direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Kronenberg Zuidwest
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1507.KBKRONBERGZUIDWEST-BPV1

Toelichting

Hoofdstuk 1 INLEIDING

1.1 Aanleiding en doel van het bestemmingsplan

De gemeente Horst aan de Maas is voornemens om juridisch-planologisch mogelijk te maken dat het bestaande woongebied in de kern Kronenberg in zuidwestelijke richting kan worden uitgebreid. Het plan zal in fasen gerealiseerd worden en dit bestemmingsplan heeft betrekking op fase 1, waarbinnen maximaal 26 woningen, een speelveldje en verkeersvoorzieningen mogelijk worden gemaakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.KBKRONBERGZUIDWEST-BPV1_0001.png"  
Afbeelding 1.1. Luchtfoto met aanduiding globale begrenzing plangebied (rode lijn)  

Het plangebied valt voor het merendeel binnen het op 19 december 2017 vastgestelde bestemmingsplan 'Buitengebied Horst aan de Maas', waarin het uitbreidingsgebied is bestemd tot 'Agrarisch met waarden' en 'Groen'. De beoogde ontwikkeling is strijdig met het vigerend bestemmingsplan, aangezien binnen de genoemde bestemmingen de bouw van woningen met bijbehorende voorzieningen niet is toegestaan.

Daarnaast geldt voor een klein strookje in het noordoostelijk deel van het plangebied de beheersverordening 'Kernen Sevenum'. Dit betreft een deel van het perceel kadastraal bekend als Sevenum, sectie G, nr. 4341. De binnen het verordeningsgebied gelegen gronden en bestaande bouwwerken mogen worden gebruikt overeenkomstig het bestaand gebruik.

In het voorliggend bestemmingsplan wordt de nieuwe bestemming voor de gronden wettelijk geregeld, waardoor nieuwe bouw- en gebruiksmogelijkheden ontstaan. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding voor het plangebied en bijbehorende regels. Deze toelichting vergezelt het plan.

1.2 Ligging en begrenzing van het plangebied

Het plangebied is gelegen ten westen van de kern Kronenberg, in het buitengebied van de gemeente Horst aan de Maas. Het betreft de percelen, kadastraal bekend gemeente Sevenum, sectie N, nr. 260 en sectie G, nr. 4341 (gedeeltelijk), gelegen tussen de Simonsstraat aan de zuidkant en de Meerweg aan de noordkant en in noordoostelijke richting grenzend aan de Den Bunder en daarmee aan het bestaande woongebied in de kern Kronenberg.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.KBKRONBERGZUIDWEST-BPV1_0002.png"  
Afbeelding 1.2. Topgrafische kaart met globale begrenzing plangebied (rode lijn)  

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

Het plangebied is grotendeels gelegen in het bestemingsplan 'Buitengebied Horst aan de Maas', vastgesteld door de gemeenteraad van Horst aan de Maas op 19 december 2017. Het plangebied is daarin grotendeels bestemd tot 'Agrarisch met waarden' en voor het overige tot 'Groen'. Deze bestemmingen staan de beoogde inrichting van het plangebied niet toe. Verder valt de dubbelbestemming 'Waterstaat - Profiel van vrije ruimte' ten behoeve van de beschermingszone van de primaire watergang 'Blakterbeek' langs de Simonsstraat voor een deel binnen het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.KBKRONBERGZUIDWEST-BPV1_0003.png"  
Afbeelding 1.3. Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied Horst aan de Maas' met aanduiding globale begrenzing plangebied  

Een smal strookje aan de oostzijde van het plangebied valt binnen de beheersverordening 'Kernen Sevenum', zoals vastgesteld op 26 mei 2016. De binnen het verordeningsgebied gelegen gronden en bestaande bouwwerken mogen worden gebruikt overeenkomstig het bestaand gebruik. In aanvulling op de bepalingen ten aanzien van het bestaande gebruik is het voor de openbare ruimte, waarvan de betreffende strook deel uitmaakt, toegestaan om deze te gebruiken voor/als wegen, fiets- en wandelpaden, groen- en waterhuishoudkundige voorzieningen, parkeervoorzieningen, fietsenstallingen nutsvoorzieningen, speelvoorzieningen, evenementen, kruisingen met water en/of spoorwegen en kunstwerken, met dien verstande dat de openbare ruimte niet zodanig mag worden gewijzigd dat daardoor sprake is van een reconstructie van een weg als bedoeld in de Wet geluidhinder. Aangezien ter plaatse slechts sprake is van de realisatie van een trottoir en groenvoorzieningen, past de ontwikkeling binnen de kaders van de beheersverordening.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.KBKRONBERGZUIDWEST-BPV1_0004.png"  
Afbeelding 1.4. Uitsnede 'Analysekaart Kronenberg' bij vigerende beheersverordening 'Kernen Sevenum' met aanduiding globale begrenzing plangebied  

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk volgt hoofdstuk 2 waarin een beschrijving van het plan gebiedis opgenomen. De daaropvolgende hoofdstukken vormen de verantwoording van de ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt. In hoofdstuk 3 wordt het Rijks-, provinciaal-, regionaal- en gemeentelijk beleid beschreven. Hoofdstuk 4 bevat de planbeschrijving en in hoofdstuk 5 wordt inzicht gegeven in diverse sectorale aspecten die van belang zijn voor het voorliggende bestemmingsplan. Hoofdstuk 6 gaat in op de uitvoerbaarheid van het plan en hoofdstuk 7 bevat de juridische toelichting op de planopzet.

Hoofdstuk 2 BESCHRIJVING VAN HET PLANGEBIED

2.1 Algemeen

Het plangebied is gelegen ten westen van de bestaande bebouwing binnen de kern Kronenberg in de gemeente Horst aan de Maas. De gronden zijn in de bestaande situatie in gebruik als grasland/weidegrond.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.KBKRONBERGZUIDWEST-BPV1_0005.png"  
Afbeelding 2.1. Foto plangebied, gezien vanaf de Simonsstraat (Bron: Google Maps)  

2.2 Ruimtelijke structuur

De kern Kronenberg ligt ten westen van Sevenum. De kern wordt doorsneden door de doorgaande weg Peelstraat - De Hees, die de verbinding vormt tussen de kern Sevenum en de N277 (Middenpeelweg). Aan weerszijden van deze weg ligt bebouwing, die voornamelijk bestaat uit woonbebouwing.

Het plangebied is gelegen aan de zuidwestkant van de kern. Het gebied sluit daarmee in noordoostelijke richting aan op de bestaande kern, waarbinnen met name woningen zijn gelegen, alsmede enkele maatschappelijke voorzieningen en enkele horecabedrijven. Het plangebied sluit voor het overige aan op het agrarisch buitengebied, met daarin met name ten zuiden van de kern enkele agrarische bedrijven.

De ruimtelijke structuur in het omliggende buitengebied wordt ter plaatse van het plangebied met name bepaald door verspreid gelegen burgerwoningen, alsmede enkele solitaire bedrijfskavels ten zuiden en zuidoosten van het plangebied.

2.3 Functionele structuur

De kern Kronenberg bestaat hoofdzakelijk uit woongebied. Ten noordwesten van de kern zijn nog enkele agrarische bedrijven aanwezig. Agrarische bedrijven zijn gelegen in het aangrenzende buitengebied, zowel ten noorden/noordwesten als ten zuiden van de kern. Ten westen van de kern, waarbinnen ook het onderhavige plangebied is gelegen, is sprake van agrarisch gebied met voornamelijk burgerwoningen, alsmede bos- en natuurgebied ten zuiden van de Peelstraat. Daarnaast zijn ten zuidwesten van de kern enkele niet-agrarische bedrijven gelegen.

2.4 Historische ontwikkeling en cultuurhistorie

Het kerkdorp Kronenberg ligt ongeveer drie kilometer ten westen van Sevenum. Het dorp heeft zich in de loop der tijden gevormd langs een van de vele wegen die vanuit Sevenum naar de Peel liepen, de Hees.

In de 19e eeuw ontstond er een ontginningsnederzetting, maar pas in de loop van de 20e eeuw kwam het als ontginningsdorp tot ontwikkeling.

Het dorp Kronenberg ontstond in 1930, toen de bewoners van de buurt-schappen de Achterste Hees, Kronenberg en de Blakt een eigen lagere school en vervolgens twee jaar later een eigen kerk kregen. De woongeschiedenis van deze gehuchten is al eeuwen oud. Het Verheesgoed, het Loonsgoed en de Kronenbergerhof dateren al uit de vroege Middeleeuwen. De Blakt daarentegen kreeg pas in 1782 zijn eerste bewoners. In 1936 werd het kerkelijk rectoraat Kronenberg een geheel zelfstandige parochie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.KBKRONBERGZUIDWEST-BPV1_0006.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.1507.KBKRONBERGZUIDWEST-BPV1_0007.png"  
afbeelding "i_NL.IMRO.1507.KBKRONBERGZUIDWEST-BPV1_0008.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.1507.KBKRONBERGZUIDWEST-BPV1_0009.png"  
Afbeelding 2.2. Uitsnedes topografische kaarten jaartallen 1920 (linksboven), 1936 (rechtsboven), 1960 (linksonder) en 1981 (rechtsonder)  

Kronenberg ligt op de hogere zandgronden aan de oostrand van de Peel op een hoogte van ongeveer 29 meter. De Driefkuilenloop loopt vanaf de Peel in oostelijke richting langs Kronenberg. Ten westen van Kronenberg liggen de Kronenbergerheide, Heesberg, Steegberg en Schatberg. Het betreft voormalige stuifzandgebieden die later met naaldhout werden beplant. In het noordoosten vindt men het natte natuurgebied Heesbeemden.

Tot 1 januari 2010 behoorde Kronenberg tot de voormalige gemeente Sevenum. Per die datum is de gemeente Sevenum gefuseerd met de gemeente Horst aan de Maas.

Hoofdstuk 3 BELEID

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt het beleidskader dat relevant is voor het plan toegelicht en wordt het plan hieraan getoetst. Er is sprake van een doorwerking van beleid dat is vastgesteld op verschillende niveaus van bestuur.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, vastgesteld op 13 maart 2012, staan de plannen van de rijksoverheid ten aanzien van aspecten op het gebied van ruimte en mobiliteit. Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Om dit te kunnen bewerkstelligen laat het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan de decentrale overheden (provincie en gemeenten) en komt de gebruiker centraal te staan. Tevens werkt het Rijk aan een eenvoudigere regelgeving. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.

Het Rijk blijft verantwoordelijk voor het systeem van ruimtelijke ordening. Daarnaast kan een rijksverantwoordelijkheid aan de orde zijn indien:

  • a. een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingsmacht van provincies en gemeenten overstijgt, bijvoorbeeld het reserveren van ruimte voor militaire activiteiten en het stellen van opgaven in de stedelijke regio's rondom de mainports, brainports, greenports en valleys;
  • b. over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan, bijvoorbeeld het stimuleren van biodiversiteit, duurzame energie, watersysteemherstel of het beschermen van werelderfgoed;
  • c. een onderwerp provincie- of landsgrensoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelrisico kent ofwel in beheer bij het Rijk is. Bij dit laatste gaat het bijvoorbeeld om de hoofdnetten van weg, spoor, water en energie, maar ook de bescherming van gezondheid van inwoners is op rijksniveau relevant.

Het Rijk kiest drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • a. het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • b. het verbeteren en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • c. het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid en heeft daarom uit bovenstaande drie doelen slechts dertien nationale belangen naar voren laten komen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. De dertien belangen van het Rijk zijn:

  • 1. een excellent ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
  • 2. ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en energietransitie;
  • 3. ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
  • 4. efficiënt gebruik van de ondergrond;
  • 5. een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
  • 6. betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem;
  • 7. het instandhouden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen;
  • 8. verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
  • 9. ruimte voor waterveiligheid en duurzame zoetwatervoorzieningen en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
  • 10. ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
  • 11. ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
  • 12. ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
  • 13. zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.

