Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Vrouwboomweg 20 Horst
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.1507.HOVROUWBOOMWEG20-BPV1

Regels

1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan: 
Het bestemmingsplan “Vrouwboomweg 20 Horst” met identificatienummer NL.IMRO.1507.HOVROUWBOOMWEG20-BPV1 van de gemeente Horst aan de Maas.
 
1.2  bestemmingsplan:
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
 
1.3 aanbouw:
Een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
 
1.4 aanduiding:
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
 
1.5 aanduidingsgrens:
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
 
1.6 aan huis verbonden bedrijf:
Het hoofdzakelijk door de gebruik(st)er van de woning bedrijfsmatig verlenen van diensten of uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid (geheel of overwegend door handwerk) in een woning en de daarbij behorende aan- uit- en bijgebouwen, waarbij de woonfunctie en de ruimtelijke uitwerking en uitstraling daarvan behouden blijven. Hieronder worden niet verstaan detailhandel (behalve de beperkte verkoop van artikelen verband houdende met de activiteiten), horeca en prostitutie.
 
1.7 aan huis verbonden beroep:
Een dienstverlenend beroep op zakelijk, maatschappelijk, juridisch, medisch, ontwerptechnisch of kunstzinnig gebied en tevens een kapsalon, dat/die in of bij een woning wordt uitgeoefend door de gebruik(st)er van de woning, waarbij de woonfunctie en de ruimtelijke uitwerking en uitstraling daarvan behouden blijven. Hieronder worden niet verstaan detailhandel (behalve de beperkte verkoop van artikelen verband houdende met de activiteiten), horeca en prostitutie.
 
1.8 ander bouwwerk:
Een bouwwerk, geen gebouw zijnde.
 
1.9 ander werk:
Een werk, geen bouwwerk zijnde, of een werkzaamheid.
 
1.10 arbeidsmigranten:
Tijdelijke arbeider die het hoofdverblijf elders heeft.
  
1.11 bebouwing:
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
 
1.12 bed & breakfast:
Een overnachtingaccommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en veelal kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt. Een bed & breakfast is gevestigd in een woonhuis of daarbij behorend bijgebouw, ondergeschikt aan de woonfunctie en wordt gerund door de bewoner van de betreffende woning.
 
1.13 bedrijf:
Een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen. 
 
1.14 bestaand:
Ten tijde van de tervisielegging van het ontwerp-bestemmingsplan aanwezig.
 
1.15 bestemmingsgrens:
De grens van een bestemmingsvlak.
 
1.16 bestemmingsvlak:
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
 
1.17 bijbehorend bouwwerk: 
Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.
 
1.18 bijgebouw:
Een al dan niet vrijstaand gebouw, dat door zijn vorm onderscheiden kan worden van het op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw waartoe het behoort en dat in functioneel en architectonisch opzicht ondergeschikt is aan dat hoofdgebouw.
 
1.19 bouwen:
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
 
1.20 bouwgrens:
De grens van een bouwvlak.
 
1.21 bouwvlak:
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
 
1.22 bouwwerk:
Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
    
1.23 detailhandel:
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
 
1.24 erfafscheiding:
de afbakening van een erf of perceel van een ernaast gelegen erf of perceel, of van de openbare ruimte. 
 
1.25 gebouw:
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
 
1.26 hoofdgebouw:
Een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
 
1.27 horeca:
Een bedrijf waar dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin logies wordt verstrekt, zoals bijvoorbeeld een café, restaurant, hotel, pension, en naar de aard en openingstijden daarmee gelijk te stellen bedrijven, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie
 
1.28 huishouden:
Een aantal aan elkaar door familie- of daarmee gelijk te stellen -band gerelateerde personen, dat gezamenlijk één eenheid vormt en als zodanig ook gebruik maakt van dezelfde voorzieningen in één woning, zoals een gezin, een gezin met inwonende ouders of een woongroep.
 
