direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Bosstraat 65 Hegelsom
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1507.HSBOSSTRAAT65-WPV1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel van het wijzigingsplan

In juli 2018 is door de eigenaar van de locatie Bosstraat 65 te Hegelsom een verzoek ingediend voor het wijzigen van de agrarische bestemming in een bedrijfsbestemming ten behoeve van het vestigen van een koeriersbedrijf op dit adres.

Bij schrijven van 1 november 2018 hebben burgemeester en wethouders van Horst aan de Maas een positief principe-standpunt ingenomen op dit verzoek, onder de volgende voorwaarden:

  • alle bestaande bijgebouwen (met uitzondering van het haaks ten opzichte van de woning staande bijgebouw) bij de boerderijwoning dienen te worden gesloopt vóór dat een nieuwe loods wordt teruggebouwd t.b.v. het koeriersbedrijf;
  • bouwvlak voor "bedrijf" opnemen conform voorstel gemeente;
  • nieuwe loods situeren conform aanwijzing gemeente en bouwen conform bouwregels zoals genoemd in artikel 5.2.2 van het bestemmingsplan Buitengebied Horst aan de Maas;
  • bijgebouwen bij de bedrijfswoning mogen in totaal maximaal 150 m2 conform voornoemd artikel 5.2.2;
  • de karakteristieke waarde van de boerde rijwoning dient te worden behouden;
  • splitsing van de boerderijwoning in 2 woningen is niet toegestaan (wel inwoning);
  • het koeriersbedrijf moet voldoen aan het Activiteitenbesluit;
  • een akoestische onderbouwing dient te worden overlegd afgestemd op het aantal vervoersbewegingen, de afstand tot geluidgevoelige objecten en het tijdstip dat de vervoersbewegingen zullen gaan plaatsvinden;
  • een landschappelijk inpassingsplan dient te worden overlegd;
  • een planschadeverhaalsovereenkomst wordt gesloten voordat het wijzigingsplan in procedure gaat.

Het perceel is gelegen in het bestemmingsplan 'Buitengebied Horst aan de Maas' en heeft daarin de bestemming 'agrarisch met waarden' met een bouwvlak gekregen, evenals de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 4, de gebiedsaanduiding overige zone - kampen en de gebiedsaanduiding overige zone - ontwikkelingsgebied glastuinbouw.

Volgens artikel 3.1 van de planregels is de bestemming bedoeld voor het uitoefen van een agrarisch bedrijf. Het gebruik van de bebouwing en het perceel voor bedrijfsdoeleinden is binnen deze bestemming niet toegestaan. Het bestemmingsplan kent echter wel een wijzigingsbevoegdheid naar een bedrijfsbestemming.

Het voorliggende wijzigingsplan "Bosstraat 65 Hegelsom" voorziet in een adequate planologisch-juridische regeling voor het project . Het wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding met de daarbij behorende regels waaraan een toelichting is toegevoegd.

1.2 Ligging en begrenzing van het plangebied

Het plangebied van het onderhavige wijzigingsplan is gelegen aan de Bosstraat 65 te Hegelsom, kadastraal bekend gemeente Horst sectie L nummer 381.

De totale oppervlakte van het plangebied bedraagt 9760 m2.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.HSBOSSTRAAT65-WPV1_0002.jpg"  

Afbeelding: omvang plangebied

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

Voor het plangebied vigeert het volgende bestemmingsplan:

Naam bestemmingsplan   Bestemming/aanduiding   Vaststelling Raad  
bestemmingsplan “Buitengebied Horst aan de Maas”   - Agrarisch met waarden
- Waarde Archeologie 4
- aanduiding "bouwvlak"
- gebiedsaanduiding "overige zone - Kampen" en "overige zone - ontwikkelingsgebied glastuinbouw "  
19 december 2017  

Volgens artikel 3.1 van de planregels is de bestemming bedoeld voor het uitoefen van een agrarisch bedrijf. Het gebruik van de bebouwing voor niet-agrarische bedrijfsactiviteiten voldoet niet aan deze bestemming. Het bestemmingsplan kent echter wel een wijzigingsbevoegdheid naar een reguliere bedrijfsbestemming. Hiervoor dient voldaan te worden aan de voorwaarden zoals genoemd in artikel 3.8.4 van de planregels; in hoofdstuk 3 zal dit nader aan de orde komen.

1.4 Leeswijzer

Deze toelichting bestaat uit de volgende delen. Na deze inleiding volgt hoofdstuk 2 met een analyse van het plangebied. In hoofdstuk 3 wordt het plan getoetst aan het geldende provinciale en gemeentelijke ruimtelijke beleid. Hoofdstuk 4 bevat een beschrijving van de te regelen ruimtelijke ontwikkeling zelf en hoofdstuk 5 geeft inzicht in de relevante milieu-planologische aspecten. De uitvoerbaarheid is neergelegd in hoofdstuk 6 en ten slotte de wijze van bestemmen in hoofdstuk 7.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het plangebied

2.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt de ligging van het plangebied op gemeentelijk niveau en de feitelijke
situatie van het plangebied beschreven. Ook wordt er ingegaan op de aanwezige
ruimtelijk-functionele structuur van het plangebied en omgeving. Ook worden de huidige
landschaps- en cultuurhistorische waarden van het plangebied beschreven.

2.2 Ruimtelijke structuur

Het plangebied is gelegen in het buitengebied, aan de Bosstraat welke de Spoorweg verbindt met de Kogelstraat en ten westen om de kern Hegelsom heen leidt. De Bosstraat ligt tussen twee primaire waterlopen in, namelijk aan de noordzijde de waterloop met de naam Bosstraat en aan de zuidzijde de waterloop met de naam Langstraat.

Op onderstaande omgevingskaart is de situering van het plangebied weergegeven ten opzichte van de kernen Hegelsom, Horst, America en de spoorlijn Venlo-Eindhoven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.HSBOSSTRAAT65-WPV1_0003.jpg"

Afbeelding: Omgevingskaart

De kern Horst ligt op relatief ruime afstand van het plangebied.

2.3 Functionele structuur

In de directe omgeving van het plangebied zijn diverse functies met elkaar verweven. Direct tegenover het plangebied ligt Loonwerkersbedrijf Kellenaers B.V. Verder zijn er veel burgerwoningen en enkele agrarische bedrijven (veehouderijen, glastuinbouw, akkerbouw en een viskwekerij) gelegen in de omgeving. De meest nabijgelegen intensieve veehouderij (vleesvarkens) bevindt zich aan de Langstraat 75a, op ruim 140 m vanaf het planologisch te regelen koeriersbedrijf aan de Bosstraat 65.

Op onderstaande afbeelding zijn deze functies op de verbeelding bij het bestemmingsplan weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.HSBOSSTRAAT65-WPV1_0004.jpg" Afbeelding: functies rondom plangebied

Hoofdstuk 3 Beleidskader en beleidsthema's

3.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft een beeld van de randvoorwaarden die vanuit het beleid gelden betreffende onderhavige ontwikkeling. De beleidskaders zijn op verschillende schaalniveaus beschreven. Aan bod komen het rijks-, provinciaal - en het gemeentelijk beleid.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Daar streeft het Rijk naar met een krachtige aanpak die ruimte geef aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Dit doet het Rijk samen met andere overheden en met een Europese en mondiale blik. Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo ontstaat er ruimte voor maatwerk en ontwikkelingen van burgers en bedrijven. In deze structuurvisie schetst het Rijk ambities voor Nederland in 2040: een visie hoe Nederland er in 2040 voor moet staan. Deze structuurvisie geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vormt de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

Het Rijk is verantwoordelijk voor een goed systeem van ruimtelijke ordening inclusief zorgvuldige, transparante ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Bij nieuwe ontwikkelingen, aanleg en herstructurering moet in elk geval aandacht zijn voor de gevolgen voor de waterhuishouding, het milieu en het cultureel erfgoed.

Deze aspecten zullen in paragraaf 5.3, respectievelijk paragraaf 5.2 en 5.6 aan de orde komen.

3.2.2 Ladder duurzame verstedelijking

Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt.

De Laddertoets moet worden uitgevoerd wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In artikel 1.1.1 onder i van het Bro is een nadere omschrijving van het begrip stedelijke ontwikkeling vastgelegd. Als stedelijke ontwikkeling wordt genoemd: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'

In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving.

Een in een bestemmingsplan voorziene ontwikkeling dient voldoende substantieel te zijn om als stedelijke ontwikkeling te kunnen worden aangemerkt. Wanneer een bestemmingsplan voorziet in kleinschalige bedrijfsbebouwing, het plandeel met de bedrijfsbestemming beperkt van omvang is en beperkte gebruiksmogelijkheden biedt, voorziet dit plan in zoverre niet in een stedelijke ontwikkeling (uitspraak van 23 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1442 (Wierden)).

Wanneer een bestemmingsplan voorziet in een van de andere in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro genoemde stedelijke voorzieningen in de vorm van een gebouw met een bruto-vloeroppervlakte kleiner dan 500 m2, kan deze ontwikkeling in beginsel niet als een stedelijke ontwikkeling worden aangemerkt.