Afweging:

Voor het plangebied geldt uiteraard dat voldaan dient te worden aan de voorwaarden van zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen. Voor het overige is sprake van een lokale ontwikkeling, waarbij geen nationale belangen uit de SVIR direct in het geding zijn.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden en op 1 oktober 2012 zijn enkele wijzigingen in werking getreden. In het Barro zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van de nationale belangen in bestemmingsplannen.

De onderwerpen in het Barro betreffen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kunstfundament, Grote Rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Natuurnetwerk Nederland, erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorzieningen, buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, primaire waterkeringen buiten het kunstfundament en het IJsselmeergebied.

Afweging:

Geen van de bovengenoemde belangen zijn bij de voorgenomen ontwikkeling in het geding. De beoogde ontwikkeling is kortom niet in strijd met de beleidsregels zoals deze zijn opgenomen in het Barro.

3.2.3 Besluit ruimtelijke ordening (Ladder voor duurzame verstedelijking)

Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen is per 1 oktober 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 Bro) opgenomen. De ladder ziet op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. De ladder is een motiveringsinstrument dat verplicht moet worden toegepast bij elk ruimtelijk besluit dat een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk maakt. Wat er onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt verstaan, is in artikel 1.1.1 Bro bepaald: “De ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.” Uit de jurisprudentie komt naar voren dat het wel een nieuwe stedelijke ontwikkeling van enige omvang moet zijn. Voor woningbouwlocaties geldt dat vanaf 12 woningen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling waarvoor de laddertoets moet worden doorlopen.

Per 1 juli 2017 is een gewijzigde Ladder in werking getreden. Hierin is de tekst van de Ladder teruggebracht naar de essentie, namelijk de noodzaak om aan te geven dat de voorgenomen nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte plus een motivering indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd: "De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien" (artikel 3.1.6 lid 2 Bro).

Ter voldoening aan het bepaalde in artikel 3.1.6 van het Bro is voor het onderhavige bestemmingsplan een ladderonderbouwing opgesteld.

Afweging:

Voorliggend initiatief betreft de realisering van maximaal 26 woningen. Volgens de geldende jurisprudentie dient een dergelijke ontwikkeling te worden beschouwd als een nieuwe stedelijke ontwikkeling waarvoor de laddertoets moet worden doorlopen. Uit de bij deze toelichting behorende ladderonderbouwing blijkt dat het initiatief passend wordt geacht binnen de Ladder voor Duurzame Verstedelijking. De onderbouwing is als bijlage 1 bij deze toelichting gevoegd.

3.2.4 Wet milieubeheer (milieueffectrapportage)

In artikel 7.2, lid 1 van de Wet milieubeheer is bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur de activiteiten worden aangewezen:

  • a. die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu;
  • b. ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben.

In het Besluit milieueffectrapportage zijn in artikel 2, lid 1 als activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (en waarvoor op grond van de Wet milieubeheer dus de verplichting geldt om een milieueffectrapportage op te stellen), aangewezen de activiteiten die behoren tot een in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit genoemde categorie.

In lid 2 van hetzelfde artikel zijn als activiteiten ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (en waarvoor op grond van de Wet milieubeheer dus een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt), aangewezen de activiteiten die behoren tot een in onderdeel D van de bijlage bij het besluit genoemde categorie.

In artikel 2, lid 5, aanhef onder b. van het Besluit milieueffectrapportage, is bepaald dat de m.e.r.-beoordelingsplicht ook geldt voor plannen die weliswaar vallen onder een van de in onderdeel D genoemde activiteiten maar waarbij het project valt onder de drempelwaarden zoals genoemd in onderdeel D, indien: 'op grond van selectiecriteria als bedoeld in bijlage III bij de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben'.

Afweging:

De afweging met betrekking tot de m.e.r.- (beoordelings)plichtigheid van dit bestemmingsplan, is opgenomen in paragraaf 5.2.7.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 (POL 2014)

Op 12 december 2014 is het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 (POL2014) vastgesteld. In het POL2014 is onderscheid gemaakt in acht soorten gebieden, elk met eigen herkenbare kernkwaliteiten. Voor de verschillende zones liggen er heel verschillende opgaven en ontwikkelingsmogelijkheden.

Het plangebied is geheel gelegen binnen de zone buitengebied.

Voor de zone Buitengebied gelden de volgende doelstellingen:

  • Terugdringen milieubelasting vanuit landbouw
  • Faciliteren landschap en cultuurhistorie
  • Ontwikkeling landbouw

Nieuwe stedelijke ontwikkelingen moeten een plek krijgen binnen het bebouwd gebied. Als dat in uitzonderingsgevallen niet kan, dan toch zoveel mogelijk aansluitend daaraan én met een stevige tegenprestatie voor het verlies aan omgevingskwaliteiten. Met dit principe in combinatie met het dynamisch voorraadbeheer, geeft het POL2014 invulling aan het principe van duurzame verstedelijking.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.KBKRONBERGZUIDWEST-BPV1_0010.png"  
Afbeelding 3.1. Uitsnede POL 2014-kaart Zonering Limburg met aanduiding globale ligging plangebied (rode lijn)  

In het POL2014 worden de ambities, opgaven en aanpak voor de thema's benoemd waarop de provincie een rol heeft of wil vervullen. Voor woningen, bedrijventerreinen, kantoren en winkels geldt dat er daarvan in Limburg genoeg zijn, in toenemende mate zelfs te veel. Maar tegelijkertijd liggen er op al deze gebieden nog grote kwalitatieve opgaven. Blijvende vernieuwing en innovatie zijn dan ook van groot belang. De uitdaging is om een omslag te maken 'van kwantiteit naar kwaliteit' en meer schaarste te creëren. De sleutel ligt in dynamisch voorraadbeheer. Op basis van een goede visie en een actueel overzicht van de voorraad worden per regio afspraken gemaakt. Deze afspraken gaan over het verbeteren van de kwaliteit van de bestaande voorraad, het schrappen van plannen en ideeën maar ook van harde plancapaciteit of nog uitgeefbare terreinen waar achteraf minder behoefte aan blijkt te bestaan en mogelijk ook de aanpak van leegstand. Er is onder voorwaarden ruimte voor het toevoegen van goede nieuwe voorraad, maar dan wel in combinatie met het schrappen van bestaande voorraad.

Op het gebied van wonen is de provinciale ambitie een voortreffelijk woon- en leefklimaat, waar mensen zich prettig voelen. De Limburgse woningmarkt biedt voldoende woningen van de juiste kwaliteit op de juiste plek. De woningvoorraad biedt voldoende mogelijkheden voor doorstromingen, is toekomstbestendig en kan flexibel inspelen op (veranderende) woonwensen.

Afweging

In het Masterplan Wonen Horst aan de Maas is een aantal afspraken voor het woningbouwprogramma vastgelegd, waaronder de ambitie dat in alle kernen voor de lange en de korte termijn een passend woningaanbod aanwezig is en dat er wordt gebouwd voor de concrete behoefte, die samen met de dorpen wordt bepaald. Tevens is daarin aangegeven dat inbreidingslocaties en herontwikkeling van vrijkomend vastgoed gaan voor nieuwe uitbreidingslocaties woningbouw. De ontwikkeling vindt plaats op een locatie die in het woningbouwprogramma reeds is voorzien als locatie voor woningbouw.

In dit geval is sprake van een nieuwe uitbreidingslocatie binnen gebied dat in het POL2014 is aangeduid als 'buitengebied'. Binnen de kern Kronenberg zijn echter blijkens de onderbouwing van de Ladder voor duurzame verstedelijking (zie par. 3.2.3 en bijlage 1 bij deze toelichting) geen alternatieve locaties beschikbaar om de behoefte aan woningen voor deze kern te kunnen opvangen. Het plangebied tussen de Simonsstraat en Meerweg biedt de meest geschikte mogelijkheid om te voldoen aan de woningbehoefte in Kronenberg, omdat er fysiek ruimte is en deze locatie al grotendeels omringd wordt door andere woningen. Andere locaties waar woningbouw fysiek mogelijk zou zijn, bevinden zich ook buiten het bestaand stedelijk gebied.

3.3.2 Omgevingsverordening Limburg 2014

De provincie Limburg heeft op 12 december 2014 ook de 'Omgevingsverordening Limburg 2014' vastgesteld. Hierin staan de regels die nodig zijn om het omgevingsbeleid van het POL2014 juridische binding te geven. Uit de kaarten behorende bij de Omgevingsverordening Limburg 2014 blijkt dat het plangebied niet is gelegen binnen een van de daarin opgenomen milieubeschermingsgebieden.

In artikel 2.2.2 van de verordening is bepaald dat een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, rekening houdt met het bepaalde in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (Ladder voor duurzame verstedelijking).

In de verordening zijn tevens regels opgenomen ten aanzien van woningbouw. Volgens artikel 2.4.2 voorziet een ruimtelijk plan voor een gebied gelegen in de regio Noord-Limburg niet in de toevoeging van woningen aan de bestaande voorraad woningen alsmede aan de bestaande planvoorraad woningen anders dan op de wijze zoals beschreven in de door de gemeenteraden vastgestelde 'Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg.'

Verder geldt dat de toelichting van een ruimtelijk plan dat betrekking heeft op het toevoegen van woningen aan de bestaande voorraad woningen alsmede aan de bestaande planvoorraad woningen, een verantwoording dient te bevatten van de wijze waarop invulling is gegeven aan het bovenstaande.

De toelichting bij het ruimtelijk plan dient tevens een verantwoording te bevatten van de bijdrage die met de vaststelling van dat ruimtelijk plan wordt geleverd aan de regionale opgave gericht op het terugdringen van de planvoorraad van nog onbenutte bouwmogelijkheden voor woningen.

Afweging:

De gemeente Horst aan de Maas heeft een regionale structuurvisie vastgesteld in de vorm van de 'Structuurvisie Wonen Noord-Limburg'. In paragraaf 3.4.1 wordt hier nader op ingegaan.

Vanuit de Omgevingsverordening Limburg 2014 bestaan er voor het overige geen belemmeringen.

3.4 Regionaal beleid

3.4.1 Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg

De Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg, vastgesteld op 20 april 2016, is een visie waarmee de bestuurders van de gemeenten Beesel, Bergen, Gennep, Horst aan de Maas, Mook en Middelaar, Venlo, Venray en Peel en Maas en de provincie Limburg sturing geven aan de regionale woningmarkt. De regionale structuurvisie Wonen Noord- Limburg heeft de status van intergemeentelijke structuurvisie op grond van artikel 2.1, lid 4 Wet ruimtelijke ordening (Wro). Daarmee heeft het document een juridische status met een zelfbindend karakter.

In de Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg is een gezonde woningmarkt in balans. Het aantal plannen voor nieuwbouw moet in gezonde verhouding staan tot de kwantitatieve behoefte. De transformatieopgave manifesteert zich in het stedelijk gebied en in de kleine kernen. De Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg is uitgewerkt in lokaal woonbeleid.

Afweging:

In het voorliggende geval gaat het om een ontwikkeling van maximaal 26 woningen binnen het gebied waarop de Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg van toepassing is. Er wordt gebouwd voor de behoefte vanuit de inwoners van Kronenberg, die in overleg met de dorpsraad van Kronenberg is bepaald. Door het realiseren van starterswoningen en levensloopbestendige woningen zal er doorstroom op gang gebracht worden. De voorgenomen ontwikkeling is passend binnen de Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg.

3.5 Gemeentelijk beleid

3.5.1 Structuurvisie Horst aan de Maas

Op 9 april 2013 heeft de gemeenteraad van Horst aan de Maas de Structuurvisie Horst aan de Maas vastgesteld. De doelstelling die de gemeente heeft met de voorliggende structuurvisie is drieledig:

  • de structuurvisie vormt een integraal beeld van de ontwikkelingen die de gemeente voor ogen heeft voor de langere termijn;
  • de gemeente verschaft hiermee inzicht hoe zij nieuwe initiatieven afweegt en welke randvoorwaarden hier eventueel bij gelden;
  • de structuurvisie biedt kansen optimaal gebruik te maken van mogelijkheden voor het plegen van bovenplans kostenverhaal, zoals die zijn opgenomen in de Wro en de Grex-wet. In deze integrale op uitvoering gerichte structuurvisie heeft de gemeente haar ruimtelijk beleid gebundeld.