1.29 huisvesting arbeidsmigranten:
Tijdelijke dan wel structurele voorzieningen ten behoeve van de huisvesting van arbeidsmigranten, die hun hoofdverblijf elders hebben, niet bedoeld voor recreatieve doeleinden.
 
1.30 maaiveld:
De bovenkant van het terrein dat een gebouw/bouwwerk omgeeft, met dien verstande dat waar sprake is van een hellend of ongelijk maaiveld onder het “aangrenzende maaiveld” wordt verstaan het
maaiveld dat grenst aan de voorgevel van een gebouw.
 
1.31 mantelzorg:
Het bieden van zorg, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband, aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak. Degene die mantelzorg ontvangt is (niet zelfstandig) woonachting in het hoofdgebouw dan wel in een vrijstaande doch afhankelijke woning.
 
1.32 ondergronds bouwwerk:
Een (gedeelte van) een bouwwerk, waarvan de bovenkant van de vloer is gelegen op ten minste 1,75 meter beneden peil.
 
1.33 overig bouwwerk:
Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
 
1.34 peil:
  1. voor gebouwen: de hoogte van de bovenzijde van de afgewerkte begane grondvloer en/of de hoofdtoegang van de woning; 
  2. voor bouwwerken, geen gebouw zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende, afgewerkte terrein ter plaatse van het bouwperceel.
 
1.35 seksinrichting:
De voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden.  Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
 
1.36 stacaravan:
Een kampeermiddel in de vorm van een caravan of soortgelijk onderkomen op wielen, dat mede gelet op de afmetingen, kennelijk niet bestemd is om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen ook over grotere afstanden als een aanhangsel van een auto te worden voortbewogen.
 
1.37 structurele voorziening tijdelijke huisvesting arbeidsmigranten:
Woningen/wooneenheden in stedelijk gebied, hotel, pension, logiesgebouw of ander gebouw, als zodanig bestemd en tevens geschikt en ingericht ten behoeve van tijdelijke bewoning.
 
1.38 voorgevel:
De naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan kennelijk als zodanig diende te worden aangemerkt.
 
1.39 wet/wettelijke regelingen:
Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar wettelijke regelingen c.q. verordeningen e.d., dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan, tenzij anders bepaald.
 
1.40 woning:
Een (gedeelte van een) gebouw, geschikt en bestemd voor de zelfstandige huisvesting van één huishouden.
 
1.41 woonunit:
Een te verplaatsen / verwijderen bouwwerk bestaande uit één bouwlaag, geschikt en ingericht ten dienste van woon-, dag- of nachtverblijf van één of meer personen.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen. 
 
2.2 de dakhelling:
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak. 
 
2.3 de goothoogte van een bouwwerk:
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
 
2.4 de hoogte van een windturbine:
Vanaf het peil tot aan de as van de windturbine.
 
2.5 de inhoud van een bouwwerk:
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
 
2.6 de oppervlakte van een bouwwerk:
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
 
2.7 de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:
Tussen de zijdelingse grenzen van een perceel en enig punt van het betreffende bouwwerk, waar de afstand het kortste is.

2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Tuin

 

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Tuin’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. tuinen;
  2. een inrit;
 
met bijbehorende bebouwing, parkeervoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding en erven.

3.2 Bouwregels

3.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
  1. uitsluitend toegestaan zijn uitbouwen van woningen in de vorm van erkers;
  2. de horizontale diepte bedraagt maximaal 1 m;
  3. de breedte bedraagt maximaal de helft van de breedte van de gevel waartegen de uitbouw wordt gebouwd;
  4. de goothoogte bedraagt maximaal 3,5 m.
 
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, bedraagt maximaal:
  1. op het voorerf 1 m;
  2. op overige gronden 2 m.

