direct naar inhoud van Ruimtelijke onderbouwing
Plan: Wevertweg 8 Horst
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.1507.HOWEVERTWEG8-OVV1

Ruimtelijke onderbouwing

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel van het bestemmingsplan

Initiatiefnemer heeft de locatie Wevertweg 8 te Horst aangekocht en is voornemens om binnen de bestaande bebouwing een kinderopvang te gaan expoiteren. De omliggende gronden zullen gebruikt worden als buitenruimte ten behoeve van de kinderopvang.

Bij schrijven van 10 juni 2022 heeft het bevoegd gezag te kennen gegeven medewerking te willen verlenen aan het gebruik van de locatie met dagrecreatieve bestemming voor kinderopvang, zijnde een maatschappelijke functie, onder de volgende voorwaarden:

  • Aangetoond dient te worden dat deze functiewijziging kwalitatief goed is voor de omgeving. Wanneer dit wordt aangetoond is er geen sprake van een afdracht vanuit het gemeentelijk kwaliteitsmenu. Met de voorgenomen functiewijziging is geen sprake van een financiële waardeverandering.
  • Aangetoond dient te worden dat ter plaatse sprake is van een acceptabel woon- en leefklimaat.

Om de nieuwe functie passend juridisch-planologisch te regelen, is onderhavige ruimtelijke onderbouwing opgesteld, welke bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor de activiteit 'afwijken van het bestemmingsplan' hoort.

1.2 Ligging en begrenzing van het projectgebied

Het projectgebied is gelegen aan de Wevertweg 8 te Horst. De kadastrale percelen waarover het projectgebied reikt (gemeente Horst sectie O nummers 857 en 1778, beiden gedeeltelijk) hebben een gezamenlijke oppervlakte van circa 4000 m2.

Op onderstaande figuur is het projectgebied aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.HOWEVERTWEG8-OVV1_0002.jpg"

Figuur: projectgebied

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

Het projectgebied is deels gelegen in het Bestemmingsplan Buitengebied Horst aan de Maas en deels in het Bestemmingsplan Veegplan buitengebied Horst a/d Maas en heeft hierin primair de bestemming 'Recreatie - Dagrecreatie' gekregen met bouw- en gebiedsaanduidingen en de functieaanduiding 'specifieke vorm van recreatie - activiteitenboerderij' en één (bedrijfs-) woning. Binnen deze bestemming zijn dagrecreatieve binnen- en buitenactiviteiten toegestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.HOWEVERTWEG8-OVV1_0003.jpg"

Figuur: uitsnede verbeelding vigerende bestemmingsplannen

Het exploiteren van een kinderdagverblijf is binnen deze bestemmingsomschrijving niet toegestaan.

1.4 Leeswijzer

Deze toelichting bestaat uit de volgende delen. Na deze inleiding volgt hoofdstuk 2 met een beschrijving van het projectgebied. In hoofdstuk 3 wordt het plan getoetst aan het geldende ruimtelijke beleid. Hoofdstuk 4 bevat een beschrijving van de te regelen ruimtelijke ontwikkeling zelf. Vervolgens geeft hoofdstuk 5 inzicht in de relevante milieu-planologische aspecten. De uitvoerbaarheid is neergelegd in hoofdstuk 6.

Hoofdstuk 2 Beschrijving omgeving projectgebied

2.1 Ruimtelijke en functionele structuur

Het projectgebied aan de Wevertweg 8 is gelegen ten noordoosten van de kern Horst. Het projectgebied heeft een oppervlakte van ruim 2,7 ha en wordt via de Wevertweg ontsloten op de Tienrayseweg, op relatief korte afstand van de toerit naar de A73 in de richtingen Venray en Venlo.

Het projectgebied bestaat op dit moment uit een karakteristieke woonboerderij, recreatieruimtes, grote loods, royale tuin en grasland, geheel voorzien van een landschappelijke inpassing en leent zich uitstekend voor de meest uiteen lopende dagrecreatieve activiteiten. De locatie ligt in het agrarisch gebied, dat verder gekenmerkt wordt door een menging van agrarische bedrijvigheid en burgerbewoning, afgewisseld met een enkel niet-agrarisch bedrijf.

Op een afstand van 800 m ten zuidwesten van het projectgebied ligt Aardbeienland, een educatief attractiepark gericht op (jonge) kinderen. Dit park is gelegen langs de Tienrayseweg, aan de overzijde van het Parkhotel. Het gebied rondom het Parkhotel heeft een recreatieve functie voor de gemeente Horst aan de Maas; er liggen onder meer sportvelden, een ruime dierenweide, Mind Mystery en een vakantieboerderij. Op onderstaande afbeelding is de ligging van het projectgebied in de omgeving aangeduid:

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.HOWEVERTWEG8-OVV1_0004.jpg"

Figuur: omgeving projectgebied

Het Kasteelpark heeft een parkachtige aanleg en herbergt nog veel natuur. Er zijn flinke stukken bos met een relatief grote variëteit aan flora en fauna. Het gebied bevat een aantal waterbekkens die ontstaan zijn door zandwinning ten behoeve van de aanleg van de A73; aan de westzijde wordt het park begrensd door de Groote Molenbeek welke later afbuigt in noordoostelijke richting en naar Tienray leidt.

Onderstaand is op een luchtfoto weergegeven waar het projectgebied zich bevindt en hoe de omgeving eruit ziet.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.HOWEVERTWEG8-OVV1_0005.jpg" Figuur: Luchtfoto

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) (vastgesteld op 11 september 2020) is een onderdeel van de nieuwe Omgevingswet. De Omgevingswet verplicht het Rijk tot een strategische visie op defysieke leefomgeving. Het doel is om alle onderdelen van de fysieke leefomgeving met elkaar in samenhang te brengen. Ook gemeenten en provincies maken een omgevingsvisie vanwege deze nieuwe wet.

De NOVI richt zich op onderstaande vier prioriteiten. Deze onderwerpen hebben onderling veel met elkaar te maken en ze hebben gevolgen voor hoe de fysieke leefomgeving wordt ingericht. De Nationale Omgevingsvisie helpt bij het maken van de noodzakelijke keuzes.

  • Ruimte maken voor de klimaatverandering en energietransitie

Het klimaat verandert. De gevolgen hiervan worden steeds duidelijker merkbaar. Denk aan de steeds drogere zomers, de hevigere regenval en stijgende zeespiegel. Op deze en andere gevolgen van de klimaatverandering moet tijdig worden ingespeeld. Tegelijkertijd moet de overstap worden gemaakt naar duurzame energie. Het is de bedoeling dat ons land in 2050 een duurzame energievoorziening heeft. Iedereen draagt hier zelf aan bij door bijvoorbeeld zoveel mogelijk woningen aardgasvrij te maken. Maar er zullen ook aanpassingen nodig zijn, bijvoorbeeld met windenergie, die moeten worden ingepast in het landschap. Mensen in de omgeving moeten ook voordelen ervaren van geplaatste windmolens.

  • De economie van Nederland verduurzamen en ons groeipotentieel behouden

Nederland heeft een sterke internationale concurrentiepositie. Vanuit die positie wordt gewerkt aan een nieuw economisch verdienmodel dat duurzaam is en circulair. Door grondstoffen te hergebruiken in de bouw bijvoorbeeld. De overstap naar duurzame energie en het zorgen voor een gezond milieu zijn belangrijk. Ook zullen bedrijven zich hier goed moeten kunnen vestigen met voldoende ruimte voor bedrijvigheid. Daarvoor is het zaak alle verschillende aspecten te betrekken die hierbij een rol spelen, zodat duurzaam geld kan blijven verdiend.

  • Onze steden en regio’s sterker en leefbaarder maken

Veel mensen zijn op zoek naar een geschikte, betaalbare woning. Iedereen wil graag wonen in een prettige omgeving. Een omgeving met voldoende groen en met aandacht voor veiligheid en gezondheid. Denk bijvoorbeeld aan groen en fonteinen op plekken waar het erg warm kan worden (hittestress). Tegelijkertijd is het belangrijk dat de woningen goed bereikbaar zijn door goede fiets- en wandelpaden en aansluiting op het wegennet en het openbaar vervoer. Kortom, het gaat niet alleen om voldoende woningen, maar ook om een aantrekkelijke woonomgeving.

  • Het landelijk gebied toekomstbestendig ontwikkelen

In sommige regio’s staan de natuurlijke systemen en het landschap onder druk. Soms is daar sprake van een verzakkende bodem, onder meer door een te laag waterpeil. Als het waterpeil omhoog wordt gebracht, kan dat gevolgen hebben voor de landbouw en de veeteelt. In sommige gebieden wordt het dan misschien logischer om duurzame energie te produceren in plaats van voedsel. Tegelijkertijd moeten de kwaliteiten van het landschap worden behouden om te kunnen recreëren en ook vanwege het cultureel erfgoed.