In casu zal het nieuw te realiseren bedrijfsgebouw voor het koeriersbedrijf een omvang hebben van circa 300 m2, hetgeen ruimschoots onder de grens ligt van 500 m2, wil er sprake zijn van een 'stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in artikel 1.1.1 onder i van het Bro; er kan dus geconcludeerd worden dat er géén sprake is van een ladderplichtige stedelijke ontwikkeling.

 

3.2.3 Besluit en Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Barro en Rarro)

In het Barro zijn een aantal onderwerpen opgenomen waarvoor het rijk uit het oogpunt van de nationale belangen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte ruimtelijke regels stelt:

  • rond rijksvaarwegen wordt ruimte geborgd voor de veiligheid van scheepvaart;
  • rond de Maastakken wordt ruimte gereserveerd voor toekomstige rivierverruiming;
  • rond verschillende hoofdwegen en op enkele locaties wordt ruimte gereserveerd voor toekomstige uitbreiding van het hoofdwegennet en hoofdspoorwegennet;
  • op verschillende locaties wordt ruimte gereserveerd voor (kern)energiecentrales en zones onder hoogspanningsverbindingen worden gevrijwaard;
  • de provincies wordt opgedragen de ecologische hoofdstructuur te beschermen;
  • primaire waterkeringen buiten het kustfundament krijgen ruimtelijke bescherming;
  • in het IJsselmeer wordt verstedelijkingsruimte beperkt mogelijk gemaakt;
  • het erfgoed van de Stelling van Amsterdam, de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Romeinse Limes worden ruimtelijk beschermd;
  • rond militaire radarposten worden voorwaarden gesteld aan windmolens en hoge bebouwing.

Voor een aantal van de genoemde Barro-onderwerpen, waaronder de uitbreiding van het hoofdwegennet, het hoofdspoorwegennet en de militaire radars, geldt dat de regels worden uitgewerkt in de Rarro.

Op onderhavig project werken geen van de in het Barro genoemde rijksbelangen rechtstreeks door.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Provinciaal omgevingsplan Limburg

Op 12 december 2014 is het nieuwe provinciaal omgevingsplan Limburg vastgesteld. Belangrijke principes in dit nieuwe omgevingsbeleid zijn:

  • 1. Kwaliteit. Dat komt tot uiting in het koesteren van de gevarieerdheid van Limburg onder het motto ‘meer stad, meer land’, het bieden van ruimte voor verweving van functies, in kwaliteitsbewustzijn, en in dynamisch voorraadbeheer dat moet resulteren in een nieuwe vorm van groeien.
  • 2. Algemene principes voor duurzame verstedelijking. De ladder van duurzame verstedelijking en de prioriteit voor herbenutting van cultuurhistorische en beeldbepalende gebouwen.
  • 3. Uitnodigen. De manier waarop de provincie samen met de partners het voortreffelijke leef- en vestigingsklimaat willen realiseren. Met instrumenten op maat en ruimte om te experimenteren. De Provincie wil hierbij selectief zijn: het POL richt zich alleen op die zaken die er op provinciaal niveau echt toe doen en vragen om regionale oplossingen.

Voor wat betreft de projectlocatie geeft het POL 2014 aan dat de omgeving getypeerd wordt als 'Buitengebied', zoals op onderstaande afbeelding is te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.HSBOSSTRAAT65-WPV1_0005.jpg"

Afbeelding: uitsnede POL 2014

De gronden in het landelijk gebied zonder nadere zonering hebben de typering buitengebied gekregen en hebben vaak een agrarisch karakter, met ruimte voor doorontwikkeling van agrarische bedrijven. Deze zone omvat een breed scala aan gebieden variërend van landbouwgebieden in algemene zin, glastuinbouwgebieden, ontwikkelingsgebieden intensieve veehouderij, verblijfsrecreatieve terreinen, stadsrandzones tot linten en cluster van bebouwing.

De provincie streeft ernaar dat vrijkomende agrarische bebouwing zoveel mogelijk wordt hergebruikt door de land- en tuinbouw, ter voorkoming van verdere verstening in het buitengebied. Als dat niet lukt is benutting voor alternatieve economische activiteiten aan de orde, als daar behoefte aan is en de functie geen belemmeringen voor bestaande functies met zich meebrengt. Dit zal leiden tot hergebruik van een deel van de vrijkomende agrarische bebouwing. Zeker hergebruik van monumentale en beeldbepalende objecten is van belang. Het is zeker niet te verwachten dat alle leegstand zo kan worden opgelost. In dat geval is sloop (bijvoorbeeld van verouderde stallen, loodsen en overige voorzieningen) gewenst, om leegstand, verval en mogelijk ook illegaal gebruik te voorkomen.

Gelet op het feit dat het project een functiewijziging betreft van agrarische bedrijfsbestemming naar een reguliere bedrijfsbestemming, de cultuurhistorisch waardevolle boerderijwoning behouden blijft, alle voormalige agrarische bedrijfsbebouwing (met uitzondering van het gebouw dat als bijgebouw bij de bedrijfswoning in stand wordt gelaten) zal worden gesloopt, het voorgenomen bedrijfsmatige gebruik minder potentiële hinder naar de omgeving veroorzaakt dan een agrarische bedrijfsfunctie, het agrarisch bouwvlak ten behoeve van de reguliere bedrijfsfunctie ongeveer wordt gehalveerd en de bebouwingsoppervlakte wordt gemaximeerd, is er sprake van een kwaliteitsverbetering en is het project in overeenstemming met het POL 2014.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Integrale structuurvisie

Op 9 april 2013 is de Integrale Structuurvisie Horst aan de Maas vastgesteld. Het betreft een integrale structuurvisie voor het gehele grondgebied van de gemeente Horst aan de Maas. De structuurvisie geeft een integraal beeld van de ruimtelijke en sociaal-maatschappelijke ontwikkelingen die de gemeente op haar grondgebied voor ogen staat voor de langere termijn. Verder is de integrale structuurvisie opgesteld om maximaal gebruik te maken van de mogelijkheid tot het plegen van kostenverhaal die de Wet ruimtelijke ordening biedt. De structuurvisie bestaat uit een beleidskader en een uitvoeringsparagraaf waarin het Limburgs Kwaliteitsmenu (LKM) wordt geïmplementeerd.

Het grondprincipe van het gemeentelijk (en provinciaal) kwaliteitsmenu (GKM) is, dat bepaalde ontwikkelingen ter plaatse leiden tot verlies aan omgevingskwaliteit, hetgeen dient te worden gecompenseerd door een kwaliteitsbijdrage. Dit geldt zowel binnen als buiten de ‘rode contouren’. De kwaliteitsbijdrage wordt ingezet om de omgevingskwaliteit en leefbaarheid te versterken. Het doel is dat per saldo daarmee de kwaliteit toeneemt. Het GKM is van toepassing op ontwikkelingen die niet rechtstreeks of via een flexibiliteitbepaling (zoals wijzigings- of afwijkingsregels) zijn toegestaan in het vigerende bestemmingsplan. Veel kleinere ontwikkelingen kunnen dan ook vaak zonder toepassing van het GKM doorgang vinden.

Zoals op onderstaande uitsnede uit de structuurvisiekaart is te zien, is het plangebied getypeerd als 7E (Gemengd gebied).
afbeelding "i_NL.IMRO.1507.HSBOSSTRAAT65-WPV1_0006.jpg"

Figuur: uitsnede structuurvisiekaart

Door de schaalvergroting in de agrarische sector, nieuwe wetgeving inzake de huisvesting van dieren en de vergrijzing, komen steeds vaker kleine agrarische bedrijven leeg te staan. Het betreft hier voornamelijk lege stallen. Economisch hergebruik van vrijkomende (agrarische of niet-agrarische) bebouwing is wenselijk, op voorwaarde dat hierdoor geen negatieve effecten optreden op de omgeving, een goede landschappelijke inpassing aan de orde is, en er voor het (agrarisch) gebruik in de omgeving geen extra beperkingen gaan ontstaan. De voorkeur gaat daarbij uit naar hergebruik door de sector zelf. Indien dat niet mogelijk is komen andere functies in beeld, zoals wonen, recreatie, zorg, etc.

In geval van een gedeeltelijke verbouwing is het kwaliteitsmenu van toepassing. Uitgangspunt is daarbij dat overtollige gebouwen zoveel mogelijk worden gesloopt.

Bij de vestiging van nieuwe economische dragers in vrijkomende bebouwing is niet de vigerende bestemming maatgevend (agrarisch, al dan niet met nevenactiviteiten), maar een gebiedsgerichte benadering van de aard en de mogelijkheden van het complex in relatie met de omgeving. De volgende methodiek wordt gevolgd:

  • Past de schaal en de aard van de gewenste activiteit bij het karakter van de omgeving en levert deze een substantiële bijdrage aan de kwaliteit en de leefbaarheid van het gebied?
  • Zo ja, dan kan door middel van een bedrijfsontwikkelingsplan en een inpassingsplan inzicht worden gegeven in de gewenste ontwikkelingen en de effecten hiervan op de omgevingskwaliteit. Het betreft hier uitsluitend activiteiten met een introvert karakter;
  • Indien sprake is van aanzienlijke aantasting van de omgevingskwaliteit, door bijvoorbeeld een toename van het bouwvolume, dan kan de wijziging van de bestemming in principe niet plaatsvinden.