Artikel 4 Wonen

 

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wonen;
  2. aan huis verbonden beroep;
  3. landschapsontwikkeling in de vorm van de ontwikkeling van nieuwe natuur in combinatie met nieuwe bebouwing, overeenkomstig het landschapsinpassingsplan zoals opgenomen in bijlage 1 bij deze regels.
 
Een en ander met bijbehorende bouwwerken en bijbehorende voorzieningen zoals tuinen en erven.  

4.2 Bouwregels

4.2.1 Gebouwen
  1. Gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gerealiseerd;
  2. Het aantal woningen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden’ is weergegeven;
  3. De voorgevel van het hoofdgebouw dient te worden opgericht in of achter de naar de weg gekeerde grens van het bouwvlak;
  4. Het aan huis verbonden beroep dient gezien de aard, omvang en intensiteit passend te zijn binnen de woonfunctie. Tevens dient de gebruiker van de woning ook de beroepsmatige activiteit te ontplooien. Het gebruik mag niet leiden tot verkeersoverlast. De totale vloeroppervlakte voor de aan huis verbonden beroepsactiviteit mag niet meer bedragen dan 100 m² en nooit meer dan 1/3 van het totale vloeroppervlak van de aanwezige bebouwing.
  5. De inhoud van de woning mag maximaal 1.000 m³ bedragen;
  6. Het oprichten van gebouwen op de voor ‘Wonen’ aangewezen gronden is toegestaan als de te ontwikkelen nieuwe natuur, die voorwaarde is voor landschapsontwikkeling, is gerealiseerd en vervolgens in stand wordt gehoudenovereenkomstig bijlage 1 bij deze regels;
  7. Voor de gebouwen gelden de volgende maatvoeringseisen:
 
Woning
Min.
Max.
Goothoogte
n.v.t.
6 m
Bebouwingshoogte
n.v.t
10 m
Afstand zijdelingse perceelsgrens
2,5 m
n.v.t.
Inhoud
Zie 4.2.1 onder e
 
Bijgebouwen bij woningen
Min.
Max.
Goothoogte
n.v.t.
3,5 m
Bebouwingshoogte
n.v.t.
5,5 m
Gezamenlijke oppervlakte
n.v.t.
150
Bijgebouwen zijn alleen toegestaan achter de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw; daarbij geldt de volgende afstand (gemeten vanaf de voorgevel van de woning en het verlengde daarvan)
5 m
n.v.t.
Afstand zijdelingse perceelsgrens
2,5 m
n.v.t.
Afstand van meest nabijgelegen gevel van vrijstaande bijgebouwen tot het hoofdgebouw
n.v.t.
40 m
 
4.2.2 Andere bouwwerken
Voor andere bouwwerken gelden de volgende maatvoeringseisen:
 
Andere bouwwerken bij woningen
Min.
Max.
Bebouwingshoogte erfafscheidingen gelegen voor de voorgevelrooilijn
n.v.t.
1 m
Bebouwingshoogte erfafscheidingen gelegen achter de voorgevelrooilijn
n.v.t.
2 m
Antennes, uitsluitend toegestaan achter (het verlengde van) de achtergevel van de woning
n.v.t.
12 m
Bebouwingshoogte overige andere bouwwerken
n.v.t.
3 m

4.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
  1. lid 4.2.1 onder b ten behoeve van het inrichten van aanbouwen als afhankelijke woonruimte in het kader van mantelzorg, mits de volgende voorwaarden in acht worden genomen:
    1. het inrichten van woonruimte in de aanbouw is aantoonbaar noodzakelijk in het kader van de mantelzorg;
    2. de afhankelijke woonruimte dient te voldoen aan het bouwbesluit;
    3. de woonruimte mag uitsluitend worden ingericht in een aanbouw waarbij een duidelijke fysieke relatie tussen woning en aanbouw dient te bestaan, zoals een gezamenlijke entree;
    4. er mag geen extra woning worden gecreëerd. Er moet dus sprake blijven van één woning: door de uitbreiding mogen niet twee volledig gescheiden of gemakkelijk te scheiden wooneenheden ontstaan met elk alle voor een huishouden benodigde voorzieningen;
    5. de afwijking mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkeling van de omliggende agrarische bedrijven voortvloeiend uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving.
  1. lid 4.2.1 onder f ten behoeve van het later realiseren van de landschapsontwikkeling overeenkomstig bijlage 1 bij deze regels. Met dien verstande dat de landschapsontwikkeling uiterlijk een jaar na gereedmelding bouw gereed is. De gereedmelding bouw moet worden gedaan vóór ingebruikname van het gebouw.
 

