciaal verkeer- en vervoersplan (Planwet verkeer en vervoer). In het POL 2014 formuleert de provincie een aantal zogenoemde 'Limburgse principes' welke de komende jaren richtinggevend zijn voor de ruimtelijke ontwikkeling van Limburg.

Belangrijke principes in dit nieuwe omgevingsbeleid zijn:

1. Kwaliteit. Dat komt tot uiting in het koesteren van de gevarieerdheid van Limburg onder het motto 'meer stad, meer land', het bieden van ruimte voor verweving van functies, in kwaliteitsbewustzijn, en in dynamisch voorraadbeheer dat moet resulteren in een nieuwe vorm van groeien.

2. Algemene principes voor duurzame verstedelijking. De ladder van duurzame verstedelijking en de prioriteit voor herbenutting van cultuurhistorische en beeldbepalende gebouwen.

3. Uitnodigen. De manier waarop de provincie samen met de partners het voortreffelijke leef- en vestigingsklimaat willen realiseren. Met instrumenten op maat en ruimte om te experimenteren. De provincie wil hierbij selectief zijn: het POL richt zich alleen op die zaken die er op provinciaal niveau echt toe doen en vragen om regionale oplossingen.

Het POL 2014 kent een aantal gebiedszones waarover specifieke beleidsuitspraken worden gedaan.

Het plangebied is gelegen in de zone 'Overig bebouwd gebied'. Deze zone omvat gemengde woon/werkgebieden met voorzieningen, deels met een stedelijk karakter, deels met een dorps karakter. Belangrijke beleidsthema's zijn hier:

  • 1. de transformatie van de regionale woningvoorraad;
  • 2. een goede bereikbaarheid;
  • 1. het op peil houden van voldoende voorzieningen en detailhandel;
  • 2. eisen aan stedelijk groen en water;
  • 1. een goede kwaliteit van de leefomgeving.

Op onderstaande afbeelding wordt het plangebied aangegeven op de POL-kaart zonering Limburg.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.LTHORSTERDIJK43-BPV1_0012.jpg"

Transformatie woningvoorraad

Horst aan de Maas kenmerkt zich door een aantrekkelijk woon- en leefklimaat. Er dient een transformatie van de bestaande woningvoorraad plaats te vinden, aangezien er nauwelijks bevolkingsgroei meer is. Daarbij zal primair worden gekozen voor inbreiding, aanpassing en functieverandering en slechts beperkte uitbreiding in de nabijheid van kleine kernen. De aan de orde zijnde functiewijziging van een bestaand boerderijwoning van een agrarische bedrijfswoning in een burgerwoning past geheel in deze transformatieopgave van de bestaande woningvoorraad.

3.2.2 Omgevingsverordening Limburg 2014

De Omgevingsverordening Limburg 2011 was een samenvoeging van de Provinciale milieuverordening, de Wegenverordening, de Waterverordening en de Ontgrondingenverordening. In 2014 is de Omgevingsverordening opnieuw gewijzigd, vanwege de vaststelling van POL 2014, waarin is bepaald dat er een nieuw hoofdstuk Ruimte aan de Omgevingsverordening wordt toegevoegd. Dat hoofdstuk Ruimte is gericht op de doorwerking van het ruimtelijke beleid van POL 2014 naar gemeentelijke ruimtelijke plannen.

Het hoofdstuk Ruimte heeft twee kenmerkende verschillen met de andere onderdelen van de Verordening:

1. Het hoofdstuk bevat geen gedragsvoorschriften die gelden voor iedereen, maar uitsluitend instructiebepalingen die zijn gericht tot gemeentebesturen. Elders in de Omgevingsverordening wordt zeer incidenteel gebruik gemaakt van deze methodiek, maar het hoofdstuk Ruimte kent geen andere bepalingen dan opdrachten aan gemeentebesturen, die door de besturen in acht moeten worden genomen bij het vaststellen van bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen.

2. Het tweede verschil met de overige onderdelen van de Omgevingsverordening is dat de Wet ruimtelijke ordening slechts zeer beperkte mogelijkheden biedt om ontheffing te verlenen van een bepaling uit het hoofdstuk Ruimte.

Artikel 2.4.2 van de Omgevingsverordening Limburg heeft betrekking op 'wonen' en kent de volgende bepalingen:

1. Een ruimtelijk plan voor een gebied gelegen in de regio Noord-Limburg voorziet niet in de toevoeging van woningen aan de bestaande voorraad woningen alsmede aan de bestaande planvoorraad woningen anders dan op de wijze zoals beschreven in de door de gemeenteraden vastgestelde Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg.

2. (...)

3. (...)

4. (...)

5. De toelichting bij het ruimtelijke plan voor een gebied gelegen in de regio Noord-Limburg respectievelijk de regio Midden-Limburg respectievelijk de regio Zuid-Limburg, dat betrekking heeft op het toevoegen van woningen aan de bestaande voorraad woningen alsmede aan de bestaande planvoorraad woningen, bevat een verantwoording van de wijze waarop invulling is gegeven aan het bepaalde in het eerste lid respectievelijk het tweede lid respectievelijk het vierde lid.

6. De toelichting bij het ruimtelijk plan bevat tevens een verantwoording van de bijdrage die met de vaststelling van dat ruimtelijk plan wordt geleverd aan de regionale opgave gericht op het terugdringen van de planvoorraad van nog onbenutte bouwmogelijkheden voor woningen. In dit kader zijn de leden 1, 5 en 6 van toepassing. Zoals in paragraaf 3.3.1 (Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg) van onderhavige plantoelichting is vermeld, is er in casu geen sprake van een nieuwe woning maar van de functiewijziging van een bestaande agrarische bedrijfswoning in een burgerwoning. Dit heeft geen consequenties op de woningvoorraad.

Voor het plangebied kent de Verordening geen verdere beperkingen.

Het project is dan ook niet strijdig met de Omgevingsverordening Limburg 2014.

3.2.3 Provinciale Woonvisie

Op 1 februari 2011 is de Provinciale Woonvisie vastgesteld door Gedeputeerde Staten. De provinciale woonvisie is opgebouwd op basis van een aantal bouwstenen (vigerende provinciale en regionale woonvisies, bevolkings- en huishoudensprognoses, woonmonitor en ander (nieuw) onderzoek, in- en externe trends en ontwikkelingen) en staat voor een dynamisch beleid, zodat in de komende jaren flexibel kan worden omgegaan met inhoud, onderwerpen en speer- en aandachtspunten (inspelen op actuele (vraag)ontwikkelingen in de woningmarkt).

De Provinciale Woonvisie voor de periode 2010-2015 omvat:

  • 2. de provinciale rollen en taken;
  • 1. een onderzoeksprogramma waarmee de voeding met gegevens in de toekomst structureel en efficiënt onderdeel zal uitmaken van de beleidscyclus;
  • 2. een korte termijnvisie (tot 2015), die waar nodig jaarlijks wordt geactualiseerd en een lange termijnvisie (2015-2030), die per vijf jaar wordt herzien;
  • 3. inhoudelijke onderwerpen.

Doel van de Provinciale Woonvisie is om samen met alle partners in de regio's te bereiken dat de juiste woningen op de juiste plaats en op het juiste moment beschikbaar komen. De visie behandelt met nadruk de bovenlokale en –regionale sturing van de woningmarktontwikkeling (zeker tegen de achtergrond van de veranderende demografische context) en op kwalitatieve aandachtspunten als herstructurering, leefbaarheid en duurzaamheid. De Woonvisie behandelt de woonbehoeften van verschillende doelgroepen en specifieke aandachtspunten voor de verschillende regio's. Ook gaat de Woonvisie in op internationale aspecten van het wonen.

