Plan: | Venloseweg 112 te Horst |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | omgevingsvergunning |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1507.HOVENLOSEWEG112-OGV1 |
Initiatiefnemer heeft de locatie Venloseweg 112 te Horst in 2020 aangekocht vanwege de ruimte die het perceel en de bestaande bebouwing biedt en is voornemens om binnen de bestaande bebouwing de aan huis verbonden catering activiteiten van <...AVG...> uit te breiden met daghoreca.
Bij schrijven van 20 april 2023 heeft het bevoegd gezag te kennen gegeven medewerking te willen verlenen aan het toevoegen van daghoreca, onder de voorwaarden welke zijn opgenomen in het Afwegingskader Vrijetijdseconomie Horst aan de Maas.
Om de nieuwe functie passend juridisch-planologisch te regelen, is onderhavige ruimtelijke onderbouwing voor het realiseren van kleinschalige horeca aan de Venloseweg 112 te Horst opgesteld, welke bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor de activiteit 'afwijken van het bestemmingsplan' hoort.
Het projectgebied is gelegen aan de Venloseweg 112 te Horst. De kadastrale percelen waarover het projectgebied reikt (gemeente Horst sectie T nummers 743 en 1313) hebben een gezamenlijke oppervlakte van 8647 m2.
Op onderstaande figuur is het projectgebied aangeduid.
Figuur: projectgebied
De locatie valt binnen het bestemmingsplan Californië 1, vastgesteld op 17 december 2013, en heeft daarin de bestemming Wonen gekregen. Deze gronden zijn bestemd voor wonen en de uitoefening van een aan huis gebonden beroep, mits dit aan huis gebonden beroep gezien de aard, omvang en intensiteit passend is binnen de woonfunctie. Tevens dient de gebruiker van de woning ook de beroepsmatige activiteit te ontplooien. Het gebruik mag niet leiden tot verkeersoverlast. De totale vloeroppervlakte voor de aan huis verbonden beroepsactiviteit mag niet meer bedragen dan 100 m² en nooit meer dan 1/3 van het totale vloeroppervlak van de bebouwing.
Figuur: uitsnede verbeelding vigerende bestemmingsplan
Het exploiteren van daghoreca is niet te kwalificeren als een aan huis verbonden beroep of bedrijf en is daarom strijdig met de gebruiksregels van het bestemmingsplan.
Deze toelichting bestaat uit de volgende delen. Na deze inleiding volgt hoofdstuk 2 met een beschrijving van het projectgebied. In hoofdstuk 3 wordt het plan getoetst aan het geldende ruimtelijke beleid. Hoofdstuk 4 bevat een beschrijving van de te regelen ruimtelijke ontwikkeling zelf. Vervolgens geeft hoofdstuk 5 inzicht in de relevante milieu-planologische aspecten. De uitvoerbaarheid is neergelegd in hoofdstuk 6.
Het projectgebied aan de Venloseweg 112 is gelegen ten zuidoosten van de kern Horst, tussen de A73 en glastuinbouwgebied Californië in. Het projectgebied heeft een oppervlakte van 8647 m2 en wordt via de Venloseweg ontsloten op de Meldersloseweg, welke aansluit op de toerit naar de A73 in de richtingen Venray en Venlo.
Het projectgebied bestaat op dit moment uit een woning met aangebouwd schuurgedeelte, daterend uit 1910 en een bebouwde oppervlakte van 612 m2 en een vrijstaand bijbehorend bouwwerk van 78 m2. In het aangebouwde schuurgedeelte wordt op een oppervlakte van minder dan 100 m2 de aan huis verbonden catering activiteiten ontplooid; dat wil zeggen dat in de keuken gerechten worden klaargemaakt die naar betreffende afnemer worden gebracht.
In de achterbouw bevindt zich tevens een toiletgroep en verder bergruimte, stallingsruimte en een hobbywerkplaats.
Achter op het perceel is (door de vorige bewoner) een kleine dierenweide aangebracht met enkele stuks kleinvee (geheel hobbymatig). De buitenruimte is verder ingericht als tuin.
De locatie ligt ingeklemd tussen de zonneweide aan de achterzijde, de Reulsberg met verblijfsrecreatie en een nieuwe (nog te realiseren) huisvestingslocatie voor internationale werknemers, een glastuinbouwbedrijf aan de overzijde van de Venloseweg en burgerwoningen aan de zuidoostzijde. Op iets grotere afstand bevinden zich ook niet-agrarische bedrijven.
Op onderstaande afbeelding is de ligging van het projectgebied in de omgeving aangeduid:
Figuur: omgeving projectgebied
Tegen de noordwestelijke grens van het projectgebied aan stroomt de Langevense Loop.
Onderstaand is op een luchtfoto weergegeven waar het projectgebied zich bevindt en hoe de omgeving eruit ziet.
Figuur: Luchtfoto
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) (vastgesteld op 11 september 2020) is een onderdeel van de nieuwe Omgevingswet. De Omgevingswet verplicht het Rijk tot een strategische visie op de fysieke leefomgeving. Het doel is om alle onderdelen van de fysieke leefomgeving met elkaar in samenhang te brengen. Ook gemeenten en provincies maken een omgevingsvisie vanwege deze nieuwe wet.
De NOVI richt zich op onderstaande vier prioriteiten. Deze onderwerpen hebben onderling veel met elkaar te maken en ze hebben gevolgen voor hoe de fysieke leefomgeving wordt ingericht. De Nationale Omgevingsvisie helpt bij het maken van de noodzakelijke keuzes.
Het klimaat verandert. De gevolgen hiervan worden steeds duidelijker merkbaar. Denk aan de steeds drogere zomers, de hevigere regenval en stijgende zeespiegel. Op deze en andere gevolgen van de klimaatverandering moet tijdig worden ingespeeld. Tegelijkertijd moet de overstap worden gemaakt naar duurzame energie. Het is de bedoeling dat ons land in 2050 een duurzame energievoorziening heeft. Iedereen draagt hier zelf aan bij door bijvoorbeeld zoveel mogelijk woningen aardgasvrij te maken. Maar er zullen ook aanpassingen nodig zijn, bijvoorbeeld met windenergie, die moeten worden ingepast in het landschap. Mensen in de omgeving moeten ook voordelen ervaren van geplaatste windmolens.
Nederland heeft een sterke internationale concurrentiepositie. Vanuit die positie wordt gewerkt aan een nieuw economisch verdienmodel dat duurzaam is en circulair. Door grondstoffen te hergebruiken in de bouw bijvoorbeeld. De overstap naar duurzame energie en het zorgen voor een gezond milieu zijn belangrijk. Ook zullen bedrijven zich hier goed moeten kunnen vestigen met voldoende ruimte voor bedrijvigheid. Daarvoor is het zaak alle verschillende aspecten te betrekken die hierbij een rol spelen, zodat duurzaam geld kan blijven verdiend.
Veel mensen zijn op zoek naar een geschikte, betaalbare woning. Iedereen wil graag wonen in een prettige omgeving. Een omgeving met voldoende groen en met aandacht voor veiligheid en gezondheid. Denk bijvoorbeeld aan groen en fonteinen op plekken waar het erg warm kan worden (hittestress). Tegelijkertijd is het belangrijk dat de woningen goed bereikbaar zijn door goede fiets- en wandelpaden en aansluiting op het wegennet en het openbaar vervoer. Kortom, het gaat niet alleen om voldoende woningen, maar ook om een aantrekkelijke woonomgeving.