De gemeente streeft ernaar om de omgevingskwaliteiten te behouden en te ontwikkelen conform nationaal en provinciaal beleid. Voor de drie beleidsmatige speerpunten van de gemeente Horst aan de Maas (agribusiness, toerisme & recreatie en leefbaarheid) is het landschap (de omgevingskwaliteit) een belangrijke factor. Het vormt namelijk de productieruimte voor de agrarische sector, het verblijfsgebied voor toeristen en recreanten en de woonomgeving voor de inwoners. Om de speerpunten tot een succes te maken, is het van belang dat de aantrekkelijkheid van het landschap (de omgevingskwaliteit) gewaarborgd blijft en zoveel mogelijk versterkt wordt.

Bestaande plannen die in het gemeentelijk beleid een belangrijke plaats innemen/krijgen zijn: de ontwikkeling van ecologische verbindings- en bufferzones, landschapspark De Peelbergen en natuurontwikkeling in het kader van de Maascorridor. Daarnaast is en wordt ingespeeld op de dynamiek in de land- en tuinbouw, onder meer in het kader van de reconstructie. Dit wordt gedaan door in te zetten op een nieuw te ontwikkelen eigen kwaliteit, in relatie tot de ruimtelijke eisen van de sector. Dit speelt met name in de landbouwontwikkelings- en glastuinbouwgebieden rondom Horst, Meterik, Hegelsom, Melderslo en Grubbenvorst. Ook zet de gemeente in op de verfraaiing van het boerenlandschap en het vergroten van de beleving van het landschap, het realiseren van particulier groen en het beschermen van beschermingswaardige houtopstanden.

In de structuurvisie zijn 19 projecten ter verbetering van omgevingskwaliteit benoemd. Geen van deze projecten is gepland in het plangebied. In de nabijheid van het plangebied is wel project 015 gelegen: 'herinrichting dorpskern ('blauwdruk') / integrale verbetering watersysteem Kronenberg'.

Bijdrage ruimtelijke ontwikkelingen (Gemeentelijk kwaliteitsmenu)

De gemeente Horst aan de Maas is voornemens investeringen te doen die bijdragen aan een algemene verbetering van de woon-, leef-, en werkkwaliteiten van deze gemeente. Deze investeringen hebben daarmee een positieve uitwerking op de waardeontwikkeling van bestaand alsook nieuw te realiseren onroerend goed. De gemeente vindt het daarom gerechtvaardigd om bij het aangaan van een overeenkomst inzake de grondexploitatie waar nodig en mogelijk ook een kwaliteitsbijdrage te vragen ten behoeve van deze gemeentelijke investeringen. Het vormt een tegenprestatie voor de verdere verdichting en verstening van locaties binnen en buiten de 'rode contouren'. De doorvertaling van het Limburg kwaliteitsmenu naar een gemeentelijk instrument voor ontwikkelingsplanologie zorgt daarbij voor de opbouw van financiële middelen voor maatschappelijk-ruimtelijke projecten die de kwaliteit van de dorpen en het buitengebied de komende jaren gaan versterken.
Ten behoeve van behoud en versterking van de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied, stelt de gemeente in de structuurvisie een fonds in voor het landelijk gebied. Om de omgevingskwaliteit in het buitengebied van de gemeente Horst aan de Maas te vergroten, investeert de gemeente ten laste van dit fonds o.a. in natuurontwikkelingen, landschapsversterking, recreatieve voorzieningen, cultuurhistorie en in de concentratie, revitalisering en sloop van intensieve veehouderijen en glastuinbouw (IV en glas). De kwaliteitsverbeterende projecten zijn in de structuurvisie weergegeven in de uitvoeringsagenda. Deze uitvoeringsagenda zal jaarlijks door het college worden geactualiseerd en vastgesteld. Het fonds zal zoveel mogelijk worden gevoed met de opbrengsten van het kostenverhaal dat zal worden gepleegd bij initiatieven die plaatsvinden in het buitengebied.

Het Gemeentelijk Kwaliteitsmenu is van toepassing indien de ontwikkeling mogelijk moet worden gemaakt middels een bestemmingsplanwijziging. De locatie van de beoogde ontwikkeling is bepalend voor de planologische toelaatbaarheid en de manier waarop kwaliteitsverbeterende maatregelen ingezet kunnen worden. Per type ontwikkeling is aangegeven in hoeverre deze past binnen het betreffende deelgebied. Er zijn vier mogelijkheden:

  • 1. De gemeente heeft een positieve grondhouding (ja) ten opzichte van een dergelijke ontwikkeling in het deelgebied;
  • 2. De gemeente heeft een meedenkende grondhouding (ja, mits) ten opzichte van een dergelijke ontwikkeling in het deelgebied;
  • 3. De gemeente heeft een voorwaardelijke grondhouding (nee, tenzij) ten opzichte van een dergelijke ontwikkeling in het deelgebied;
  • 4. De gemeente heeft een negatieve grondhouding (nee) ten opzichte van een dergelijke ontwikkeling in het deelgebied. Enkel via maatwerk is medewerking aan het initiatief denkbnaar.

Het plangebied is gelegen binnen deelgebied 3A 'Agrarisch gebied tussen Horst en Park de Peelbergen'. Voor projectmatige woningbouw in uitleggebieden geldt hiervoor een meedenkende grondhouding (ja, mits). Dit betekent dat volgens de structuurvisie en het Gemeentelijk kwaliteitsmenu daarin, sprake dient te zijn van een kwaliteitsbijdrage van € 5,- per m² plangebied ten behoeve van de realisering van groen, natuur, landschap en herstel landschappelijke cultuurhistorie. Vanwege de ligging binnen gebied met een meedenkende grondhouding dient dit bedrag te worden vermenigvuldigd met een factor 1,2. Dit betekent een kwaliteitsbijdrage van € 6,- per m² plangebied. Deze kwaliteitsbijdrage wordt meegenomen in de exploitatie van het plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.KBKRONBERGZUIDWEST-BPV1_0011.png"  
Afbeelding 3.2. Uitsnede kaart 'Gebiedsindeling Gemeentelijk Kwaliteitsmenu' uit de Structuurvisie Horst aan de Maas met aanduiding globale ligging plangebied  

Evaluatie structuurvisie

Bij de vaststelling van de structuurvisie is besloten om deze na een jaar te evalueren. Deze evaluatie heeft plaatsgevonden in de periode augustus 2014 - juli 2015 en heeft op onderdelen geleid tot een aanpassing van de structuurvisie. De module 'Projectmatige woningbouw' is daarbij gewijzigd in de module 'woningbouw in exploitatiegebieden'.

De module ‘projectmatige woningbouw’ is enkel van toepassing in exploitatiegebieden. De exploitatiegebieden zijn opgenomen in het woningbouwprogramma ‘Woningbouw Horst aan de Maas 2014-2024’. Het woningbouwprogramma is gebaseerd op bevolkingsonderzoek en voorziet in de woningbehoefte tot 2024. Naast uitbreidingsplannen zijn ook de herontwikkelingslocaties opgenomen in het woningbouwprogramma (zie par. 3.5.2).

In de structuurvisie is een overzicht opgenomen van de exploitatiegebieden. Wanneer een nieuw woningbouwprogramma vastgesteld wordt, zal ook deze lijst aangepast worden.

Afweging

Het uitbreidingsgebied is gelegen binnen gebied waarvoor een meedenkende grondhouding (ja, mits) geldt volgens de structuurvisie. Aan de voorwwaarden in het gemeentelijk kwaliteitsmenu voor de module 'woningbouw in exploitatiegebieden' wordt voldaan, aangezien in de exploitatie van het plan rekening is gehouden met de vereiste kwaliteitsbijdrage van € 6,- per m² plangebied.

Het plan past daarmee binnen de uitgangspunten van de gemeentelijke structuurvisie.

3.5.2 Masterplan Wonen Horst aan de Maas

Het Masterplan Wonen (lokale woonvisie) 2016-2021, dat in juni 2016 door de gemeente Horst aan de Maas is vastgesteld, is een uitwerking van de regionale structuurvisie Wonen Noord Limburg. De beleidsopgaven voor Horst aan de Maas die gebaseerd zijn op het regionale beleid, zijn als volgt:

  • een nieuwbouwprogramma met toekomstwaarde;
  • een sluitend netwerk van wonen, zorg en welzijn;
  • aantrekkelijk houden van de bestaande woningvoorraad en dorpen door verduurzaming in brede zin.

De genoemde beleidsopgaven resulteren in de volgende speerpunten in het Masterplan Wonen (2016-2021):

  • Streven naar een kwalitatief gedifferentieerd woningaanbod, dat aansluit op de vraag van de huidige en toekomstige inwoners van de gemeente Horst aan de Maas. Een gedifferentieerd woningaanbod biedt de mogelijkheid om een gewenste wooncarrière te maken binnen de gemeente (doorstroming) en draagt bij aan een evenwichtige bevolkingsopbouw.
  • Ter bevordering van een evenwichtige bevolkingsopbouw besteedt gemeente in haar programma wonen extra aandacht aan woningen (huur en koop) voor jongeren, starters en senioren.
  • Voor senioren is het van belang dat de woning zorggeschikt is en dat zij daar kunnen blijven wonen ook als ze zorg behoeven.
  • In de bestaande particuliere woningvoorraad kan nog een flinke slag gemaakt worden op het gebied van duurzaamheid en het toekomstbestendig maken. Met name woningen uit de periode 1950-1985 vragen om (energetische) verduurzaming om deze toekomstbestendig en courant te houden.
  • Realiseren van de nieuwbouw hoofdzakelijk binnen de bestaande bebouwing en in vrijkomend vastgoed in de woonkernen om de groene en landelijke omgeving tussen de woonkernen te behouden.
  • Het stimuleren van de starters naar de bestaande voorraad, de realisatie van tijdelijke huurwoningen en de bewustwording van langer zelfstandig wonen.

Woningbouwprogramma

Ingevolge de bevolkingsprognoses van Etil groeit het aantal huishoudens van Horst aan de Maas nog tot 2030 met 1.295. Het woningbouwprogramma, dat als bijlage bij het Masterplan is opgenomen, is daarop afgestemd.

In het woningbouwprogramma 2016-2026 is onder andere het gebied Kronenberg Zuidwest opgenomen, waarbinnen is voorzien in in totaal 25-30 woningen. Daarnaast is aangegeven dat tot 2024 behoefte is aan 40 nieuwe woningen. Het onderhavige plangebied betreft fase 1 van het gebied Kronenberg Zuidwest zoals aangegeven in het woningbouwprogramma. Met het voorliggende plan wordt voor een deel voorzien in de woningbouwbehoefte van 40 woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.KBKRONBERGZUIDWEST-BPV1_0012.png"  
Afbeelding 3.3 Uitsnede uit woningbouwprogramma Masterplan Wonen  

In het Masterplan zijn de volgende afspraken voor het woningbouwprogramma vastgelegd:

  • 1. In alle kernen is voor de lange en de korte termijn een passend woningaanbod aanwezig, ook met betrekking tot (sociale en markt) huurwoningen. Per kern is een ambitie opgenomen voor vergroting van het aantal huurwoningen in 2021.
  • 2. Er wordt gebouwd voor de concrete behoefte, deze wordt samen met de dorpen bepaald.
  • 3. Er wordt ingezet op innovatieve concepten.
  • 4. Inbreidingslocaties en herontwikkeling vrijkomend vastgoed gaan voor nieuwe uitbreidingslocaties woningbouw.