In hoofdstuk 4 van onderhavige ruimtelijke onderbouwing zullen de aspecten duurzaamheid, kwaliteit van leefomgeving, bereikbaarheid, groen en water uitgebreid aan de orde worden gesteld. Tevens kan, in relatie met hoofdstuk 5, gesteld worden dat in onderhavig project voldoende aandacht is voor de afwegingen die op basis van de nationale omgevingsvisie dienen te worden gemaakt, waardoor er sprake is van een toekomstbestendige ontwikkeling in het landelijk gebied.

3.1.2 Ladder duurzame verstedelijking

Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt.

De Laddertoets moet worden uitgevoerd wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In artikel 1.1.1 onder i van het Bro is een nadere omschrijving van het begrip stedelijke ontwikkeling vastgelegd. Als stedelijke ontwikkeling wordt genoemd: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'

In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving.

Een bestemmingsplan dat bij recht een stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, maar ten opzichte van het voorgaande planologische regime geen nieuw planologisch ruimtebeslag mogelijk maakt, maar alleen een planologische functiewijziging, voorziet in beginsel niet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro. Van dit uitgangspunt wordt afgeweken indien die planologische functiewijziging een zodanige aard en omvang heeft dat desalniettemin sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling (uitspraak van 20 april 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1075 (Amersfoort)). Hierbij komt betekenis toe aan de ruimtelijke uitstraling van de in het nieuwe plan voorziene functie en die van hetgeen onder het vorige plan mogelijk was (uitspraak van 1 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1503 (Zundert)).

Indien het plan ten opzichte van het vorige bestemmingsplan niet voorziet in uitbreiding van de bebouwingsmogelijkheden, en derhalve niet in nieuw ruimtebeslag, maar uitsluitend in uitbreiding van de gebruiksmogelijkheden, is de Afdeling van mening dat de wijziging van het toegestane gebruik van het perceel niet met zich meebrengt dat het plan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt.

In casu zal het bebouwd oppervlak niet wijzigen en mogen bebouwing en buitenruimte nu reeds rechtens gebruikt worden voor dagrecreatieve activiteiten. Het ruimtebeslag neemt als gevolg van de functiewijziging in het geheel niet toe. De gebruiksmogelijkheden zullen weliswaar wijzigen in juridisch-planologische zin, maar of de bebouwing en de buitenruimten nu worden gebruikt met een dagrecreatief oogmerk of ten behoeve van kinderopvang, heeft geen significante impact op de gebruiksmogelijkheden en gebruiksintensiteit.

Om die reden is er geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling waarop de laddertoets dient te worden toegepast.

 

3.1.3 Besluit en Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Barro en Rarro)

In het Barro zijn een aantal onderwerpen opgenomen waarvoor het rijk uit het oogpunt van de nationale belangen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte ruimtelijke regels stelt:

  • rond rijksvaarwegen wordt ruimte geborgd voor de veiligheid van scheepvaart;
  • rond de Maastakken wordt ruimte gereserveerd voor toekomstige rivierverruiming;
  • rond verschillende hoofdwegen en op enkele locaties wordt ruimte gereserveerd voor toekomstige uitbreiding van het hoofdwegennet en hoofdspoorwegennet;
  • op verschillende locaties wordt ruimte gereserveerd voor (kern)energiecentrales en zones onder hoogspanningsverbindingen worden gevrijwaard;
  • de provincies wordt opgedragen de ecologische hoofdstructuur te beschermen;
  • primaire waterkeringen buiten het kustfundament krijgen ruimtelijke bescherming;
  • in het IJsselmeer wordt verstedelijkingsruimte beperkt mogelijk gemaakt;
  • het erfgoed van de Stelling van Amsterdam, de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Romeinse Limes worden ruimtelijk beschermd;
  • rond militaire radarposten worden voorwaarden gesteld aan windmolens en hoge bebouwing.

Voor een aantal van de genoemde Barro-onderwerpen, waaronder de uitbreiding van het hoofdwegennet, het hoofdspoorwegennet en de militaire radars, geldt dat de regels worden uitgewerkt in de Rarro.

Op onderhavig project werken geen van de in het Barro genoemde rijksbelangen rechtstreeks door.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Provinciale omgevingsvisie

De Omgevingsvisie is een strategische en lange termijn (2030-2050) visie op de fysieke leefomgeving en beschrijft onderwerpen zoals wonen, infrastructuur, milieu, water, natuur,landschap, bodem, ruimtelijke economie, luchtkwaliteit en cultureel erfgoed. Daarnaast worden ook de aspecten gezondheid en een gezonde leefomgeving in de Omgevingsvisie meegenomen.

In de Omgevingsverordening legt de Provincie regels vast voor onder meer natuur, milieu, (grond-) water, ontgronding, wegen, ruimte (verstedelijking, woon- en werklocaties, agrarische bedrijven).

De Omgevingsvisie is op 1 oktober 2021 door Provinciale Staten vastgesteld. Met betrekking tot het aspect 'kinderopvang' wordt in de Omgevingsvisie niets bepaald, anders dat de provincie zich inzet voor maatschappelijke accommodaties.

3.2.2 Omgevingsverordening Limburg

Met de komst van de Omgevingswet is een nieuwe omgevingsverordening nodig die past binnen de kaders en het instrumentarium van de Omgevingswet.

Hoewel de op 17 december 2021 vastgestelde Omgevingsverordening Limburg (2021) hoofdzakelijk een beleidsneutrale omzetting van de Omgevingsverordening Limburg 2014 is, staan er enkele nieuwe of inhoudelijk aanmerkelijk gewijzigde onderwerpen in. Het gaat hier om instructieregels aan gemeenten op het gebied van wonen, zonne-energie, na-ijlende effecten van de steenkoolwinning en huisvestingsnormen voor internationale werknemers.

Het projectgebied is gelegen in het buitengebied, zoals uit onderstaande uitsnede uit de kaart 'Wonen, werken en recreëren' blijkt:

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.HOWEVERTWEG8-OVV1_0006.jpg"

Figuur: uitsnede kaart 10 Omgevingsverordening Limburg

Artikel 12.10 van de omgevingsverordening geeft een maatwerkregeling voor de functieverandering van recreatieverblijven: Gedeputeerde Staten kunnen gelegenheid bieden voor maatwerk, indien functieverandering naar wonen op de betreffende locatie vanuit een evenwichtige toedeling van functies aan locaties aanvaardbaar is.

In casu is er sprake van een bestaand gebouw met dagrecreatieve functie dat in gebruik zal worden genomen voor een maatschappelijke functie in de vorm van een kinderdagverblijf.

De dagrecreatieve functie is rechtens toegestaan en qua gebruik kan gesteld worden dat er sprake is van een evenwichtige toedeling van functies, omdat de kinderen die een kinderdagverblijf bezoeken geen wezenlijk andere activiteiten verrichten dan spelen en spelend leren, hetgeen in het verlengde ligt van dagrecreatie, zij het op frequentere basis.

Vanuit dat oogpunt is het gebruik als kinderdagverblijf passend op deze bestaande dagrecreatieve locatie.

Voor het projectgebied kent de Omgevingsverordening geen verdere beperkingen.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Integrale structuurvisie Horst aan de Maas

Op 9 april 2013 is de Integrale Structuurvisie Horst aan de Maas vastgesteld. Het betreft een integrale structuurvisie voor het gehele grondgebied van de gemeente Horst aan de Maas. De structuurvisie geeft een integraal beeld van de ruimtelijke en sociaal-maatschappelijke ontwikkelingen die de gemeente op haar grondgebied voor ogen staat voor de langere termijn. Verder is de integrale structuurvisie opgesteld om maximaal gebruik te maken van de mogelijkheid tot het plegen van kostenverhaal die de Wet ruimtelijke ordening biedt. De structuurvisie bestaat uit een beleidskader en een uitvoeringsparagraaf waarin het Limburgs Kwaliteitsmenu (LKM) wordt geïmplementeerd.

Het grondprincipe van het gemeentelijk (en provinciaal) kwaliteitsmenu (GKM) is, dat bepaalde ontwikkelingen ter plaatse leiden tot verlies aan omgevingskwaliteit, hetgeen dient te worden gecompenseerd door een kwaliteitsbijdrage. Dit geldt zowel binnen als buiten de ‘rode contouren’. De kwaliteitsbijdrage wordt ingezet om de omgevingskwaliteit en leefbaarheid te versterken. Het doel is dat per saldo daarmee de kwaliteit toeneemt. Het GKM is van toepassing op ontwikkelingen die niet rechtstreeks of via een flexibiliteitbepaling (zoals wijzigings- of afwijkingsregels) zijn toegestaan in het vigerende bestemmingsplan. Veel kleinere ontwikkelingen kunnen dan ook vaak zonder toepassing van het GKM doorgang vinden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.HOWEVERTWEG8-OVV1_0007.jpg"

Figuur: uitsnede uit structuurvisie

Het projectgebied is gelegen in het 'Gemengd gebied'(7E). Algemene aandachtspunt in dit gebied is het verbeteren van de kwaliteit van de overgang tussen de bebouwing en het omliggende landschap. Voor 'overige (gebouwde) functies geldt ín dit gebied een voorwaardelijke grondhouding.