In sommige regio’s staan de natuurlijke systemen en het landschap onder druk. Soms is daar sprake van een verzakkende bodem, onder meer door een te laag waterpeil. Als het waterpeil omhoog wordt gebracht, kan dat gevolgen hebben voor de landbouw en de veeteelt. In sommige gebieden wordt het dan misschien logischer om duurzame energie te produceren in plaats van voedsel. Tegelijkertijd moeten de kwaliteiten van het landschap worden behouden om te kunnen recreëren en ook vanwege het cultureel erfgoed.
In hoofdstuk 4 van onderhavige ruimtelijke onderbouwing zullen de aspecten duurzaamheid, kwaliteit van leefomgeving, bereikbaarheid, groen en water uitgebreid aan de orde worden gesteld. Tevens kan, in relatie met hoofdstuk 5, gesteld worden dat in onderhavig project voldoende aandacht is voor de afwegingen die op basis van de nationale omgevingsvisie dienen te worden gemaakt, waardoor er sprake is van een toekomstbestendige ontwikkeling in het landelijk gebied.
Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt.
De Laddertoets moet worden uitgevoerd wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In artikel 1.1.1 onder i van het Bro is een nadere omschrijving van het begrip stedelijke ontwikkeling vastgelegd. Als stedelijke ontwikkeling wordt genoemd: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'
In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving.
Een bestemmingsplan dat bij recht een stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, maar ten opzichte van het voorgaande planologische regime geen nieuw planologisch ruimtebeslag mogelijk maakt, maar alleen een planologische functiewijziging, voorziet in beginsel niet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro. Van dit uitgangspunt wordt afgeweken indien die planologische functiewijziging een zodanige aard en omvang heeft dat desalniettemin sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling (uitspraak van 20 april 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1075 (Amersfoort)). Hierbij komt betekenis toe aan de ruimtelijke uitstraling van de in het nieuwe plan voorziene functie en die van hetgeen onder het vorige plan mogelijk was (uitspraak van 1 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1503 (Zundert)).
Indien het plan ten opzichte van het vorige bestemmingsplan niet voorziet in uitbreiding van de bebouwingsmogelijkheden, en derhalve niet in nieuw ruimtebeslag, maar uitsluitend in uitbreiding van de gebruiksmogelijkheden, is de Afdeling van mening dat de wijziging van het toegestane gebruik van het perceel niet met zich meebrengt dat het plan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt.
In casu zal het bebouwd oppervlak niet wijzigen en mogen bebouwing en buitenruimte nu reeds rechtens gebruikt worden voor de woonfunctie en daarbij passende aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsuitoefening. Het ruimtebeslag neemt als gevolg van de functiewijziging in het geheel niet toe. De gebruiksmogelijkheden zullen weliswaar wijzigen in juridisch-planologische zin, maar of de bebouwing en de buitenruimten nu worden gebruikt voor wonen en aan huis gebonden catering activiteiten of mede ten behoeve van beperkte daghoreca, heeft geen significante impact op de gebruiksmogelijkheden en gebruiksintensiteit. De daghoreca-activiteiten blijven kleinschalig en ondergeschikt en zullen hier niet uitgroeien tot volwaardige horeca.
Om die reden is er geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling waarop de laddertoets dient te worden toegepast.
In het Barro zijn een aantal onderwerpen opgenomen waarvoor het rijk uit het oogpunt van de nationale belangen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte ruimtelijke regels stelt:
Voor een aantal van de genoemde Barro-onderwerpen, waaronder de uitbreiding van het hoofdwegennet, het hoofdspoorwegennet en de militaire radars, geldt dat de regels worden uitgewerkt in de Rarro.
Op onderhavig project werken geen van de in het Barro genoemde rijksbelangen rechtstreeks door.
De Omgevingsvisie is een strategische en lange termijn (2030-2050) visie op de fysieke leefomgeving en beschrijft onderwerpen zoals wonen, infrastructuur, milieu, water, natuur,landschap, bodem, ruimtelijke economie, luchtkwaliteit en cultureel erfgoed. Daarnaast worden ook de aspecten gezondheid en een gezonde leefomgeving in de Omgevingsvisie meegenomen.
In de Omgevingsverordening legt de Provincie regels vast voor onder meer natuur, milieu, (grond-) water, ontgronding, wegen, ruimte (verstedelijking, woon- en werklocaties, agrarische bedrijven).
De Omgevingsvisie is op 1 oktober 2021 door Provinciale Staten vastgesteld. Met betrekking tot het aspect '(volwaardige) horeca' wordt in de Omgevingsvisie bepaald dat hiervoor het bebouwd gebied de gewenste locatie is, echter met betrekking tot ondergeschikte daghoreca bepaalt de omgevingsvisie niets en wordt dit overgelaten aan de gemeenten.
Met de komst van de Omgevingswet is een nieuwe omgevingsverordening nodig die past binnen de kaders en het instrumentarium van de Omgevingswet.
Hoewel de op 17 december 2021 vastgestelde Omgevingsverordening Limburg (2021) hoofdzakelijk een beleidsneutrale omzetting van de Omgevingsverordening Limburg 2014 is, staan er enkele nieuwe of inhoudelijk aanmerkelijk gewijzigde onderwerpen in. Het gaat hier om instructieregels aan gemeenten op het gebied van wonen, zonne-energie, na-ijlende effecten van de steenkoolwinning en huisvestingsnormen voor internationale werknemers.
Het projectgebied is gelegen in het landelijk gebied en het ontwikkelingsgebied glastuinbouw, zoals uit onderstaande uitsnede uit kaart 2 en 6 behorende bij de Omgevingsverordening Limburg blijkt:
Figuur: uitsnede kaarten 2 en 6 Omgevingsverordening Limburg
Ten aanzien van ondergeschikte horeca in het landelijk gebied is in de Omgevingsverordening Limburg niets gepaald. Gelet op de beperkte omvang is dit ook een activiteit die, naast dat voldaan moet worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking (zie paragraaf 3.1.2 van de ruimtelijke onderbouwing), te klein is om op provinciaal niveau beleid op te stellen. Dit wordt overgelaten aan de gemeentelijke overheid in het bestemmingsplan.
Voor het projectgebied kent de Omgevingsverordening geen verdere beperkingen.
De Venloseweg 112 te Horst valt binnen de begrenzing van de Structuurvisie Klavertje 4-gebied. De gemeenteraad van Horst aan de Maas heeft de structuurvisie Klavertje 4-gebied vastgesteld op 11 september 2012. Het Klavertje 4-gebied valt buiten de scope van de integrale structuurvisie die voor het overige deel van Horst aan de Maas geldt.
Zoals op onderstaande afbeelding is te zien, is de Venloseweg 112 is gesitueerd op de overgang tussen de verwevingszone Horsterweg en de verwevingszone werklandschap - Horst/Sevenum.