Speerpunt voor de woningmarktontwikkeling in Noord- en Midden-Limburg is vooral het maximaal inzetten op een tijdige aanpassing van de samenstelling van de woningvoorraad. Naast de Provinciale Woonvisie is er volkshuisvestingsbeleid opgesteld voor de verschillende regio's. In de volgende paragraaf wordt ingegaan op de nieuwe Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg

De nieuwe Regionale Structuurvisie Wonen Limburg-Noord is een visie waarmee de gemeenten Beesel, Bergen, Gennep, Horst aan de Maas, Mook en Middelaar, Venlo, Venray en Peel en Maas en de provincie Limburg sturing geven aan de regionale woningmarkt. Samen met alle woonpartners zijn vijf inhoudelijke pijlers geïdentificeerd die de kern vormen van deze visie. De pijlers rusten op een stevig fundament: krachtige gemeenten en een sterke regio. Ze zijn samen te vatten in:

1. Een gezonde woningmarkt in balans: nieuwbouw naar behoefte;

2. De juiste woning op de juiste plek en dynamisch voorraadbeheer;

3. Goed wonen voor iedereen, maar met extra aandacht voor specifieke groepen;

4. Kwaliteit bestaande voorraad en kernen meer centraal;

5. Een levensloopvriendelijke en duurzame regio.

Samen willen de regio een breed palet aan woonmilieus bieden dat aansluit bij de huidige en toekomstige inwoners van onze regio. Er is in de visie een afwegingskader ontworpen dat regionaal en lokaal het instrument vormt om tot een heldere prioritering en onderbouwing van nieuwbouwplannen te komen. De werkwijze sluit aan bij de principes van de Ladder voor Duurzame Verstedelijking. Integrale afweging en integraal voorraadbeleid zijn sleutelwoorden.

Verder staat de Structuurvisie een dynamisch beheer van de woningvoorraad voor. Onderdeel hiervan is het voortdurend werken aan de kwaliteit en de geschiktheid van de bestaande voorraad. Vooral in de meer stedelijke wijken vraagt dit aandacht. Maar ook de leefomgeving in de kernen staat op sommige plekken onder druk. Leegkomende en leegblijvende panden kunnen juist in kleine kernen versneld een spiraal naar beneden inzetten.

In casu is er geen sprake van een nieuwe, toe te voegen, woning maar van de functiewijziging van een bestaande agrarische bedrijfswoning in een burgerwoning. Dit heeft geen consequenties op de woningvoorraad en is niet strijdig met voornoemde structuurvisie.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Integrale structuurvisie Horst aan de Maas

Op 9 april 2013 is de Integrale Structuurvisie Horst aan de Maas vastgesteld. Het betreft een integrale structuurvisie voor het gehele grondgebied van de gemeente Horst aan de Maas. De structuurvisie geeft een integraal beeld van de ruimtelijke en sociaal-maatschappelijke ontwikkelingen die de gemeente op haar grondgebied voor ogen staat voor de langere termijn. Verder is de integrale structuurvisie opgesteld om maximaal gebruik te maken van de mogelijkheid tot het plegen van kostenverhaal die de Wet ruimtelijke ordening biedt. De structuurvisie bestaat uit een beleidskader en een uitvoeringsparagraaf waarin het Limburgs Kwaliteitsmenu (LKM) wordt geïmplementeerd.

Het grondprincipe van het gemeentelijk (en provinciaal) kwaliteitsmenu (GKM) is, dat bepaalde ontwikkelingen ter plaatse leiden tot verlies aan omgevingskwaliteit, hetgeen dient te worden gecompenseerd door een kwaliteitsbijdrage. Dit geldt zowel binnen als buiten de 'rode contouren'. De kwaliteitsbijdrage wordt ingezet om de omgevingskwaliteit en leefbaarheid te versterken. Het doel is dat per saldo daarmee de kwaliteit toeneemt.

Het GKM is van toepassing op ontwikkelingen die niet rechtstreeks of via een flexibiliteitbepaling (zoals wijzigings- of afwijkingsregels) zijn toegestaan in het vigerende bestemmingsplan. Veel kleinere ontwikkelingen kunnen dan ook vaak zonder toepassing van het GKM doorgang vinden.

Het plangebied is volgens de bij de structuurvisie behorende gebiedsindeling gelegen binnen het gebied 6B 'Woondorpen'. Voor dit gebied geldt voor herontwikkeling/hergebruik van VAB´s (Vrijkomende Agrarische Bebouwing) een positieve grondhouding. Een positieve grondhouding betekent dat de gemeente in principe de potentiële ontwikkeling wenst en stimuleert. Op grond van het GKM is een kwaliteitsbijdrage voor het omzetten van een bedrijfswoning naar een burgerwoning niet aan de orde.

3.4.2 Masterplan Wonen Horst aan de Maas

Het Masterplan Wonen, zoals op 14 juni 2016 door de raad vastgesteld, is de lokale uitwerking van de op 5 april 2016 vastgestelde regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg. In de regionale structuurvisie zijn op regionaal niveau kwalitatieve en kwantitatieve opgaven vastgelegd waar de acht gemeenten in de regio Noord-Limburg zich de komende jaren voor gesteld zien ten aanzien van volkshuisvesting.

Het Masterplan Wonen geeft een visie voor de komende 5 jaren, dit wijkt af van de regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg, die een looptijd tot 2030 heeft. De regionale structuurvisie wordt jaarlijks gemonitord en elke 4 jaar vindt er een herijking plaats, voor het eerst in 2019. De herijking van de regionale structuurvisie in 2019 is dan weer een opmaat naar een nieuwe lokale uitwerking. In het Masterplan Wonen zijn drie beleidsopgaven geformuleerd, namelijk:

1. Een nieuwbouwprogramma met toekomstwaarde;

2. Een sluitend netwerk van wonen, zorg en welzijn;

3. Aantrekkelijk houden van de bestaande woningvoorraad en bestaande wijken door verduurzaming in brede zin.

Ook het Masterplan zet in op de verdere ontwikkeling van woningen/woonvormen die beter aansluiten bij de huidige en toekomstige behoefte van inwoners van Horst aan de Maas door niet meer in zetten op grootschalige nieuwbouw, maar meer op hergebruik van de bestaande woningvoorraad of transformatie van bestaand (overig) vastgoed. Het onderhavige plan betreft een wijziging van een bestaande agrarische bedrijfswoning naar een burgerwoning, waardoor de nieuwe functie beter aansluit bij de feitelijke situatie en bij de actuele woonbehoefte c.q. woningmarkt.

3.4.3 Bestemmingsplan

Vigerend bestemmingsplan

Het onderhavige plangebied is op het moment van ter inzage gaan van het ontwerp-bestemmingsplan Horsterdijk 43 Lottum, gelegen binnen het bestemmingsplan 'Buitengebied Horst 2009' (deelgebied 3). Dit bestemmingsplan is op 10 november 2009 door de raad van Horst aan de Maas vastgesteld. De gronden zijn bestemd voor 'Agrarische doeleinden met landschappelijke- en natuurwaarden. Daarnaast geldt de aanduiding 'agrarische bouwkavel'. De gebruiksregels bij deze bestemming staan slechts één agrarische bedrijfswoning toe. Burgerbewoning is niet toegestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.LTHORSTERDIJK43-BPV1_0013.jpg"

Uitsnede bestemmingsplan buitengebied 2009

In procedure zijnd nieuwe bestemmingsplan buitengebied

De bestemming van het perceel is ook geregeld in het bestemmingsplan 'Buitengebied' van de gemeente Horst aan de Maas, zoals dat door de gemeenteraad op 19 december 2017 zal worden vastgesteld. Het perceel is daarin bestemd als 'Agrarisch met waarden'. Daarnaast geldt de aanduiding 'bouwvlak', de dubbelbestemming Waarde - Archeologie en de gebiedsaanduidingen rivierdal en grondwaterbeschermingsgebied Venloschol.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.LTHORSTERDIJK43-BPV1_0014.jpg"

Uitsnede uit bestemmingsplan buitengebied 2017

Het bestemmingsplan kent een binnenplanse wijzigingsmogelijkheid naar de bestemming 'Wonen'. Echter, de wijzigingsmogelijkheden zien net niet op de situatie dat een deel van de agrarische bestemming de bestemming 'Wonen' krijgt en voor het overige het agrarisch bouwvlak wordt geschrapt.