In beginsel geldt voor commerciële voorzieningen als onderhavige een kwaliteitsbeleid. Er wordt voorzien in maatwerk, waarbij een kwalitatieve benadering uitgangspunt is. De kwaliteit van de ontwikkeling dient objectief beoordeeld te worden. Uit de ruimtelijke afweging moet blijken of vestiging buiten de contour aanvaardbaar is. Zo ja, dan dient de ontwikkeling, naast een goede ruimtelijke en landschappelijke inpassing ter plaatse, per saldo bij te dragen aan een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. De gevolgen van de nieuwe bestemming voor de kwaliteit ter plekke en de omgeving moeten worden meegenomen, evenals de waardeverandering door de bestemmingswijziging. Wanneer dit wordt aangetoond is er geen sprake van een afdracht vanuit het gemeentelijk kwaliteitsmenu uit de structuurvisie.

Met de voorgenomen functiewijziging is geen sprake van een financiële waardeverandering. De functiewijziging vindt geheel inpandig plaats; er zal geen nieuwe bebouwing worden toegevoegd. De gebruik van de buitenruimte zal als gevolg van de functiewijziging naar kinderopvang een ingetogener karakter krijgen ten opzichte van de huidige dagrecreatieve mogelijkheden die meestal uitbundiger van aard zijn. Voor de ruimtelijke kwaliteit betreft dit minstens een neutrale danwel een positieve ontwikkeling.

De locatie is al voorzien van een landschappelijke inpassing zoals in hoofdstuk 4 aan de orde zal komen. Deze landschappelijke inpassing is ook een meerwaarde voor het gebruik als kinderdagverblijf waardoor kinderen kunnen ontdekken en spelen op een manier die in het bebouwd gebied vaak niet meer mogelijk, toegestaan of veilig is. Het daagt uit tot fysieke ontwikkeling, leert over de natuur en zorgt voor het opbouwen van weerstand. Voor de gezondheid van opgroeiende kinderen betreffen dit zeer positieve aspecten en om die reden is het aanvaardbaar dat een, in beginsel stedelijke functie, wordt gesitueerd buiten de contour, op de locatie van een bestaande dagrecreatieve voorziening.

Uit hoofdstuk 5 van deze ruimtelijke onderbouwing blijkt verder dat er geen milieuaspecten aanleiding geven tot een belemmering voor deze functie vanuit de omgeving en vice versa.

Een afdracht vanuit het gemeentelijk kwaliteitsmenu is om die reden niet noodzakelijk.

3.3.2 Bestemmingsplan

Het projectgebied is deels gelegen in het Bestemmingsplan Buitengebied Horst aan de Maas en deels in het Bestemmingsplan Veegplan buitengebied Horst a/d Maas en heeft hierin primair de bestemming 'Recreatie - Dagrecreatie' gekregen met bouw- en gebiedsaanduidingen en de functieaanduiding 'specifieke vorm van recreatie - activiteitenboerderij' en één (bedrijfs-) woning. Binnen deze bestemming zijn dagrecreatieve binnen- en buitenactiviteiten toegestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.HOWEVERTWEG8-OVV1_0008.jpg"

Figuur: uitsnede verbeelding vigerende bestemmingsplannen

Het exploiteren van een kinderdagverblijf is binnen deze bestemmingsomschrijving niet toegestaan.

Bij schrijven van 10 juni 2022 heeft het bevoegd gezag te kennen gegeven onder voorwaarden medewerking te willen verlenen aan het gebruik van de locatie met dagrecreatieve bestemming voor kinderopvang, zijnde een maatschappelijke functie.

Om de nieuwe functie passend juridisch-planologisch te regelen, is onderhavige ruimtelijke onderbouwing opgesteld, welke bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor de activiteit 'afwijken van het bestemmingsplan' hoort.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Het plan

Initiatiefnemer heeft de locatie Wevertweg 8 te Horst aangekocht en is voornemens om binnen de bestaande bebouwing een kinderopvang te gaan expoiteren.

Het betreft bestaande bebouwing die momenteel in gebruik is als recreatieboerderij. Deze wordt gedeeltelijk verbouwd tot een kinderopvang. Het woonhuis (bedrijfswoning) blijft intact en zal verhuurd worden aan de terreinbeheerder om toezicht te houden op het pand en de dieren en die het onderhoud van opstallen en landschappelijke inpassing en de zorg voor de dieren op zich neemt.

Achtergrond en visie kinderopvang op de boerderij:

Landelijk heeft de kinderopvang de laatste jaren een duidelijke ontwikkeling doorgemaakt. De branche heeft het bestaansrecht inmiddels bewezen en kan niet meer gemist worden in de maatschappij. De behoefte aan professionele kinderopvang groeit enorm. Ouders worden steeds kritischer als het gaat om de opvang van hun kinderen. Ze stellen meer eisen aan de kwaliteit, zowel op het gebied van buiten- en binnenruimte als op het gebied van pedagogische inhoud en organisatie. Hier ligt een extra en reële kans voor kinderopvang op de boerderij cq in het buitengebied omdat de combinatie van kinderopvang in het groen een meerwaarde biedt. Er zijn immers meer mogelijkheden met betrekking tot (buiten)ruimte en activiteiten op het gebied van dier en natuur. Door gebruik te maken van een (boerderij)locatie kan hiervoor een oplossing gevonden worden.

Onze missie is het bieden van hoogwaardige kinderopvang in een natuurlijke, groene omgeving. De pedagogisch medewerkers zorgen ervoor dat ieder kind zich veilig voelt en de ruimte en mogelijkheden krijgt om zich optimaal te kunnen ontwikkelen. Het kind wordt gestimuleerd om tot ontwikkeling te komen zowel individueel als in sociaal groepsverband. Door veelzijdige en uitdagende binnen- en buitenruimtes aan te bieden krijgen alle ontwikkelingsgebieden van het kind spelenderwijs de kans zich optimaal te ontwikkelen.

Terecht worden er momenteel veel eisen gesteld aan de kwaliteit van de kinderopvang. Het werken vanuit een duidelijke visie en de visie op een juiste manier tot uiting te laten komen op de werkvloer is daarbij van groot belang; daarom wordt vanaf de start van het kinderdagverblijf gewerkt met onderstaande elementen welke zijn ontwikkeld voor de agrarische kinderopvang. Deze agrarische formule zal zich onderscheiden van reguliere kinderopvang op de volgende gebieden:

  • plattelandsomgeving, veel ruimte en rust;
  • gebruik van de directe omgeving en daarbij buiten binnen brengen;
  • contact met dier en natuur;
  • de cultuur van het buitenleven;
  • pedagogische werkwijze met activiteiten die gebruik maken van de groene omgeving.

Algemene visie:

Binnen het kindercentrum dient er een sfeer van veiligheid en vertrouwen te zijn. Dit is een basis voor het kind om zich goed te kunnen ontwikkelen. De ontwikkeling van een kind geschiedt bij ieder kind op zijn/haar manier. In de kinderopvang zal daarom ruimte zijn voor het stimuleren van de individuele ontwikkeling; ieder kind in zijn/haar tempo en op zijn/haar eigen manier.

Door een respectvolle, individuele en positieve benadering waarbij ruimte gegeven wordt aan fysieke en psychische aspecten wordt een basis gelegd om te kunnen uitgroeien tot zelfstandig evenwichtig verantwoordelijke mensen die sociaal bewogen zijn en respect hebben voor verschillende normen en waarden.

Het kinderdagverblijf kan hiertoe bijdragen door het uitdragen van de visie in een professioneel vormgegeven organisatie waarbij deskundige leidsters zorgdragen voor zekerheid, continuïteit en constante kwaliteit.

Het bovenstaande zal vorm krijgen door te werken volgens het kwaliteitssysteem waarin naast alle benodigde procedures ook een pedagogisch- en medewerkersprotocol is opgenomen. Tevens zullen in het agrarisch protocol alle onderscheidende agrarische accenten worden uitgewerkt, zodat tenminste voldaan wordt aan de landelijke kwaliteitsnormen.

Daarnaast biedt de VAK begeleiding op management- en pedagogisch gebied door regelmatige scholingsbijeenkomsten te organiseren. Toekomstige medewerkers zullen up-to-date blijven met betrekking tot hun pedagogisch handelen door regelmatige bijscholingscorsussen. Door de managementscholing zal tevens de directie nauw betrokken blijven bij alle ontwikkelingen in de kinderopvang. Initiatiefnemer verwacht aan personeel geen gebrek te hebben; inmiddels zijn 9 open sollicitaties ontvangen van mensen die de kwalificaties hebben om snel aan de slag te kunnen gaan.