Verwevingzones zijn overgangsgebieden in het landschap:
Uitsnede uit structuurvisiekaart
Het agrarische gebied kenmerkt zich door de grote verscheidenheid aan functies (wonen, agrarische bedrijven, groen, (verblijfs)recreatie, bedrijven-aan-huis etc.). Hierdoor heeft het gebied de potentie als 'broedplaats' te fungeren voor kleinschalige economische initiatieven, die te klein zijn voor het werklandschap. De structuurvisie zet in op het beperkt uitbouwen van de gemengde functie in de verwevingzones, bij voorkeur in vrijkomende (agrarische) bebouwing. Daarom biedt de visie ruimte aan ontwikkelingen in de volgende onder andere functionele categorieën:
In het geval van kleinschalige bedrijvigheid wordt vooral gezocht naar functies die het gebiedsconcept of de recreatieve waarde van het buitengebied versterken. Nieuwe functies en bebouwing zijn alleen mogelijk als de omgevingskwaliteit en de kwaliteit van het landschap worden verbeterd en de ontwerpprincipes uit het Landschapsplan Klavertje 4 worden toegepast.
Op basis van deze beschrijving moet geconstateerd worden dat onderhavig initiatief tot ondergeschikte en kleinschalige daghoreca een uitvloeisel vormt van de 'broedplaats' en te scharen is onder de combinatie van 'bedrijf aan huis' (verruiming van de cateringactiviteiten) en 'kleinschalig recreatief initiatief', beiden passend binnen de categorieën voor nieuwe ontwikkelingen waarvoor ruimte is in de verwevingszone.
Bij de invulling van de locatie middels een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan, weegt het aspect 'landschappelijke kwaliteit' zwaar en zal ervoor worden gezorgd dat de principes uit het Landschapsplan verwerkt worden in de inpassing van de nieuwe functie; hiervoor wordt verwezen naar het landschappelijk inpassingsplan in hoofdstuk 4.
Tevens zal rekening worden gehouden met bodemgesteldheid, watersysteem en de waterhuishouding, de invloed van omliggende bedrijvigheid (incl. spuitzones en hindercirkels) en wegen (ontsluiting en parkeren), ecologie en duurzaamheid.
Op 20 september 2022 heeft de gemeenteraad van Horst aan de Maas het Afwegingskader Vrijetijdseconomie Horst aan de Maas vastgesteld. Dit afwegingskader helpt om een goede afweging te maken of een initiatief van toegevoegde waarde is voor de vrijetijdssector in Horst aan de Maas. Daarnaast is het een hulpmiddel voor initiatiefnemers om snel te zien welke ontwikkelingen mogelijk en gewenst zijn.
Het is belangrijk dat nieuwe initiatieven bijdragen aan het realiseren van de regionale visie vrijetijdseconomie 2025 en de beleidsuitgangspunten van de structuurvisie Horst aan de Maas.
Hierbij worden de principes van het regionale ontwikkelkader gevolgd, welke zijn vertaald naar het lokale niveau zodat ze ook van toepassing zijn op dagrecreatie en horeca.
De kern van de regionale visie is dat Noord-Limburg in 2025 het belangrijkste en meest aantrekkelijke verblijfsrecreatiegebied van Limburg is voor de ‘short break’ vakantiemarkt met een sterk en vitaal fijnmazig netwerk van kleine-en grootschalige dag-recreatieve voorzieningen in een straal van 60 autominuten.
Vanuit de structuurvisie is het borgen en versterken van het landschap en de omgevingskwaliteit belangrijk.
Componenten waaraan het nieuwe initiatieven is getoetst, zijn:
Uit het bovenstaande en uit de planbeschrijving van hoofdstuk 4 blijkt dat voldaan wordt aan de eisen die het Afwegingskader stelt.
De locatie valt binnen het bestemmingsplan Californië 1, vastgesteld op 17 december 2013, en heeft daarin de bestemming Wonen gekregen. Deze gronden zijn bestemd voor wonen en de uitoefening van een aan huis gebonden beroep, mits dit aan huis gebonden beroep gezien de aard, omvang en intensiteit passend is binnen de woonfunctie. Tevens dient de gebruiker van de woning ook de beroepsmatige activiteit te ontplooien. Het gebruik mag niet leiden tot verkeersoverlast. De totale vloeroppervlakte voor de aan huis verbonden beroepsactiviteit mag niet meer bedragen dan 100 m² en nooit meer dan 1/3 van het totale vloeroppervlak van de bebouwing.
Figuur: uitsnede verbeelding vigerende bestemmingsplan
Het exploiteren van daghoreca is niet te kwalificeren als een aan huis verbonden beroep of bedrijf en is daarom strijdig met de gebruiksregels van het bestemmingsplan.
Bij schrijven van 20 april 2023 heeft het bevoegd gezag te kennen gegeven onder voorwaarden medewerking te willen verlenen aan het initiatief voor ondergeschikte daghoreca onder de voorwaarden welke zijn opgenomen in het Afwegingskader Vrijetijdseconomie Horst aan de Maas. In hoofdstuk 4 zal de toets aan deze voorwaarden aan de orde komen.
Om de nieuwe functie passend juridisch-planologisch te regelen, is onderhavige ruimtelijke onderbouwing opgesteld, welke bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor de activiteit 'afwijken van het bestemmingsplan' hoort.
Initiatiefnemer is voornemens cq heeft de grote wens om de huidige cateringactiviteiten van <...AVG...> uit te breiden met het aanbieden van 'kleine kaart-gerechten' (kleinschalige daghoreca ten behoeve van het bedrijfsmatig verstrekken van etenswaren en drank). De 'kleine kaart' zal met name bestaan uit eigengemaakte soep (met regionaal geproduceerde ingrediënten) uit een soepbar (een geheel nieuw concept), broodjes, een kop koffie/thee met een stuk gebak (huisgemaakte lekkernijen), smoothies en zuiveldrank (tevens uit de regio), frisdranken en regionaal gebrouwen biersoorten en wijnen (licht-alcoholisch).
Het perceel van initiatiefnemer grenst aan het wandelpad langs de Langevense Loop; dit pad is onderdeel van het Knopen Lopen-wandelnetwerk en voert de wandelaar door natuurgebieden de Reulsberg, 't Ham en (aan de overzijde van de A73) de Houthuizerheide. Ook het Petranpad (route welke voornamelijk Horst aan de Maas, maar ook de randen van Venray en Peel en Maas aandoet) komt langs initiatiefnemer. De lange-afstandsroute (Pieterpad) verbindt in deze regio Swolgen met Venlo (etappe 21) en loopt op nog geen 3,5 km vanuit de Venloseweg 112. Verder ligt het fietsnetwerk eveneens op een steenworp afstand van de locatie en komt het Rondje Greenport inmiddels langs het projectgebied.
Om deze reden leent deze locatie zich als geen ander om passanten (dagrecreanten) hier een rustpunt aan te bieden waar ze kunnen genieten van hetgeen de 'kleine kaart' te bieden heeft. De lichte daghorecalocatie is niet alleen voor de reguliere toerist geschikt, maar leent zich ook goed voor (kleinschalige) werkgerelateerde heisessies/bijeenkomstplek voor de zakelijke markt of het organiseren van (kook-)workshops. De keuken van het huidige cateringbedrijf is hierdoor multifunctioneel inzetbaar.
De 'kleine kaart' zal bestaan uit eigengemaakte soep (met regionaal geproduceerde ingrediënten) uit een soepbar (een geheel nieuw concept), een kop koffie/thee met een stuk gebak (huisgemaakte lekkernijen), smoothies en zuiveldrank (tevens uit de regio), frisdranken en regionaal gebrouwen biersoorten en wijnen (licht-alcoholisch).