4.4 Specifieke gebruiksregels

4.4.1 Algemeen
Onder strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, wordt in ieder geval verstaan het gebruik voor:
  1. het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  2. aan huis verbonden bedrijf;
  3. detailhandel;
  4. horeca;
  5. verblijfsrecreatie;
  6. seksinrichting;
  7. het bedrijfsmatig vervaardigen, opslaan, verwerken of herstellen van goederen en het opslaan en be- of verwerken van producten.
 
4.4.2 Huisvesting arbeidsmigranten
Huisvesting van arbeidsmigranten is toegestaan, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
  1. de locatie dient zich aansluitend op een daartoe geschikte en daar op afgestemde, c.q. daar op berekende, ontsluiting te bevinden;
  2. de bestaande bebouwing mag alleen worden uitgebreid, indien deze uitbreiding een integrale kwaliteitsverbetering van de locatie tot gevolg heeft en een meerwaarde heeft voor het verblijf van de bewoners;
  3. het moet gaan om huisvesting van arbeidsmigranten die (grotendeels) binnen de gemeente Horst aan de Maas werkzaam zijn;
  4. de afstand tussen locaties met een woonbestemming waar arbeidsmigranten worden gehuisvest dient minimaal 200 meter te bedragen, hemelsbreed gemeten tussen de bestemmingsvlakken van woonbestemmingen, en voor de woning geldt dat minimaal 10 m² gebruiksoppervlak per te huisvesten arbeidsmigrant in de woning aanwezig dient te zijn;
  5. er mogen geen bedrijfsmatige activiteiten gecombineerd worden met huisvesting op de locatie waar de woonbestemming zich bevindt;
  6. hergebruik van een woonbestemming dient vergezeld te gaan van ruimtelijke kwaliteitsverbeteringen (zoals opgenomen in de ‘Structuurvisie Horst aan de Maas’ vastgesteld d.d. 9 april 2013) zoals een landschappelijke verbetering en / of afname van het bouwvolume;
  7. parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden.
 
4.4.3 Afwegingskader huisvesting arbeidsmigranten
Het is mogelijk de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken ten behoeve van huisvesting van arbeidsmigranten, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
  1. de sociale veiligheid;
  2. de milieusituatie;
  3. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  4. de verkeersveiligheid;
  5. de gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen percelen, dan wel de bedrijfsvoering van nabijgelegen bedrijven.
 