Onderstaand zijn enkele impressies van de bestaande bebouwing weergegeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.HOWEVERTWEG8-OVV1_0009.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.HOWEVERTWEG8-OVV1_0010.jpg"

Figuur: impressies bestaande toestand

Op onderstaande luchtfoto is te zien welke overige functies rondom de recreatieboerderij zijn gesitueerd:

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.HOWEVERTWEG8-OVV1_0011.jpg"

Figuur: luchtfoto met functies op perceel

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.HOWEVERTWEG8-OVV1_0012.jpg"

Figuur: huidige indeling van recreatieboerderij

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.HOWEVERTWEG8-OVV1_0013.jpg"

Figuur: bestaande gevels (overige gevels blijven ongewijzigd)

4.2 Stedenbouwkundige/ruimtelijke aspecten

Voor de invulling van de bebouwing en het perceel als kinderdagverblijf zijn tekeningen gemaakt; er zullen slechts ondergeschikte bouwkundige wijzigingen worden aangebracht, maar het bebouwd oppervlak en het bouwvolume zullen niet toenemen. Op onderstaande afbeeldingen zijn de gewijzigde indeling en gevelaanzichten weergegeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.HOWEVERTWEG8-OVV1_0014.jpg"

Figuur: gewijzigde indeling

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.HOWEVERTWEG8-OVV1_0015.jpg"

Figuur: gewijzigde gevels

4.3 Landschappelijke inpassing en water

Voor de recreatieboerderij met omliggende gronden is in september 2022 een landschappelijk inpassingsplan opgesteld waarin tevens een hemelwaterinfiltratievoorziening is opgenomen. Dit inpassingsplan is grotendeels gerealiseerd maar zal door initiatiefnemer verder worden afgerond en goed worden onderhouden. Immers, de landschappelijke kwaliteit van het perceel heeft een meerwaarde voor de agrarische kinderopvang.

Op onderstaande afbeelding is deze landschappelijke inpassing weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.HOWEVERTWEG8-OVV1_0016.png"

Afbeelding: landschappelijke inpassing

Het landschappelijk inpassingsplan is ook als bijlage toegevoegd.

Hoofdstuk 5 Sectorale aspecten

5.1 Milieuaspecten

5.1.1 Milieu effect rapport

In 2001 is de Europese richtlijn milieubeoordeling van plannen opgesteld. In 2006 is deze richtlijn geïmplementeerd in de Nederlandse milieuregelgeving door middel van een wijziging van de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage 1994. Bij deze wijzigingen is de figuur van de plan-mer (mer = milieueffectrapportage) geïntroduceerd.

Ten aanzien van plannen die (uiteindelijk) kunnen leiden tot concrete projecten of activiteiten met mogelijk belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn overheden verplicht een plan-mer uit te voeren. De plan-mer dient een passende beoordeling van de gevolgen van het plan voor het milieu te bevatten. Ook ten aanzien van bestemmingsplannen welke mogelijk belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben geldt deze onderzoeksplicht onder voorwaarden.

Onderhavig plan valt niet onder de in onderdeel C van de bijlage van het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten. Bijlage D van het Besluit m.e.r. bepaalt dat een m.e.r onderzoeksplicht geldt voor plannen voor de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:

1°. een oppervlakte van 100 hectare of meer,

2°. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of

3°. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Aangezien onderhavig project (bebouwing én omliggende gronden) een oppervlakte beslaat van minder dan 2,7 ha en de impact van het gewijzigde gebruik niet wezenlijk anders is dan van het planologisch toegestane gebruik, is het project aanzienlijk kleiner dan de in bijlage D genoemde drempelwaarden.

Geconcludeerd wordt derhalve dat het opstellen van een milieueffectrapportage in casu niet noodzakelijk is.

Ter onderbouwing van dit project worden desalniettemin alle aspecten onderzocht die het gevolg zijn, dan wel kunnen zijn van het initiatief. Hiervoor zij met name verwezen naar hoofdstuk 5.

5.1.2 Bodem- en grondwaterkwaliteit

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening dient, in geval van een nieuw planologische invulling, aangegeven te worden of de bodemkwaliteit ter plaatse geschikt is voor de nieuwe functie.

De huidige dagrecreatieve functie is echter al een gevoelige functie in het kader van bodemkwaliteit. Bij de functiewijziging naar de eerste bestemming Dagrecreatie heeft dus een bodemonderzoek moeten plaatsvinden omdat er gedurende ten minste 2 uur per dag mensen aanwezig zijn. De wijziging van het dagrecreatief gebruik naar het gebruik voor kinderopvang is niet gevoeliger. Als de bodemkwaliteit voldoende is voor een dagrecreatieve bestemming, dan geldt dat evenzo voor een maatschappelijke bestemming waaronder een kinderdagverblijf te scharen is.

Het uitvoeren van een nieuw bodemonderzoek is derhavle niet noodzakelijk.

5.1.3 Geluid

Geluidhinder op project

De Wet geluidhinder (Wgh) is van toepassing op woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen (onder meer onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen en andere gezondheidszorggebouwen) en geluidsgevoelige terreinen (onder meer woonwagenstandplaatsen). Uit art. 74 Wgh vloeit voort dat in principe alle wegen voorzien zijn van een geluidzone, met uitzondering van wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied of wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km/uur geldt. De zonebreedte is afhankelijk van het gebied (stedelijk of buitenstedelijk) en het aantal rijstroken. Binnen de zones moet een akoestisch onderzoek worden verricht. De voorkeursgrenswaarde voor woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en terreinen bedraagt in die zone op de buitengevel 48 dB (art. 82 Wgh).

Het te realiseren kinderdagverblijf betreft, in tegenstelling tot een dagrecreatieve voorziening, een geluidgevoelig gebouw, waarop de Wet geluidhinder van toepassing is.

Een weg heeft een zone die zich uitstrekt vanaf de as van de weg tot de volgende breedte aan weerszijden van de weg in buitenstedelijk gebied:

1°. voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken of een of twee sporen: 250 meter (Tienrayseweg)

2°. voor een weg, bestaande uit drie of vier rijstroken of drie of meer sporen: 400 meter (A73)

De afstand van het kinderdagverblijf tot de Wevertweg bedraagt circa 30 meter; de Wevertweg is echter zeer geluidsluw, omdat het feitelijk alleen de aanliggende percelen bediend en geen doorgaande weg is of een weg die noodzakelijk is om andere aansluitende wegen te bereiken. De afstand tot de Tienrayseweg bedraagt ruim 320 meter en tot de A73 is meer dan 1200 meter. In relatie tot de Tienrayseweg wordt derhalve een nieuw geluidgevoelig object binnen de geluidszone gebouwd, zij het dat dit gebouw is gelegen binnen de dagrecreatieve bestemming.

De combinatie van de verkeersluwe Wevertweg en de ruime afstanden tot de overige gezoneerde wegen maakt het uitvoeren van een specifiek akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai niet noodzakelijk.

5.1.4 Luchtkwaliteit

Wetgeving

Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5.2 van de Wet milieubeheer; 'Wet Luchtkwaliteit'). Hierin wordt een programma-aanpak geïntroduceerd. Alle projecten binnen een programmagebied kunnen hierdoor doorgang vinden mits de Nederlandse overheden voldoende maatregelen nemen om overal in het gebied aan de grenswaarden te voldoen.

Kern van deze wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het Rijk coördineert de ontwikkeling van het NSL.

De Wet Luchtkwaliteit wordt verder uitgewerkt in nadere regelgeving zoals een Algemene Maatregel van Bestuur (Besluit “ Niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)”) en Ministeriële Regelingen (Regeling “Niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)”). Op 16 januari 2009 is verder het Besluit “gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)” in werking getreden. Dit besluit is gericht op het voorkomen van de bouw van zogenoemde 'gevoelige bestemmingen', zoals kinderdagverblijven en scholen, binnen een bepaalde afstand van (snel)wegen in gebieden die (nog) niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen. Zo wil het Rijk de gezondheid van kwetsbare bevolkingsgroepen beschermen tegen een relatief verhoogd gezondheidsrisico.

Kleine en grote projecten

De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en grote' projecten. Kleine projecten dragen niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen). Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in het Besluit “Niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)”.

Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten - die jaarlijks meer dan 3 procent van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van PM10 en NO2 bijdragen- een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing.

Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)

Dit is een Regeling van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 31 oktober 2007, nr. DJZ2007004707, houdende regels omtrent de aanwijzing van categorieën van gevallen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen als bedoeld in artikel 5.16, eerste lid, onder c, van de Wet milieubeheer (Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)).