De focus zal liggen op soep, omdat dit een ideaal gerecht is om een maatschappelijk doel te bereiken. Het is een gerecht waarbij zogenaamde “kromme groente” kunnen worden verwerkt, welke vanwege de uitstraling of overproductie normaliter wordt weggegooid. Hiermee wordt een bijdrage geleverd om verspilling tegen te gaan.
De lunchgerechten zijn basaal, eerlijk en gezond en worden gemaakt met recepten uit grootmoeders keuken. Deze gerechten volstaan voor de doelgroep die aan het begin of einde staat van een flinke lichamelijke inspanning voor die dag, danwel hiermee doende zijn of voor het werk deze locatie bezoeken.
Naast het gebruik van tomaten, komkommers en paprika's uit de directe omgeving, wordt ook steeds meer gebruik gemaakt van de champignon.
Bij schrijven van 20 april 2023 heeft het bevoegd gezag te kennen gegeven medewerking te willen verlenen aan het initiatief onder de voorwaarden dat voldaan wordt aan het Afwegingskader Vrijetijdseconomie en er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
Aan de eerste voorwaarde is getoetst in paragraaf 3.3.2 van deze ruimtelijke onderbouwing; de ruimtelijke aanvaardbaarheid (goede ruimtelijke ordening) komt aspectsgewijs in onderhavig document aan de orde.
Onderstaand zijn enkele impressies van de bestaande bebouwing weergegeven:
Figuur: impressies bestaande toestand
Op onderstaande luchtfoto is te zien welke overige functies rondom het projectgebied zijn gesitueerd:
Figuur: luchtfoto met functies rondom projectgebied
Figuur: huidige indeling van bebouwing
Figuur: bestaande gevels
Bij horeca in het buitengebied worden in het Afwegingskader Vrijetijdseconomie extra voorwaarden aan de sluitingstijd gesteld omdat daar in de nacht rust gewenst is. De openingstijden liggen tussen 7 uur 's ochtends en 19 uur in de avond.
Onderhavig project betreft kleinschalige horeca en is daarmee een inrichting ten behoeve van het bedrijfsmatig verstrekken van etenswaren en drank. Qua omvang mag dit geen groter ruimtebeslag hebben dan 30% van de aanwezige bebouwing, met een maximum van 100 m2; deze maat is inclusief terras en alle publiek toegankelijke ruimten (toilet telt voor 50% mee in verband met dubbelgebruik en zitruimte telt geheel mee; keuken telt niet mee).
Voor de invulling van de bebouwing met kleinschalige horeca zijn tekeningen gemaakt; er zullen slechts ondergeschikte bouwkundige wijzigingen worden aangebracht, maar het bebouwd oppervlak en het bouwvolume zullen niet toenemen. Op onderstaande afbeeldingen zijn de gewijzigde indeling en gevelaanzichten weergegeven:
Figuur: gewijzigde indeling
Figuur: gewijzigde gevels
De bebouwde oppervlakte van de reeds aanwezige bebouwing bedraagt 612 m2 (woning inclusief achterbouw) en een vrijstaand bijbehorend bouwwerk van 78 m2. Maximaal mag 30% van deze 690 m2 (=207 m2), tot een absoluut maximum van 100 m2 gebruikt worden voor de lichte horeca-activiteiten.
In het achterste deel van de aangebouwde schuurgedeelte wordt op een oppervlakte van 100 m2 de voor publiek toegankelijke ruimte en 6 m2 van de sanitaire ruimte gesitueerd. Het terras dat eveneens deel uitmaakt van de 100 m2 grenst hieraan. In de schuur zal een kleine keuken worden gerealiseerd met een uitgiftebalie waar gasten hun bestelde etenswaren en drankjes kunnen ophalen. Deze keuken en uitgiftebalie worden niet meegerekend met de maximaal toegestane 100 m2 aan kleine horeca, maar dit telt wel mee bij het bruto vloeroppervlak.
De woning met cateringactiviteiten en de omliggende gronden zijn geheel landschappelijk ingepast op basis van het erfbeplantingsproject van het Limburgs Landschap. Op onderstaande tekening is deze inpassing weergegeven.
De sortimentslijst is als bijlage bij deze ruimtelijke onderbouwing gevoegd.
Figuur: landschappelijk inpassingsplan
Op onderstaande afbeelding is deze reeds aanwezige landschappelijke inpassing weergegeven op de luchtfoto.
Afbeelding: landschappelijke inpassing
De beplanting op het erf zal verder uitgroeien en onderhouden worden; er zal geen bestaande beplanting worden gerooid, zodat er een fraai ingericht erf om de bebouwing ligt waarbij in een met gaaswerk afgesloten gedeelte ook enkele stuks kleinvee loopt (hobbymatig). Dit dierenweitje reikt over de gehele achterzijde van het perceel.
In 2001 is de Europese richtlijn milieubeoordeling van plannen opgesteld. In 2006 is deze richtlijn geïmplementeerd in de Nederlandse milieuregelgeving door middel van een wijziging van de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage 1994. Bij deze wijzigingen is de figuur van de plan-mer (mer = milieueffectrapportage) geïntroduceerd.
Ten aanzien van plannen die (uiteindelijk) kunnen leiden tot concrete projecten of activiteiten met mogelijk belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn overheden verplicht een plan-mer uit te voeren. De plan-mer dient een passende beoordeling van de gevolgen van het plan voor het milieu te bevatten. Ook ten aanzien van (afwijkingen van) bestemmingsplannen welke mogelijk belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben geldt deze onderzoeksplicht onder voorwaarden.
Onderhavig plan valt niet onder de in onderdeel C van de bijlage van het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten. Bijlage D van het Besluit m.e.r. bepaalt dat een m.e.r onderzoeksplicht geldt voor plannen voor de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:
1°. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
2°. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
3°. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.
Aangezien onderhavig project (bebouwing én omliggende gronden) een oppervlakte beslaat van minder dan 0,9 ha en de impact van het gewijzigde gebruik niet wezenlijk anders is dan van het planologisch toegestane gebruik, is het project aanzienlijk kleiner dan de in bijlage D genoemde drempelwaarden.
Geconcludeerd wordt derhalve dat het opstellen van een milieueffectrapportage in casu niet noodzakelijk is.
Ter onderbouwing van dit project worden desalniettemin alle aspecten onderzocht die het gevolg zijn, dan wel kunnen zijn van het initiatief. Hiervoor zij met name verwezen naar hoofdstuk 5.
In het kader van de Wet ruimtelijke ordening dient, in geval van een nieuw planologische invulling, aangegeven te worden of de bodemkwaliteit ter plaatse geschikt is voor de nieuwe functie.
De huidige woon functie is echter al een gevoelige functie in het kader van bodemkwaliteit. De uitbreiding van het woonfunctie met lichte daghoreca zorgt er niet voor dat er sprake is van een gevoeligere functie. Als de bodemkwaliteit voldoende is voor de woonfunctie, dan geldt dat evenzo voor de lichte horeca-activiteiten.
Het uitvoeren van een nieuw bodemonderzoek is derhalve niet noodzakelijk.