Afweging masterplan

De ontwikkeling vindt plaats op een locatie die in het woningbouwprogramma reeds is voorzien als locatie voor woningbouw. Het plan voldoet derhalve aan het gemeentelijk woningbouwkader zoals opgenomen in het 'Masterplan Wonen Horst aan de Maas'.

3.6 Conclusie

De beoogde ontwikkeling past binnen de wet- en regelgeving van Rijk, provincie, regio en gemeente, zoals beschreven in dit hoofdstuk.

Hoofdstuk 4 PLANBESCHRIJVING

4.1 Uitgangspunten en doelstellingen van het plan

In de kern Kronenberg is volgens het Masterplan Wonen van de gemeente Horst aan de Maas tot 2024 behoefte aan 40 nieuwe woningen. Een deel van die woningbehoefte wordt ingevuld in het uitbreidingsgebied 'Kronenberg Zuidwest'. Het voorliggende bestemmingsplan heeft betrekking op fase 1 van het uitbreidingsgebied.

Een belangrijk uitgangspunt van het plan is het bieden van ruimte en flexibiliteit. Het aantal woningen is voor de gehele uitbreiding vooralsnog gemaximeerd op 34. Voor fase 1, waarop dit bestemmingsplan betrekking heeft, is het aantal woningen gemaximeerd op 26. De aantallen zijn gebaseerd op wat hier ruimtelijk gezien maximaal ingepast kan worden, uitgaande van grondgebonden woningen, verkeersvoorzieningen en een speelveld/groenvoorziening.

Het bestemmingsplan biedt ruimte voor de gewenste invulling. De begrenzing van het plangebied is onderstaand weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.KBKRONBERGZUIDWEST-BPV1_0013.png"  
Afbeelding 4.1. Begrenzing plangebied geprojecteerd op kadastrale ondergrond en Basisregistratie Grootschalige Topografie (BGT).  

4.2 Stedenbouwkundige/ruimtelijke aspecten

Het concept inrichtingsplan voor fase 1 van Kronenberg Zuidwest voorziet in de realisatie van maximaal 26 woningen, bestaande uit:

  • acht halfvrijstaande woningen aan de zuidkant van het plangebied, met de achtertuinen grenzend aan de watergang langs de Simonsstraat;
  • een blok van vier en een blok van vijf aaneengebouwde woningen aan de oostzijde van het plangebied, gericht op de toegangsweg naar het plangebied vanaf de Simonsstraat;
  • een blok van vier en een blok van vijf aaneengebouwde woningen aan de oostzijde van het plangebied, gericht op de Meerweg.

Over de keuze voor deze woningtypen heeft overleg plaatsgevonden met de dorpsraad van Kronenberg. Hiermee wordt invulling gegeven aan de behoefte aan woningen in Kronenberg.

Het plangebied wordt vanuit de zuidoostzijde ontsloten middels een toegangsweg vanaf de Simonsstraat. Middels een voetpad wordt een verbinding gemaakt van deze toegangsweg met de bestaande Den Bunder, waardoor het plangebied op een stedenbouwkundig goede manier aansluit bij de bestaande woonbebouwing van de kern Kronenberg. Verder wordt voorzien in een ontsluiting aan de zijde van de Meerweg. Op deze wijze is het plangebied goed en vanuit meerdere richtingen ontsloten.

Binnen het plangebied is naast het parkeren op de woonkavels zelf, voorzien in openbare parkeerplaatsen. Deze worden deels middels parkeervakken voor haaks parkeren en deels middels parkeervakken voor langsparkeren gerealiseerd, zoals weergegeven in de navolgende inrichtings- en verkavelingstekening.

Centraal in het plangebied is een groenvoorziening gepland die tevens dient als speelveld voor de buurt. Op advies van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit is aan weerszijden van deze groenstrook een parkeerstrook geprojecteerd. Daarnaast is op advies van deze commissie een openbare groenstrook gepland aan de achterzijde van de woningen die grenzen aan de Simonsstraat. Hiermee wordt een passende overgang gecreëerd tussen deze woonpercelen en de daarachter gelegen beek.

Conform het welstandsbeleid van de gemeente Horst aan de Maas zullen de definitieve ontwerpen van de woningen door de welstandscommissie beoordeeld dienen te worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.KBKRONBERGZUIDWEST-BPV1_0014.png"  
Afbeelding 4.2. Concept inrichtings- en verkavelingsplan Kronenberg Zuidwest, met aan de rechterzijde, binnen de begrenzing van het plangebied fase 1. Aan de linkerzijde (buiten het plangebied) fase 2.  

4.3 Landschappelijke inpassing

Het plangebied Kronenberg Zuidwest ligt ingeklemd tussen de Simonsstraat en Meerweg. De bestaande situatie vormt hiermee een afgebakende overgang naar het buitengebied. De verkaveling is zorgvuldig ingepast in de omgeving. In de regels zal worden vastgelegd dat de erfgrens richting openbaar gebied in de vorm van hagen of tuinmuren uitgevoerd moet worden. Dit om de kwaliteit in het plan maar met name richting het buitengebied te waarborgen. Hierbij is het tevens van belang dat voor naast elkaar gelegen woonpercelen een uniforme erfafscheiding wordt gerealiseerd, zodat een eenduidig beeld ontstaat.

Hoofdstuk 5 SECTORALE ASPECTEN

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op de verschillende onderzoeks- en milieuaspecten (bodem- en grondwaterkwaliteit, geluid, luchtkwaliteit, geur, bedrijven en milieuzonering, externe veiligheid, milieueffectrapportage, waterparagraaf, kabels en leidingen, natuurbeschermingswet, flora en fauna, archeologie en cultuurhistorie en duurzaamheid). Hierbij dient te worden opgemerkt dat de onderzoeken zijn uitgevoerd voor het beoogde uitbreidingsgebied Kronenberg Zuidwest als geheel, terwijl dit bestemmingsplan uitsluitend betrekking heeft op fase 1 van de ontwikkeling.

5.2 Milieuaspecten

5.2.1 Algemeen

Er bestaat een duidelijke relatie tussen milieu en ruimtelijke ordening. De laatste decennia groeien de beleidsvelden steeds verder naar elkaar toe. De milieukwaliteit vormt een belangrijke afweging bij de ontwikkelingsmogelijkheden van ruimtelijke functies. Bij de besluitvorming over het al dan niet toelaten van een bepaalde ruimtelijke ontwikkeling, dient onderzocht te worden welke milieuaspecten daarbij een rol kunnen spelen. Het is daarnaast van belang om milieubelastende functies (zoals bepaalde bedrijfsactiviteiten) ruimtelijk te scheiden ten opzichte van milieugevoelige functies zoals woningen.

Andersom moet in de ruimtelijke ordening nadrukkelijk rekening gehouden worden met de gevolgen van ruimtelijke ingrepen voor het milieu. Milieubelastende situaties moeten voorkomen worden.

In de navolgende paragrafen wordt nader ingegaan op de van belang zijnde milieuaspecten.

5.2.2 Bodem- en grondwaterkwaliteit

Uitgangspunt van een goede ruimtelijke ordening is dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemming en de daarin toegestane gebruiksvormen. Dit betekent dat het aspect bodemkwaliteit voor vrijwel alle nieuwe ontwikkelingen, die met ruimtelijke plannen mogelijk worden gemaakt, onderzocht moet worden.

Het vereiste verkennend bodemonderzoek is uitgevoerd door BKK Bodemadvies bv en als bijlage 2 bij deze toelichting opgenomen. In het rapport wordt geconcludeerd dat de bodemkwaliteit in overeenstemming is met de huidige bestemming van de onderzoekslocatie. Er bestaan echter geen milieuhygiënische belemmeringen ten aanzien van de geplande nieuwbouwontwikkelingen waarvoor het plangebied bouw- en woonrijp dient te worden gemaakt.

Indien in de toekomst grond wordt ontgraven en elders (buiten de locatie) wordt hergebruikt dan gelden hiervoor de regels van het Besluit Bodemkwaliteit. In dit geval kan indicatief worden uitgegaan van een bovengrond die voldoet aan de klasse Industrie, Wonen en Achtergrondwaarde en van een ondergrond die voldoet aan de klasse Achtergrondwaarde (altijd toepasbaar).

5.2.3 Externe veiligheid
5.2.3.1 Inleiding

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het plangebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. De risico's dienen te worden beoordeeld op twee maatstaven, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Het voorliggende bestemmingsplan maakt de realisatie van maximaal 26 woningen mogelijk. Op basis van paragraaf 1, artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zijn woningen kwetsbare objecten. In het kader van dit plan moet daarom bekeken worden of er sprake is van risicovolle activiteiten in de nabijheid (zoals Bevi-inrichtingen, BRZO-bedrijven en/of transportroutes) of dat in het plangebied zelf risicovolle activiteiten worden toegestaan.

Door het IPO is een risicokaart samengesteld waarop de meest belangrijke risico veroorzakende bedrijven, objecten en transportroutes zijn aangegeven. Het gaat hierbij onder meer om risico's van opslag van patronen, stofexplosies, opslag van gasflessen, ammoniakinstallaties, LPG-tankstations enzovoorts.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.KBKRONBERGZUIDWEST-BPV1_0015.png"  
Afbeelding 5.1 Uitsnede risicokaart met aanduiding ligging plangebied (gele ster)  

5.2.3.2 Risicovolle bedrijvigheid

Op basis van de risicokaart van het IPO zijn binnen het plangebied en de directe omgeving geen risicovolle inrichtingen gelegen. De dichtstbijzijnde risicovolle inrichting is op meer dan 2 kilometer afstand gelegen. Vanuit dit kader bestaan er kortom geen belemmeringen.

5.2.3.3 Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg

In de nabijheid van het plangebied zijn geen wegen gelegen waarover risicovol transport plaatsvindt. De dichtstbij gelegen weg waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt is de N277 (Middenpeelweg) op een afstand van ca. 2,2 kilometer ten westen van het plangebied. Het plangebied is daarmee gelegen buiten het invloedsgebied van deze transportroute.

5.2.3.4 Transport gevaarlijke stoffen over het spoor

De afstand van het plangebied tot het dichtsbijzijnd gelegen spoortraject bedraagt circa 2,2 kilometer. Het betreft de spoorlijn Venlo-Eindhoven. Over deze spoorlijn vindt risicovol transport plaats. Geconcludeerd kan worden dat het plangebied niet binnen het invloedsgebied van transportroutes van gevaarlijke stoffen over het spoor is gelegen.

5.2.3.5 Transport gevaarlijke stoffen over water

Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van transportroutes van gevaarlijke stoffen over water gelegen. De dichtstbij gelegen transportroute voor gevaarlijke stoffen is de Maas op een afstand van meer dan 10 km.

5.2.3.6 Transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen

In de nabijheid van het plangebied zijn geen (buis)leidingen gelegen waarover risicovol transport plaatsvindt. De dichtstbijgelegen buisleidingen voor vervoer van gevaarlijke stoffen zijn:

  • De gastransportleidingen A-520, A-578 en A-665 op een afstand van circa 1,8 km ten westen van het plangebied;
  • de RRP buisleiding op een afstand van circa 2,2 km ten noorden van het plangebied.

Het plangebied is niet gelegen binnen het invloedsgebied van deze buistransportleidingen.

5.2.3.7 Conclusie externe veiligheid

Het plangebied ligt niet binnen een plaatsgebonden risicocontour van een risicovolle inrichting, buisleiding, spoorweg of vaarweg. Vanuit externe veiligheid zijn er dan ook geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling binnen het plangebied.

5.2.4 Geluid
5.2.4.1 Inleiding

Een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, waarbij sprake is van de realisatie van een geluidsgevoelig object dien te worden getoetst aan de Wet geluidhinder. In deze wet wordt aangegeven hoe voor een gebied waar een ruimtelijke ontwikkeling plaatsvindt dient te worden omgegaan met geluidhinder als gevolg van wegverkeer, industrie en spoorwegen.