Het gaat hierbij om de volgende categorieën:

  • 1. inrichtingen
  • 2. infrastructuur
  • 3. kantoorlocaties
  • 4. woningbouwlocaties

Voor woningbouw geldt dat woningbouwprojecten van netto niet meer dan 1500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) niet in betekende mate bedragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit (art. 4 lid 1 Besluit NIBM jo. art. 4 lid 2, bijlage 3B.2 Regeling NIBM).

Het onderhavige project heeft geen andere structurele gevolgen voor de luchtkwaliteit dan door de verkeersbewegingen. Het aantal verkeersbewegingen zal in vergelijking met de dagrecreatieve activiteiten niet toenemen en circa 100 stuks per etmaal bedragen. In vergelijking met een woningbouwproject van 1500 woningen kan logischerwijs de conclusie worden getrokken dat het project niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.

Via de NIBM-rekentool is een worst-case berekening gemaakt waaruit blijkt dat bij een toename van het dagelijkse aantal verkeersbewegingen met 100 voertuigen (waarvan 5 % vrachtverkeer) nog altijd sprake is van 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.HOWEVERTWEG8-OVV1_0017.jpg"

Figuur: worst-case scenario

Luchtkwaliteit vormt derhalve geen belemmering voor het project.

5.1.5 Bedrijven en milieuzoneringen

Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten wordt milieuzonering gehanteerd. Hieronder wordt verstaan een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen en anderzijds milieugevoelige gebieden zoals woongebieden. Om milieuzonering hanteerbaar te maken wordt gebruik gemaakt van de Staat van bedrijfsactiviteiten zoals die is opgenomen in de VNG brochure 'Bedrijven en milieuzonering', van maart 2009.

Bedrijven en milieuzonering

De indeling van de bedrijven c.q. bedrijfsactiviteiten is vastgelegd een Staat van bedrijfsactiviteiten die is opgenomen in de VNG brochure 'Bedrijven en milieuzonering', van maart 2009. In deze Staat worden bedrijfsactiviteiten ingedeeld in een zestal categorieën met toenemende potentiële milieuemissies. Op grond van deze Staat kan een beleidsmatige selectie worden gemaakt van de op het projectgebied toe te laten bedrijfsactiviteiten. De bedrijven zijn op basis van de Standaard Bedrijfs Indeling (SBI-codes) in deze Staat gerangschikt. Per bedrijfsactiviteit is voor elk ruimtelijk relevante milieucomponent (geur, stof, geluid en gevaar) een richtafstand aangegeven die in beginsel moet worden aangehouden tussen een bedrijf en milieugevoelige objecten (woningen) om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. Bij het bepalen van deze richtafstanden zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • het betreft 'gemiddelde' moderne bedrijfsactiviteiten met gebruikelijke productieprocessen en voorzieningen;
  • de richtafstanden hebben betrekking op de omgevingstype 'rustige woonwijk' , 'rustig buitengebied' of vergelijkbare omgevingstypen;
  • de richtafstanden bieden in beginsel ruimte voor normale groei van de bedrijfsactiviteiten.

De grootste afstand van de milieucomponenten vormt de indicatie voor de aan te houden afstand van de bedrijfsactiviteit tot een milieugevoelig object. Elk bedrijf c.q. bedrijfsactiviteit wordt in een bepaalde milieucategorie ingedeeld.

Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kunnen gemotiveerd kortere richtafstanden worden aangehouden bij het omgevingstype 'gemengd gebied', dat gezien de aanwezige functiemenging of ligging nabij drukke wegen al een hogere milieubelasting kent. In zo'n geval is het ruimtelijk aanvaardbaar dat de richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd.

Invloed milieuhinder op het projectgebied

Het project betreft het gewijzigde gebruik van bestaande bebouwing (recreatieboerderij ten behoeve van dagrecreatie) en buitenruimten voor een (agrarisch) kinderdagverblijf. Het houden van enkele stuks kleinvee (konijnen, kippen en dergelijke) is echter zeer marginaal en heeft de omvang van huisdieren.

De omgeving van het projectgebied is dun bebouwd en biedt een mening van agrarische bedrijven, een enkele burgerwoning en de huidige dagrecreatieve voorziening.

Bij een kinderdagverblijf hoort een richtafstand van 30 m. Binnen deze richtafstand bevinden zich geen gevoelige functies. Het project belemmert daardoor geen omliggende woningen.

Andersom moet ook gekeken worden of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het kinderdagverblijf. Hiervoor wordt de impact van omliggende bedrijven op het kinderdagverblijf beschouwd.

In een straal van 500 m rondom het kinderdagverblijf bevinden zich diverse agrarische bedrijven:

adres   bedrijf   richtafstand   feitelijke afstand van
projectgebied tot
bestemming/bouwvlak  
Wevertweg 5
 
agrarisch bedrijfsbestemming
maar hier is technisch
tekenburo gevestigd  
30 m (feitelijk 0 m)   25 m  
Tienrayseweg 19-19a   intensieve
veehouderijbestemming
(melkvee)  
50 m   220 m  
Kreuzelweg 16-16a   glastuinbouw   30 m   370 m  
Wevertweg 11
 
intensieve veehouderij (is
geen bedrijf meer)  
50 m (feitelijk 0 m)   75 m (240 m tot aan
KDVgebouw)  
Wevertweg 15-17-25
 
agrarisch bedrijf
(akkerbouw)  
30 m   145 m (310 m tot aan
KDVgebouw)  
Tienrayseweg 28   glastuinbouw   30 m   310 m  
Tienrayseweg 24   boomkwekerij   30 m   330 m  
Tienrayseweg 16   glastuinbouw   30 m   470 m  

Het projectgebied bevindt zich niet binnen de richtafstand van (agrarische) bedrijven in de omgeving. Omdat ook buiten de richtafstand geurhinder zou kunnen optreden, is tevens specifiek ingezoomd op het aspect geur.

Op 24 juli 2020 heeft de gemeenteraad van Horst aan de Maas de Beleidsregel ruimtelijke ontwikkelingen en geurhinder, gemeente Horst aan de Maas vastgesteld. Hiermee wordt invulling gegeven aan de uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin de afdeling aangeeft dat bij ruimtelijke ontwikkelingen een beoordeling van de geurhinder moet plaatsvinden in het kader van een goed woon- en leefklimaat en alleen een toets aan de normen uit de Wet geurhinder en veehouderij niet volstaat. De beleidsregel ziet toe op de beoordeling van de cumulatieve geurbelasting uit stallen van veehouderijen.

Bij het beoordelen van ruimtelijke initiatieven en plannen waar er sprake is van een nieuw voor geurhinder gevoelig object zoals aangeduid in de Wet geurhinder en veehouderij c.q. de uitvoeringsregels van de Omgevingswet, worden als vertaling van het criterium ‘een aanvaardbaar woon- en leefklimaat’ voor het aspect cumulatieve geurhinder uit stallen van veehouderijen, onderstaande waarden gehanteerd als toetswaarden. Deze waarden zijn uitgedrukt in Europese odour units (OUE):

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.HOWEVERTWEG8-OVV1_0018.jpg"

Bij de beleidsregel zijn kaarten opgenomen waarop de geurhindercontouren en de achtergrondbelastingen zijn weergegeven. Uitsnedes van deze kaarten zijn onderstaand opgenomen; het projectgebied is met een pijl aangeduid:

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.HOWEVERTWEG8-OVV1_0019.jpg"

Figuur: achtergrondgeurbelasting

Ter plaatse van de Wevertweg 8 wordt het woon- en leefklimaat als goed beoordeeld. Er is hier geen sprake van een overbelaste situatie.

Er kan derhalve worden gesteld dat qua milieuzonering wordt voldaan aan de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering', en dat het project niet wordt belemmerd door omliggende bedrijvigheid en dat andersom gezien het project geen extra hinder tot omliggende woningen zal opleveren.

5.1.6 Spuitzone

Rondom het projectgebied zijn agrarische percelen gesitueerd, die worden gebruikt voor het telen van gewassen. Akkerbouwgewassen worden beschermd door middel van gewasbeschermingsmiddelen. Bij het toebrengen van deze middelen kan de spuitvloeistof ten gevolge van luchtstroming verplaatst worden naar omliggende percelen. Dit wordt 'drift' genoemd. Voor wat betreft het spuiten van gewassen zijn geen wettelijke voorschriften over de minimaal aan te houden afstanden tussen gronden waarop bomen en andere gewassen in de open lucht worden gekweekt, en nabijgelegen gevoelige objecten. Het ontbreken van dergelijke voorschriften laat echter onverlet dat in het kader van een goede ruimtelijke ordening een afweging van alle bij het gebruik van de gronden betrokken belangen dient plaats te vinden, waarbij de aan te houden afstand tussen akkerbouwgronden en gevoelige objecten zodanig gekozen dient te worden dat een aanvaardbaar leefklimaat kan worden gegarandeerd. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft eerder overwogen dat toepassing van de vuistregel om een afstand aan te houden van 50 m tussen gevoelige functies en agrarische bedrijvigheid waarbij gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt, in het algemeen niet onredelijk is (uitspraak van 27 mei 2015 in zaak nr. 201410309/1/R6). Dit brengt echter niet reeds met zich dat een kortere afstand in dit geval niet redelijk zou kunnen zijn. Dit hangt mede samen met de hoogte van de gewassen (hoe hoger, des te meer sprake er kan zijn van drift), windrichting, soort bestrijdingsmiddelen en frequentie van spuiten.