Niet slechts de voormalige agrarische bedrijfswoning zal onderdeel zijn van de bestemmingswijziging, doch ook het resterende deel van het agrarisch bouwvlak, nu er bij toekenning van een passende woonbestemming aan de woning anders een agrarisch bouwvlak zou resteren met de mogelijkheid om een agrarische bedrijfswoning te realiseren, hetgeen ongewenst is.

Om de woning in een passend juridisch-planologisch kader vast te leggen is onderhavig bestemmingsplan opgesteld.

3.5 Conclusie

Beleidsmatig zijn er – met uitzondering van het vigerende bestemmingsplan - geen belemmeringen voor dit plan. Met dit plan wordt het behoud/transformatie van een karakteristieke boerderijwoning mogelijk gemaakt. Verder is dit plan een kleinschalig en vraaggestuurd woningbouwproject ten behoeve van een specifieke groep woonconsumenten c.q. voor een specifiek deel van de woningmarkt in Horst aan de Maas.

Nu het plan in overeenstemming is met het relevante rijks-, provinciaal-, regionaal- en gemeentelijk ruimtelijke beleid en de strijdigheid met het vigerende bestemmingsplan het enige probleem is, heeft de gemeente Horst aan de Maas besloten om medewerking te verlenen aan een nieuw bestemmingsplan voor deze locatie.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Uitgangspunten en doelstellingen van het plan

De initiatiefnemers beogen het gebruik van het bestaande woonboerderijpand aan de Horsterdijk 43 te Lottum te wijzigen van een agrarische bedrijfswoning naar een burgerwoning. Om deze functiewijziging mogelijk te maken dient de huidige (agrarische) bestemming buitenplans gewijzigd te worden in een woonbestemming.

De gronden die bij Horsterdijk 43 hoorden, zijn in het verleden privaatrechtelijk gesplitst in vier delen. Met andere woorden: de eigendom van drie delen is overgedragen aan derden en één deel is binnen de familie van initiatiefneemster gebleven. Planologisch is er echter nog sprake van één perceel. Initiatiefneemster wenst de bestemming van het gedeelte van het perceel waarvan zij de eigendom heeft te wijzigen in “Wonen”. Dit levert juridisch het volgende probleem op. Om de bestemming van het perceel van mevrouw Van Lipzig in “Wonen” te kunnen wijzigen, moet op grond van de wet- en regelgeving worden aangetoond dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Onderdeel daarvan is ook de relatie tot aangrenzende bestemmingen en de effecten die deze functies op kunnen leveren.

Indien het achterste gedeelte van het planologische perceel de bestemming “Agrarisch met Waarden” met aanduiding "bouwvlak” behoudt, kan niet aan de eis van de goede ruimtelijke ordening worden voldaan. Er is dan juridisch immers nog steeds een agrarisch bedrijf toegestaan. Dat dit feitelijk op dit moment wellicht niet haalbaar is, is juridisch niet relevant. Daardoor gaan er afstandseisen en dergelijke gelden (in verband met geluid, geur, etc.). Hier kan in deze situatie niet aan worden voldaan, omdat het woonperceel dan direct aan het agrarisch bouwkavel grenst; de afstand is dan nihil. Daarnaast wordt er bij behoud van deze bestemming ineens een bedrijfswoning toegestaan waar dat nu niet kan, omdat die bedrijfswoning al bestaat. De woning van initiatiefneemster moet immers gezien worden als eerste bedrijfswoning. Dit is ruimtelijk ook ongewenst.

Om dit op te lossen, wordt overeengekomen om het achterste gedeelte van het perceel dat eigendom is van initiatiefneemster, voor zover dat noodzakelijk is om aan de afstandseisen te kunnen voldoen, gewijzigd in de bestemming “Tuin” en de rest van het perceel in de bestemming “Wonen”. Binnen de bestemming “Tuin” mogen geen gebouwen worden gerealiseerd en dat biedt juridisch voldoende waarborg voor het aspect milieuzonering.

De rest van het planologische perceel behoudt de bestemming “Agrarisch met Waarden” met aanduiding "bouwvlak” waarbij in de regels wordt opgenomen dat er geen bedrijfswoning is toegestaan. Op die manier blijft de huidige planologische situatie voor de overige drie eigenaren van dit perceel ongewijzigd.

Deze oplossing is enkel uit te voeren via een bestemmingsplan.

4.2 Stedenbouwkundige/ruimtelijke aspecten

De woonboerderij zal niet worden vergroot. Er kunnen inpandige verbouwingen plaatsvinden maar geen uitwendige wijzigingen. De situering, architectuur en ruimtelijke invloed van de woonboerderij blijven derhalve ongewijzigd.

De woonboerderij dient op een goede manier landschappelijk ingepast te worden. De bestaande situatie is dat de woning en het perceel door een uitgebreide voor-en achtertuin met vooral streekeigen beplanting, al heel goed landschappelijk ingepast zijn. Hieraan hoeven geen wijzigingen of aanvullingen te worden aangebracht.

Hoofdstuk 5 Sectorale aspecten

5.1 Milieuaspecten

5.1.1 Bodem- en grondwaterkwaliteit

Het is verboden om bouwwerken waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen zullen verblijven te bouwen op verontreinigde grond. Teneinde de kwaliteit van de bodem zeker te stellen dient in zo'n geval een onderzoeksrapport naar de kwaliteit van bodem en grondwater overlegd te worden.

Het plan heeft uitsluitend betrekking op een inpandige functiewijziging van agrarische bedrijfswoning naar burgerwoning. De bestaande woning wordt niet vergroot. In de woning hebben in het verleden nooit activiteiten of opslag van stoffen of goederen plaatsgevonden waardoor de bodem verontreinigd zou kunnen zijn. Gelet op dit gebruiksbeeld is een bodemverontreiniging in de zin van de Wet bodembescherming niet aan de orde en is de bodem geschikt voor de voorgenomen functiewijziging.

Het overige deel van het plangebied zal niet meer geschikt zijn voor het realiseren van gebouwen.

5.1.2 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) beschermt de volgende geluidsgevoelige objecten:

  • woningen;
  • andere geluidsgevoelige gebouwen (onder meer onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen en andere gezondheidszorggebouwen);
  • geluidsgevoelige terreinen (onder meer woonwagenstandplaatsen).

De Wgh stelt grenzen aan de toegelaten geluidsbelasting ter plaatse van geluidsgevoelige objecten als gevolg van wegen (wegverkeer), spoorwegen (railverkeer) en industrieterreinen (industrielawaai). In casu speelt hier alleen wegverkeerslawaai.

Uit art. 74 Wgh vloeit voort dat in principe alle wegen voorzien zijn van een geluidzone, met uitzondering van wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied of wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km/uur geldt. De zonebreedte is afhankelijk van het gebied (stedelijk of buitenstedelijk) en het aantal rijstroken. Binnen de zones moet een akoestisch onderzoek worden verricht. De voorkeursgrenswaarde voor woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en terreinen bedraagt in die zone op de buitengevel 48 dB (art. 82 Wgh).