De inpassingen en kwaliteitsbijdrage zijn in hoge mate maatwerk. De aard, grootte en vorm van de ontwikkeling, tezamen met de waarden van de omgeving, zijn hierop van invloed. Voor de bepaling van de tegenprestatie is de functionele invulling leidend.

In casu wordt een agrarische bestemming met een bouwvlak met een oppervlakte van circa 6700 m2 verruild voor een bedrijfsbestemming met een bouwvlak van minder dan 3000 m2. De bouwmogelijkheden binnen deze nieuwe bestemming worden gemaximeerd op een oppervlak van 300 m2, exclusief bedrijfswoning en bijgebouw(en) bij de woning. Een oppervlakte van ruim 370 m2 aan huidige agrarische bedrijfsbebouwing (verdeeld over 4 gebouwen) en een kas met een oppervlakte van bijna 180 m2 zullen worden gesloopt. De maximaal toegestane bebouwing neemt substantieel af.

Het hergebruik van de locatie door een koeriersbedrijfje (eigen bedrijf zonder personeel van buiten) is van een omvang en impact dat er duidelijk sprake is van een categorie 2-inrichting. Dergelijk bedrijf heeft een beperktere uitstraling naar de omgeving dan een gemiddeld agrarisch bedrijf. Zoals uit de beschouwing van de milieuaspecten (paragraaf 5.2) zal blijken, zullen omliggende functies niet worden geschaad door de functiewijziging van het agrarisch bouwvlak naar een lichte bedrijfsbestemming.

Het perceel zal verder ook worden voorzien van een stevige landschappelijke inpassing, waarover meer in paragraaf 4.3.

Doordat er sprake is van hergebruik van een vrijgekomen agrarische bedrijfslocatie, er een opschoning van het perceel plaats heeft, de landschappelijke en omgevingskwaliteiten worden gewaarborgd, past onderhavig project binnen de bandbreedte van de structuurvisie.

De omvang van de structuurvisie zal deel uitmaken van de anterieure overeenkomst welke tussen gemeente en initiatiefnemer zal worden overeengekomen.

3.4.2 Bestemmingsplan

Voor het plangebied vigeert het volgende bestemmingsplan:

Naam bestemmingsplan   Bestemming/aanduidingen   Vaststelling Raad  
bestemmingsplan “Buitengebied Horst aan de Maas”   - Agrarisch met waarden
- Waarde Archeologie 4
- aanduiding "bouwvlak"
- gebiedsaanduiding "overige zone - Kampen" en "overige zone - ontwikkelingsgebied glastuinbouw "  
19 december 2017  

Volgens artikel 3.1 van de planregels is de bestemming bedoeld voor het uitoefen van een agrarisch bedrijf. Het gebruik van de bebouwing voor niet-agrarische bedrijfsactiviteiten voldoet niet aan deze bestemming. Het bestemmingsplan kent echter wel een wijzigingsbevoegdheid naar een reguliere bedrijfsbestemming. Hiervoor dient voldaan te worden aan de voorwaarden zoals genoemd in artikel 3.8.4 van de planregels, te weten:

  • a. de agrarische bedrijfsuitoefening is beëindigd; Er is geen agrarische bedrijfsvoering meer.
  • b. daarbij uitsluitend de volgende doeleinden zijn toegestaan:
    • 1. een agrarisch verwant bedrijf;
    • 2. een agrarisch hulpbedrijf;
    • 3. een bedrijf in maximaal categorie 1 en 2 van de bij deze regels gevoegde Staat van Bedrijfsactiviteiten of een bedrijf dat naar aard en milieubelasting daarmee vergelijkbaar is;
    • 4. een seksinrichting, indien binnen de gemeentegrenzen nog geen seksinrichting aanwezig is;

Het koeriersbedrijfje (eigen bedrijf zonder personeel van buiten) is van een omvang en impact dat er duidelijk sprake is van een categorie 2-inrichting.

  • c. er sprake is van een bedrijfscomplex dat redelijkerwijs niet (meer) bruikbaar is (gebleken) c.q. kan worden gemaakt voor eigentijdse agrarische bedrijfsvoering, dan wel een locatie waar voortzetting van de agrarische bedrijfsvoering ongewenst is in verband met de belasting van het milieu dan wel de ontwikkeling van nieuwe natuurwaarden; In de bestaande (overwegend oude) bebouwing is geen eigentijdse agrarische bedrijfsvoering meer mogelijk.
  • d. ten hoogste de ten tijde van het wijzigingsbesluit bestaande bebouwing en de direct daaraan grenzende gronden binnen het betreffende, voormalige agrarisch bouwvlak wordt gewijzigd; Het bouwvlak ten behoeve van de bedrijfsbestemming zal in omvang meer dan worden gehalveerd; de uiteindelijke omvang en vormgeving van het bouwvlak is in overleg met gemeente bepaald en zal als volgt worden vastgelegd:

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.HSBOSSTRAAT65-WPV1_0007.jpg"

  • e. buitenpandige opslag niet is toegestaan; Er komt géén uitpandige opslag.
  • f. opslag in kassen niet is toegestaan; Het oude hobbykasje zal worden gesloopt.
  • g. de landschappelijke, cultuurhistorische en/of architectonische waarden behouden blijven; de landschappelijke, cultuurhistorische en/of architectonische waarden blijven behouden en zullen worden versterkt door sloop van ruim 370 m2 aan oude voormalige bedrijfsgebouwen, herbouw van een nieuw bedrijfsgebouw en de bijbehorende landschappelijke inpassing;
  • h. geen sprake is van een onevenredige verkeersaantrekkende werking; Er zal geen sprake zijn van onevenredige verkeersaantrekkende werking; de eigen bedrijfswagens rijden weg en komen aan het einde van een rit weer terug. Het zullen nooit meer dan 2 wagens zijn die tegelijkertijd rijden.
  • i. door middel van een inrichtingsplan is aangetoond dat er sprake is van kwaliteitsverbetering, waarbij zorg gedragen wordt voor een zorgvuldige landschappelijke inpassing of landschappelijke compensatie; Zie ad g.
  • j. eventuele aanwezige teeltondersteunende voorzieningen en waterbassins behorende bij het (voormalige) agrarische bedrijf worden verwijderd en de bijbehorende aanduidingen worden verwijderd; NVT
  • k. wonen uitsluitend is toegestaan in de bestaande bedrijfswoning(en), waarbij het bestaande aantal bedrijfswoningen niet mag worden vergroot; Wonen zal in de bestaande bedrijfswoning plaatsvinden.
  • l. detailhandel niet is toegestaan; Van detailhandel is geen sprake.
  • m. de wijziging mag niet leiden tot onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen gronden en bebouwing; Omliggende functies zullen niet in hun ontwikkeling worden belemmerd door het koeriersbedrijfje, zoals in paragraaf 5.2.4 zal worden aangetoond.
  • n. het woon- en leefklimaat op omliggende percelen niet onevenredig wordt aangetast; Het woon- en leefklimaat zal evenmin worden aangetast. De impact van een koeriersbedrijfje is vele malen kleiner dan de impact van een agrarisch bedrijf. Ook hiervoor zijn verwezen naar paragraaf 5.2.4.
  • o. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van Artikel 5 van overeenkomstige toepassing zijn; Artikel 5 zal van overeenkomstige toepassing worden verklaard.
  • p. er vooraf schriftelijk advies dient te worden ingewonnen bij het waterschap en de Keur van het waterschap in acht genomen dient te worden. Niet van toepassing, omdat er geen watergangen in de nabijheid zijn gelegen welke negatieve gevolgen zouden kunnen ondervinden van de sloop van oude agrarische bedrijfsbebouwing en halvering van het bouwvlak, waardoor nieuwe bebouwing op grotere afstand van de primaire watergang blijft.  De afstand van het nieuwe bouwvlak tot aan de watergang 'Langstraat' bedraagt ruim 70 m; dit was voorheen circa 35 m.

Hieruit blijkt dat aan de wijzigingsvoorwaarden wordt voldaan.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Het plan

In juli 2018 is door de eigenaar van de locatie Bosstraat 65 te Hegelsom een verzoek ingediend voor het wijzigen van de agrarische bestemming in een bedrijfsbestemming ten behoeve van het vestigen van een koeriersbedrijf op dit adres. Initiatiefnemer is eigenaar van koeriersbedrijf One Way Koerier, tot voor kort gevestigd in Leunen (gemeenten Venray). Het bedrijf heeft geen extern personeel in dienst en maakt op dit moment gebruik van drie voertuigen, te weten een Volkswagen Caddy (voor goederen tot een maximaal totaalgewicht van 500 kg), een Iveco Daily (voor goederen tot een maximaal totaalgewicht van 1100 kg) en een MAN TGM (tot 18 ton). Tevens maakt een aanhangwagen met schuifzeil deel uit van het wagenparkje (capaciteit 2 ton).