De heersende windrichting in de regio is zuid-west.

Binnen 50 m vanuit het nieuwe kinderdagverblijf betreft het alleen de akkerbouwgronden aan de zuidwestzijde. De feitelijke afstand bedraagt circa 30 meter.

Tussen het kinderdagverblijf en de akkerbouwgronden in bevindt zich echter een zeer stevige, volwassen en hoge (geheel te handhaven) erfbeplanting welke met zekerheid alle drift richting het kinderdagverblijf buffert. Hierdoor hoeft iet gevreesd te worden voor gezondheidseffecten voor de kinderen en personeel.

5.1.7 Externe veiligheid

Risicovolle inrichtingen (bevi)

De veiligheid rond bedrijven wordt gereguleerd in de vigerende milieuvergunning (of een geldende Algemene Maatregel van Bestuur) en het Besluit externe veiligheid inrichtingen van 21 oktober 2004 (Bevi). In het Bevi worden specifieke regels opgenomen voor specifieke risicovoIle inrichtingen. In het Bevi heeft iedere risicovolle inrichting een veiligheidszone gekregen. Dit heet de plaatsgebonden risicocontour (PR-contour). Binnen deze contour mogen nieuwe kwetsbare objecten (zoals woningen, scholen, ziekenhuizen, grootschalige kantoren, hotels, winkelcentra, campings) of beperkt kwetsbare objecten (zoals verspreid liggende woningen, bedrijfswoningen dan wel bedrijfsgebouwen van derden, kleinere kantoren, hotels en winkels, sporthallen, zwembaden) niet of niet zonder meer worden opgericht. Het Bevi gaat uit van een PR-contour 10-6 /jr.

Het kan gaan om inrichtingen waarbij door middel van een vaste afstand wordt voldaan aan deze contour (zogenaamde “categoriale inrichtingen”) en inrichtingen waarbij deze contour individueel moet worden berekend (Quantitative Risk Assement (QRA)). Dit is geregeld in Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi).

Bij het nemen van een planologische besluit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan of een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan) moet het bevoegd gezag deze contour in acht nemen voor kwetsbare objecten. Hierbij geldt de PR-contour 10-6/jr. als grenswaarde. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de contour als richtwaarde, d.w.z. in principe moet PR 10-6/jr. aangehouden worden, maar er mag gemotiveerd van worden afgeweken.

Naast het plaatsgebonden risico kent het Bevi ook het groepsrisico (GR). Het groepsrisico geeft aan wat de kans is op een ongeval met ten minste 10, 100 of 1000 dodelijke slachtoffers in de omgeving van de beschouwde bron. Het aantal personen dat in de omgeving van de bron verblijft bepaalt daardoor mede de hoogte van het groepsrisico. Voor het GR geldt geen harde juridische norm (zoals de PR-contour 10-6/jr. wel is) maar een zogenaamde oriënterende waarde. Het berekende groepsrisico wordt weergegeven in een curve, waarbij de kans op een ongeval wordt uitgezet tegen het aantal mensen dat daarbij omkomt. In dezelfde grafiek wordt de oriënterende waarde uitgezet. Als die wordt overschreden door een ruimtelijke ontwikkeling moet dat worden verantwoord. Hiermee wordt in beeld gebracht of en in welke mate het bevoegd gezag het GR wel of niet aanvaardbaar vindt, al dan niet na het nemen van maatregelen.

Volgens de Risicokaart van de provincie Limburg ligt in de directe omgeving (in een straal van 500 m) van het projectgebied géén risicovolle inrichting. De dichtstbijzijnde risicovolle inrichting is het Texaco tankstation, gelegen aan de Venrayseweg. Het betreft hier een bedrijf met een LPG vulpunt en reservoir, met een plaatsgebonden risicocontour van 35 meter. Deze inrichting is gelegen op een afstand van meer dan 1,8 km van het projectgebied. Deze risicocontour reikt derhalve niet tot aan het projectgebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.HOWEVERTWEG8-OVV1_0020.jpg"

Gezien deze afstand van de risicovolle inrichting tot het projectgebied, kan ervan worden uitgegaan dat de uitbreiding van het bedrijf ook geen invloed heeft op de hoogte van het groepsrisico.

Vervoer gevaarlijke stoffen

Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd. Daarmee wordt de opdracht aan het bevoegd gezag voor ruimtelijke besluiten nadrukkelijk vastgelegd om rekening te houden met de risico's van transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor. In het basisnet is de omvang voor de verschillende transportmodaliteiten vastgelegd.

Voor zover het gaat om het vervoer van gevaarlijke stoffen zijn met name de rijks-, provinciale- en spoorwegen van belang. Nabij het projectgebied is dit de A73 (op een afstand van ruim 1,2 km). Voor deze weg is de PR-contour 10-6/jr. niet berekenbaar geweest. Dit houdt in dat voor dit aspect geen knelpunt aanwezig is. Ook de oriënterende waarde van het groepsrisico wordt niet overschreden.

Het projectgebied bevindt zich verder bijna 1,7 km verwijderd van de spoorlijn Nijmegen-Venlo. Volgens de ‘Risicoatlas Spoor, Vervoer van gevaarlijke stoffen over de vrije baan‘ vindt over de spoorlijn Venray-Venlo geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Deze spoorlijn heeft derhalve geen invloed op het plaats- of groepsrisico in het projectgebied.

Verder is er in de omgeving van het projectgebied geen sprake van een buisleiding voor het transport van gevaarlijke stoffen.

5.2 Waterparagraaf

Waterbeleid

Het projectgebied ligt binnen het beheersgebied van het Waterschap Limburg. In het kader van het beleid van zowel de gemeente Horst aan de Maas als het waterschap dient binnen het projectgebied een duurzaam waterhuishoudkundig systeem gerealiseerd te worden. Concreet betekent dit dat er sprake moet zijn van gescheiden schoon- en vuilwaterstromen die afzonderlijk worden verwerkt. Vanuit het waterschap Peel en Maasvallei gelden daarbij de volgende uitgangspunten:

  • afkoppelen van 100% van het verhard oppervlak, waarbij de beslisboom verantwoord afkoppelen (Zuiveringschap Limburg 2002) van toepassing is;
  • de trits vasthouden-bergen-afvoeren is van toepassing, waarbij hergebruik dan wel infiltratie van schoon regenwater de voorkeur heeft;
  • verontreiniging van het water dient door bronmaatregelen voorkomen te worden;
  • grondwateroverlast dient voorkomen te worden;
  • een gelimiteerde afvoer naar het oppervlaktewatersysteem is toegestaan.

Hergebruik

Hierbij kan gedacht worden aan de aanleg van gescheiden watercircuits door het hergebruik van bijvoorbeeld regenwater (drinkwater, grijswater, huishoudwater). De ervaringen met bestaande proefprojecten leert echter dat deze pas rendabel zijn bij projecten met 1000 of meer te bouwen woningen. Ook de recent aangescherpte regelgeving op dit vlak maakt het hergebruik van (regen)water niet snel haalbaar. Het onderhavige project is dan ook te kleinschalig om deze voorziening toe te passen.

Infiltratie, buffering en afvoer

Onderstaand is aangegeven hoe met deze aspecten wordt omgegaan.

Waterhuishoudkundige situatie projectgebied

Afvoerend verhard oppervlak en riolering

Binnen het projectgebied vindt geen toename van het afvoerend verhard oppervlak plaats.

Grondwater

Het bodemkundig informatiesysteem (BIS) geeft aandat de bodem bestaat uit veldpodzolgronden en lemig fijn zand, en dat de grondwaterstanden de volgende waarden bedragen:

• Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand (GHG) 90 cm -mv

• Gemiddeld Laagste Grondwaterstand (GLG) 190 cm -mv

Oppervlaktewater

In de omgeving van het projectgebied bevindt zich geen oppervlaktewater, zoals ook uit onderstaande uitsnede van de legger van het waterschap blijkt. Het projectgebied ligt op ruime afstand (>340 m) van de Groote Molenbeek en op meer dan 800 m van de Diepeleng en De Horst.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.HOWEVERTWEG8-OVV1_0021.jpg"

Figuur: uitsnede legger waterschap

Het project heeft, gezien de afstanden tot de waterlopen, geen nadelige effecten.