Echter niet alle ruimtelijke ontwikkelingen behoeven op grond van de Wgh onderzocht te worden. Op basis van art. 76 lid 3 Wgh hoeft de geluidsbelasting van een aanwezige weg (waar geen wijzigingen optreden) op bestaande woningen niet getoetst te worden aan de grenswaarden. Hieronder valt het omzetten van een bestaande agrarische bedrijfswoning in een burgerwoning. Deze situatie doet zich in dit plan voor. Nader akoestisch onderzoek is niet noodzakelijk.

5.1.3 Luchtkwaliteit

De normering met betrekking tot luchtkwaliteit is geregeld in hoofdstuk 5.2 van de Wet milieubeheer ('Wet Luchtkwaliteit'). Hierin wordt de programma-aanpak geïntroduceerd. Alle projecten binnen een programmagebied kunnen hierdoor doorgang vinden mits de Nederlandse overheden voldoende maatregelen nemen om overal in het gebied aan de grenswaarden te voldoen.

De programma-aanpak is gekoppeld aan inwerkingtreding van de nieuwe Europese richtlijn voor luchtkwaliteit. De programma-aanpak uit de Wet krijgt vorm in gebieden waar de luchtkwaliteit de Europese normen overschrijdt (overschrijdingsgebieden). Gezamenlijk wordt gewerkt door gemeenten, WGR+-regio's, provincies en Rijk, aan dit Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.

De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en grote' projecten. Kleine projecten dragen niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen). Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in het Besluit “Niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)”.

Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten - die jaarlijks meer dan 3 procent van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van PM10 en NO2 bijdragen- een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing.

De Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) bevat de aanwijzing van categorieën van gevallen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen als bedoeld in artikel 5.16, eerste lid, onder c, van de Wet milieubeheer.

Het gaat hierbij om de volgende categorieën:

  • 1. inrichtingen
  • 2. infrastructuur
  • 3. kantoorlocaties
  • 4. woningbouwlocaties

Voor woningbouw geldt dat woningbouwprojecten van netto niet meer dan 1500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) niet in betekende mate bedragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit (art. 4 lid 1 Besluit NIBM jo. art. 4 lid 2, bijlage 3B.2 Regeling NIBM). Het onderhavige plan voorziet slechts in de inpandige functiewijziging van één bestaande agrarische bedrijfswoning in een burgerwoning. Het aantal woningen in Lottum verandert niet als gevolg van dit plan. Het plan is te kleinschalig om in betekende mate bij te dragen aan een verandering/verslechtering van de luchtkwaliteit. Luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ruimtelijke ontwikkeling.

5.1.4 Geurhinder

Geurhinder

Voor het realiseren van een aanvaardbare woon- en verblijfsklimaat ter plaatse van het plangebied en om te voorkomen dat agrarische bedrijven in hun ontwikkeling belemmerd worden, is het bepaalde in de Wet geurhinder en veehouderij van belang. De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader voor de milieuvergunning, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen.

De gemeenteraad van de gemeente Horst aan de Maas heeft op 22 november 2011 een Verordening geurhinder en veehouderij vastgesteld. In deze verordening wijkt de gemeente Horst aan de Maas deels af van de wettelijke normen uit de Wgv. Voor het overgrote deel van het grondgebied van de gemeente Horst aan de Maas hanteert de gemeente de wettelijke geurnormen van 3,0 ouE/m3 (bebouwde kom) en 14,0 ouE/m3 (buitengebied) . Dat geldt ook voor het onderhavige plangebied. Alleen voor het plandeel Meerlo geldt een afwijkende norm van 6,0 ouE/m3.

Het plangebied (woonperceel) is niet gelegen in het buitengebied, maar binnen het bestaand stedelijk gebied c.q. binnen de bebouwde kom van Lottum, omringt door andere als zodanig bestemde burgerwoningen. Een groot aantal daarvan liggen dichter bij maatgevende veehouderijen dan de aan de orde zijnde woning. Hierdoor worden veehouderijen niet (extra) belemmerd door de beoogde functiewijziging van de woning. Door de ligging van het plangebied (woonperceel) binnen de bebouwde kom wordt ook ruimschoots aan de vaste afstanden vanuit deze woning tot aan de meest dichtbij gelegen veehouderijen in het buitengebied (emissiepunt) en aan de gevel-gevel afstand voldaan. Het bestaande woon-en leefklimaat verandert niet als gevolg van dit plan. Het betreft een bestaande woning binnen de bebouwde kom van het dorp en dat blijft zo. Met de wijziging wordt alleen de functie (burgerwoning) in overeenstemming gebracht met het langjarig feitelijk gebruik.

Gelet op het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat door de functiewijziging binnen de bestaande woning aan de Horsterdijk 43, nabijgelegen veehouderijen niet (extra) belemmerd worden en dat ook het bestaande woon- en leefklimaat niet veranderd.

5.1.5 Bedrijven en milieuzoneringen

Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten wordt milieuzonering gehanteerd. Hieronder wordt verstaan een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen en anderzijds milieugevoelige gebieden zoals woongebieden. Om milieuzonering hanteerbaar te maken wordt gebruik gemaakt van de Staat van bedrijfsactiviteiten zoals die is opgenomen in de VNG brochure 'Bedrijven en milieuzonering', van maart 2009.

Bedrijven en milieuzonering

De indeling van de bedrijven c.q. bedrijfsactiviteiten is vastgelegd een Staat van bedrijfsactiviteiten die is opgenomen in de VNG brochure 'Bedrijven en milieuzonering', van maart 2009. In deze Staat worden bedrijfsactiviteiten ingedeeld in een zestal categorieën met toenemende potentiële milieuemissies. Op grond van deze Staat kan een beleidsmatige selectie worden gemaakt van de op het plangebied toe te laten bedrijfsactiviteiten. De bedrijven zijn op basis van de Standaard Bedrijfs Indeling (SBI-codes) in deze Staat gerangschikt. Per bedrijfsactiviteit is voor elk ruimtelijk relevante milieucomponent (geur, stof, geluid en gevaar) een richtafstand aangegeven die in beginsel moet worden aangehouden tussen een bedrijf en milieugevoelige objecten (woningen) om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. Bij het bepalen van deze richtafstanden zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • het betreft 'gemiddelde' moderne bedrijfsactiviteiten met gebruikelijke productieprocessen en voorzieningen;
  • de richtafstanden hebben betrekking op de omgevingstype 'rustige woonwijk' , 'rustig buitengebied' of vergelijkbare omgevingstypen;
  • de richtafstanden bieden in beginsel ruimte voor normale groei van de bedrijfsactiviteiten.

De grootste afstand van de milieucomponenten vormt de indicatie voor de aan te houden afstand van de bedrijfsactiviteit tot een milieugevoelig object. Elk bedrijf c.q. bedrijfsactiviteit wordt in een bepaalde milieucategorie ingedeeld.

Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kunnen gemotiveerd kortere richtafstanden worden aangehouden bij het omgevingstype 'gemengd gebied', dat gezien de aanwezige functiemenging of ligging nabij drukke wegen al een hogere milieubelasting kent. In zo'n geval is het ruimtelijk aanvaardbaar dat de richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd.