4.5 Afwijken van de gebruiksregels

4.5.1. Omgevingsvergunning
Burgemeester en Wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
  1. lid 4.4.1 onder b teneinde een aan huis verbonden bedrijf toe te staan dat gezien de aard, omvang en intensiteit passend is binnen de woonfunctie. Van een dergelijk aan huis verbonden bedrijf is sprake indien de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft. Dat is het geval indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
    1. maximaal mag 1/3 van het totale vloeroppervlak van de aanwezige bebouwing worden gebruikt ten behoeve van het aan huis verbonden bedrijf, met dien verstande dat het aan te wenden vloeroppervlak nimmer meer dan 100 m² mag bedragen;
    2. de woning blijft voldoen aan de bepalingen ingevolge of krachtens de Woningwet;
    3. het gebruik ondersteunt de woonfunctie, dat wil zeggen dat de gebruiker van de woning ook de bedrijfsmatige activiteit ontplooit;
    4. het gebruik mag geen ernstige hinder voor het woonmilieu opleveren en mag ook geen afbreuk doen aan de gebruiksmogelijkheden van de belendende percelen. Dit betekent bijvoorbeeld dat het geen activiteit mag zijn waarvoor een zwaardere categorie omgevingsvergunning of een melding op grond van de milieuwetgeving verplicht is. Ook mag de activiteit geen industriële handelingen inhouden, evenmin is een seksinrichting toegestaan;
    5. het onbebouwde deel van het perceel mag niet worden gebruikt voor deze bedrijfsmatige activiteiten; buitenopslag is niet toegestaan;
    6. detailhandel mag niet plaatsvinden tenzij het gaat om ondergeschikte detailhandel als nevenactiviteit dat direct verband houdt met het aan huis verbonden bedrijf;
    7. in de benodigde parkeercapaciteit dient geheel op eigen terrein te worden voldaan;
    8. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeerbalans;
  2. lid 4.4.1 onder d teneinde bij een woning kleinschalige horeca toe te staan, dat gezien de aard, omvang en intensiteit passend is binnen de woonfunctie. Van kleinschalige horeca is sprake indien de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft. Dat is het geval indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
    1. maximaal mag 1/3 van het totale vloeroppervlak van de aanwezige bebouwing worden gebruikt ten behoeve van kleinschalige horeca, met dien verstande dat het aan te wenden vloeroppervlak nimmer meer dan 35 m² mag bedragen;
    2. de woning blijft voldoen aan de bepalingen ingevolge of krachtens de Woningwet;
    3. het gebruik de woonfunctie ondersteunt, dat wil zeggen dat de gebruiker van de woning ook de horeca-activiteit ontplooit;
    4. het gebruik mag geen ernstige hinder voor het woonmilieu opleveren en mag ook geen afbreuk doen aan de gebruiksmogelijkheden van de belendende percelen;
    5. gronden buiten het bouwvlak mogen niet worden gebruikt voor deze bedrijfsmatige activiteiten; buitenopslag is niet toegestaan;
    6. detailhandel mag niet plaatsvinden tenzij het gaat om detailhandel die direct verband houdt met de kleinschalige horeca-activiteit;
    7. in de benodigde parkeercapaciteit dient geheel op eigen terrein te worden voldaan;
    8. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeerbalans.
  3. lid 4.4.1 onder e om in een woning kleinschalige verblijfsrecreatie in de vorm van maximaal 2 appartementen toe te staan, dat gezien de aard, omvang en intensiteit passend is binnen de woonfunctie. Van deze kleinschalige vorm van verblijfsrecreatie is sprake indien de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft. Dat is het geval indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
    1. maximaal mag 1/3 van het totale vloeroppervlak van de aanwezige bebouwing worden gebruikt ten behoeve van appartementen, met dien verstande dat het aan te wenden vloeroppervlak nimmer meer dan 100 m² mag bedragen;
    2. de woning blijft voldoen aan de bepalingen ingevolge of krachtens de Woningwet;
    3. het gebruik de woonfunctie ondersteunt, dat wil zeggen dat de gebruiker van de woning ook de bedrijfsmatige activiteit ontplooit;
    4. het gebruik mag geen ernstige hinder voor het woonmilieu opleveren en mag ook geen afbreuk doen aan de gebruiksmogelijkheden van de belendende percelen. Dit betekent bijvoorbeeld dat het geen activiteit mag zijn waarvoor een omgevingsvergunning of een melding op grond van de milieuwetgeving verplicht is. Ook mag de activiteit geen industriële handelingen inhouden, evenmin is een seksinrichting toegestaan;
    5. gronden buiten het bouwvlak mogen niet worden gebruikt voor deze bedrijfsmatige activiteiten; buitenopslag is niet toegestaan;
    6. detailhandel mag niet plaatsvinden tenzij het gaat om detailhandel die direct verband houdt met de kleinschalige verblijfsrecreatie;
    7. in de benodigde parkeercapaciteit dient geheel op eigen terrein te worden voldaan;
    8. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeerbalans;
    9. er mag geen sprake zijn van permanente bewoning.
  4. lid 4.4.1 onder e om kleinschalig kamperen toe te staan op gronden binnen, of direct grenzend aan een woonbestemming, met dien verstande dat:
    1. slechts kampeermiddelen zijn toegestaan met een tijdelijk karakter (tenten, toercaravans en dergelijke);
    2. maximaal 25 kampeermiddelen zijn toegestaan, waarbij als voorwaarde geldt dat er geen beperkingen aan de omliggende (agrarische) bedrijven worden toegebracht in het kader van milieuwetgeving;
    3. bij het plaatsen van de kampeermiddelen een minimale afstand van 25 m tot een – als zodanig bestemde – verharde weg in acht dient te worden genomen;
    4. het woon- en leefklimaat mogen niet onevenredig worden aangetast;
    5. er dient te zijn voorzien in een goede landschappelijke inpassing.
  5. lid 4.4.2 onder d om de minimale afstandseis van 200 m te verlagen naar 100 m, mits in de betreffende woning waarvoor deze afwijking wordt verleend maximaal 10 personen worden gehuisvest.