HemeI- en afvalwater

Infiltratie van hemelwater.

Binnen het projectgebied vindt geen toename van het afvoerend verhard oppervlak plaats. Het hemelwater van het bestaand verhard oppervlak is door de vorige eigenaar afgekoppeld en infiltreert op het eigen, ruime perceel.

Voor de afvoer van bedrijfsafvalwater geldt dat infiltratie of afvoer op gemeentelijke drukriolering hiervan is niet toegestaan.

Bouwmaterialen

De gemeente Horst aan de Maas streeft naar het terugdringen van het gebruik van uitlogende bouwmaterialen. Dit aspect is als aanbeveling opgenomen in het pakket duurzaam bouwen. Van de initiatiefnemer wordt, voor zover relevant, daarom (voorzover relevant) gevraagd geen gebruik te maken van uitlogende bouwmaterialen.

Concluderend kan gesteld worden dat door onderhavig project geen knelpunten ontstaan tussen grondgebruik en de waterhuishouding.

5.3 Kabels en leidingen

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Dit besluit is gebaseerd op de Wet milieubeheer (artikelen 5.1 lid 1, 5.2 lid 1, 5.3 lid 1 en 2 en 9.2.2.1) en de Wet ruimtelijke ordening (artikelen 3.37 en 4.3 lid 1 en 2). Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. De normstelling is in lijn met het Bevi en bevat, analoog aan het Bevi, normen voor het plaatsgebonden risico en een verantwoordingsplicht voor het groepsrisico.

In de nabijheid van het projectgebied bevinden zich geen buisleiding.

De hoogspanningsleiding welke in noord-zuidrichting hier bijna parallel loopt aan de A73, ligt op circa 450 meter vanuit het projectgebied.

Het projectgebied is niet gelegen binnen een (hinder)zone of werkstrook van hoofdleidingen voor olie of water en hoogspanningsleidingen. Voordat met eventuele (lichte) graafwerkzaamheden een aanvang wordt gemaakt, zal initiatiefnemer een Klic-melding doen, zodat ook rekening gehouden kan worden met de ligging van de gebruikelijke leidingen en kabels.

Het projectgebied is verder niet gelegen binnen een obstakelbeheer- of radarverstoringsgebied van een civiel of militair luchtvaartterrein en over het projectgebied loopt geen straalpad van telecomaanbieders.

5.4 Gebiedsbescherming

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wn) in werking getreden. Deze vervangt drie wetten; de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet. De gebiedsbescherming wordt geregeld in hoofdstuk 2 van de Wn. Met de Wn wordt een eind gemaakt aan de discussies over de implementatie van de Europese richtlijnen.

Het projectgebied ligt op bijna 600 meter vanaf het NNN en op ruim 270 meter vanuit de rand van de groenblauwe mantel zoals is vastgelegd in de Omgevingsverordening Limburg. Effecten op het NNN kunnen daarmee op voorhand worden uitgesloten.

Het dichtstbijgelegen Natura 2000 gebied ( Maasduinen) bevindt zich op een afstand van circa 6,7 km vanaf het projectgebied. De Boschhuizerbergen ligt nog verder weg. Verstorende effecten van het maatschappelijke initiatief op deze gebieden zijn zeker niet te verwachten, omdat er geen oppervlakteverlies of verontreiniging plaatsvindt, geen mechanische effecten zijn en geen sprake is van verstoring door licht en geluid. Ook een significante optische verstoring is niet voorstelbaar, doordat de oppervlakte aan bebouwing in het geheel niet toeneemt.

Echter, na de uitspraak van de Raad van State (d.d. 29 mei 2019) mag het Programma Aanpak Stikstof (PAS) niet meer als basis voor toestemming voor activiteiten die stikstof uitstoten worden gebruikt. Daarom moet per activiteit duidelijk worden gemaakt dat beschermde natuurgebieden daardoor niet worden aangetast.

Het beoogde plan mag geen negatieve effecten veroorzaken op de omliggende Natura 2000-gebieden. Met het programma Aerius Calculator wordt de depositie van stikstofverbindingen in de vorm van ammoniak (NH3) en stikstofoxiden (NOx) op het oppervlak van de omliggende Natura 2000-gebieden inzichtelijk gemaakt. Bij een projecteffect van 0,00 mol/ha/jaar zorgt het beoogde plan niet voor een significante toename in stikstofdepositie en worden negatieve effecten uitgesloten.

Met behulp van het rekenprogramma Aerius Calculator is de depositiebijdrage vanwege de beoogde situatie berekend ter plaatse van nabijgelegen gevoelige habitattypen in de voor het plan relevante Natura 2000-gebieden. Uit de uitgevoerde berekeningen blijkt dat de stikstofdepositie in de gebruiksfase niet meer dan 0,00 mol N/ha/jaar bedraagt. Het onderhavige plan zal geen relevante significante cumulatieve effecten veroorzaken ter plaatse van nabijgelegen Natura 2000-gebieden. In het kader van een voortoets kunnen significant negatieve effecten derhalve worden uitgesloten waardoor het uitvoeren van een passende beoordeling niet aan de orde is en het aspect stikstofdepositie geen belemmering vormt voor de realisatie van het plan (zowel voor de aanleg- als voor de gebruiksfase).

De Aerius-berekening is als bijlage bij de planstukken gevoegd.

5.5 Soortenbescherming

In artikel 3.1 Wn wordt direct een link gelegd met de Vogelrichtliijn. Alle vogels die beschermd zijn op grond van artikel 1 Vogelrichtlijn vallen onder het beschermingsregime van de artikel 3.1 Wn, voor zover deze vogels van nature in Nederland voorkomen. Artikel 3.1 eerste lid Wn ziet op het verbod om vogels te doden of vangen. De verboden in de Wn zijn vrijwel letterlijk overgenomen uit de artikelen 5 en 6 Vogelrichtlijn. Net als de in de Vogelrichtlijn zijn de verboden beperkt tot opzettelijke handelingen.

Het beschermingsregime voor vogels is iets versoepeld ten opzichte van het systeem onder de Flora en faunawet. Het verbod op het opzettelijk verstoren van vogels is beperkt tot verstoringen die van “wezenlijke invloed” zijn op de staat van instandhouding van de soort. Onder wezenlijke invloed wordt verstaan: “een wezenlijke negatieve invloed op een beschermde soort”. Of daar sprake van is hangt af van de populatie van de diersoort. Hoe zeldzamer de soort hoe groter de kans dat naar bijvoorbeeld een lokale populatie moet worden gekeken. Daarnaast is van belang of de populatie een negatief effect zelf teniet kan doen, bijvoorbeeld of er voldoende uitwijkmogelijkheden zijn naar een volwaardig leefgebied elders. Als een populatie het effect niet zelf teniet kan doen is de kans groter dat het effect als wezenlijke invloed kan worden aangemerkt.

Bij vogels is verstoring tijdens het broedseizoen niet langer verboden als de gunstige staat van instandhouding niet in gevaar is.

De wet voorziet in ruime mogelijkheden voor het verlenen van vrijstellingen, ook voor vogels en strikt beschermde soorten. Bij het verlenen van de vrijstelling moet aan dezelfde voorwaarden worden voldaan als bij het verlenen van de vroegere ontheffing.

Een ontheffing van een verbod ex artikel 3.1 Wn kan slechts worden verleend indien:

  • er geen andere bevredigende oplossing voorhanden is;
  • er geen sprake is van verslechtering van de staat van instandhouding van de soort;
  • en er een limitatief opgesomde ontheffingsgrond aan de ontheffing ten grondslag kan

worden gelegd.

Quickscan flora en fauna

Het projectgebied is tot aan de verkoop actief in gebruik voor dagrecreatieve activiteitenboerderij. Water is binnen het projectgebied niet aanwezig.

De intensiteit van de buitenactiviteiten zal niet toenemen. Verder zal er gebouwelijk ook geen dusdanige verandering plaatsvinden dat hierdoor flora en/of fauna zal worden verstoord. Het uitvoeren van een ecologisch onderzoek is daarom niet noodzakelijk en zou slecht constaterend van aard zijn, zonder dat hieraan gevolgen verbonden zouden hoeven worden.

Gelet op het bovenstaande is een verstoring van flora en fauna van in de omgeving voorkomende broedvogel-, zoogdier of overige diersoorten door onderhavig project niet te verwachten; evenmin is het aannemelijk dat er beschermenswaardige plantensoorten zullen worden vernietigd. Maai- en reguliere snoeiwerkzaamheden zouden hier eenzelfde effect hebben.

Bij de uitvoering van de bouwwerkzaamheden zal zonder meer rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Alle broedende vogels zijn strikt beschermd en verstoring is niet toegestaan. Door in de planning rekening te houden met het broedseizoen - globaal
lopend van half maart tot augustus - kan worden voorkomen dat vogels tot broeden komen in het gebied waar wordt gewerkt. Zo kunnen belemmeringen vanuit de Wn ten aanzien van broedende vogels worden vermeden.