Geluidhinder op project
De Wet geluidhinder (Wgh) is van toepassing op woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen (onder meer onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen en andere gezondheidszorggebouwen) en geluidsgevoelige terreinen (onder meer woonwagenstandplaatsen). Uit art. 74 Wgh vloeit voort dat in principe alle wegen voorzien zijn van een geluidzone, met uitzondering van wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied of wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km/uur geldt. De zonebreedte is afhankelijk van het gebied (stedelijk of buitenstedelijk) en het aantal rijstroken. Binnen de zones moet een akoestisch onderzoek worden verricht. De voorkeursgrenswaarde voor woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en terreinen bedraagt in die zone op de buitengevel 48 dB (art. 82 Wgh).
Een horecafunctie betreft geen geluidgevoelig functie, zodat de Wet geluidhinder hierop in verband met wegverkeerslawaai niet van toepassing is.
Wetgeving
Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5.2 van de Wet milieubeheer; 'Wet Luchtkwaliteit'). Hierin wordt een programma-aanpak geïntroduceerd. Alle projecten binnen een programmagebied kunnen hierdoor doorgang vinden mits de Nederlandse overheden voldoende maatregelen nemen om overal in het gebied aan de grenswaarden te voldoen.
Kern van deze wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het Rijk coördineert de ontwikkeling van het NSL.
De Wet Luchtkwaliteit wordt verder uitgewerkt in nadere regelgeving zoals een Algemene Maatregel van Bestuur (Besluit “ Niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)”) en Ministeriële Regelingen (Regeling “Niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)”). Op 16 januari 2009 is verder het Besluit “gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)” in werking getreden. Dit besluit is gericht op het voorkomen van de bouw van zogenoemde 'gevoelige bestemmingen', zoals kinderdagverblijven en scholen, binnen een bepaalde afstand van (snel)wegen in gebieden die (nog) niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen. Zo wil het Rijk de gezondheid van kwetsbare bevolkingsgroepen beschermen tegen een relatief verhoogd gezondheidsrisico.
Kleine en grote projecten
De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en grote' projecten. Kleine projecten dragen niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen). Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in het Besluit “Niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)”.
Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten - die jaarlijks meer dan 3 procent van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van PM10 en NO2 bijdragen- een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing.
Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)
Dit is een Regeling van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 31 oktober 2007, nr. DJZ2007004707, houdende regels omtrent de aanwijzing van categorieën van gevallen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen als bedoeld in artikel 5.16, eerste lid, onder c, van de Wet milieubeheer (Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)).
Het gaat hierbij om de volgende categorieën:
Voor woningbouw geldt dat woningbouwprojecten van netto niet meer dan 1500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) niet in betekende mate bedragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit (art. 4 lid 1 Besluit NIBM jo. art. 4 lid 2, bijlage 3B.2 Regeling NIBM).
Het onderhavige project heeft geen andere structurele gevolgen voor de luchtkwaliteit dan door de verkeersbewegingen. Het aantal gemotoriseerde verkeersbewegingen zal in relatief beperkte mate toenemen en circa 40 stuks per etmaal bedragen. In vergelijking met een woningbouwproject van 1500 woningen kan logischerwijs de conclusie worden getrokken dat het project niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
Via de NIBM-rekentool is een worst-case berekening gemaakt waaruit blijkt dat bij een toename van het dagelijkse aantal verkeersbewegingen met 20 voertuigen (waarvan 5 % vrachtverkeer) nog altijd sprake is van 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
Figuur: worst-case scenario
Luchtkwaliteit vormt derhalve geen belemmering voor het project.
Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten wordt milieuzonering gehanteerd. Hieronder wordt verstaan een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen en anderzijds milieugevoelige gebieden zoals woongebieden. Om milieuzonering hanteerbaar te maken wordt gebruik gemaakt van de Staat van bedrijfsactiviteiten zoals die is opgenomen in de VNG brochure 'Bedrijven en milieuzonering', van maart 2009.
Bedrijven en milieuzonering
De indeling van de bedrijven c.q. bedrijfsactiviteiten is vastgelegd een Staat van bedrijfsactiviteiten die is opgenomen in de VNG brochure 'Bedrijven en milieuzonering', van maart 2009. In deze Staat worden bedrijfsactiviteiten ingedeeld in een zestal categorieën met toenemende potentiële milieuemissies. Op grond van deze Staat kan een beleidsmatige selectie worden gemaakt van de op het projectgebied toe te laten bedrijfsactiviteiten. De bedrijven zijn op basis van de Standaard Bedrijfs Indeling (SBI-codes) in deze Staat gerangschikt. Per bedrijfsactiviteit is voor elk ruimtelijk relevante milieucomponent (geur, stof, geluid en gevaar) een richtafstand aangegeven die in beginsel moet worden aangehouden tussen een bedrijf en milieugevoelige objecten (woningen) om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. Bij het bepalen van deze richtafstanden zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:
De grootste afstand van de milieucomponenten vormt de indicatie voor de aan te houden afstand van de bedrijfsactiviteit tot een milieugevoelig object. Elk bedrijf c.q. bedrijfsactiviteit wordt in een bepaalde milieucategorie ingedeeld.
Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kunnen gemotiveerd kortere richtafstanden worden aangehouden bij het omgevingstype 'gemengd gebied', dat gezien de aanwezige functiemenging of ligging nabij drukke wegen al een hogere milieubelasting kent. In zo'n geval is het ruimtelijk aanvaardbaar dat de richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd.
Invloed milieuhinder op het projectgebied
Het project betreft het gewijzigde gebruik van het achterste deel van de bestaande bebouwing (opslagruimte wordt lichte horeca) en een klein deel van de buitenruimte wordt terras.
De omgeving van het projectgebied laat een grote mate van functiemenging zien. Enerzijds zijn er burgerwoningen, maar aan de achterzijde van het projectgebied ligt glastuinbouwgebied Californië met een zonneveld, ten noordwesten ligt camping de Reulsberg, waar ook een huisvestingslocatie voor internationale werknemers vergund is, en aan de overzijde van de Venloseweg liggen een intensieve veehouderij en een glastuinbouwbedrijf.
De lichte horeca-activiteiten betreft geen geurgevoelige functie.
Bij een horecabedrijf hoort een richtafstand van 10 m. Nu er sprake is van een gemengd gebied, kan één afstandsstap lager worden aangehouden zodat de richtafstand 0 m bedraagt. De afstand van het deel van de achterbouw waar de horeca-activiteiten gepland zijn tot aan de erfgrens, bedraagt circa 20 meter. De parkeerplaats behorende bij de Venloseweg 112 (waar ook in de bestaande situatie al geparkeerd wordt ten behoeve van de woonfunctie en aan huis verbonden bedrijfsactiviteiten) welke voor de horecabezoekers zal worden gebruikt, reikt nagenoeg tot aan de perceelsgrens met de Venloseweg 114. De woning op voornoemd perceel ligt op meer dan 10 m uit die perceelsgrens en tussen de woning en de parkeerplaats in ligt de ontsluiting voor nummer 114 die leidt naar de garage (aangebouwd bijgebouw) die achter de woning ligt. Voor een gemiddeld autoparkeerterrein/parkeergarage bedraagt de richtafstand in een gemengd gebied 10 m vanwege het aspect geluid. Een parkeerplaatsje voor 12 voertuigen betreft geen gemiddeld maar een klein autoparkeerterrein. De afstand van het parkeerterrein tot de zijgevel van de woning bedraagt meer dan de richtafstand welke hoort bij een gemiddeld autoparkeerterrein. Hierdoor kan het uitvoeren van een akoestisch onderzoek achterwege blijven.