Omdat deze voertuigen op een veilige en afgesloten wijze gestald moeten kunnen worden, is gezocht naar een locatie waar dit mogelijk zou kunnen zijn. Locaties op een bedrijventerrein zijn te groot gezien de beperkte omvang van het bedrijfje en de benodigde stallingsruimte. In verband met het toezicht op met name op de inhoud van de wagens waarvoor initiatiefnemer verantwoordelijk is, is het zeer wenselijk om bij de stallingsruimte van de wagens te wonen.

Er is gezocht naar een locatie waar dit mogelijk is en deze zoektocht is geëindigd bij de vrijgekomen agrarische bedrijfslocatie aan de Bosstraat 65 te Hegelsom.

Het plangebied is kadastraal bekend als gemeente Horst sectie L nummer 381. De totale oppervlakte van het plangebied bedraagt 9760 m2. In casu zal de agrarische bestemming met een bouwvlak met een oppervlakte van circa 6700 m2 verruild worden voor een bedrijfsbestemming met een bouwvlak van minder dan 3000 m2. De bouwmogelijkheden binnen deze nieuwe bestemming worden gemaximeerd op een oppervlak van 300 m2, exclusief bedrijfswoning en bijgebouw(en) bij de woning. Een oppervlakte van ruim 370 m2 aan huidige agrarische bedrijfsbebouwing (verdeeld over 4 gebouwen) en een kas met een oppervlakte van bijna 180 m2 zullen worden gesloopt. De maximaal toegestane bebouwing neemt substantieel af.

Op onderstaande figuur is de schets van de nieuwe planologische regeling weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.HSBOSSTRAAT65-WPV1_0008.jpg"

Figuur: voorgestelde vormgeving nieuwe bestemming Bedrijf

4.2 Ontsluiting en parkeren

Het plangebied blijft direct op de Bosstraat ontsloten. Vanaf de bestaande uitrit is er goed zicht op de weg, zoals op onderstaande foto te zien is.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.HSBOSSTRAAT65-WPV1_0009.jpg"

Figuur: ontsluiting op openbare weg

De nieuwe uitrit van de stallingsruimte naar de openbare weg zal aan de linkerzijde van de woning worden aangelegd.

De gemeenteraad heeft op 24 november 2015 de “Nota Parkeernormen Horst aan de Maas 2016” vastgesteld. In deze Nota zijn de nieuwste richtlijnen ten aanzien van het aantal benodigde parkeerplaatsen bij diverse typen voorzieningen opgenomen. Voor reguliere woningen buiten de bebouwde kom is in deze nota een parkeernorm opgenomen van 2 parkeerplaatsen per woning. Parkeren zal geheel op eigen terrein plaatsvinden. Aan de rechterzijde van de woning is een ruime oprit met een lengte van circa 20 m naar het bijgebouw, waar zeker 3 auto's kunnen parkeren en waarbij de oprit nog steeds begaanbaar blijft langs de geparkeerde auto's.

De bedrijfswagens zullen altijd inpandig (in de nieuw te realiseren stallingsruimte) worden geparkeerd.

4.3 Landschappelijke inpassing

Voor de locatie aan de Bosstraat 65 te Hegelsom is er sprake van beperkte bestaande erfbeplanting rondom de woning en voormalige agrarische bedrijfsbebouwing. Kenmerkend is de monumentale boom welke zich achter één van de te slopen gebouwen bevindt. Deze boom zal absoluut behouden blijven en in de landschappelijke inpassing worden verwerkt.

Verder zal er na de sloop van de oude bebouwing en gewenste positionering van de nieuwe stallingsruimte, een groen zichtlijn ontstaan vanaf de openbare weg naar het achterliggende veld. Op onderstaande tekening is dit schetsmatig weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.HSBOSSTRAAT65-WPV1_0010.jpg"

Figuur: te slopen bebouwing en anderzijds de te handhaven en nieuw te realiseren bebouwing.

De landschappelijke inpassing van het gehele perceel zal er als volgt uit komen te zien:

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.HSBOSSTRAAT65-WPV1_0011.jpg"  

Figuur: landschappelijke inpassing

De hoogstam (fruit)bomen zullen buiten de vrije ruimte langs de waterloop worden gepositioneerd, op zodanig wijze dat er een natuurlijk geheel ontstaat. De beukenhaag of gemengde haag zal de perceelsgrenzen aan beide zijden begeleiden en ter hoogte van het bedrijfsgedeelte naar binnen inspringen om op deze manier een zichtlijn vanuit de voorzijde van het perceel helemaal naar achteren te creëren. De hemelwaterinfiltratie voor de nieuwe stallingsruimte zal in de vorm van een wadi worden aangebracht, in het als weide te beheren achterliggende perceel. In de oksels van de haag worden solitaire struiken aangeplant, welke vogels een ruime gelegenheid bieden om neer te strijken.

Eventuele hagen aan de voorzijde van het perceel zullen tot een hoogte uitgroeien welke in ieder geval nooit kan leiden tot verkeersonveilige situaties bij het oprijden van de openbare weg.

Het erf dicht bij de woning zal nog verder worden aangeplant naar eigen inzicht en wensen van initiatiefnemer.

4.4 Duurzaamheid

In de gemeente Horst aan de Maas wordt gestreefd naar duurzame bouw, waarbij het energieverbruik zoveel mogelijk wordt teruggedrongen en zoveel mogelijk duurzame bouwmaterialen worden gebruikt. Bij (ver)bouw(ings)werkzaamheden dient te worden voldaan aan de eisen op grond van het Bouwbesluit, Bouwverordening en aan alle verplichte maatregelen van de basislijst Duurzaam Bouwen. De nieuwe stallingsruimte voor voertuigen zal in ieder geval worden afgekoppeld en het voornemen is er om het dak van dit gebouw te voorzien van zonnepanelen.

Hoofdstuk 5 Sectorale aspecten

5.1 Inleiding

Milieuaspecten spelen een rol in de ruimtelijke planvorming wanneer aan een gebied functies worden toegekend die een milieubelasting doen ontstaan of doen toenemen. Door middel van een goede ruimtelijke ordening kan een milieubelasting ook worden beperkt of worden voorkomen, zodat wordt bijgedragen aan de duurzame ontwikkeling van de gemeente. Milieu-aspecten worden daartoe integraal en vanaf een zo vroeg mogelijk stadium in het planvormingsproces betrokken. Hierdoor wordt het milieubelang volwaardig afgewogen tegen andere belangen die evenzeer claims leggen op de beschikbare ruimte. De integratie van het milieubeleid in andere beleidssectoren leidt ertoe dat de milieuaspecten van dit plan niet alleen in deze paragraaf aan de orde komen. Daarom wordt in het onderstaande alleen ingegaan op de meest belangrijke milieudoelstellingen.

5.2 Milieuaspecten

5.2.1 Milieu effect rapport

Op 7 juli 2017 is het gewijzigde Op 7 juli 2017 is het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In het gewijzigde Besluit staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is moet een m.e.r.-beoordelingsbesluit worden genomen. Dit houdt in dat in afwijking van voorheen voor iedere activiteit die wordt genoemd in kolom 1, ook al blijft deze onder de drempelwaarde van gevallen in kolom 2, een m.e.r.-beoordelingsbesluit moet worden genomen. Onderhavige plantoelichting met beschrijving van de activiteiten, de noodzaak en de (milieu)gevolgen dient tevens gezien te worden als 'aanmeldnotitie' op basis waarvan het m.e.r.-beoordelingsbesluit kan worden genomen.

  Kolom 1   Kolom 2   Kolom 3   Kolom 4  
  Activiteiten   Gevallen   Plannen   Besluiten  
D 11.3   De aanleg,
wijziging of
uitbreiding
van een
industrieterrein.  
In gevallen
waarin de
activiteit
betrekking
heeft op een
oppervlakte van
75 hectare of
meer.  
De structuurvisie,
bedoeld in de
artikelen 2.1, 2.2
en
2.3 van de Wet
ruimtelijke
ordening, en het
plan, bedoeld in
artikel 3.1, eerste
lid, van die wet.  
De vaststelling van het
plan, bedoeld in artikel
3.6, eerste lid,
onderdelen
a en b, van de Wet
ruimtelijke ordening dan
wel bij het ontbreken
daarvan van het plan,
bedoeld in artikel 3.1,
eerste lid, van die wet.  

Figuur: Uit bijlage onderdeel D, Besluit milieueffectrapportage

Wanneer onderhavig project wordt getoetst aan onderdeel D en wordt gekeken in kolom 2 van de D-lijst, is hier een drempelwaarde opgenomen voor '75 ha of meer'.

Een afzonderlijk m.e.r.-beoordelingsbesluit is in casu derhalve niet noodzakelijk omdat de activiteit betrekking heeft op de vestiging van een klein bedrijf waarbij sprake is een bouwvlak binnen een bedrijfsbestemming van slechts 3000 m2, waarbij de bebouwde oppervlakte van de bedrijfsbebouwing niet meer dan 300 m2 mag bedragen.

Overigens vindt in onderhavig hoofdstuk een uitgebreide toets aan alle milieuaspecten plaats.

5.2.2 Bodem- en grondwaterkwaliteit

In het kader van het onderhavige plan word binnen het plangebied nieuwe bebouwing toegelaten in de vorm van een bedrijfsgebouw voor de stalling van voertuigen.