Artikel 5 Waarde - Archeologie

      

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ’Waarde – Archeologie’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de aldaar voorkomende andere bestemming(en), primair bedoeld voor behoud van de ter plaatse aanwezige archeologische waarden.

5.2 Bouwregels

Uitsluitend mogen bouwwerken worden opgericht ten dienste van de in 5.1 beschreven doeleinden, tenzij:
  1. het plangebied niet groter is dan 2.500 m ²; dan geldt uitsluitend de onderliggende bestemming, behalve als de bouwlocatie is gelegen binnen een gebied met de aanduiding ‘archeologisch monument’ dan wel binnen gronden gelegen binnen 50 m van een archeologische vindplaats.

5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn.
De nadere eisen zijn erop gericht dat de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) worden behouden.

5.4 Afwijken van de bouwregels

5.4.1 Algemeen
Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in 5.2 teneinde het oprichten van bouwwerken ten behoeve van de op deze gronden liggende andere bestemming(en) toe te staan, indien op basis van (archeologisch) onderzoek is aangetoond, dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad. Teneinde dit te bereiken kunnen aan een afwijking in ieder geval de volgende regels worden verbonden:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het als of niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
  3. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
 
5.4.2 Verplichting rapportage
De afwijking als bedoeld in artikel 5.4.1 wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.
 
5.4.3 Advies archeologisch deskundige
Alvorens burgemeester en wethouders beslissen over een afwijking als bedoeld in artikel 5.4.1 winnen zij schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het afwijken geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

5.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

5.5.1 Algemeen
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in deze bestemming bedoelde gronden de volgende andere werken of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het ophogen van de bodem met meer dan 2 m;
  2. grondwerkzaamheden op een grotere diepte dan 30 cm, waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
  3. bodem verlagen of afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingenvergunning is vereist;
  4. het verlagen van het waterpeil;
  5. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  6. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
  7. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  8. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;
  9. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
 
5.5.2 Uitzonderingen
Het onder 5.5.1 vervatte verbod geldt niet:
  1. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft over een maximale oppervlakte van 2500 m² en deze gronden niet zijn gelegen binnen 50 m van een archeologische vindplaats;
  2. indien de werken en/of werkzaamheden het gewone onderhoud betreffen, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  3. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning in dit kader is verleend;
  4. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft die direct samenhangen met een verleende afwijking op grond van het bepaalde 5.4;
  5. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een terzake deskundige;
  6. waarmee is of mag worden begonnen op het tijdstip van onherroepelijk worden van het bestemmingsplan;
  7. het normaal onderhoud en beheer betreffen.
 