Het project heeft derhalve geen onaanvaardbare impact op geen omliggende woningen.
Er kan derhalve worden gesteld dat qua milieuzonering wordt voldaan aan de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering', en dat het project niet wordt belemmerd door omliggende bedrijvigheid en dat andersom gezien het project geen extra hinder tot omliggende woningen zal opleveren.
Risicovolle inrichtingen (bevi)
De veiligheid rond bedrijven wordt gereguleerd in de vigerende milieuvergunning (of een geldende Algemene Maatregel van Bestuur) en het Besluit externe veiligheid inrichtingen van 21 oktober 2004 (Bevi). In het Bevi worden specifieke regels opgenomen voor specifieke risicovoIle inrichtingen. In het Bevi heeft iedere risicovolle inrichting een veiligheidszone gekregen. Dit heet de plaatsgebonden risicocontour (PR-contour). Binnen deze contour mogen nieuwe kwetsbare objecten (zoals woningen, scholen, ziekenhuizen, grootschalige kantoren, hotels, winkelcentra, campings) of beperkt kwetsbare objecten (zoals verspreid liggende woningen, bedrijfswoningen dan wel bedrijfsgebouwen van derden, kleinere kantoren, hotels en winkels, sporthallen, zwembaden) niet of niet zonder meer worden opgericht. Het Bevi gaat uit van een PR-contour 10-6 /jr.
Het kan gaan om inrichtingen waarbij door middel van een vaste afstand wordt voldaan aan deze contour (zogenaamde “categoriale inrichtingen”) en inrichtingen waarbij deze contour individueel moet worden berekend (Quantitative Risk Assement (QRA)). Dit is geregeld in Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi).
Bij het nemen van een planologische besluit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan of een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan) moet het bevoegd gezag deze contour in acht nemen voor kwetsbare objecten. Hierbij geldt de PR-contour 10-6/jr. als grenswaarde. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de contour als richtwaarde, d.w.z. in principe moet PR 10-6/jr. aangehouden worden, maar er mag gemotiveerd van worden afgeweken.
Naast het plaatsgebonden risico kent het Bevi ook het groepsrisico (GR). Het groepsrisico geeft aan wat de kans is op een ongeval met ten minste 10, 100 of 1000 dodelijke slachtoffers in de omgeving van de beschouwde bron. Het aantal personen dat in de omgeving van de bron verblijft bepaalt daardoor mede de hoogte van het groepsrisico. Voor het GR geldt geen harde juridische norm (zoals de PR-contour 10-6/jr. wel is) maar een zogenaamde oriënterende waarde. Het berekende groepsrisico wordt weergegeven in een curve, waarbij de kans op een ongeval wordt uitgezet tegen het aantal mensen dat daarbij omkomt. In dezelfde grafiek wordt de oriënterende waarde uitgezet. Als die wordt overschreden door een ruimtelijke ontwikkeling moet dat worden verantwoord. Hiermee wordt in beeld gebracht of en in welke mate het bevoegd gezag het GR wel of niet aanvaardbaar vindt, al dan niet na het nemen van maatregelen.
Volgens de Risicokaart van de provincie Limburg ligt in de directe omgeving (in een straal van bijna 500 m) van het projectgebied géén risicovolle inrichting, zoals op onderstaande uitsnede is te zien:
Figuur: uitsnede risicokaart Limburg
Gezien deze afstand van de risicovolle inrichting tot het projectgebied, kan ervan worden uitgegaan dat de horeca-activiteit ook geen invloed heeft op de hoogte van het groepsrisico.
Vervoer gevaarlijke stoffen
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd. Daarmee wordt de opdracht aan het bevoegd gezag voor ruimtelijke besluiten nadrukkelijk vastgelegd om rekening te houden met de risico's van transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor. In het basisnet is de omvang voor de verschillende transportmodaliteiten vastgelegd.
Voor zover het gaat om het vervoer van gevaarlijke stoffen zijn met name de rijks-, provinciale- en spoorwegen van belang. Nabij het projectgebied is dit de A73 (op een afstand van 240 m). Voor deze weg is de PR-contour 10-6/jr. niet berekenbaar geweest. Dit houdt in dat voor dit aspect geen knelpunt aanwezig is.
Verder is er in de omgeving van het projectgebied geen sprake van een buisleiding voor het transport van gevaarlijke stoffen.
De horeca-activiteit betreft geen kwetsbaar object als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen, zodat het aspect externe veiligheid niet aan het project in de weg staat.
Waterbeleid
Het projectgebied ligt binnen het beheersgebied van het Waterschap Limburg. In het kader van het beleid van zowel de gemeente Horst aan de Maas als het waterschap dient binnen het projectgebied een duurzaam waterhuishoudkundig systeem gerealiseerd te worden. Concreet betekent dit dat er sprake moet zijn van gescheiden schoon- en vuilwaterstromen die afzonderlijk worden verwerkt. Vanuit het waterschap Peel en Maasvallei gelden daarbij de volgende uitgangspunten:
Hergebruik
Hierbij kan gedacht worden aan de aanleg van gescheiden watercircuits door het hergebruik van bijvoorbeeld regenwater (drinkwater, grijswater, huishoudwater). De ervaringen met bestaande proefprojecten leert echter dat deze pas rendabel zijn bij projecten met 1000 of meer te bouwen woningen. Ook de recent aangescherpte regelgeving op dit vlak maakt het hergebruik van (regen)water niet snel haalbaar. Het onderhavige project is dan ook te kleinschalig om deze voorziening toe te passen.
Infiltratie, buffering en afvoer
Onderstaand is aangegeven hoe met deze aspecten wordt omgegaan.
Waterhuishoudkundige situatie projectgebied
Afvoerend verhard oppervlak en riolering
Binnen het projectgebied vindt geen toename van het afvoerend verhard oppervlak plaats.
Grondwater
Het bodemkundig informatiesysteem (BIS) geeft aan dat de bodem bestaat uit veldpodzolgronden en lemig fijn zand, en dat de grondwaterstanden de volgende waarden bedragen:
• Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand (GHG)150 cm -mv
• Gemiddeld Laagste Grondwaterstand (GLG) >200 cm -mv
Oppervlaktewater
In de omgeving van het projectgebied bevindt zich de Langevense Loop, zoals ook uit onderstaande uitsnede van de legger van het waterschap blijkt. Het projectgebied ligt op ruime afstand van de Sintel, Aartserf en Witvelderheide.
Figuur: uitsnede legger waterschap
Het project heeft, gezien het feit dat het (afgezien van een terras met zeer beperkte omvang) een inpandige activiteit betreft, geen nadelige effecten op de waterlopen.
HemeI- en afvalwater
Infiltratie van hemelwater.
Binnen het projectgebied vindt geen toename van het afvoerend verhard oppervlak plaats. Het hemelwater van het bestaand verhard oppervlak is afgekoppeld en infiltreert op het eigen, ruime perceel.
Het afvalwater zal op de gemeentelijke riolering worden geloosd.
Bouwmaterialen
De gemeente Horst aan de Maas streeft naar het terugdringen van het gebruik van uitlogende bouwmaterialen. Dit aspect is als aanbeveling opgenomen in het pakket duurzaam bouwen. Van de initiatiefnemer wordt, voor zover relevant, daarom (voorzover relevant) gevraagd geen gebruik te maken van uitlogende bouwmaterialen.