In de Wet geluidhinder (Wgh) is bepaald dat elke weg een onderzoekszone heeft, met uitzondering van woonerven en wegen waar een maximumsnelheid van 30 km/u voor geldt. Bij een ruimtelijke ontwikkeling waarbij sprake is van de ontwikkeling van geluidsgevoelige objecten binnen een onderzoekszone, dient een onderzoek te worden uitgevoerd naar de geluidbelasting op deze gebouwen of terreinen.

5.2.4.2 Afweging

Met het op te stellen bestemmingsplan worden wel geluidsgevoelige functies/woningen mogelijk gemaakt, maar deze zijn niet geprojecteerd binnen wegen met een wettelijke geluidzone, aangezien de omliggende woningen allemaal wegen zijn met een maximum snelheid van 30 km/uur en de afstand van het plangebied tot wegen met een hogere maximum snelheid meer dan 200 meter bedraagt.

5.2.4.3 Conclusie geluid wegverkeer

Het aspect geluid wegverkeer vormt geen belemmering voor de realisering van het woongebied.

5.2.5 Geur

In de Wet geurhinder en veehouderij zijn normen opgenomen die moeten worden gehanteerd bij de verlening van een milieuvergunning aan een agrarisch bedrijf waarin vee wordt gehouden. Echter ook in de omgekeerde situatie, waarbij in de omgeving van agrarische bedrijven een nieuw geurgevoelig object wordt gesitueerd of uitgebreid, dient aan de wet te worden getoetst (de zogenoemde 'omgekeerde werking').

In de omgeving van het plangebied zijn geen agrarische bedrijven gelegen die in hun functioneren zouden kunnen worden belemmerd door de voorgenomen ontwikkeling of waarvan de geurcontour tot in het plangebied reikt en die van invloed zouden kunnen zijn op het woon- en leefklimaat in de te realiseren woningen. Uit het plan MER, behorende bij het bestemmingsplan 'Buitengebied Horst aan de Maas', blijkt dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een goed tot zeer goed woon- en leefklimaat voor wat betreft het aspect geur in relatie tot veehouderijen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.KBKRONBERGZUIDWEST-BPV1_0016.png"  
Afbeelding 5.2. Uitsnede uit Plan-MER bestemmingsplan 'Buitengebied Horst aan de Maas' met aanduiding ligging plangebied (rode ster)  

Nader onderzoek naar geurhinder als gevolg van agrarische bedrijvigheid is derhalve niet noodzakelijk.

5.2.6 Luchtkwaliteit
5.2.6.1 Algemeen

Sinds 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden en staan de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Artikel 5.16 Wm (lid 1) geeft weer, onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (uit lid 2) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:

  • a. er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • b. een plan leidt – al dan niet per saldo – niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • c. een plan draagt 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging;
  • d. een plan past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL), of binnen een regionaal programma van maatregelen.

5.2.6.2 Het Besluit NIBM

Deze AMvB legt vast, wanneer een project niet in betekenende mate (NIBM) bijdraagt aan de concentratie van een bepaalde stof. De achtergrond van het beginsel 'Niet in betekende mate' is dat de gevolgen van een ontwikkeling voor de luchtkwaliteit in een aantal gevallen (beschreven in de ministeriële Regeling NIBM) worden tenietgedaan door de ontwikkeling van bijvoorbeeld schonere motoren in het gehele land.

Op 1 augustus 2009 is het nationaal samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL) in werking getreden. Hierdoor dient bij plannen die de luchtkwaliteit beïnvloeden niet langer te worden uit gegaan van de normen uit de interimperiode. Nu het NSL in werking is getreden is een project NIBM, als aannemelijk is dat het project een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel fijn stof en NO2. Als de 3% grens voor PM10 of NO2 niet wordt overschreden, dan hoeft geen verdere toetsing aan grenswaarden plaats te vinden.

5.2.6.3 Regeling NIBM

Binnen de getalsmatige grenzen van de Regeling NIBM draagt een project altijd niet in betekenende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Voor woningen gelden in de Regeling NIBM de volgende getalsmatige grenzen:

  minimaal 1 ontsluitingsweg   minimaal 2 ontsluitingswegen  
  3%-norm   3%-norm  
Woningen (maximaal)   1.500   3.000  

Onderhavig bestemmingsplan kent de planologische mogelijkheid om maximaal 26 woningen te bouwen. Met het aantal te bouwen woning wordt binnen het 3% criterium van de NIBM-grens gebleven wordt.

5.2.6.4 Achtergrondwaarden

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient bepaald te worden of de kwaliteit van de lucht ter plaatse goed genoeg is voor de realisatie van de beoogde ontwikkeling. Volgens de kaarten van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) op de Atlas voor de Leefomgeving bedraagt de concentratie PM2,5 ter plaatse in 2020 minder dan 12 µg/m³ en de concentratie PM10 minder dan 20 µg/m³. De concentratie NO2 ter plaatse bedraagt minder dan 15 µg/m³. In de Wet milieubeheer bedraagt de jaargemiddelde grenswaarde voor PM2,5 en PM10 40 µg/m³. Voor NO2 bedraagt de jaargemiddelde grenswaarde eveneens 40 µg/m³. Volgens de kaarten van het RIVM is de luchtkwaliteit ter plaatse in de huidige situatie daarom voldoende voor de realisatie van de beoogde ontwikkelingen. Naar verwachting zal door voortschrijdende technologie de luchtkwaliteit in Nederland nog verder verbeteren. Ook in de toekomst zal de locatie dus niet bezwaarlijk zijn in het kader van de luchtkwaliteit.

5.2.6.5 Conclusie luchtkwaliteit

Onderhavig initiatief voorziet in een ontwikkeling die niet in betekenende mate bijdraagt aan de heersende luchtkwaliteit. Volgens de kaarten van het RIVM is de luchtkwaliteit ter plaatse goed genoeg voor het te realiseren woongebied. Het plan is dan ook niet bezwaarlijk in het kader van de luchtkwaliteit.

5.2.7 Milieueffectrapportage
5.2.7.1 Toets m.e.r.-plicht

In het plangebied wordt een uitbreidingsgebied voor woningbouw gerealiseerd waarbinnen maximaal 26 woningen kunnen worden gebouwd. Dit betreft geen activiteit die voorkomt in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r.. Er is dus geen sprake van de verplichting om een m.e.r. procedure te doorlopen.

5.2.7.2 Toets m.e.r.-beoordelingsplicht

In bijlage D van het besluit milieueffectrapportage is aangegeven bij welke activiteiten, plannen en besluiten een m.e.r.-beoordeling moet plaatsvinden, dat wil zeggen een nadere afweging of mogelijk een m.e.r. procedure moet worden gevolgd.

De realisering van het woongebied is een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in categorie D11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r.. Er is in dat geval sprake van een m.e.r.-beoordelingsplicht in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:

  • 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • 2. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
  • 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Deze drempelwaarden worden in dit geval niet overschreden.

In artikel 2, lid 5, aanhef onder b. van het Besluit milieueffectrapportage, is echter bepaald dat de m.e.r.-beoordelingsplicht ook geldt voor plannen die weliswaar vallen onder een van de in onderdeel D genoemde activiteiten maar waarbij het project valt onder de drempelwaarden zoals genoemd in onderdeel D, indien: 'op grond van selectiecriteria als bedoeld in bijlage III bij de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben'.

5.2.7.3 M.e.r.-beoordeling

Op basis van artikel 7.17 Wm, dient het bevoegd gezag een beslissing te nemen omtrent de vraag of bij de voorbereiding van het betrokken besluit voor de activiteit, vanwege de belangrijke nadelige gevolgen die zij voor het milieu kan hebben, een milieueffectrapport moet worden gemaakt. Middels deze paragraaf wordt invulling gegeven aan de vereisten van artikel 7.16 Wm, op basis waarvan het bevoegd gezag op grond van artikel 7.17 Wm een beslissing kan nemen.

Deze paragraaf bevat een toetsing aan de selectiecriteria als bedoeld in bijlage III bij de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling (zie tabel hierna).

Tabel : Criteria bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling

Kenmerken van het project

  • Omvang van het project
  • Cumulatie met andere projecten
  • Gebruik van natuurlijke grondstoffen
  • Productie van afvalstoffen
  • Verontreiniging en hinder
  • Risico van ongevallen, mede gelet op de gebruikte stoffen en technologieën

Plaats van het project

  • Bestaand grondgebruik
  • Relatieve rijkdom aan kwaliteit en het regeneratievermogen van de natuurlijke hulpbronnen van het gebied
  • Het opnamevermogen van het natuurlijke milieu, met in het bijzonder aandacht voor gevoelige gebieden (wetlands, kustgebieden, berg- en bosgebieden, reservaten en natuurparken, Habitat- en Vogelrichtlijngebieden), gebieden waarin bij communautaire wetgeving vastgestelde normen inzake milieukwaliteit reeds worden overschreden, gebieden met een hoge bevolkingsdichtheid, landschappen van historisch, cultureel of archeologisch belang

Kenmerken van het potentiële effect

  • Bereik van het effect (geografische zone en grootte van de getroffen bevolking)
  • Grensoverschrijdende karakter van het effect
  • Waarschijnlijkheid van het effect
  • Duur, frequentie en de omkeerbaarheid van het effect

Omdat het plan wel voorziet in de uitbreiding en wijziging van een industrieterrein, maar ónder de drempelwaarde valt zoals aangegeven in categorie D.11.3 van het Besluit m.e.r., volgt hierna een toets of op basis van de hiervoor genoemde criteria een m.e.r.-beoordeling uitgevoerd moet worden. Deze paragraaf is mede opgesteld op basis van de onderzoeken die uitgevoerd zijn in het kader van het bestemmingsplan.

Kenmerken van het project

Criteria   Toets  
Omvang van het project   Het project heeft betrekking op het uitbreiden van een plattelandskern met een woongebied voor maximaal 26 woningen, direct aansluitend aan de bestaande kern.  
Cumulatie met andere projecten   Nee  
Gebruik van natuurlijke grondstoffen   Nee  
Productie van afvalstoffen   Nee  
Verontreiniging en hinder   N.v.t. Er is geen sprake van een activiteit die leidt tot verontreiniging of hinder voor het milieu.  
Risico van ongevallen   Nee, het plangebied bevindt zich buiten plaatsgebonden risicocontouren 10-6 en er is sprake van een zeer geringe stijging van het groepsrisico.  

Conclusie: Vanuit de kenmerken van het project zijn er geen negatieve effecten op het milieu te verwachten.

Plaats van het object

Criteria   Toets  
Bestaand grondgebruik   Agrarisch grondgebruik / braakliggend terrein  
Relatieve rijkdom aan kwaliteit en het
regeneratievermogen van de natuurlijke
hulpbronnen van het gebied  
n.v.t.
 
Het opnamevermogen van het natuurlijke milieu, met in het bijzonder dacht voor:    
- gevoelige gebieden (wetlands, kustgebieden, berg- en bosgebieden, reservaten en natuurparken, Habitat- en Vogelrichtlijngebieden)   Nee  
- gebieden waarin bij communautaire wetgeving vastgestelde normen inzake milieukwaliteit reeds worden overschreden   Nee  
gebieden met een hoge bevolkingsdichtheid   Nee  
landschappen van historisch, cultureel of archeologisch belang   Nee  

Conclusie: Vanuit de plaats van het project zijn er geen negatieve effecten op het milieu te verwachten.

Gevoelig gebied (conform onderdeel A van de bijlage bij het Besluit m.e.r.)

Gevoelig gebied   Toets  
Beschermd natuurmonument   Nee  
Habitat en vogelrichtlijngebieden   Nee  
Watergebied van internationale
betekenis  
Nee  
Natuurnetwerk Nederland (voorheen EHS)   Nee  
Landschappelijk waardevol gebied   Nee  
Waterwinlocaties, water- wingebieden en grondwaterbeschermingsgebieden   Nee  
Beschermd monument   Nee  
Belvédère-gebied   Nee  

Conclusie: Het plangebied is niet gelegen binnen een gevoelig gebied en op een zodanige afstand van gevoelige gebieden dat er geen negatieve effecten te verwachten zijn.