5.5.3 Verlening
Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.5.1 mag alleen worden verleend indien door de uitvoering de aanwezige archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden aangetast. Teneinde dit te bereiken kunnen aan een afwijking in ieder geval de volgende regels worden verbonden:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al of niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
  3. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
 
5.5.4 Advies deskundige
Alvorens een besluit te nemen omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning winnen burgemeester en wethouders advies in van een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

3 Algemene regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene gebruiksregels

Onder gebruik in strijd met alle bestemmingen wordt in elk geval verstaan de gronden en opstallen te gebruiken, te doen gebruiken of te laten gebruiken in strijd met de bestemming.

Artikel 8 Algemene afwijkingsregels

 

8.1 Afwijkingsbevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen, voor zover niet reeds op grond van een andere bepaling kan worden afgeweken, afwijken van de regels in hoofdstuk 2 op de volgende punten en mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat-, bebouwings- en landschapsbeeld, woon- en leefklimaat, ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden:
  1. van de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 20% van die maten, afmetingen en percentages, voor zover dit nog niet reeds in afwijkingsbevoegdheden is opgenomen;
  2. van de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en / of –intensiteit daartoe aanleiding geven;
  3. teneinde de op de verbeelding ingetekende begrenzingen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, met maximaal 10 meter te verschuiven;
  4. van de bestemmingsbepalingen en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  5. van de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwde zijnde ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en / of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan 40 meter;
  6. van de regels voor het bouwen van niet voor bewoning bestemde gebouwen van openbaar nut, zoals telefooncellen, wachthuisjes, gasreduceerstations en schakelstations mits de inhoud niet meer dan 50 m³ en de goothoogte niet meer dan 3 m bedraagt.

Artikel 9 Algemene wijzigingsregels

9.1 Verschuiven bestemmingsgrenzen

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan zodanig wijzigen om de op de verbeelding ingetekende bestemmingsgrenzen met maximaal 15 meter te verschuiven, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en de belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad; 
  2. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in de omgeving aanwezige architectonische, cultuurhistorische-, landschappelijke- of natuurwaarden;
  3. de wijziging mag niet leiden tot (extra) belemmeringen voor de bedrijfsontwikkeling van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving;
  4. de belangen van de betreffende bestemming(en) worden niet onevenredig aangetast.

9.2 Wijzigingen in het kader van de sloop- / bonusregeling

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan zodanig wijzigen om extra bijgebouwen ten behoeve van de bestemming ‘Wonen’ toe te staan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. er dienen overtollige gebouwen binnen de gemeente Horst aan de Maas te worden gesloopt;
  2. van de gesloopte oppervlakte aan bijgebouwen mag maximaal 50% worden teruggebouwd of van de gesloopte inhoud aan bijgebouwen mag maximaal 50% worden teruggebouwd;
  3. de nieuw te bouwen bijgebouwen dienen te worden teruggebouwd binnen het bestemmingsvlak ‘Wonen’ danwel direct aansluitend aan dat vlak;
  4. de totale oppervlakte aan nieuw te bouwen gebouwen mag in totaal niet meer bedragen dan 200 m ²; hiervan mag maximaal 25% buiten het bestemmingsvlak ‘Wonen’ worden opgericht;
  5. voor de overige maatvoeringen van de bijgebouwen dient bovendien te worden voldaan aan de eisen zoals die voor bijgebouwen zijn opgenomen in artikel 4.2.

4 Overgangs- en slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

 

10.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

10.2 Overgangsrecht gebruik

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Een en ander behoudens voor zover uit de Richtlijnen 79/409/EEG en 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979, inzake het behoud van de vogelstand onderscheidenlijk van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna, beperkingen voortvloeien ten aanzien van ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaand gebruik.

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan “Vrouwboom
weg 20 Horst