Concluderend kan gesteld worden dat door onderhavig project geen knelpunten ontstaan tussen grondgebruik en de waterhuishouding.
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Dit besluit is gebaseerd op de Wet milieubeheer (artikelen 5.1 lid 1, 5.2 lid 1, 5.3 lid 1 en 2 en 9.2.2.1) en de Wet ruimtelijke ordening (artikelen 3.37 en 4.3 lid 1 en 2). Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. De normstelling is in lijn met het Bevi en bevat, analoog aan het Bevi, normen voor het plaatsgebonden risico en een verantwoordingsplicht voor het groepsrisico.
In de nabijheid van het projectgebied bevinden zich geen buisleiding.
De hoogspanningsleiding welke in noord-zuidrichting hier bijna parallel loopt aan de A73, ligt op circa 450 meter vanuit het projectgebied.
Het projectgebied is niet gelegen binnen een (hinder)zone of werkstrook van hoofdleidingen voor olie of water en hoogspanningsleidingen. Voordat met eventuele (lichte) graafwerkzaamheden een aanvang wordt gemaakt, zal initiatiefnemer een Klic-melding doen, zodat ook rekening gehouden kan worden met de ligging van de gebruikelijke leidingen en kabels.
Het projectgebied is verder niet gelegen binnen een obstakelbeheer- of radarverstoringsgebied van een civiel of militair luchtvaartterrein en over het projectgebied loopt geen straalpad van telecomaanbieders.
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wn) in werking getreden. Deze vervangt drie wetten; de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet. De gebiedsbescherming wordt geregeld in hoofdstuk 2 van de Wn. Met de Wn wordt een eind gemaakt aan de discussies over de implementatie van de Europese richtlijnen.
Het projectgebied ligt op bijna 600 meter vanaf het NNN en op ruim 270 meter vanuit de rand van de groenblauwe mantel zoals is vastgelegd in de Omgevingsverordening Limburg. Effecten op het NNN kunnen daarmee op voorhand worden uitgesloten.
Het dichtstbijgelegen Natura 2000 gebied ( Maasduinen) bevindt zich op een afstand van circa 6,7 km vanaf het projectgebied. De Boschhuizerbergen ligt nog verder weg. Verstorende effecten van het maatschappelijke initiatief op deze gebieden zijn zeker niet te verwachten, omdat er geen oppervlakteverlies of verontreiniging plaatsvindt, geen mechanische effecten zijn en geen sprake is van verstoring door licht en geluid. Ook een significante optische verstoring is niet voorstelbaar, doordat de oppervlakte aan bebouwing in het geheel niet toeneemt.
Echter, na de uitspraak van de Raad van State (d.d. 29 mei 2019) mag het Programma Aanpak Stikstof (PAS) niet meer als basis voor toestemming voor activiteiten die stikstof uitstoten worden gebruikt. Daarom moet per activiteit duidelijk worden gemaakt dat beschermde natuurgebieden daardoor niet worden aangetast.
Het beoogde plan mag geen negatieve effecten veroorzaken op de omliggende Natura 2000-gebieden. Met het programma Aerius Calculator wordt de depositie van stikstofverbindingen in de vorm van ammoniak (NH3) en stikstofoxiden (NOx) op het oppervlak van de omliggende Natura 2000-gebieden inzichtelijk gemaakt. Bij een projecteffect van 0,00 mol/ha/jaar zorgt het beoogde plan niet voor een significante toename in stikstofdepositie en worden negatieve effecten uitgesloten.
Omdat er nauwelijks verbouwingswerkzaamheden zullen plaatsvinden met andere dan elektrische apparaten en de hoeveelheid extra verkeer te verwaarlozen is op het totale verkeer over de Venloseweg, is geen berekening van de stikstofdepositie met behulp van het rekenprogramma Aerius Calculator uitgevoerd; de pratijk leert in dergelijke gevallen dat de depostite op Natura 2000 gebieden op meer dan 5 km afstand niet meer dan 0,00 mol N/ha/jaar bedraagt.
In artikel 3.1 Wn wordt direct een link gelegd met de Vogelrichtliijn. Alle vogels die beschermd zijn op grond van artikel 1 Vogelrichtlijn vallen onder het beschermingsregime van de artikel 3.1 Wn, voor zover deze vogels van nature in Nederland voorkomen. Artikel 3.1 eerste lid Wn ziet op het verbod om vogels te doden of vangen. De verboden in de Wn zijn vrijwel letterlijk overgenomen uit de artikelen 5 en 6 Vogelrichtlijn. Net als de in de Vogelrichtlijn zijn de verboden beperkt tot opzettelijke handelingen.
Het beschermingsregime voor vogels is iets versoepeld ten opzichte van het systeem onder de Flora en faunawet. Het verbod op het opzettelijk verstoren van vogels is beperkt tot verstoringen die van “wezenlijke invloed” zijn op de staat van instandhouding van de soort. Onder wezenlijke invloed wordt verstaan: “een wezenlijke negatieve invloed op een beschermde soort”. Of daar sprake van is hangt af van de populatie van de diersoort. Hoe zeldzamer de soort hoe groter de kans dat naar bijvoorbeeld een lokale populatie moet worden gekeken. Daarnaast is van belang of de populatie een negatief effect zelf teniet kan doen, bijvoorbeeld of er voldoende uitwijkmogelijkheden zijn naar een volwaardig leefgebied elders. Als een populatie het effect niet zelf teniet kan doen is de kans groter dat het effect als wezenlijke invloed kan worden aangemerkt.
Bij vogels is verstoring tijdens het broedseizoen niet langer verboden als de gunstige staat van instandhouding niet in gevaar is.
De wet voorziet in ruime mogelijkheden voor het verlenen van vrijstellingen, ook voor vogels en strikt beschermde soorten. Bij het verlenen van de vrijstelling moet aan dezelfde voorwaarden worden voldaan als bij het verlenen van de vroegere ontheffing.
Een ontheffing van een verbod ex artikel 3.1 Wn kan slechts worden verleend indien:
Quickscan flora en fauna
Het projectgebied is in gebruik als burgerwoning met een aan huid verbonden cateringbedrijf. Water is binnen het projectgebied niet aanwezig.
De gebruiksintensiteit zal slechts in beperkte mate toenemen. Verder zal er gebouwelijk geen dusdanige verandering plaatsvinden dat hierdoor flora en/of fauna zal worden verstoord. Het uitvoeren van een ecologisch onderzoek is daarom niet noodzakelijk en zou slecht constaterend van aard zijn, zonder dat hieraan gevolgen verbonden zouden hoeven worden.
Gelet op het bovenstaande is een verstoring van flora en fauna van in de omgeving voorkomende broedvogel-, zoogdier of overige diersoorten door onderhavig project niet te verwachten; evenmin is het aannemelijk dat er beschermenswaardige plantensoorten zullen worden vernietigd. Maai- en reguliere snoeiwerkzaamheden zouden hier eenzelfde effect hebben.
Bij de uitvoering van de bouwwerkzaamheden zal zonder meer rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Alle broedende vogels zijn strikt beschermd en verstoring is niet toegestaan. Door in de planning rekening te houden met het broedseizoen - globaal
lopend van half maart tot augustus - kan worden voorkomen dat vogels tot broeden komen in het gebied waar wordt gewerkt. Zo kunnen belemmeringen vanuit de Wn ten aanzien van broedende vogels worden vermeden.