Invloed milieuhinder op en vanuit het plangebied

In de directe omgeving van het plangebied is de (burger)woonfunctie veruit dominant. Er zijn weinig bedrijven of andere niet-woonfuncties aanwezig. De meest bepalende potentieel milieubelastende bedrijven in de omgeving van het plangebied zijn:

  • 1. Camping 't Heike, Zwaanen Heike 12 Lottum, verblijfsrecreatie, milieucategorie 3.1, aanbevolen afstand tot woningen: 50 meter. De feitelijke afstand tot het plangebied bedraagt ca. 300 meter;
  • 2. Bed and breakfast 'Het Logement', Horsterdijk 35 Lottum, verblijfsrecreatie, milieucategorie 1, aanbevolen afstand tot woningen: 10 meter. De feitelijke afstand tot het plangebied bedraagt ca. 150 meter.

Voor wat betreft deze bedrijvigheid, bestaat er dus meer dan voldoende ruimtelijke scheiding tussen de te realiseren burgerwoning binnen het plangebied en deze functies, waardoor ter plaatse van de beoogde woning een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gegarandeerd is.

Echter, op het te handhaven resterende agrarische bouwvlak achter de Horsterdijk 43 ís nog geen agrarisch bedrijf aanwezig, doch de mogelijkheid om hier alsnog een grondgebonden agrarische bedrijven, niet zijnde grondgebonden veehouderijen, te vestigen staat open.

Dergelijke bedrijven behoren tot de milieucategorie 2, waarbij een richtafstand van 30 meter hoort. Door een buffer van 30 meter te vormen tussen de nieuwe burgerwoonbestemming en het achterliggende agrarische bouwvlak, middels het toekennen van een niet te bebouwen bestemming "Tuin", blijft er voldoende afstand tussen de nieuwe woonbestemming en het agrarische bouwvlak en is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Verder wordt met de grens van de nieuwe bestemming 'Wonen' rekening gehouden met de mogelijkheid van het spuiten van gewassen en de bijbehorende spuitzone. Voor wat betreft het spuiten van gewassen zijn geen wettelijke voorschriften over de minimaal aan te houden afstanden tussen gronden waarop bomen en andere gewassen in de open lucht worden gekweekt, en nabijgelegen gevoelige objecten. Het ontbreken van dergelijke voorschriften laat echter onverlet dat in het kader van een goede ruimtelijke ordening een afweging van alle bij het gebruik van de gronden betrokken belangen dient plaats te vinden, waarbij de aan te houden afstand tussen akkerbouwgronden en gevoelige objecten zodanig gekozen dient te worden dat een aanvaardbaar leefklimaat kan worden gegarandeerd. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft eerder overwogen dat toepassing van de vuistregel om een afstand aan te houden van 50 m tussen gevoelige functies en agrarische bedrijvigheid waarbij gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt, in het algemeen niet onredelijk is (uitspraak van 27 mei 2015 in zaak nr. 201410309/1/R6). Dit brengt echter niet reeds met zich dat een kortere afstand in dit geval niet redelijk zou kunnen zijn. Dit hangt mede samen met de hoogte van de gewassen (hoe hoger, des te meer sprake er kan zijn van drift), windrichting, soort bestrijdingsmiddelen en frequentie van spuiten.

In casu vindt er geen teelt van gewassen plaats zodat het te ver leidt om een afstand van 50 m te hanteren; temeer nu de agrarische gronden tussen de burgerwoningen in een breedte hebben van circa 100 m. Rekening houdend met de bestaande burgerwoningen en de omvang van de spuitzone van 50 m, is het onmogelijk dat de agrariër deze gronden met bestrijdingsmiddelen kan spuiten zonder hinder te veroorzaken op de bestaande burgerwoningen. Dit zo zijnde, kan er dus niet gespoten worden zonder nu al hinder te veroorzaken; het niet kunnen spuiten van gewasbestrijdingsmiddelen betekent automatisch dat er ter plaatse van de woning Horsterdijk 43 geen hinder ondervonden zal worden.

Samengevat kan worden geconcludeerd dat milieuzonering, mede door toekenning van de bestemming Tuin aan de achterzijde van het perceel, de aangrenzende functies niet belemmerend zijn ten opzichte van elkaar en dat er ter plaatse van de Horsterdijk 43 sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

5.1.6 Externe veiligheid

Algemeen

Het wettelijk kader voor risicovolle bedrijven is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), voor het transport van gevaarlijke stoffen is het vastgelegd in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en voor buisleidingen in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het Nederlandse externe veiligheidsbeleid is gebaseerd op twee elementen: een harde norm in de vorm van het plaatsgebonden risico en een oriënterende waarde in de vorm van het groepsrisico. De norm voor het plaatsgebonden risico bedraagt één op de miljoen (10-6) per jaar, ofwel 1 op de miljoen blootgestelde personen. Het hanteren van een norm voor het plaatsgebonden risico biedt een basisveiligheidsniveau voor de individuele burger in de omgeving van een risicovolle activiteit. Voor nieuwe situaties geldt deze norm als grenswaarde. Dat wil zeggen dat nieuwe kwetsbare bestemmingen buiten de 10-6 contour moeten zijn gelegen. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de plaatsgebonden risico-contour ook, maar daar geldt de contour als richtwaarde. Dat wil zeggen, in principe moeten ook nieuwe beperkt kwetsbare objecten buiten de plaatsgebonden risico-contour worden opgericht, maar mits goed gemotiveerd mag hiervan worden afgeweken.

Het groepsrisico gaat over de impact van een calamiteit met veel dodelijke slachtoffers tegelijk. Rondom een risicobron wordt een invloedsgebied gedefinieerd, waarbinnen grenzen worden gesteld aan het maximaal aanvaardbare aantal personen, de oriënterende waarde. Dit is een richtwaarde waarvan het bevoegd gezag, voldoende gemotiveerd, kan afwijken.

Bedrijven en transport gevaarlijke stoffen

De woning is te kwalificeren als beperkt kwetsbare object. Volgens de Risicokaart Limburg ligt in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichting. De dichtstbij gelegen risicovolle inrichting betreft een bovengrondse propaantank (8000 liter) bij een loonbedrijf aan de Zandterweg 26 te Lottum waar omheen een risicocontour PR 10-6/jr. van 25 meter ligt. De feitelijke afstand tot de betrokken woning is ca. 590 meter.

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) in werking getreden. Met het Bevt is voor het transport van gevaarlijke stoffen een Basisnet worden geïntroduceerd. Inhoudelijk gezien is het basisnet een samenstel van wegen, binnenwateren en hoofdspoorwegen die van belang worden geacht voor het vervoer van gevaarlijke stoffen in en door Nederland en waar sprake is van spanning tussen het vervoer van gevaarlijke stoffen, ruimtelijke ontwikkelingen en (externe) veiligheid. Het basisnet heeft in hoofdzaak betrekking op rijksinfrastructuur.

De dichtst bij het plangebied gelegen route waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt is via de Maas. De Maas bevindt zich op circa 1,14 kilometer van het plangebied. De Maas ter hoogte van Lottum behoort tot de categorie 'binnenvaart met frequent vervoer van gevaarlijke stoffen' (de zogeheten 'zwarte' categorie). Dit zijn alle verbindingen tussen chemische clusters, met achterland en noord-zuid verbindingen. Dit zijn tevens vaarwegen waar regelmatig vervoer van brandbare vloeistoffen plaatsvindt. De plaatsgebonden risicocontour komt volgens de kaarten van het Bevt (basisnet 'Water') bij deze zogeheten 'zwarte vaarwegen' niet verder dan de oevers van de rivier. Voor wat betreft plasbrandaandachtsgebieden geldt dat bij vrijstromende rivieren als de Maas, de begrenzing van de vaarweg gedefinieerd wordt als de 'oeverlijnen'. Deze hebben een overschrijdingsfrequentie van circa 50 dagen per jaar. Buiten de oeverlijnen geldt een zone van 25 meter als plasbrandaandachtsgebied. Het plangebied ligt op meer dan 25 meter buiten de oeverlijn en dus buiten het planbrandaandachtsgebied.