Kenmerken van het potentiële effect

Criteria   Toets  
Bereik van het effect (geografische zone en grootte van de getroffen bevolking)   Er zijn geen effecten te verwachten die uit te drukken zijn in geografische zone en/of grootte van de getroffen bevolking.  
Grensoverschrijdende karakter van het effect   Nee
 
Waarschijnlijkheid van het effect   Geen effecten te verwachten  
Duur, frequentie en de omkeerbaarheid
van het effect  
Geen effecten te verwachten  

5.2.7.4 Conclusie milieueffectrapportage
  • a. De beoogde ontwikkeling komt niet voor in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r.. Er hoeft dus geen MER te worden opgesteld;
  • b. De activiteit valt wel onder categorie D11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r.. De daarbij genoemde drempelwaarden worden niet overschreden;
  • c. Ter voldoening aan het bepaalde in artikel 2, lid 5, aanhef onder b. van het Besluit milieueffectrapportage is voor dit plan een m.e.r.-beoordeling uitgevoerd. Uit de uitgevoerde m.e.r.-beoordeling blijkt dat er geen negatieve effecten te verwachten zijn en dat een Plan-m.e.r. niet noodzakelijk is.
5.2.8 Milieuzonering
5.2.8.1 Algemeen

In het kader van ruimtelijke plannen dient volgens de Handreiking Ruimtelijke Plannen van de gemeente beschreven te worden op welke wijze de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' is toegepast (editie 2009). In deze VNG-brochure worden richtlijnen gehanteerd die een zekere noodzakelijke afstand tussen (agrarische) bedrijven en woonbebouwing aangeven. Deze afstand (zonering) wordt bepaald door enerzijds de aard van het bedrijf en anderzijds door het karakter van zijn omgeving.

De richtafstanden zijn niet wettelijk voorgeschreven. De richtafstandenlijsten gaan uit van gemiddeld moderne bedrijven en zijn geschreven voor nieuwe situaties. Indien bekend is welke activiteiten concreet beoogd worden, dan kan gemotiveerd worden afgeweken van de daadwerkelijke te verwachten milieubelasting (in plaats van de richtafstanden). Voor bestaande bedrijven geldt allereerst de geldende omgevingsvergunning of de richtlijnen uit de geldende Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB).

5.2.8.2 Toets plangebied

Invloed vanuit de omgeving op het plangebied

Het voorliggende bestemmingsplan maakt de realisering van een woongebied met maximaal 26 woningen en een speelterrein mogelijk. Een woning is een milieugevoelige functie. Daarom dient bekeken te worden welke milieubelastende activiteiten in de omgeving van het plangebied plaatsvinden die het woon- en leefklimaat in de te bouwen woningen kunnen beïnvloeden.

In de nabijheid van het plangebied zijn de in de navolgende tabel genoemde bedrijven en/of voorzieningen gelegen, met daarbij aangegeven de aan te houden grootste richtafstanden volgens de VNG-brochure en de (globale) werkelijke afstand tot het woongebied.

Adres   Soort bedrijf   Richtafstand volgens VNG-brochure rustig buitengebied   Richtafstand volgens VNG-brochure gemengd gebied   Werkelijkeafstand  
Kronenbergweg 11   Barbecue-service (cateringbedrijf)   30 m   10 m   > 200 m  
Kronenbergweg 12   Varkenshouderij   200 m   100 m   > 200 m  
Meerweg 73   Jongerengilde (buurt- en clubhuis)   30 m   10 m   > 200 m  
Simonsstraat 23   Varkenshouderij   200 m   100 m   > 200 m  
Simonsstraat 25   Agrarisch bedrijf   30 m   10 m   > 200 m  
Simonsstraat 27   Rundveehouderij   100 m   50 m   > 150 m  
Simonsstraat 33/33a   Beregeningsinstallatiebedrijf (electrotechnische industrie n.e.g.)   30 m   10 m   > 25 m  
Simonsstraat 35a   Meubelstoffeerderij   10 m   0 m   > 50 m  
Simonsstraat ong. (achter 35a)   Agrarisch bedrijf   30 m   10 m   > 175 m  

Uit de tabel blijkt dat bij alle omliggende bedrijven wordt voldaan aan de richtafstanden in de VNG-brochure, behoudens de richtafstand voor het bedrijf aan de Simonsstraat 33/33a. De genoemde richtafstanden zijn echter de richtafstanden die gelden in een rustig buitengebied. In dit geval is echter sprake van een gemengd gebied, waar -naast woningen- ook bedrijven voorkomen met een bepaalde verkeersaantrekkende werking. Volgens de VNG-brochure kunnen in een gemengd gebied de richtafstanden met één afstandsstap worden teruggebracht. In dit geval betekent dit een aan te houden richtafstand van 10 meter.

Direct aansluitend aan het plangebied zijn agrarische percelen gelegen die in gebruik zijn voor akkerbouw. Bij de realisatie van woningen in het plangebied moet daarom rekening worden gehouden met effecten als gevolg van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Er zijn geen wettelijke bepalingen inzake de minimaal aan te houden afstanden tussen gronden waarop gewassen in de open lucht wordt gekweekt en nabijgelegen gevoelige functies, waaronder woningen. Aangezien de direct naast de woning gelegen akkerlanden deel uitmaken van hetzelfde perceel als de gronden waarop woningbouw wordt gerealiseerd, zijn risico's ten aanzien van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen op deze akkers uitgesloten.

Voor het overige vinden er in de omgeving van het plangebied geen activiteiten plaats die een nadelige invloed zouden kunnen uitoefenen op het woon- en leefklimaat in de woning.

Invloed van het plangebied op de omgeving

Voor woningen gelden geen aan te houden richtafstanden tot andere woningen. De realisering van een nieuw woongebied kan echter wel invloed hebben op het woon- en leefklimaat van nabijgelegen woningen, als de verkeersaantrekkende werking van het woongebied zodanig is dat dit leidt tot verkeersoverlast voor omwonenden. Hiervan is in dit geval geen sprake. Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 5.7.1.

5.2.8.3 Conclusie milieu-invloed bedrijvigheid

De milieuzonering van nabijgelegen bedrijven en voorzieningen vormt geen belemmering voor de realisering van het woongebied en andersom leidt de realisering van het woongebied ook niet tot nadelige effecten voor bestaande woningen in de nabijheid van het plangebied..

5.3 Archeologie en cultuurhistorie

5.3.1 Archeologie
5.3.1.1 Algemeen

Sinds de inwerkingtreding van de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) per 1 september 2007 is de gemeente verantwoordelijk voor het archeologiebeleid en heeft de provincie zich hiervan teruggetrokken.

In de Wet op de Archeologische Monumentenzorg is een raamwerk gegeven dat regelt hoe Rijk, provincies en gemeenten om moeten gaan met het aspect archeologie in ruimtelijke plannen. De uitgangspunten van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg zijn als volgt:

  • de archeologische waarden dienen zoveel mogelijk in de bodem te worden bewaard;
  • er dient vroeg in het proces van de ruimtelijke ordening al rekening te worden gehouden met het aspect archeologie.

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. De wet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed en vervangt 6 wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed, waaronder de Monumentenwet 1988. De belangrijkste verandering voor archeologen is de vervanging van de opgravingsvergunning door een wettelijk geregelde certificering. Dit moet garanderen dat opgravingen volgens professionele kwaliteitsnormen worden uitgevoerd.

Een aantal onderdelen van de Monumentenwet 1988 gaat in 2019 over naar de Omgevingswet. Tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet blijven deze onderdelen van kracht binnen het overgangsrecht van de Erfgoedwet. Voor archeologie gaat het onder meer om:

  • d. het meewegen van het archeologische belang bij het opstellen van bestemmingsplannen;
  • e. de mogelijkheid om voorschriften te verbinden aan de omgevingsvergunning ter bescherming van
  • f. archeologie;
  • g. de mogelijkheid van de Minister van OCW om bij (dreigende) schade aan archeologische
  • h. monumenten na een toevalsvondst voorschriften te stellen aan de uitvoering de werkzaamheden of
  • i. die stil te leggen;
  • j. de mogelijkheid van het bevoegd gezag of de Minister van OCW om toegang tot een terrein af te
  • k. dwingen om archeologisch onderzoek te kunnen doen.
5.3.1.2 Archeologische dubbelbestemming

In het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Horst aan de Maas' zijn de gronden binnen het plangebied tevens bestemd tot 'Waarde – Archeologie – 3' (hoge archeologische verwachting). Hier geldt een onderzoeksplicht bij bodemverstoringen >50 cm/-mv, tenzij de oppervlakte van de verstoring niet meer bedraagt dan 500 m². Omdat de genoemde ondergrenzen in dit bestemmingsplan worden overschreden, is een archeologisch onderzoek noodzakelijk

5.3.1.3 Archeologisch onderzoek

Door Econsultancy is in verband met de hoge archeologische verwachting een archeologisch onderzoek uitgevoerd binnen het plangebied. De rapportage hiervan is als bijlage 3 bij deze toelichtng gevoegd. In het rapport wordt op basis van de waargenomen bodemverstoringen geconcludeerd dat archeologische waarden niet meer in situ worden verwacht. De gespecificeerde archeologische verwachting, zoals die is weergegeven tijdens het bureauonderzoek, is door het booronderzoek geheel bijgesteld naar laag voor alle perioden. Op grond van de resultaten van het bureau- en veldonderzoek adviseert Econsultancy om het plangebied vrij te geven. Op basis hiervan zijn in dit bestemmingsplan geen archeologische dubbelbestemmingen opgenomen.

Mochten tijdens de graafwerkzaamheden desondanks archeologische waarden worden aangetroffen, dan dient hiervan melding te worden gemaakt conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet uit juli 2016. Melding van archeologische waarden kan plaatsvinden bij het Ministerie van OCW (de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed), de gemeente Horst aan de Maas of de provincie Limburg.

5.3.2 Cultuurhistorie

Blijkens de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie is er binnen het plangebied en in de directe omgeving daarvan geen sprake van cultuurhistorisch waardevolle elementen, behoudens het feit dat zowel de Meerweg als de Simonsstraat zijn aangeduid als 'andere weg ouder dan 1806'. De realisering van het onderhavige plangebied is echter niet van invloed op het profiel en/of het verloop van deze wegen.

Vanuit het aspect cultuurhistorie zijn er dan ook geen belemmeringen voor realisering van de beoogde ontwikkeling.

5.4 Waterparagraaf

5.4.1 Algemeen

Vanuit Rijks- en provinciaal beleid wordt steeds meer nadruk gelegd op duurzaam waterbeheer in de
bebouwde omgeving. Vernieuwing in het provinciaal waterbeheer wordt gestalte gegeven door onder
andere een (grensoverschrijdende) stroomgebiedbenadering, een brongerichte aanpak, het
solidariteitsprincipe (niet afwentelen) en het vooraf betrekken van water bij ruimtelijke ontwikkelingen en afwegingen.

Vertaling van het landelijk en provinciaal beleid naar gemeentelijk beleid houdt op hoofdlijnen het
volgende in: binnen nieuwe in- en uitbreidingsgebieden moet 'slimmer' en 'creatiever' met schoon
hemelwater worden omgegaan. Het principe van vasthouden bergen en afvoeren van hemelwater is
hierbij van groot belang.

5.4.2 Kenmerken van het watersysteem
5.4.2.1 Algemeen

De kenmerken van de watersystemen, zoals die voorkomen in het plangebied (en omgeving), kunnen
het beste beschreven worden door een onderverdeling te maken in de soorten van water die in het
gebied aanwezig zijn. De belangrijkste zijn: bodem en grondwater, oppervlaktewater, ecosysteem en
afval- en hemelwater.

5.4.2.2 Bodem en grondwater

De originele bodem bestaat volgens de bodemkaart van Nederland uit een hoge zwarte enkeerdgrond, die volgens de Stichting voor Bodemkartering voornamelijk is opgebouwd uit lemig fijn zand. De afzettingen, waarin deze bodem is ontstaan, behoren geologisch gezien tot de Formatie van Boxtel.