Voordat door middel van een omgevingsvergunning nieuwe functies mogelijk worden gemaakt zal er in het algemeen inzicht moeten zijn of de bodem- en grondwaterkwaliteit een dergelijke bebouwing en gebruik ook mogelijk maken.

In casu betreft het echter een bedrijfsgebouw voor de stalling van bedrijfsmaterieel, in welk gebouw niet voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen verblijven. Bij dit soort gebouwen is het gezondheidsrisico voor mensen verwaarloosbaar. Het betreft hier bouwwerken waarin niet dagelijks gedurende enige tijd (een structurele verblijfsduur van twee of meer uren per (werk)dag) dezelfde mensen verblijven, in casu om te werken.

De omstandigheid dat in dit bedrijfsgebouw wel eens mensen aanwezig zijn voor het verrichten van over het algemeen kortdurend werkzaamheden, zoals het beladen van de wagens, maakt dit gebouw nog niet tot een gebouw dat feitelijk is bestemd voor het verblijven van mensen.

Het uitvoeren van een bodemonderzoek is derhalve niet noodzakelijk.

5.2.3 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) is van toepassing op woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen (onder meer onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen en andere gezondheidszorggebouwen) en geluidsgevoelige terreinen (onder meer woonwagenstandplaatsen). Uit art. 74 Wgh vloeit voort dat in principe alle wegen voorzien zijn van een geluidzone, met uitzondering van wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied of wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km/uur geldt. De zonebreedte is afhankelijk van het gebied (stedelijk of buitenstedelijk) en het aantal rijstroken. Binnen de zones moet een akoestisch onderzoek worden verricht. De voorkeursgrenswaarde voor woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en terreinen bedraagt in die zone op de buitengevel 48 dB (art. 82 Wgh).

Aan de Bosstraat bedraagt de maximaal toegestane snelheid 60 km/uur.

In casu betreft het een stalling voor voertuigen welke niet geluidgevoelig is. Het uitvoeren van een akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai is dan ook niet noodzakelijk.

Spoorweglawaai

Op een afstand van circa 600 m ten zuiden van het plangebied ligt spoorlijn Venlo-Eindhoven. Gelet op het feit dat de voertuigen stalling niet geluidgevoelig, heeft deze spoorlijn geen consequenties voor het plan.

5.2.4 Luchtkwaliteit

De regels inzake luchtkwaliteit kennen het onderscheid tussen 'kleine' en grote' projecten. Kleine projecten dragen niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen). Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in het Besluit “Niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)”.

Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten - die jaarlijks meer dan 3 procent van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van PM10 en NO2 bijdragen- een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing.

De Regeling 'Niet in betekenende mate bijdragen' bevat regels omtrent de aanwijzing van categorieën van gevallen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen als bedoeld in artikel 5.16, eerste lid, onder c, van de Wet milieubeheer (Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)).

Het gaat hierbij om de volgende categorieën:

1. inrichtingen

2. infrastructuur

3. kantoorlocaties

4. woningbouwlocaties

Voor woningbouw geldt dat woningbouwprojecten van netto niet meer dan 1500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) niet in betekende mate bedragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit (art. 4 lid 1 Besluit NIBM jo. art. 4 lid 2, bijlage 3B.2 Regeling NIBM).

Of het onderhavige project valt onder de Regeling NIBM is met name gerelateerd aan de verkeersaantrekkende werking van deze functie. Aangezien de gebouwelijke uitbreiding betrekking heeft op het inpandig stallen van bedrijfsvoertuigen, zal de toename van verkeer beperkt zijn tot de drie voertuigen die er gestald worden en onderdeel uitmaken van de bedrijfsvoering.

Via de NIBM-rekentool is een worst-case berekening gemaakt waaruit blijkt dat bij een (niet te verwachten) toename van het aantal verkeersbewegingen van 30 voertuigen per dag (allen vrachtwagens) nog altijd sprake is van 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.HSBOSSTRAAT65-WPV1_0012.jpg"

Luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ruimtelijke ontwikkeling.

5.2.5 Bedrijven en milieuzoneringen

Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten wordt milieuzonering gehanteerd. Hieronder wordt verstaan een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen en anderzijds milieugevoelige gebieden zoals woongebieden. Om milieuzonering hanteerbaar te maken wordt gebruik gemaakt van de Staat van bedrijfsactiviteiten zoals die is opgenomen in de VNG brochure 'Bedrijven en milieuzonering', van maart 2009.

Bedrijven en milieuzonering

De indeling van de bedrijven c.q. bedrijfsactiviteiten is vastgelegd een Staat van bedrijfsactiviteiten die is opgenomen in de VNG brochure 'Bedrijven en milieuzonering', van maart 2009. In deze Staat worden bedrijfsactiviteiten ingedeeld in een zestal categorieën met toenemende potentiële milieuemissies. Op grond van deze Staat kan een beleidsmatige selectie worden gemaakt van de op het plangebied toe te laten bedrijfsactiviteiten. De bedrijven zijn op basis van de Standaard Bedrijfs Indeling (SBI-codes) in deze Staat gerangschikt. Per bedrijfsactiviteit is voor elk ruimtelijk relevante milieucomponent (geur, stof, geluid en gevaar) een richtafstand aangegeven die in beginsel moet worden aangehouden tussen een bedrijf en milieugevoelige objecten (woningen) om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. Bij het bepalen van deze richtafstanden zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • het betreft 'gemiddelde' moderne bedrijfsactiviteiten met gebruikelijke productieprocessen en voorzieningen;
  • de richtafstanden hebben betrekking op de omgevingstype 'rustige woonwijk' , 'rustig buitengebied' of vergelijkbare omgevingstypen;
  • de richtafstanden bieden in beginsel ruimte voor normale groei van de bedrijfsactiviteiten.

De grootste afstand van de milieucomponenten vormt de indicatie voor de aan te houden afstand van de bedrijfsactiviteit tot een milieugevoelig object. Elk bedrijf c.q. bedrijfsactiviteit wordt in een bepaalde milieucategorie ingedeeld.

Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kunnen gemotiveerd kortere richtafstanden worden aangehouden bij het omgevingstype 'gemengd gebied', dat gezien de aanwezige functiemenging of ligging nabij drukke wegen al een hogere milieubelasting kent. In zo'n geval is het ruimtelijk aanvaardbaar dat de richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd.

Invloed milieuhinder op het plangebied

Het plangebied ligt in het buitengebied tussen de kernen Hegelsom en America. Direct tegenover het plangebied ligt Loonwerkersbedrijf Kellenaers B.V. Verder zijn er veel burgerwoningen en enkele agrarische bedrijven (veehouderijen, glastuinbouw, akkerbouw en een viskwekerij) gelegen in de omgeving. De meest nabijgelegen intensieve veehouderij (vleesvarkens) bevindt zich aan de Langstraat 75a, op ruim 140 m vanaf het plangebied.

Er is door de diverse bedrijfsactiviteiten, niet echt sprake van een rustig buitengebied of rustige woonwijk, maar de Bosstraat is, afgezien van bestemmings- en sluipverkeer, toch ook weer niet zodanig druk dat de typering 'dynamisch gebied' te verantwoorden is; er zal dus worden uitgegaan van een omgevingstype 'rustig buitengebied'.

In een straal van 200 m vanaf de randen van het plangebied zijn volgende bedrijven gelegen:

adres   soort bedrijf   richtafstand   afstand tot plangebied  
Bosstraat 63   akkerbouw   30 m   aangrenzend  
Bosstraat 57a   akkerbouw   30 m   160 m  
Bosstaat 62-62a   loonwerkbedrijf Kellenaers   50 m   15 m  
Dwarsweg 9   intensieve veehouderij in ruste; bestemd als niet-intensief agrarisch bedrijf   30 m   150 m  
Langstraat 75-75a   vleesvarkenshouderij   200 m   140 m  

De afstand tot overige bedrijven bedraagt meer dan 200 meter.

Zoals bovenstaande tabel laat zien, ligt het plangebied binnen de richtafstand van 3 bedrijven. Binnen het plangebied zal het agrarisch bouwvlak worden geschrapt en vervangen door een bedrijfsbestemming met een bouwvlak van circa 3000 m2. De bestaande agrarische bedrijfswoning zal de functie van bedrijfswoning behouden; voor het aspect milieuzonering en het woon- en leefklimaat ter plaatse van de bedrijfswoning gerelateerd aan de drie gemarkeerde bedrijven, heeft de bestemmingswijziging geen consequenties. Nieuw is de te realiseren stallingsruimte voor het rijdend materieel van het te vestigen koeriersbedrijf. Hiervan kan gesteld worden dat de stallingsruimte niet is bedoeld voor het (nagenoeg) voortdurend menselijk verblijf, waardoor er geen sprake is van een gevoelig gebouw/functie in welke zin dan ook. De bestemmingswijziging heeft derhalve geen (extra) consequenties voor omliggende bedrijven.

Andersom zal ook beoordeeld moeten worden of het koeriersbedrijf onaanvaardbare hinder zou kunnen veroorzaken ten opzichte van omliggende woningen.