Voor wat betreft het groepsrisico geldt dat bij de 'zwarte vaarwegen' in principe een verantwoording nodig is. Bij een bevolkingsdichtheid beneden de 1500 personen per hectare dubbelzijdig en 2250 personen per hectare enkelzijdig is een berekening van het groepsrisico echter niet verplicht. Proefberekeningen hebben namelijk aangetoond dat in die gevallen het groepsrisico beneden 0,1 x de oriënterende waarde ligt. De bevolking van Lottum is met een totaal aantal van ca.2000 inwoners op 2226 ha grondgebied aanzienlijk lager dan de genoemde 1500 personen per hectare dubbelzijdig en 2250 personen per hectare enkelzijdig. Het uitvoeren van een groepsrisicoberekening is dus niet verplicht.

Volgens informatie van de gemeente Horst aan de Maas vindt er over de Horsterdijk zelf geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats.

Ondergrondse buisleidingen

Een buisleiding die wordt gebruikt voor transport van gevaarlijke stoffen, vormt een risico voor de veiligheid. Als de leiding gaat lekken, kunnen de gevaarlijke stoffen vrijkomen en ontstaat er een kans op een explosie, vergiftiging van mensen of dieren of verontreiniging van het milieu. In het Besluit externe veiligheid buisleidingen zoals dit per 1 januari 2011 geldt, staan veiligheidseisen voor de exploitant en de gemeente. Exploitanten hebben een zorgplicht en moeten ervoor zorgen dat hun buisleidingen veilig zijn. Gemeenten moeten buisleidingen in hun bestemmingsplannen opnemen en bij nieuwbouw zorgen voor genoeg afstand tot de buisleidingen. Op basis van de Risicokaart van de provincie Limburg blijkt dat er in de directe nabijheid van het plangebied geen ondergrondse buisleidingen zijn gelegen die van invloed zijn op het plan.

Hoogspanningslijnen

Zonering rond het bovengrondse hoogspanningsnet in Nederland is vastgelegd in de Netkaart van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM). De Netkaart bevat o.a. gegevens over de netbeheerder en de breedte van de indicatieve zones. Op basis van de informatie van o.a. de Netkaart blijkt dat er geen hoogspanningslijnen in de directe nabijheid van het plangebied liggen die van invloed zijn op het plan.

5.2 Waterparagraaf

Ruimte maken voor water in plaats van ruimte onttrekken aan water; dat is de kern van het waterbeleid voor de 21e eeuw. Het watertoetsproces is één van de instrumenten om dit te bereiken. Het proces is er om waterbelangen in ruimtelijke plannen en besluiten te waarborgen. Een van de instrumenten om het nieuwe waterbeleid voor de 21e eeuw vorm te geven is het watertoetsproces. Het watertoetsproces moet ervoor zorgen dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle ruimtelijke plannen en besluiten die relevant zijn voor de waterhuishouding.

5.2.1 Verhard afvoerend oppervlak en riolering

Het afvoerend verhard oppervlak van de aan de orde zijnde woning verandert niet als gevolg van dit plan. Het plan ziet louter op de inpandige functiewijziging van een bestande agrarische bedrijfswoning in een burgerwoning. De bestaande woning wordt niet vergroot. Ter plaatse van de Horsterdijk ligt een gemengd rioolstelsel.

Het plan heeft geen gevolgen voor de bestaande waterhuishoudkundige situatie. Deze ontwikkeling is hydrologisch neutraal.

5.2.2 Overleg waterschap

Vooroverleg met en advies van het waterschap Limburg maakt onderdeel uit van de watertoets. Het waterschap Limburg heeft evenwel aangegeven dat bij plannen met een toename van het afvoerend verhard oppervlak van minder dan 2000 m2 en waarbij het besluitgebied niet is gelegen in specifieke aandachtsgebieden, geen vooroverleg plaats hoeft te vinden met het watertoetsloket. Het plan leidt niet tot een toename van het afvoerend verhard oppervlak en is niet gelegen in een specifiek aandachtsgebied. Wateradvies door het waterschap is derhalve niet noodzakelijk.

5.3 Kabels en leidingen

Het plangebied ligt buiten de direct gangbare aanvlieg- en opstijgroutes van militaire – en civiele luchtvaartterreinen. Het plangebied ligt tevens buiten het laagvlieggebied rond vliegbasis De Peel. Het plangebied is wel gelegen binnen het radarverstoringsgebied van de vliegbasis Volkel, doch enkel voor het oprichten van windturbines met een tiphoogte van de wieken van meer dan 114 boven NAP. Dit plan voorziet echter niet in de bouw van dergelijke windturbines.

Het plangebied ligt verder buiten straalpaden van telecomaanbieders

5.4 Natuurbeschermingswet

Per 1 januari 2017 is de nieuwe Wet natuurbescherming (Wn) ingegaan. Deze vervangt drie wetten; de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora - en Faunawet. Doel van de Wet natuurbescherming is drieledig: 1. bescherming van de biodiversiteit in Nederland, 2. decentralisatie van verantwoordelijkheden en 3. vereenvoudiging van regels. Vanaf 1 januari bepalen de provincies voor hun gebied wat wel en niet mag in de natuur. De provincie is primair verantwoordelijk voor de vergunningen en ontheffingen.

5.4.1 Gebiedsbescherming

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. In het Natuurnetwerk Nederland liggen alle bestaande natuurgebieden, waaronder de 20 Nationale Parken. Verder gebieden waar nieuwe natuur wordt aangelegd, landbouwgebieden, beheerd volgens agrarisch natuurbeheer, meren, rivieren, de kustzone van de Noordzee en de Waddenzee en tenslotte alle 164 aangewezen Natura 2000-gebieden.

Per Natura 2000-gebied zijn (instandhoudings)doelen (voor soorten en vegetatietypen) opgesteld. Iedereen die vermoedt of kan weten dat zijn handelen of nalaten, gelet op de instandhoudingdoelen, nadelige gevolgen voor een Natura 2000-gebied kan hebben, is verplicht deze handelingen achterwege te laten of te beperken. Het bevoegd gezag kan schadelijke activiteiten beperken en eisen dat een vergunning wordt aangevraagd. Regulier beheer en bestaand gebruik zijn (of worden) opgenomen in Natura 2000-beheerplannen. Na vaststelling van de beheerplannen hoeft daarvoor geen vergunning aangevraagd te worden.

In de nieuwe Wet natuurbescherming blijft de bescherming van Natura 2000-gebieden vrijwel hetzelfde. De bescherming van Beschermde Natuurmonumenten komt wel te vervallen. Provincies kunnen ervoor kiezen om deze gebieden alsnog te beschermen via het provinciale beleid. De provincie voegt dan gebieden toe aan het NNN of wijst ze aan als bijzonder provinciaal natuurgebied of – landschap.

5.4.2 Soortenbescherming

Zowel in de oude Flora- en faunawet als in de nieuwe Wet natuurbescherming staan verbodsbepalingen: activiteiten die schadelijk zijn voor beschermde dier- en plantsoorten zijn verboden. Verboden activiteiten wijzigen nauwelijks. Wel zijn enkele definities aangepast. Zo is onopzettelijk verstoren niet meer strafbaar en is opzettelijk verstoren van vogels in sommige situaties toegestaan. Maar verstoren zonder dat tevoren goed onderzoek naar beschermde soorten is uitgevoerd, blijft strafbaar.