Ten aanzien van archeologie is het uitgangspunt dat het archeologisch erfgoed moet worden beschermd op de plaats waar het wordt aangetroffen. Dit vloeit voort uit het Europese Verdrag van
Valetta (1992) inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed en de Wet op de archeologische monumentenzorg die de Monumentenwet 1988 deels heeft aangepast. Gezien dit uitgangspunt mogen bekende archeologische monumenten niet aangetast worden en moet in geval van voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden met een hoge of middelhoge archeologische verwachtingswaarde, in principe een inventariserend en waarderend vooronderzoek plaatsvinden. Eventueel aangetroffen waarden dienen primair ter plekke (in situ) beschermd te worden dan wel - indien dat redelijkerwijs niet mogelijk is- door een opgraving (ex situ) te worden veilig gesteld. In gebieden met een lage indicatieve archeologische waarde is er een geringe kans op het aantreffen van archeologische waarden.
De raad van Horst aan de Maas heeft op 26 mei 2015 de 'Archeologische Maatregelenkaart Horst aan de Maas' vastgesteld. Het gemeentelijk grondgebied wordt hier opgedeeld in verschillende categorieën. Per categorie maakt het gemeentelijk archeologie beleid inzichtelijk of, en zo ja waar en wanneer archeologisch (voor)onderzoek nodig is bij ruimtelijke planvorming en bodemingrepen, en welke onderzoekseisen en ontheffingen daarbij gelden.
Figuur: Archeologische Maatregelenkaart
Uit bovenstaande uitsnede van de maatregelenkaart blijkt dat het projectgebied is gelegen in het gebied aangeduid als categorie 3, met een hoge archeologische verwachting.
Figuur: tabel met maatregelen per categorie
Het projectgebied valt volgens de Archeologische Maatregelenkaart onder categorie 3. Voor deze categorie is een maximaal verstoringsoppervlak opgenomen van 500 m2, en een maximale verstoringsdiepte van 50 cm.
Nu er geen roering van de bodem plaats gaat vinden, omdat er niet extra gebouwd of vergraven gaat worden en daardoor de drempelwaarde niet wordt overschreden, is het uitvoeren van een archeologisch onderzoek niet noodzakelijk.
Cultuurhistorische waarden van een gebied worden bepaald door de aanwezigheid van historisch bouwkunst (rijks - en/of gemeentelijke monumenten), historische stedenbouw (historische ruimtelijke structuren), oude of jonge cultuurlandschappen, archeologische vindplaatsen en/of archeologische verwachtingswaarden.
Volgens de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Limburg is het projectgebied een gebied van overwegend nieuw cultuurland (1890-1990) zonder cultuurhistorische waarde.
Het project heeft als gevolg van de inpandige functiewijziging en de cultuurhistorisch niet-relevante wijziging in het gebruik van de buitenruimte geen negatieve effecten op de cultuurhistorische waarden.
Het projectgebied wordt via de Venloseweg ontsloten op de N556 welke op relatief korte afstand aansluit op de A73 (noord-zuidverbinding Venlo-Nijmegen).
Het projectgebied ligt verder midden in het wandel- en fietsnetwerk, zoals op onderstaande kaar met knooppunten is te zien.
Figuur: toeristische routes nabij Venloseweg 112
Hiermee kan gesteld worden dat de bereikbaarheid per auto, fiets en te voet erg goed is.
Het CROW heeft geen kengetal voor de verkeersgeneratie van lichte horeca. Voor cafetaria (meest vergelijkbaar met onderhavig initiatief wordt veelal gerekend met 15 verkeersbewegingen per 100 m2 BVO. Bij het BVO wordt ook de keuken gerekend. Het BVO bedraagt derhalve 100 + 62 = 162 m2. Hierbij hoort een verkeersgeneratie van 24,3 (=25) stuks per etmaal. Gerekend over openingstijden van 7.00-19.00 betekent dit gemiddeld net iets meer dan 2 bewegingen extra per uur. Dit is dusdanig gering dat dit geen substantieel effect heeft op de totale verkeersintensiteiten op de Venloseweg.
De Venloseweg kan dit verkeer goed en veilig verwerken.
Per 100 m2 BVO zijn er op basis van de CROW parkeerkencijfers 7 parkeerplaatsen nodig. Dit aantal is overgenomen in de gemeentelijke Nota Parkeernormen 2019.
Bij een BVO van 162 m2 komt dit neer op 11,34 (=12) parkeerplaatsen.
Op onderstaande afbeelding is te zien waar deze zijn/zullen worden gerealiseerd.
Figuur: parkeerplaatsen
Bij de verbouwing zullen duurzaam geproduceerde materialen worden gebruikt en er wordt gebruik gemaakt van zonnepanelen op het dakvlak. Ook het hergebruik van hemelwater en warmtepompen wordt in overweging genomen en zijn duurzaamheidsmaatregelen.
De realisatie van het project geschiedt voor rekening van de initiatiefnemer. De gemeentelijke financiën zijn hierbij niet in het geding. De gronden zijn in eigendom van de initiatiefnemer.
Kostenverhaal zal geregeld worden in een tussen de gemeente Horst aan de Maas en de initiatiefnemer af te sluiten anterieure overeenkomst. Door de vaststelling van deze anterieure overeenkomst is het verhaal van de gemeentelijke kosten van de grondexploitatie over de in dit plan begrepen gronden afdoende verzekerd.
Tenslotte wordt in deze overeenkomst ook een planschadeverhaalsbeding zoals bedoeld in art. 6.4a Wro opgenomen. Hiermee wordt gewaarborgd dat eventueel te vergoeden planschade niet voor rekening van de gemeente Horst aan de Maas komt maar voor rekening van de initiatiefnemer.
Procedure
Medewerking aan het project kan slechts met toestemming ex artikel 2.12, eerste lid, sub a, onderdeel 3 Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht (Wabo) worden verleend, nu het gebruik in strijd is met het bestemmingsplan.
Uit artikel 3.10 van de Wabo volgt, dat een activiteit die in strijd is met het bestemmingsplan, en waarbij slechts vergunning kan worden verleend met toepassing van art. 2.12, eerste lid sub a, onder 3º, de uitgebreide voorbereidingsprocedure (afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht) moet volgen.
De beschikking/toestemming treedt in beginsel in werking met ingang van de dag na afloop van de termijn, bedoeld in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht, voor het indienen van een beroepschrift.
Indien gedurende deze termijn een verzoek om voorlopige voorziening is gedaan, treedt de beschikking niet in werking voordat op dat verzoek is beslist.
Overleg
In het kader van het wettelijk overleg zal onder meer overleg plaatsvinden met Waterschap Limburg en provincie Limburg. De resultaten hiervan zullen te zijner tijd hieronder opgenomen worden.
Omgevingsdialoog
Initiatiefnemer heeft omwonenden gefaseerd in kennis gesteld van de plannen; hieruit is gebleken dat het initiatief niet op overwegende bezwaren uit de omgeving stuit.
Het verslag van de omgevingsdialoog is ter hand gesteld aan het bevoegd gezag.
Zienswijzen ontwerp-omgevingsvergunning
Het ontwerp-besluit tot verlening van de omgevingsvergunning heeft met ingang van <.....> voor een ieder ter inzage gelegen.
Gedurende deze periode zijn <wel/geen> zienswijzen ingediend.