Volgens de VNG Brochure bedrijven en milieuzonering bedraagt de richtafstand van een koeriersbedrijf (bedrijf in de milieucategorie 2) tot burgerwoningen 30 meter; deze afstand heeft te maken met het aspect 'geluid'. De feitelijke afstand van het koeriersbedrijf tot aan omliggende woningen is in onderstaande tabel weergegeven:

Adres   type   afstand bestemmingen   afstand tot woning   afstand woning- geluidsemissiepunt  
Bosstraat 69   burgerwoning   aangrenzend   27 m   80 m  
Bosstraat 58   burgerwoning   16 m   24 m   24 m  
Bosstraat 63   agr. bedrijfswoning   aangrenzend   42 m   50 m  
Bosstraat 62   bedrijfswoning   16 m   20 m   50 m  

Hieruit valt op te maken dat er 4 woningen (bestemmingsvlakken) binnen de richtafstand van 30 m vanuit de grens van de nieuwe bedrijfsbestemming zijn gelegen. De afstand tussen 3 van deze woningen zelf tot aan de rand van het plangebied is ook kleiner dan 30 m. Echter de afstand tussen de woningen en de voorgenomen bedrijfsactiviteiten is, waar de stallingsruimte binnen het bouwvlak ook zal worden gesitueerd, slechts ten opzichte van 1 woning minder dan 30 m.

De hinder welke ondervonden zou kunnen worden, is direct te relateren aan vervoersbewegingen. Een koeriersbedrijfje met een stallingsruimte van 300 m2 en met drie voertuigen levert in vergelijking met een agrarisch bedrijf veel minder vervoersbewegingen op. Bij een agrarisch bedrijf zullen tractoren en andere landbouwmachines meer op het bedrijfsperceel manoeuvreren dan het geval zal zijn bij een koeriersbedrijf. Het verdienmodel bij een koeriersbedrijf zit juist in het 'op de weg houden' van de bedrijfswagens, terwijl een agrarisch bedrijf meer werkzaamheden met machines op het bouwvlak uitvoert.

Kortom, gerelateerd aan een actief agrarisch bedrijf zal de hinder (geluid, geur, stof) als gevolg van de koeriersactiviteiten op de omliggende woningen afnemen. Er is weliswaar sprake van een overschrijding van de richtafstand, doch dit heeft geen extra onaanvaardbare hinder tot gevolg.

Voor het koeriersbedrijf zal een melding ingevolge het Activiteitenbesluit worden ingediend.

5.2.6 Externe veiligheid

Risicovolle inrichtingen (bevi)

De veiligheid rond bedrijven wordt gereguleerd in de vigerende milieuvergunning (of een geldende Algemene Maatregel van Bestuur) en het Besluit externe veiligheid inrichtingen van 21 oktober 2004 (Bevi). In het Bevi worden specifieke regels opgenomen voor specifieke risicovoIle inrichtingen. In het Bevi heeft iedere risicovolle inrichting een veiligheidszone gekregen. Dit heet de plaatsgebonden risicocontour (PR-contour). Binnen deze contour mogen nieuwe kwetsbare objecten (zoals woningen, scholen, ziekenhuizen, grootschalige kantoren, hotels, winkelcentra, campings) of beperkt kwetsbare objecten (zoals verspreid liggende woningen, bedrijfswoningen dan wel bedrijfsgebouwen van derden, kleinere kantoren, hotels en winkels, sporthallen, zwembaden) niet of niet zonder meer worden opgericht. Het Bevi gaat uit van een PR-contour 10-6 /jr.

Het kan gaan om inrichtingen waarbij door middel van een vaste afstand wordt voldaan aan deze contour (zogenaamde “categoriale inrichtingen”) en inrichtingen waarbij deze contour individueel moet worden berekend (Quantitative Risk Assement (QRA)). Dit is geregeld in Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi).

Bij het nemen van een planologische besluit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan of een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan) moet het bevoegd gezag deze contour in acht nemen voor kwetsbare objecten. Hierbij geldt de PR-contour 10-6/jr. als grenswaarde. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de contour als richtwaarde, d.w.z. in principe moet PR 10-6/jr. aangehouden worden, maar er mag gemotiveerd van worden afgeweken.

Naast het plaatsgebonden risico kent het Bevi ook het groepsgebonden risico (GR). Het groepsgebonden risico geeft aan wat de kans is op een ongeval met ten minste 10, 100 of 1000 dodelijke slachtoffers in de omgeving van de beschouwde bron. Het aantal personen dat in de omgeving van de bron verblijft bepaalt daardoor mede de hoogte van het groepsrisico. Voor het GR geldt geen harde juridische norm (zoals de PR-contour 10-6/jr. wel is) maar een zogenaamde oriënterende waarde. Het berekende groepsrisico wordt weergegeven in een curve, waarbij de kans op een ongeval wordt uitgezet tegen het aantal mensen dat daarbij omkomt. In dezelfde grafiek wordt de oriënterende waarde uitgezet. Als die wordt overschreden door een ruimtelijke ontwikkeling moet dat worden verantwoord. Hiermee wordt in beeld gebracht of en in welke mate het bevoegd gezag het GR wel of niet aanvaardbaar vindt, al dan niet na het nemen van maatregelen.

De beoogde voertuigenstalling is te kwalificeren als een beperkt kwetsbaar object. Volgens de Risicokaart van de provincie Limburg ligt in de directe omgeving (in een straal van 500 m) van het plangebied géén risicovolle inrichting.

Het aspect externe veiligheid staat derhalve niet aan het project in de weg.

Vervoer gevaarlijke stoffen

Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd. Daarmee wordt de opdracht aan het bevoegd gezag voor ruimtelijke besluiten nadrukkelijk vastgelegd om rekening te houden met de risico's van transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor. In het basisnet is de omvang voor de verschillende transportmodaliteiten vastgelegd.

Voor zover het gaat om het vervoer van gevaarlijke stoffen is in casu met name de N556 en de spoorlijn Venlo-Eindhoven van belang. De N556 is gelegen op ruim 1,4 km vanaf het plangebied en de spoorlijn op circa 600 m. Deze afstanden zijn zo groot dat het aspect externe veiligheid gerelateerd aan vervoer over wegen, spoorwegen of waterwegen geen belemmering vormt.

Ondergrondse buisleidingen

Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. De normstelling is in lijn met het Bevi en bevat, analoog aan het Bevi, normen voor het plaatsgebonden risico en een verantwoordingsplicht voor het groepsrisico.

Het plangebied is niet gelegen binnen of in de nabijheid van een (hinder)zone of werkstrook van hoofdleidingen voor gas, olie of water en hoogspanningsleidingen; het meest nabijgelegen leidingtracé ligt op ruim 600 m van het plangebied. Het plangebied is verder niet gelegen binnen een obstakelbeheer- of radarverstoringsgebied van een civiel of militair luchtvaartterrein en over het plangebied loopt geen straalpad van telecomaanbieders.

5.3 Waterparagraaf

Waterbeleid

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Waterschap Limburg. In het kader van het beleid van zowel de gemeente Horst aan de Maas als het waterschap dient binnen het plangebied een duurzaam waterhuishoudkundig systeem gerealiseerd te worden. Concreet betekent dit dat er sprake moet zijn van gescheiden schoon- en vuilwaterstromen die afzonderlijk worden verwerkt. Vanuit het Waterschap Limburg gelden daarbij de volgende uitgangspunten:

  • afkoppelen van 100% van het verhard oppervlak, waarbij de beslisboom verantwoord afkoppelen (Zuiveringschap Limburg 2002) van toepassing is;
  • de trits vasthouden-bergen-afvoeren is van toepassing, waarbij hergebruik dan wel infiltratie van schoon regenwater de voorkeur heeft;
  • verontreiniging van het water dient door bronmaatregelen voorkomen te worden;
  • grondwateroverlast dient voorkomen te worden;
  • een gelimiteerde afvoer naar het oppervlaktewatersysteem is toegestaan.

Hergebruik

Hierbij kan gedacht worden aan de aanleg van gescheiden watercircuits door het hergebruik van bijvoorbeeld regenwater (drinkwater, grijswater, huishoudwater). De ervaringen met bestaande proefprojecten leert echter dat deze pas rendabel zijn bij projecten met 1000 of meer te bouwen woningen. Ook de recent aangescherpte regelgeving op dit vlak maakt het hergebruik van (regen)water niet snel haalbaar. Het onderhavige project is dan ook te kleinschalig om deze voorziening toe te passen.

Infiltratie, buffering en afvoer

Onderstaand is aangegeven hoe met deze aspecten wordt omgegaan.

Waterhuishoudkundige situatie plangebied

Afvoerend verhard oppervlak en riolering

Binnen het plangebied vindt een toename van het afvoerend verhard oppervlak plaats met 300 m2 (nieuwe stallingsruimte). De erfverharding zal rechtstreeks afwateren op het aan de toerit grenzende eigen erf.

Grondwater

De bodem ter plaatse van het nieuw te realiseren bedrijfsgebouw bestaat uit veldpodzolgronden en leemarm en zwak lemig fijn zand. De gemiddelde hoogste grondwaterstand ter plaatse van het uit te breiden plangebied bedraagt 40-80 cm onder maaiveld en de gemiddelde laagste grondwaterstand bedraagt < 120 cm onder maaiveld. Het maaiveld ligt op een hoogte van circa 27 meter boven NAP.