Met de nieuwe wet wijzigt wel de lijst van beschermde soorten. Waar de Flora- en faunawet uitgaat van drie beschermingsniveaus, verdeelt de Wet natuurbescherming beschermde soorten in twee groepen: Strikt beschermde soorten waaronder soorten uit de Vogel- en Habitatrichtlijn. In de tweede categorie staan andere soorten, bijvoorbeeld uit de Rode Lijst. De bescherming van vaatplanten uit tabel 1 en tabel 2 is vervallen. Onder de Wet natuurbescherming worden nog 75 soorten vaatplanten beschermd, waaronder soorten die niet eerder werden beschermd. De bescherming van mieren vervalt. Vrijwel alle zoogdieren blijven beschermd. Meer soorten libellen en vlinders worden beschermd.

Bij een ontheffingsaanvraag onder de nieuwe wet wordt nog steeds getoetst aan drie criteria :

  • 3. Is er een 'andere bevredigende oplossing' mogelijk?
  • 1. Is er sprake van bepaalde, in de wet genoemde belangen?
  • 2. Doet de ontheffing afbreuk aan de gunstige staat van instandhouding van de soort?

Daarmee verandert er weinig in vergelijking met de huidige toetsingspraktijk.

5.4.3 Ecologische voortoets

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van het Natuurnetwerk Nederland en zeer kwetsbare gebieden in het kader van de Wet ammoniak en veehouderij (Wav). Het plangebied omvat geen landschapselementen of bomen met een beschermde status. Er is geen sprake van lichtvervuiling of het inbrengen van vervuil water in de bodem en het grondwater. Tevens worden er geen bomen gekapt.

Ook voor plannen buiten Natura 2000-gebieden die afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kunnen hebben voor het desbetreffende gebied moet alvorens het plan wordt vastgesteld een passende beoordeling van de gevolgen voor het gebied worden gemaakt, waarbij rekening wordt gehouden met de instandhoudingsdoelstellingen, tenzij de gevolgen kunnen worden uitgesloten.

Gebiedsbescherming

Het plangebied is ca. 1,5 km buiten het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Maasduinen (Leeremarksche Heide)' gelegen. De beoogde inpandige functiewijziging van de bestaande woning van agrarische bedrijfswoning naar burgerwoning is ruimtelijk (en dan met name verkeerskundig) zodanig kleinschalig dat het voornemen – zeker op de genoemde afstand tot het Natura 2000-gebied - geen nadelige consequenties voor de natuur-en landschappelijke waarden en de instandhoudingsdoelstellingen van dit Natura 2000-gebied heeft.

Flora en fauna

Op basis van gegevens van www.waarneming.nl blijkt dat er ter plaatse van het plangebied geen nesten van beschermde (broed)vogels, geen beschermde zoogdieren (waaronder vleermuizen) en geen beschermde plantensoorten aanwezig zijn. Wel wordt het plangebied en omgeving door vogels en vleermuizen gebruikt als foerageergebied. Vanwege het feit dat het onderhavige plan louter ziet op een inpandige functiewijziging en er geen bebouwing zal worden toegevoegd of gesloopt, noch andere ingrepen in de omgeving van het besluitgebied noodzakelijk zijn, vindt er geen verstoring plaats van beschermde dier- of plantensoorten.

5.5 Archeologie en cultuurhistorie

Cultuurhistorische waarden in stedelijk gebied kunnen betrekking hebben op:

  • 1. bebouwde cultuurhistorie (monumenten/historische stedenbouw/molenbiotoop);
  • 2. archeologische waarden.

Ad 1.

Binnen het plangebied e.o. is geen gemeentelijk of rijksmonument aanwezig. Het besluitgebied is verder niet gelegen in een molenbiotoop van een windmolen.

Ad 2.

Ten aanzien van archeologie is het uitgangspunt dat het archeologisch erfgoed moet worden beschermd op de plaats waar het wordt aangetroffen. Dit vloeit voort uit het Europese Verdrag van Valetta (1992) inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed en de Wet op de archeologische monumentenzorg die de Monumentenwet 1988 deels heeft aangepast.

Gezien dit uitgangspunt mogen bekende archeologische monumenten niet aangetast worden en moet in geval van voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden met een archeologische verwachting, in principe een inventariserend en waarderend vooronderzoek plaatsvinden.

De raad van Horst aan de Maas heeft op 26 mei 2015 de 'Archeologische Maatregelenkaart Horst aan de Maas' vastgesteld. De projectlocatie valt volgens de Archeologische Maatregelenkaart grotendeels onder categorie 7 (bebouwde kom- onbekende verwachting). Een klein gedeelte valt binnen de categorie 3 (hoge archeologische verwachting). Ingrepen met een verstoringsoppervlak van niet meer dan 500 m2 en een verstoringsdiepte van niet meer dan 50 cm kunnen doorgang vinden zonder archeologisch (voor)onderzoek.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.LTHORSTERDIJK43-BPV1_0015.jpg"  afbeelding "i_NL.IMRO.1507.LTHORSTERDIJK43-BPV1_0016.jpg"
Archeologische Maatregelenkaart

De oppervlakte van de verstoring zal altijd minder dan 500 m2 bedragen, gelet op de omvang van het perceel en de maximaal toegestane bebouwing. Hierdoor wordt in dit gebied nu geen nader onderzoek noodzakelijk geacht.

5.6 Verkeer en parkeren

Het plangebied is gelegen aan de Horsterdijk. Deze weg is een van de belangrijkste ontsluitingswegen aan de westkant van Lottum en verbindt het dorp met (het centrum van) Horst en de A73. Ter hoogte van het plangebied geldt een snelheidsregime van 50 km/uur. De bestaande ontsluiting van het perceel en de woning is ruim en overzichtelijk.

Voor het bepalen van de verkeersaantrekkende werking van het plan en de hoeveelheid benodigde parkeerplaatsen, sluit de gemeente Horst aan de Maas (Nota Parkeernormen 2016) aan bij de meest recente CROW-publicatie 317: kencijfers wonen, werken en voorzieningen (oktober 2012). Deze publicatie geeft kencijfers voor het bepalen van de verkeersgeneratie door en het aantal benodigde parkeerplaatsen voor diverse functies. Op basis van deze CROW-publicatie hanteert de gemeente Horst aan de Maas een parkeernorm van 2,0 parkeerplaatsen per woning op eigen terrein. Binnen het plangebied

(het woonperceel) is en blijft ruimschoots voldoende ruimte aanwezig om aan deze parkeernorm te kunnen voldoen.

Door de verkeerskundige kleinschaligheid heeft het plan geen of nauwelijks consequenties voor verkeersintensiteiten, verkeersveiligheid en het gebruik van openbare parkeerplaatsen. Aanpassingen in de openbare ruimte als gevolg van dit plan zijn niet noodzakelijk.

5.7 Duurzaamheid

In de gemeente Horst aan de Maas wordt gestreefd naar duurzame nieuwbouw, waarbij het energieverbruik zoveel mogelijk wordt teruggedrongen en zoveel mogelijk duurzame bouwmaterialen worden gebruikt. De te realiseren woningbouw dient minimaal te voldoen aan de eisen op grond van het Bouwbesluit, Bouwverordening en aan alle verplichte maatregelen van de basislijst Duurzaam Bouwen-woningbouw.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

De realisatie van het project geschiedt voor rekening van de initiatiefneemster. De gemeentelijke financiën zijn hierbij niet in het geding. Verder zijn de gronden welke van bestemming wijzigen, eigendom van de initiatiefneemster. Deze gronden zijn niet belast met beperkt zakelijke rechten van derden. De gronden welke een gelijke bestemming behouden (weliswaar een geactualiseerde bestemming) zijn in eigendom van derden, die hun instemming hebben gegeven aan onderhavig plan.