De gemiddelde stand van het freatisch grondwater bedraagt ± 27,5 m +NAP, waardoor het grondwater zich op ± 2,0 m -mv zou bevinden. Het water van het eerste watervoerend pakket stroomt volgens de isohypsenkaart van de Dienst Grondwaterverkenning van TNO in noordoostelijke richting.

Er liggen geen pompstations in de buurt van de onderzoekslocatie die van invloed zouden kunnen zijn op de grondwaterstroming ter plaatse van de onderzoekslocatie. De onderzoekslocatie ligt niet in een grondwaterbeschermings- en/of grondwaterwingebied.

5.4.2.3 Oppervlaktewater

In het plangebied zelf is geen oppervlaktewater aanwezig. Ten zuidoosten van het plangebied en direct grenzend daaraan is -evenwijdig aan de Simonsstraat- de primaire watergang 'Blakterbeek' gelegen met de daarbij behorende kernzone, profiel van vrije ruimte en onderhoudspad.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.KBKRONBERGZUIDWEST-BPV1_0017.png"  
Afbeelding 5.3 Uitsnede uit de Legger van het Waterschap Limburg  

In het inrichtings- en verkavelingsplan is rekening gehouden met de voor deze watergang in acht te nemen regels van de Keur van het waterschap. Tussen de achtertuinen van de geplande woningen en de Blakterbeek zelf is de kernzone met daarbinnen het onderhoudspad van de beek gelegen. Deze gronden blijven buiten de uit te geven kavels liggen en blijven vanaf de Simonsstraat bereikbaar voor onderhoud aan de beek.

5.4.2.4 Afvalwater

Het afvalwater zal worden aangesloten op de in het plangebied aan te leggen riolering.

5.4.2.5 Hemelwater

Bij nieuwbouw is het beleid om honderd procent van het verharde oppervlak af te koppelen en het schone hemelwater te infiltreren in de bodem. De volgende stap is het bergen van water. Pas wanneer vasthouden en bergen niet meer mogelijk is, kan gekozen worden voor afvoeren. Als er goed kan worden geïnfiltreerd, heeft een infiltratievoorziening de voorkeur. Een bovengrondse infiltratievoorziening heeft de voorkeur boven een ondergrondse in verband met onderhoud en beheersbaarheid van de voorziening.

Als de infiltratiecapaciteit van de bodem slecht is of de gemiddelde hoogste grondwaterstand zich dicht bij het maaiveld bevindt, wordt aanbevolen om een opvang van het hemelwater te realiseren die langzaam leegloopt naar het oppervlaktewater.

Uit de infiltratiemetingen die zijn uitgevoerd in het kader van het als bijlage 2 bij deze toelichting opgenomen bodemonderzoek, blijkt dat de waterdoorlatendheid goed is met een K-waarde tussen de 1,2 en 2,2 meter per dag. Hiermee is de bodem goed doorlatend om hemelwater te kunnen infiltreren.

De voorgenomen realisering van een woongebied zorgt ervoor dat onbebouwde agrarische gronden in de toekomst bebouwd kunnen worden. Het exacte tijdstip en de omvang van de te realiseren bebouwing zijn op dit moment nog niet bekend. Door de toekomstige bebouwing en verharding van een deel van de gronden nemen de infiltratiemogelijkheden op de gronden af. Bij de oprichting van nieuwe bebouwing worden dan ook voorzieningen getroffen om een goede afkoppeling van het hemelwater mogelijk te maken, zodat (vrijwel) geen hemelwater terecht komt in de riolering.

Op basis van de Keur van het Waterschap Limburg moet bij nieuwe ontwikkelingen worden voorzien in een bergings- of infiltratievoorziening met een capaciteit van 100 mm in 24 uur, waarbij het streven is om ontwikkelingen zoveel mogelijk klimaat-adaptief te realiseren.

Het onderhavige bestemmingsplan leidt tot een toename van de hoeveelheid bebouwd en verhard oppervlak. De exacte hoeveelheid aan nieuwe oppervlakteverharding is nog niet bekend. Op basis van de huidige verkaveling zal circa 4.250 m2 aan bebouwing en verhardingen worden gerealiseerd. Binnen het plangebied is voldoende ruimte om te kunnen voorzien in de berging en/of infiltratie van hemelwater conform de vereisten van het waterschap, waaronder ter plaatse van de groenvoorziening die centraal in het plangebied is geprojecteerd.

In het kader van de toekomstige omgevingsvergunningaanvragen zal moeten worden aangetoond dat wordt voorzien in infiltratievoorzieningen met voldoende afvoercapaciteit.

5.4.3 Overleg waterbeheerder

Een belangrijk instrument bij de uitvoering van het waterbeleid is de Watertoets. Het toepassen van de
Watertoets bij ruimtelijke ingrepen is verplicht en heeft als uitgangspunt dat de situatie voor het
watersysteem door de ruimtelijke ingreep niet mag verslechteren (stand-still-beginsel). Bovendien wordt er bij de toepassing van de Watertoets naar gestreefd de kansen om bestaande ongewenste situaties te verbeteren, zoveel mogelijk te benutten.

Het concept bestemmingsplan zal voor advies worden voorgelegd aan het Waterschap Limburg.

5.5 Kabels en leidingen

Blijkens de risicokaart en de geldende bestemmingsplannen voor het plangebied en de directe omgeving daarvan, zijn er geen kabels en/of leidingen gelegen die een belemmering zouden kunnen vormen voor de realisering van het plangebied.

5.6 Natuur

5.6.1 Algemeen

Bij ruimtelijke planvorming is een toetsing aan de natuurwetgeving verplicht. In het kader van het plan is middels een quickscan een beoordeling gemaakt van de effecten die het plan zal hebben op beschermde natuurwaarden. Hierdoor wordt duidelijk of het plan in overeenstemming is met de natuurwetgeving. De rapportage van deze quickscan is als bijlage 4 bij deze toelichting gevoegd.

In de quickscan zijn de gevolgen van de ruimtelijke ingreep afgezet tegen de aanwezige natuurwaarden vanuit de Wet natuurbescherming en planologisch beschermde natuurwaarden.

5.6.2 Gebiedsbescherming

Met betrekking tot het Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en de beschermde houtopstanden worden bij de voorgenomen werkzaamheden geen bezwaren voorzien in de uitvoering van de voorgenomen ontwikkeling op de onderzoekslocatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.KBKRONBERGZUIDWEST-BPV1_0018.png"  
Tabel toets gebiedsbescherming  

Volledigheidshalve is in het kader van de voorliggende ontwikkeling een stikstofdepositieonderzoek uitgevoerd om negatieve effecten op Natura 2000-gebieden vanwege stikstofdepositie op voorhand te kunnen uitsluiten. Zowel de aanleg- als de gebruiksfase van het plan kunnen mogelijk negatieve gevolgen hebben voor stikstofgevoelige habitattypen binnen omliggende beschermde natuurgebieden. Middels een Aerius-berekening zijn de projecteffecten berekend. De rapportage hiervan is als bijlage 5 bij deze toelichting gevoegd.

Het projecteffect op de Natura 2000-gebieden in de omgeving is kleiner dan of gelijk aan 0,00 mol/ha/jaar. Bij een dergelijke projectbijdrage zal het beoogde plan niet voor een significante toename in stikstofdepositie zorgen en kunnen negatieve effecten worden uitgesloten.

5.6.3 Soortenbescherming

De aanwezigheid van geschikt habitat op de onderzoekslocatie voor de verschillende soorten en soortgroepen is weergegeven in de onderstaande tabel. In de tabel is samengevat of de voorgenomen ingreep mogelijk verstorend kan werken en wat de consequenties zijn voor eventuele vervolgstappen, zoals soortgericht nader onderzoek of vergunningtrajecten. In de tabel is weergegeven of maatregelen noodzakelijk zijn om overtreding van de Wet natuurbescherming voor bepaalde soortgroepen te voorkomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.KBKRONBERGZUIDWEST-BPV1_0019.png"  
Tabel Overzicht geschiktheid onderzoekslocatie voor soortgroepen en te nemen vervolgstappen  
5.6.4 Houtopstanden

In algemene zin is het mogelijk dat bij een voorgenomen ontwikkeling sprake is van het verloren gaan van houtopstanden die beschermd zijn conform artikel 4 van de Wet natuurbescherming. In een dergelijk geval kan er sprake zijn van een meldingsplicht en herplantplicht.

Mogelijk te kappen bomen binnen het plangebied zijn niet beschermd conform artikel 4 van de Wet natuurbescherming. De oppervlakte van de te kappen bomen is minder dan tien are, of het betreft een rijbeplanting van maximaal twintig bomen; hierdoor vallen ze niet onder de definitie houtopstanden. Bij de voorgenomen kap is dan ook geen sprake van een meldingsplicht en herplantverplichting in het kader van artikel 4.2 en 4.3 van de Wet natuurbescherming.

5.6.5 Conclusie

Ten aanzien van algemene broedvogels kunnen overtredingen worden voorkomen door rekening te houden met het broedseizoen of door voorafgaand aan de werkzaamheden een controle op broedgevallen uit te voeren. Daarnaast dient bij werkzaamheden te allen tijde de zorgplicht in acht te worden genomen ten aanzien van onder andere algemene grondgebonden zoogdieren en amfibieën.

Voor beschermde soorten behorend tot de overige soortgroepen zijn overtredingen ten aanzien van de Wet natuurbescherming wegens het ontbreken van geschikt habitat, het ontbreken van sporen en/of vanwege een vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkeling niet aan de orde. Wel dient rekening te worden gehouden met de algemene zorgplicht.

Met betrekking tot het Natura 2000-gebied, Natuurnetwerk Nederland en de beschermde houtopstanden worden bij de voorgenomen werkzaamheden geen bezwaren voorzien in de uitvoering van de voorgenomen herontwikkeling op de onderzoekslocatie.

5.7 Verkeer en parkeren

5.7.1 Verkeer

Het nieuwe woongebied is voor autoverkeer zowel bereikbaar vanaf de Simonsstraat als vanuit de Meerweg. Voor langzaam verkeer wordt daarnaast een pad gerealiseerd dat de verbinding vormt met het bestaande woongebied, via een aansluiting op de Den Bunder. Daarmee is de bereikbaarheid van het woongebied goed.

Volgens de CROW-publicatie 'Toekomstbestendig parkeren; van parkeerkencijfers naar parkeernormen’ (publicatie 381) bedraagt de verkeersgeneratie voor het type woonmilieu 'landelijk wonen' globaal 7,4 voertuigbewegingen per woning per etmaal per weekdag. Bij 26 te realiseren woningen betekent dit 192,4 voertuigbewegingen per etmaal. Dit is een relatief beperkt aantal, dat door de bestaande en te realiseren verkeersinfrastructuur goed kan worden opgevangen.

5.7.2 Parkeren

Op 3 juli 2019 is met de vaststelling van de 'Nota parkeernormen Horst aan de Maas' een toetsingskader vastgesteld voor het bepalen van de parkeerbehoefte van ruimtelijke plannen en - ontwikkelingen in de gemeente Horst aan de Maas om daarmee de bereikbaarheid en leefbaarheid in de gemeente Horst aan de Maas te waarborgen. Met behulp van dit toetsingskader moet worden voorkomen dat als gevolg van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen parkeerproblemen in de openbare ruimte ontstaan.

In de genoemde nota zijn ook de parkeernormen vastgelegd. Voor woningen geldt een parkeernorm van 2 parkeerplaatsen per woning. In dit plan is sprake van maximaal 26 woningen, hetgeen een te realiseren parkeercapaciteit betekent van 52 parkeerplaatsen.