Oppervlaktewater

In de directe omgeving van (en praktisch grenzend aan) het plangebied bevindt zich de Langstraat (primaire watergang). Op onderstaande figuur is een uitsnede van de legger van het waterschap weergegeven waarop de waterlopen zijn te zien in relatie tot de ligging van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.HSBOSSTRAAT65-WPV1_0013.jpg"

Figuur: uitsnede legger waterschap

Het project heeft, mits het hemelwater binnen het plangebied wordt geïnfiltreerd, redelijkerwijs geen dan wel uitsluitend positieve effecten op de waterloop.

HemeI- en afvalwater

Binnen het plangebied vindt een toename van het afvoerend verhard oppervlak plaats van 300 m2.

De K-waarde (geeft de mate van infiltratiegeschiktheid aan) van het plangebied wordt over het algemeen geclassificeerd als gemiddeld doorlatend, waarbij k-waarden tussen de 0,45 - 0,75 m/dag horen.

Bij de bepaling van de capaciteit/kwantiteit van de infiltratievoorziening wordt uitgegaan van een neerslaggebeurtenis T=10 en T=100.

Kwantiteitsberekening

Neerslag T=10 -> 50 mm neerslag/m2    Neerslag T=100-> 84 mm neerslag/m2  
Te verwerken -> 300 m2 x 0,05 m = 15 m3   Te verwerken -> 300 m2 x 0,084 m = 25,2 m3  

Voor deze hoeveelheid hemelwater (T=100) zal binnen het plangebied een infiltratievoorziening in de vorm van een wadi worden aangelegd, als onderdeel van de landschappelijke inpassing. De bergingscapaciteit zal ten minste 25 m3 bedragen.

Voor de afvoer van bedrijfsafvalwater zal aangesloten worden op het gescheiden gemeentelijke rioleringsstelsel.

Bouwmaterialen

De gemeente Horst aan de Maas streeft naar het terugdringen van het gebruik van uitlogende bouwmaterialen. Dit aspect is als aanbeveling opgenomen in het pakket duurzaam bouwen. Van de initiatiefnemer wordt daarom gevraagd geen gebruik te maken van uitlogende bouwmaterialen.

Concluderend kan gesteld worden dat door onderhavig project geen knelpunten ontstaan tussen grondgebruik en de waterhuishouding.

Overleg waterschap

Vooroverleg met het waterschap is niet noodzakelijk in geval het project een toename van het nieuw afvoerend verhard oppervlak beslaat van meer dan 2000 m2. In casu is vooroverleg met het waterschap derhalve niet noodzakelijk.

5.4 Kabels en leidingen

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Dit besluit is gebaseerd op de Wet milieubeheer (artikelen 5.1 lid 1, 5.2 lid 1, 5.3 lid 1 en 2 en 9.2.2.1) en de Wet ruimtelijke ordening (artikelen 3.37 en 4.3 lid 1 en 2). Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. De normstelling is in lijn met het Bevi en bevat, analoog aan het Bevi, normen voor het plaatsgebonden risico en een verantwoordingsplicht voor het groepsrisico.

In de nabijheid van de plangebieden bevinden zich geen buisleidingen.

Het plangebied is niet gelegen binnen een (hinder)zone of werkstrook van hoofdleidingen voor olie of water en hoogspanningsleidingen.

Het plangebied is verder ook niet gelegen binnen een obstakelbeheer- of radarverstoringsgebied van een civiel of militair luchtvaartterrein en over het plangebied loopt geen straalpad van telecomaanbieders.

5.5 Natuurbescherming

Per 1 januari 2017 is de nieuwe Wet natuurbescherming (Wn) ingegaan. Deze vervangt drie wetten; de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora - en Faunawet. Doel van de Wet natuurbescherming is drieledig: 1. bescherming van de biodiversiteit in Nederland, 2. decentralisatie van verantwoordelijkheden en 3. vereenvoudiging van regels. Vanaf 1 januari bepalen de provincies voor hun gebied wat wel en niet mag in de natuur. De provincie is primair verantwoordelijk voor de vergunningen en ontheffingen.

5.5.1 Gebiedsbescherming

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. In het Natuurnetwerk Nederland liggen alle bestaande natuurgebieden, waaronder de 20 Nationale Parken. Verder gebieden waar nieuwe natuur wordt aangelegd, landbouwgebieden, beheerd volgens agrarisch natuurbeheer, meren, rivieren, de kustzone van de Noordzee en de Waddenzee en tenslotte alle 164 aangewezen Natura 2000-gebieden.

Per Natura 2000-gebied zijn (instandhoudings)doelen (voor soorten en vegetatietypen) opgesteld. Iedereen die vermoedt of kan weten dat zijn handelen of nalaten, gelet op de instandhoudingdoelen, nadelige gevolgen voor een Natura 2000-gebied kan hebben, is verplicht deze handelingen achterwege te laten of te beperken. Het bevoegd gezag kan schadelijke activiteiten beperken en eisen dat een vergunning wordt aangevraagd. Regulier beheer en bestaand gebruik zijn (of worden) opgenomen in Natura 2000-beheerplannen. Na vaststelling van de beheerplannen hoeft daarvoor geen vergunning aangevraagd te worden.

In de nieuwe Wet natuurbescherming blijft de bescherming van Natura 2000-gebieden vrijwel hetzelfde. De bescherming van Beschermde Natuurmonumenten komt wel te vervallen. Provincies kunnen ervoor kiezen om deze gebieden alsnog te beschermen via het provinciale beleid. De provincie voegt dan gebieden toe aan het NNN of wijst ze aan als bijzonder provinciaal natuurgebied of – landschap.

5.5.2 Soortenbescherming

Zowel in de oude Flora- en faunawet als in de nieuwe Wet natuurbescherming staan verbodsbepalingen: activiteiten die schadelijk zijn voor beschermde dier- en plantsoorten zijn verboden. Verboden activiteiten wijzigen nauwelijks. Wel zijn enkele definities aangepast. Zo is onopzettelijk verstoren niet meer strafbaar en is opzettelijk verstoren van vogels in sommige situaties toegestaan. Maar verstoren zonder dat tevoren goed onderzoek naar beschermde soorten is uitgevoerd, blijft strafbaar.

Met de nieuwe wet wijzigt wel de lijst van beschermde soorten. Waar de Flora- en faunawet uitgaat van drie beschermingsniveaus, verdeelt de Wet natuurbescherming beschermde soorten in twee groepen: Strikt beschermde soorten waaronder soorten uit de Vogel- en Habitatrichtlijn. In de tweede categorie staan andere soorten, bijvoorbeeld uit de Rode Lijst. De bescherming van vaatplanten uit tabel 1 en tabel 2 is vervallen. Onder de Wet natuurbescherming worden nog 75 soorten vaatplanten beschermd, waaronder soorten die niet eerder werden beschermd. De bescherming van mieren vervalt. Vrijwel alle zoogdieren blijven beschermd. Meer soorten libellen en vlinders worden beschermd.

Bij een ontheffingsaanvraag onder de nieuwe wet wordt nog steeds getoetst aan drie criteria:

  • 1. Is er een 'andere bevredigende oplossing' mogelijk?
  • 2. Is er sprake van bepaalde, in de wet genoemde belangen?
  • 3. Doet de ontheffing afbreuk aan de gunstige staat van instandhouding van de soort?

Daarmee verandert er weinig in vergelijking met de huidige toetsingspraktijk.

5.5.3 Ecologische voortoets

Gebiedsbescherming

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van het Natuurnetwerk Nederland (NNN), zoals op onderstaande figuur is te zien. Het meest nabijgelegen NNN bevindt zich op een afstand van circa 1,1 km, ten zuiden van de Blaktdijk te Sevenum.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.HSBOSSTRAAT65-WPV1_0014.jpg"

Figuur: plangebied binnen NNN

Het dichtstbijgelegen Natura 2000 gebied (Deurnsche en Mariapeel) bevindt zich op een afstand van ruim 6 km vanaf het plangebied. Verstorende effecten van de nieuwe bedrijfsbebouwing op dit gebied zijn allerminst te verwachten, omdat er geen oppervlakteverlies of verontreiniging plaatsvindt, geen mechanische effecten zijn en geen sprake is van verstoring door licht en geluid. Ook een significante optische verstoring is niet voorstelbaar. Onderstaand zijn de omringende Natura 2000-gebieden weergegeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.HSBOSSTRAAT65-WPV1_0015.jpg"

Figuur: plangebied ten opzichte van Natura 2000-gebieden

Soortenbescherming

Het plangebied betreft een (voormalig) agrarisch bedrijf met verouderde bebouwing. Water is binnen het plangebied niet aanwezig. Het perceel loopt wel uit op de waterloop 'Langstraat'.

De oude bebouwing zou geschikt kunnen zijn als nestgelegenheid voor met name vogels, vleermuizen en andere kleine zoogdieren.

Plantensoorten zijn ter plaatse niet aangetroffen; immers, het perceel wordt geregeld gemaaid en gefreesd/geploegd.