Tussen de gemeente Horst aan de Maas en de initiatiefneemster zal een planschadeverhaalsovereenkomst zoals bedoeld in art. 6.4a Wro worden afgesloten. Hiermee wordt gewaarborgd dat eventueel te vergoeden planschade niet voor rekening van de gemeente Horst aan de Maas komt maar voor rekening van de initiatiefneemster.

6.2 Handhaving

De doelstellingen van het ruimtelijke beleid kunnen slechts verwezenlijkt worden, indien de regels van het bestemmingsplan worden nageleefd. De gemeenten Horst aan de Maas en Venray hebben sinds 1 april 2005 via een gemeenschappelijke regeling hun handhavingscapaciteit gebundeld. Beleidsuitgangspunten voor toezicht en handhaving zijn vastgelegd in de Nota Integraal Handhavingsbeleid Horst een de Maas en Venray (2012-2015). Het beleidsplan bevat naast visie, doelstellingen en prioriteiten ook de werkwijzen hoe met geconstateerde overtredingen wordt omgegaan en welke strategieën daarbij worden gevolgd. Ook wordt invulling gegeven aan de vele eisen die wet- en regelgeving aan de gemeentelijke taakuitvoering stelt.

De gemeenten Horst aan de Maas en Venray voeren hun handhavingstaken uit op basis van de volgende visie. De gemeenten Horst aan de Maas en Venray stellen een ,gezonde, veilige, leefbare en groene leefomgeving centraal. Handhaving is één van de middelen om de kwaliteit van wonen, leven en werken te behouden en te versterken. Het bestuur streeft naar een gestructureerd en integraal handhavinqsbeleid waarbij preventief beleid voorop staat. De betrokkenheid en het eigen verantwoordelijkheidsbesef van de burgers, bedrijven en instellingen moeten daarbij worden vergroot. Als de preventieve inzet (informatievoorziening) niet werkt en het geschonken vertrouwen wordt beschaamd, volgt daadwerkelijke handhavend optreden. Zo krijgt iedereen de aanpak die hij/ zij verdient.

De uit deze visie voorvloeiende doelstellingen en beleidsuitgangspunten van het handhavingsbeleid zijn:

  • 1. Appelleren aan de eigen verantwoordelijkheid.
  • 2. Preventie gaat boven repressie.
  • 3. Draagvlak creëren.
  • 4. Klantgericht handelen.
  • 5. Alleen noodzakelijke en handhaafbare kaders stellen.

Concreet betekent dit dat nadrukkelijk wordt ingezet op preventie. Leidend uitgangspunt is dat burgers, bedrijven en instellingen worden vertrouwd in een rechtmatige uitoefening van hun activiteiten. Er wordt daarbij van uitgegaan dat het maatschappelijk veld met gerichte voorlichting en communicatie, verantwoordelijk kan worden gemaakt (en gehouden) voor de naleving van voor hen geldende wet- en regelgeving. Daarbij past een bewuste differentiatie van de handhavingsinzet. ln een jaarlijks op te stellen handhavinqsuitvoeringsprogramma (HUP) worden de prioriteiten vertaald naar actie. Het jaarlijkse HUP wordt vastgesteld door de colleges van burgemeester en wethouders van beide gemeenten en ter kennis gebracht van de gemeenteraden.

6.3 Maatschappelijk uitvoerbaarheid

Procedure

Elk nieuw bestemmingsplan ontstaat uit een initiatief. De totstandkoming begint met de beslissing dat een bestemmingsplan zal worden opgesteld.

Conform artikel 3.1.1. Bro worden de provincie Limburg, de VROM-inspectie, de wegbeheerder en Waterschap Limburg in het kader van dit bestemmingsplan betrokken in het vooroverleg.

Artikel 3.8 Wro regelt de procedure van het bestemmingsplan. Op de voorbereiding van een bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Awb van toepassing. Hierbij zijn een aantal aanvullingen:

1. kennisgeving, zoals bedoeld in artikel 3:12 Awb, dient tevens te worden gepubliceerd in de Staatscourant en langs elektronische weg te worden verzonden;

2. het ontwerpbestemmingsplan dient te worden verstuurd aan het Rijk, provincie, waterschappen en aan de besturen van bij het plan een belang hebbende gemeenten;

3. kennisgeving aan de eigenaren van percelen welke de bestemming in de naaste toekomst zal worden verwezenlijkt;

4. door een ieder kunnen zienswijzen naar voren worden gebracht;

5. de gemeenteraad dient binnen 12 weken, na de ter inzage termijn beslissen omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan.

Binnen twee weken wordt het besluit tot vaststelling bekend gemaakt. Indien door de Gedeputeerde Staten (GS) of de inspecteur een zienswijze is ingediend en deze niet volledig is overgenomen, dan vindt bekendmaking plaats binnen zes weken na vaststelling. Dit geldt tevens indien de gemeenteraad wijzigingen aanbrengt in het ontwerp. In deze gevallen zend het college na vaststelling onverwijld een afschrift van het raadsbesluit aan de GS en/of de inspecteur.

Indien het Rijk of de provincie gebruik wil maken van haar aanwijzingsbevoegdheid gaat deze termijn niet op. Het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan wordt dan, met uitsluiting van het onderdeel waarop het aanwijzingsbesluit ziet, samen met het aanwijzingsbesluit bekend gemaakt.

Het besluit treedt in werking 1 dag na afloop van de beroepstermijn.

Overleg

In het kader van het wettelijk overleg zal onder meer overleg plaatsvinden met Waterschap Limburg en provincie Limburg. Op 7 december 2017 heeft de provincie aangegeven geen aanleiding te zien tot het maken van opmerkingen.

Inspraak en zienswijzen ontwerp-bestemmingsplan

Het ontwerp-besluit tot wijziging van het bestemmingsplan heeft met ingang van 22 december 2017 voor een ieder ter inzage gelegen.

Gedurende deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.

Hoofdstuk 7 Juridische toelichting

7.1 Planstukken

Het bestemmingsplan heeft als doel het planologisch-juridisch kader te geven voor de ontwikkeling van het beschreven plan. De nadere juridische invulling is gedetailleerd geregeld. Dit bestemmingsplan bestaat uit de volgende onderdelen:

  • plantoelichting
  • planregels;
  • verbeelding.

Bij het opstellen van het onderhavige bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten. Waar dat noodzakelijk was , is afgeweken van de standaard en is het plan specifiek toegesneden op de feitelijke situatie in het onderhavige plangebied.

De plansystematiek voldoet aan de volgende RO-standaarden 2012:

  • Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) 2012;
  • PraktijkRichtlijn BestemmingsPlannen (PRBP) 2012;
  • Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten (STRI) 2012.

7.2 Toelichting op de verbeelding

In de analoge en digitale verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis ingevolge het voorliggende plan, indien en voor zover deze in de regels daaraan wordt gegeven. Als een aanduiding juridisch gezien geen enkele betekenis heeft, is deze niet opgenomen in de verbeelding. Ten behoeve van de leesbaarheid is het plan wel op een topografische ondergrond gelegd. De bestemmingen en de aanduidingen zijn ingedeeld in de hoofdgroepen volgens de SVBP2012 en zijn bij de verbeelding opgenomen in een renvooi.

7.3 Toelichting op de regels

De planregels zijn ondergebracht in inleidende regels, in bestemmingsregels, in algemene regels en in overgangs- en slotregels.

Voor de regels is aansluiting gezocht bij de regels van het bestemmingspan buitengebied Horst aan de Maas.