5.6 Archeologie en cultuurhistorie

Ten aanzien van archeologie is het uitgangspunt dat het archeologisch erfgoed moet worden beschermd op de plaats waar het wordt aangetroffen. Dit vloeit voort uit het Europese Verdrag van


Valetta (1992) inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed en de Wet op de archeologische monumentenzorg die de Monumentenwet 1988 deels heeft aangepast. Gezien dit uitgangspunt mogen bekende archeologische monumenten niet aangetast worden en moet in geval van voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden met een hoge of middelhoge archeologische verwachtingswaarde, in principe een inventariserend en waarderend vooronderzoek plaatsvinden. Eventueel aangetroffen waarden dienen primair ter plekke (in situ) beschermd te worden dan wel - indien dat redelijkerwijs niet mogelijk is- door een opgraving (ex situ) te worden veilig gesteld. In gebieden met een lage indicatieve archeologische waarde is er een geringe kans op het aantreffen van archeologische waarden.


De raad van Horst aan de Maas heeft op 26 mei 2015 de 'Archeologische Maatregelenkaart Horst aan de Maas' vastgesteld. Het gemeentelijk grondgebied wordt hier opgedeeld in verschillende categorieën. Per categorie maakt het gemeentelijk archeologie beleid inzichtelijk of, en zo ja waar en wanneer archeologisch (voor)onderzoek nodig is bij ruimtelijke planvorming en bodemingrepen, en welke onderzoekseisen en ontheffingen daarbij gelden.


afbeelding "i_NL.IMRO.1507.HOWEVERTWEG8-OVV1_0022.jpg"

Figuur: Archeologische Maatregelenkaart

Uit bovenstaande uitsnede van de maatregelenkaart blijkt dat het projectgebied is gelegen in het gebied aangeduid als categorie 3, met een hoge archeologische verwachting.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.HOWEVERTWEG8-OVV1_0023.jpg"

Figuur: tabel met maatregelen per categorie


Het projectgebied valt volgens de Archeologische Maatregelenkaart onder categorie 3. Voor deze categorie is een maximaal verstoringsoppervlak opgenomen van 500 m2, en een maximale verstoringsdiepte van 50 cm.

Nu er geen roering van de bodem plaats gaat vinden, omdat er niet extra gebouwd of vergraven gaat worden en daardoor de drempelwaarde niet wordt overschreden, is het uitvoeren van een archeologisch ondezoek niet noodzakelijk.


Cultuurhistorische waarden van een gebied worden bepaald door de aanwezigheid van historisch bouwkunst (rijks - en/of gemeentelijke monumenten), historische stedenbouw (historische ruimtelijke structuren), oude of jonge cultuurlandschappen, archeologische vindplaatsen en/of archeologische verwachtingswaarden.


Volgens de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Limburg is het projectgebied een gebied van overwegend nieuw cultuurland (1890-1990) zonder cultuurhistorische waarde.
Het project heeft als gevolg van de inpandige functiewijziging en de cultuurhistorisch niet-relevante wijziging in het gebruik van de buitenruimten geen significant negatieve effecten op de cultuurhistorische waarden.

5.7 Verkeer en parkeren

5.7.1 Verkeer

Het projectgebied wordt via de Wevertweg ontsloten op de Tienrayseweg welke de kernen Tienray en Horst met elkaar verbindt en welke op relatief korte afstand aansluit op de A73 (noord-zuidverbinding Venlo-Nijmegen). Andere ontsluitingsmogelijkheden dan via het wegverkeer zijn in het geval van dit project minder relevant. Immers, het gros van de kinderen zullen via personenauto's naar het kinderdagverblijf worden gebracht.

Binnen het kinderdagverblijf zal met 2 groepen worden gedraaid. In totaal is er een capaciteit voor het opvangen van 32 kinderen. De ervaring leert dat vanuit elk gezin 1,5 kind naar het kinderdagverblijf komen, zodat er 21,33 gezinnen de kinderen halen en brengen; dit levert 21,33 x 4 = 85,33 verkeersbewegingen op. Deze vinden plaats op werkdagen tussen 7.30 en 9.00 uur en tussen 17.00 en 18.30 uur.

Daarnaast zal het overgrote deel van het personeel ook met de auto komen wat maximaal 6 medewerkers per dag zijn die in de ochtend heen en einde van de dag weer naar huis gaan (12 verkeersbewegingen.

In totaal zullen er dus rond de 100 verkeersbewegingen per dag gerelateerd kunnen worden aan het kinderdagverblijf.

In de bestaande situatie is er sprake van een hindernisbaan met een omvang van 1800 m2. Alleen daar aan moet al een verkeersgeneratie van 126 per etmaal worden toegerekend (702/ha op basis van CROW-normen). Daarbij dienen de andere dagrecreatieve activiteiten nog worden opgeteld. De verkeersgeneratie in de huidige situatie is daarmee evident hoger dan de verkeersgeneratie voor het kinderdagverblijf zoals voorzien.

Hiermee kan geconcludeerd worden dat de verkeersintensiteit als gevolg van het project niet toeneemt. De Tienrayseweg kan dit verkeer goed en veilig verwerken.

5.7.2 Parkeren

Binnen het projectgebied is parkeergelegenheid aanwezig voor circa 50 auto's.

In de vorige subparagraaf is ervan uitgegaan dat er 21,33 gezinnen de kinderen halen en brengen; waardoor er ook maximaal 21,33 (afgerond 24) parkeerplaatsen nodig zijn, die bij het brengen en ophalen 2x gebruikt zullen worden. Voor het personeel zijn nog eens 6 parkeerplaatsen nodig. Samen komt dit neer op een aantal van 30 parkeerplaatsen.

Nu er 50 parkeerplaatsen aanwezig zijn, moet geconstateerd worden dat alle voertuigen op eigen terrein een plekje kunnen vinden.

5.8 Duurzaamheid

Bij de verbouwing zullen duurzaam geproduceerde materialen worden gebruikt en er zal gebruik worden gemaakt van zonnepanelen op het dakvlak. Ook het hergebruik van hemelwater en warmtepompen wordt in overweging genomen en zijn duurzaamheidsmaatregelen.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

De realisatie van het project geschiedt voor rekening van de initiatiefnemer. De gemeentelijke financiën zijn hierbij niet in het geding. De gronden zijn in eigendom van de initiatiefnemer.

Kostenverhaal zal geregeld worden in een tussen de gemeente Horst aan de Maas en de initiatiefnemer af te sluiten anterieure overeenkomst. Door de vaststelling van deze anterieure overeenkomst is het verhaal van de gemeentelijke kosten van de grondexploitatie over de in dit plan begrepen gronden afdoende verzekerd.

Tenslotte wordt in deze overeenkomst ook een planschadeverhaalsbeding zoals bedoeld in art. 6.4a Wro opgenomen. Hiermee wordt gewaarborgd dat eventueel te vergoeden planschade niet voor rekening van de gemeente Horst aan de Maas komt maar voor rekening van de initiatiefnemer.

6.2 Maatschappelijk uitvoerbaarheid

Procedure

Medewerking aan het project kan slechts met toestemming ex artikel 2.12, eerste lid, sub a, onderdeel 3 Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht (Wabo) worden verleend, nu het gebruik in strijd is met het bestemmingsplan.

Uit artikel 3.10 van de Wabo volgt, dat een activiteit die in strijd is met het bestemmingsplan, en waarbij slechts vergunning kan worden verleend met toepassing van art. 2.12, eerste lid sub a, onder 3º, de uitgebreide voorbereidingsprocedure (afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht) moet volgen.

De beschikking/toestemming treedt in beginsel in werking met ingang van de dag na afloop van de termijn, bedoeld in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht, voor het indienen van een beroepschrift.

Indien gedurende deze termijn een verzoek om voorlopige voorziening is gedaan, treedt de beschikking niet in werking voordat op dat verzoek is beslist.

Overleg

In het kader van het wettelijk overleg zal onder meer overleg plaatsvinden met Waterschap Limburg en provincie Limburg. De resultaten hiervan zullen te zijner tijd hieronder opgenomen worden.

Omgevingsdialoog

Initiatiefnemer heeft omwonenden gefaseerd in kennis gesteld van de plannen; hieruit is gebleken dat het initiatief niet op overwegende bezwaren uit de omgeving stuit.

Het verslag van de omgevingsdialoog is ter hand gesteld aan het bevoegd gezag.

Zienswijzen ontwerp-omgevingsvergunning

Het ontwerp-besluit tot verlening van de omgevingsvergunning heeft met ingang van 3 november 2022 tot en met 14 december 2022 voor een ieder ter inzage gelegen.

Gedurende deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.