Uit de natuurgegevens (alle flora en fauna) van het gebied 'Hegelsom - Tuinbouwgebied Reindonk' welke zijn in te zien op www.limburgsevogels.nl valt op te maken dat zich in het plangebied zelf geen beschermenswaardige dier- en plantensoort bevinden, althans dat over het afgelopen kalenderjaar (december 2017 - december 2018) geen soorten zijn waargenomen.

Gelet op het feit dat de oude bebouwing een ideale plek is voor beschermde broedvogels en vleermuizen dienen sloopwerkzaamheden met uiterste zorgvuldigheid plaats te vinden zodat zeker is dat er geen enkele verstoring van nesten plaats zal vinden. Door sloop- en bouwwerkzaamheden buiten de periode van 15 maart tot 31 augustus te starten, is de kans op verstoring van broedende vogels en vleermuisverblijven het kleinst. Ook buiten deze periode mogen broedende vogels niet worden verstoord en moet gewacht worden tot het broeden voorbij is en de jongen zijn uitgevlogen. Door buiten voornoemde periode de bebouwing stap voor stap te ontmantelen, zal de kans op een verstoring uiterst gering zijn.

Het op voorhand uitvoeren van een ecologisch onderzoek heeft geen meerwaarde gelet op de zeer beperkte houdbaarheid van dergelijke rapportage.

Ten overvloede wordt gewezen op de algemene zorgplicht welke in artikel 3.5 van de Wn is opgenomen.

5.6 Archeologie en cultuurhistorie

Ten aanzien van archeologie is het uitgangspunt dat het archeologisch erfgoed moet worden beschermd op de plaats waar het wordt aangetroffen. Gezien dit uitgangspunt mogen bekende archeologische monumenten niet aangetast worden en moet in geval van voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden met een hoge of middelhoge archeologische verwachtingswaarde, in principe een inventariserend en waarderend vooronderzoek plaatsvinden. Eventueel aangetroffen waarden dienen primair ter plekke (in situ) beschermd te worden dan wel - indien dat redelijkerwijs niet mogelijk is- door een opgraving (ex situ) te worden veilig gesteld. In gebieden met een lage indicatieve archeologische waarde is er een geringe kans op het aantreffen van archeologische waarden.

De raad van Horst aan de Maas heeft op 26 mei 2015 de 'Archeologische Maatregelenkaart Horst aan de Maas' vastgesteld. Het gemeentelijk grondgebied wordt hier opgedeeld in verschillende categorieën. Per categorie maakt het gemeentelijk archeologie beleid inzichtelijk of, en zo ja waar en wanneer archeologisch (voor)onderzoek nodig is bij ruimtelijke planvorming en bodemingrepen, en welke onderzoekseisen en ontheffingen daarbij gelden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.HSBOSSTRAAT65-WPV1_0016.jpg"

Figuur: Archeologische Maatregelenkaart plangebied

Uit bovenstaande uitsnede van de maatregelenkaart blijkt dat het plangebied is gelegen in het gebied aangeduid als categorie 4, met een gematigde archeologische verwachting.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.HSBOSSTRAAT65-WPV1_0017.jpg"

Figuur: tabel met maatregelen per categorie

Voor deze categorie 4 is een maximaal verstoringsoppervlak van 2500 m2 opgenomen, en een maximale verstoringsdiepte van 50 cm. Het plangebied is weliswaar groter dan 2500 m2 maar de verstoring welke plaats zal hebben, heeft een oppervlakte van slechts 300 m2; gelet hierop is het niet noodzakelijk dat een archeologisch onderzoek wordt uitgevoerd.

Cultuurhistorische waarden van een gebied worden bepaald door de aanwezigheid van historisch bouwkunst (rijks – en/of gemeentelijke monumenten), historische stedenbouw (historische ruimtelijke structuren), oude of jonge cultuurlandschappen, archeologische vindplaatsen en/of archeologische verwachtingswaarden.

Volgens de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Limburg is het plangebied een gebied van overwegend nieuw cultuurlandschap (bouwland) zonder specifieke cultuurhistorische waarde.

De Bosstraat 65 (langgevelboerderij) is geen monument doch wel zodanig karakteristiek dat deze woning is vermeld op de lijst van Karakteristieke panden bij het vigerende bestemmingsplan.

5.7 Verkeer en parkeren

Het plangebied blijft direct op de Bosstraat ontsloten. Vanaf de uitrit is er goed zicht op de weg.

Door de verkeerskundige kleinschaligheid heeft het project geen dan wel uitsluitend positieve consequenties voor verkeersintensiteiten en verkeersveiligheid; immers, agrarische bedrijfsactiviteiten maken plaats van een koeriersbedrijfje dat gepaard gaat met minder verkeersbewegingen.

Aanpassingen in de openbare ruimte als gevolg van dit plan zijn niet noodzakelijk. De gemeenteraad heeft op 24 november 2015 de “Nota Parkeernormen Horst aan de Maas 2016” vastgesteld. In deze Nota zijn de nieuwste richtlijnen ten aanzien van het aantal benodigde parkeerplaatsen bij diverse typen voorzieningen opgenomen. Voor reguliere woningen buiten de bebouwde kom is in deze nota een parkeernorm opgenomen van 2 parkeerplaatsen per woning. Parkeren zal geheel op eigen terrein plaatsvinden. Aan de rechterzijde van de woning is een ruime oprit met een lengte van circa 20 m naar het bijgebouw, waar zeker 3 auto's kunnen parkeren en waarbij de oprit nog steeds begaanbaar blijft langs de geparkeerde auto's.

De bedrijfswagens zullen altijd inpandig (in de nieuw te realiseren stallingsruimte) worden geparkeerd.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

De realisatie van het project geschiedt voor rekening van de initiatiefnemer. De gemeentelijke financiën zijn hierbij niet in het geding. De gronden zijn in eigendom van de initiatiefnemer.

Kostenverhaal zal geregeld worden in een tussen de gemeente Horst aan de Maas en de initiatiefnemer af te sluiten anterieure overeenkomst waarin tevens een planschadeverhaalsbeding zoals bedoeld in art. 6.4a Wro is opgenomen. Hiermee wordt gewaarborgd dat eventueel te vergoeden planschade niet voor rekening van de gemeente Horst aan de Maas komt maar voor rekening van de initiatiefnemer.

6.2 Procedure en maatschappelijk uitvoerbaarheid

6.2.1 Procedure

Artikel 3.9a Wro regelt de procedure van het wijzigingsplan. Op de voorbereiding van een wijzigingsplan is afdeling 3.4 van de Awb van toepassing.

Bij de voorbereiding van een wijzigingsplan dient ook overleg plaats te vinden met provincie, rijk en waterschap.

Het college van burgemeester en wethouders dient binnen 8 weken, na de ter inzage termijn te beslissen omtrent de vaststelling van het wijzigingsplan.

Binnen twee weken wordt het besluit tot vaststelling bekend gemaakt. Indien door de Gedeputeerde Staten (GS) of de inspecteur een zienswijze is ingediend en deze niet volledig is overgenomen, dan vindt bekendmaking plaats binnen zes weken na vaststelling. Dit geldt tevens indien het college van burgemeester en wethouders wijzigingen aanbrengt in het ontwerp. In deze gevallen zend het college na vaststelling onverwijld een afschrift van het raadsbesluit aan de GS en/of de inspecteur.

Het besluit treedt in werking 1 dag na afloop van de beroepstermijn.

6.2.2 Overleg

In het kader van het wettelijk overleg zal onder meer overleg plaatsvinden met Waterschap Limburg en provincie Limburg. De resultaten hiervan zullen te zijner tijd hieronder opgenomen worden.

6.2.3 Inspraak en zienswijzen ontwerp-wijzigingsplan

Het ontwerp-besluit tot wijziging van het bestemmingsplan heeft met ingang van 7 juni 2019 gedurende zes weken voor een ieder ter inzage gelegen.

Gedurende deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.

Hoofdstuk 7 Wijze van bestemmen

7.1 Algemeen

Het bestemmingsplan heeft als doel het planologisch-juridisch kader te geven voor de ontwikkeling van het beschreven plan. De nadere juridische invulling is gedetailleerd geregeld. Dit bestemmingsplan bestaat uit de volgende onderdelen:

  • plantoelichting
  • planregels;
  • verbeelding.

Bij het opstellen van het onderhavige bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten. Waar dat noodzakelijk was , is afgeweken van de standaard en is het plan specifiek toegesneden op de feitelijke situatie in het onderhavige plangebied.

7.2 Verbeelding

Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis ingevolge het voorliggende plan, indien en voor zover deze in de regels daaraan wordt gegeven. Als een aanduiding juridisch gezien geen enkele betekenis heeft, is deze niet opgenomen op de verbeelding.

7.3 Regels

Voor de planregels wordt verwezen naar de regels van het moederplan (bestemmingsplan “Buitengebied Horst aan de Maas” , vastgesteld op 19 december 2017). Bij een wijzigingsplan op basis van een moederplan dat IMRO-gecodeerd is dient het wijzigingsplan eveneens IMRO-gecodeerd te worden.

De voor het wijzigingsplan relevante regels zijn gekoppeld aan onderhavig wijzigingsplan.