Blijkens het inrichtingsplan voor het totale beoogde uitbreidingsgebied is sprake van 44 parkeerplaatsen in de openbare ruimte. Deze parkeerplaatsen worden reeds tijdens de ontwikkeling van fase 1 gerealiseerd. De overige parkeerplaatsen zullen op eigen terrein worden gerealiseerd. Zo is bij diverse woningen sprake van een eigen oprit die voldoet aan de minimale maatvoering in de nota parkeren van 6 x 2,5 meter. In het kader van de toekomstige omgevingsvergunningaanvragen zal worden getoetst aan de 'Nota parkeernormen Horst aan de Maas' (of de op het moment van indiening van de omgevingsvergunningaanvraag van toepassing zijnde actualisatie/opvolger).

5.8 Duurzaamheid

Duurzaam bouwen betekent niet alleen energiebesparing in huizen en gebouwen. Duurzaam bouwen bespaart grondstoffen. Verder is duurzaam bouwen goed voor:

  • a. gebruik van duurzame materialen die rekening houden met het milieu en de gezondheid van bewoners en gebruikers.
  • b. een gezond binnenmilieu om vocht, schimmel en ophoping van schadelijke stoffen te voorkomen. Dit kan bijvoorbeeld door goede ventilatie.
  • c. prettige en leefbare huizen, gebouwen, wijken en steden.
  • d. duurzaam slopen, om de materialen die vrijkomen bij de sloop opnieuw te kunnen gebruiken.
  • e. verantwoord watergebruik.
  • f. voorkomen dat grondstoffen voor bouwmaterialen uitgeput raken.

Het Bouwbesluit stelt eisen aan de energiezuinigheid van nieuwe woningen. De belangrijkste eis daarvoor is de Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC). Voor woningen geldt als eis een EPC-waarde van 0,4. Hieraan zullen ook de woningen binnen het plangebied moeten voldoen.


Naast de Energie Prestatie Coëfficiënt zijn in het Bouwbesluit eisen opgenomen ten aanzien van de ventilatie, luchtdichtheid en isolatie van woningen. Ook deze aspecten zijn van belang in het kader van duurzaamheid. Zo zorgt een goed ventilatiesysteem voor de juiste balans in luchtkwaliteit, comfort en energieprestatie van gebouwen en wordt door 'kierdicht' te bouwen voorkomen dat lucht, vocht of warmte ongewenst het gebouw binnenkomt of verlaat. Een goede isolatie zorgt daarnaast voor meer comfort en lagere energiekosten.


Verder stelt het Bouwbesluit eisen aan de milieuprestaties van gebouwen. Hierbij geldt als voorwaarde dat bij nieuwbouw de belasting van het milieu wordt beperkt door de in het bouwwerk toe te passen materialen. Voor nieuwbouwwoningen groter dan 100 m² geldt dat een zogeheten Milieuprestatieberekening (MPG) bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning dient te worden ingediend.


Tot slot is op basis van de 'Wet voortgang energietransitie' de gasaansluitplicht komen te vervallen. Dit volgt uit het nieuwe lid 7 van artikel 10 van de Gaswet, waarin is bepaald dat de aansluittaak van de netbeheerders niet van toepassing is op het aansluiten van (onder meer) nieuwbouwwoningen. Dit betekent in de praktijk dat de te realiseren woningen niet zullen worden aangesloten op het gasnet.

Hoofdstuk 6 UITVOERBAARHEID

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Op 1 juli 2008 zijn samen met de Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepalingen omtrent de grondexploitatie (Afdeling 6.4 Wro) in werking getreden. In de Grondexploitatiewet is bepaald dat de gemeente bij het vaststellen van een planologische maatregel waarin mogelijkheden voor een bouwplan gecreëerd worden, verplicht is maatregelen te nemen die verzekeren dat de kosten die gepaard gaan met de ontwikkeling van de locatie worden verhaald op de initiatiefnemer van het plan.

Het voorliggende initiatief heeft betrekking op gronden in eigendom van de gemeente Horst aan de Maas. Derhalve hoeft er geen overeenkomst met betrekking tot het kostenverhaal te worden gesloten.

6.2 Handhaving

Sinds 1 april 2005 werkt de gemeente Horst aan de Maas samen met de gemeente Venray als het gaat om handhaving. Onder deze samenwerking valt niet alleen de uitvoering, maar ook alle juridische, administratieve en beleidsmatige ondersteuning. In 2017 is het Beleidsplan VTH Horst aan de Maas 2017-2020 in werking getreden.

De gemeenten Horst aan de Maas en Venray voeren hun handhavingstaken uit op basis van de volgende visie: de gemeenten Horst aan de Maas en Venray stellen een gezonde, veilige, leefbare en groene leefomgeving centraal. Handhaving is één van de middelen om de kwaliteit van wonen, leven en werken te behouden en te versterken. Het bestuur streeft naar een gestructureerd en integraal handhavingsbeleid, waarbij preventief belang voorop staat. De betrokkenheid en het eigen verantwoordelijkheidsbesef van de burgers, bedrijven en instellingen moeten daarbij worden vergroot. Als de preventieve inzet (informatievoorziening) niet werkt en het geschonken vertrouwen wordt beschaamd, volgt daadwerkelijk handhavend optreden. Zo krijgt iedereen de aanpak die hij/zij verdient.

6.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De maatschappelijke uitvoerbaarheid zal blijken uit het formele vooroverleg met provincie en waterschap en uit de terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan. In het kader van het vooroverleg heeft de provincie Limburg aangegeven geen opmerkingen te hebben op de plannen.

Over de plannen heeft daarnaast reeds overleg plaatsgevonden met de dorpsraad.

Hoofdstuk 7 JURIDISCHE TOELICHTING

7.1 Planstukken

Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de SVBP2012 alsmede de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en het Besluit omgevingsrecht (Bor).

Het bestemmingsplan 'Kronenberg Zuidwest' is vervat in een verbeelding, regels en toelichting.

7.2 Toelichting op de verbeelding

De analoge verbeelding is getekend op een bijgewerkte en digitale ondergrond Basisregistratie Grootschalige Topografie (BGT), schaal 1:1000. Op de verbeelding is het plangebied weergegeven.

7.3 Toelichting op de regels

7.3.1 Algemeen

Bij het opstellen van de regels is uitgegaan van het rapport Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP2012) en de nota 'Bestemmingsplannen van de gemeente Horst aan de Maas - Uitgangspunten voor de bureaus'.

De regels zijn verdeeld in 4 hoofdstukken, te weten:

Hoofdstuk 1:   Inleidende regels met daarin de begrippen en de wijze van meten;  
Hoofdstuk 2:   Bestemmingsregels. Hierin worden de regels voor de op de verbeelding opgenomen bestemming gegeven;  
Hoofdstuk 3:   Algemene regels, waaronder zijn opgenomen de anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels en algemene wijzigingsregels;  
Hoofdstuk 4:   Overgangs- en slotregels, waarin het overgangsrecht en de slotregel zijn opgenomen.  

Het belangrijkste doel van de planregels is om de bouw- en gebruiksregels van de verschillende bestemmingen aan te geven.

7.3.2 Inleidende regels
7.3.2.1 Begrippen

In artikel 1 zijn bepalingen (begrippen) opgenomen welke in het algemeen spraakgebruik onvoldoende vastliggen en waarbij verschillen in interpretatie bij toepassing van de planregels mogelijk zijn. Voor het gemak zijn enkele begrippen uit de Woningwet/ Bouwverordening/ Wabo overgenomen. Verder zijn enkele begrippen afkomstig van de SVBP2012.

7.3.2.2 Wijze van meten

In artikel 2 wordt aangegeven op welke manier hoogte, lengte, breedte, inhoud en oppervlakte van bouwwerken/ percelen gemeten moeten worden.

7.3.3 Bestemmingsregels

De regels van een bestemming worden als volgt opgebouwd en benoemd:

  • 1. Bestemmingsomschrijving
  • 2. Bouwregels
  • 3. Nadere eisen
  • 4. Afwijken van de bouwregels
  • 5. Specifieke gebruiksregels
  • 6. Afwijken van de gebruiksregels
  • 7. Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • 8. Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
  • 9. Wijzigingsbevoegdheid

Duidelijk zal zijn dat een bestemming niet alle elementen hoeft te bevatten. Dit kan per bestemming verschillen.

In de bestemmingsomschrijving wordt een omschrijving gegeven van de aan de gronden toegekende functies. Als eerste wordt de hoofdfunctie aangegeven. Indien nodig worden vervolgens de andere aan de grond toegekende functies genoemd.

In de bouwregels wordt bepaald aan welke voorwaarden de bebouwing moet voldoen. Voor zover nodig wordt een onderscheid gemaakt in woningen, bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waardoor de toetsing van aanvragen voor een omgevingsvergunning voor het bouwen aanmerkelijk vereenvoudigd en inzichtelijker is.

In het onderstaande worden de regels van de opgenomen bestemmingen nader toegelicht.

7.3.3.1 Bestemming 'Groen'

De bestemming 'Groen' (artikel 3) is opgenomen voor het speelterrein centraal het plangebied. Binnen deze bestemming zijn de gronden bestemd voor groen- en speelvoorzieningen, bermen en beplanting, alsmede voor water en waterhuishoudkundige voorzieningen, met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

7.3.3.2 Bestemming 'Verkeer'

De overige openbare ruimte (ontsluitingswegen met parkeervoorzieningen en groenstroken zijn bestemd tot 'Verkeer' (artikel 4). Daartoe aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen en straten, wandel- en fietspaden met een functie voornamelijk gericht op de afwikkeling van het doorgaande verkeer;
  • b. parkeer-, groen- en speelvoorzieningen, hondentoilet;
  • c. voorzieningen van algemeen nut;
  • d. water en voorzieningen voor de waterhuishouding;

met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

7.3.3.3 Bestemming 'Wonen'

De bestemming 'Wonen' (artikel 5) is opgenomen voor de nieuw te bouwen woningen. Per deelgebied/vlak is op de verbeelding aangegeven hoeveel woningen zijn toegestaan. Het maximum aantal woningen voor het gehele plangebied bedraagt 26.

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. aan huis verbonden beroepen en -bedrijven, overeenkomstig het bepaalde in lid 5.5.2;

met de daarbij behorende:

  • c. wegen en paden;
  • d. verblijfsgebied;
  • e. groenvoorzieningen;
  • f. water;
  • g. tuinen en erven;
  • h. parkeervoorzieningen;
  • i. voorzieningen van algemeen nut;
  • j. voorzieningen voor de waterhuishouding;
  • k. speelvoorzieningen.
7.3.4 Algemene regels

In de Anti-dubbeltelregel (artikel 7) wordt bepaald dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, deze bij de beoordeling van latere plannen buiten beschouwing blijft. Het nog overgebleven terrein mag dus niet nog eens meegenomen worden bij het toestaan van een ander bouwwerk.

Dit bestemmingsplan bevat geen algemene bouwregels, algemene gebruiksregels en algemene aanduidingsregels.

In de Algemene afwijkingsregels (artikel 8) is een mogelijkheid opgenomen om af te kunnen wijken van het plan om voor geringe overschrijdingen, alsmede voor het vergroten van de maximaal toegestane inhoud van de bedrijfswoning.

De Algemene wijzigingsregels (artikel 9) verschaffen het bevoegd gezag de gewenste beleidsruimte om bij de uitvoering van het plan te kunnen inspelen op gegevens of situaties die vooraf niet bekend kunnen zijn.

In de Algemene procedureregels wordt de procedure aangegeven die moet worden doorlopen indien het bevoegd gezag nadere eisen wil stellen.

In de Overige regels (artikel 11) is bepaald dat bij ontwikkelingen moet worden voldaan aan de parkeernormen, zoals die zijn vastgelegd in de 'Nota Parkeernormen Horst aan de Maas'.

7.3.5 Overgangs- en slotregels

In de bepaling Overgangsrecht (artikel 12) is geregeld in hoeverre en onder welke voorwaarden bestaande gebouwen en het bestaand gebruik van gronden en bouwwerken mogen afwijken van het plan.

In de Slotregel (artikel 13) is aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan moeten worden aangehaald.