Plan: | Melatenweg Horst |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1507.HOMELATENWEGONG-BPV1 |
De heer en mevrouw Brouns en de heer Gielen en mevrouw Vermeulen (hierna ook: initiatiefnemer), is voornemens om op de locatie Melatenweg (ong.) te Horst twee woningen te realiseren. De woningen zullen worden gerealiseerd voor de heer en mevrouw Brouns en de heer Gielen en mevrouw Vermeulen zelf.
De locatie aan de Melatenweg is (voorzover relevant) gelegen in de Bestemmingsplan de Afhang, zoals onherroepelijk geworden op 19 oktober 2011 en heeft hierin de bestemming 'Wonen' gekregen met de bouwaanduidingen '11 wooneenheden', 'vrijstaand', 'bouwvlak' en 'maximum bouwhoogte 8,5 m'. De mogelijkheid om binnen de regels van het bestemmingsplan woningen te realiseren, is niet aanwezig.
Om de nieuwe woningen in een passend juridisch-planologisch kader vast te leggen is onderhavig bestemmingsplan opgesteld. In dit bestemmingsplan wordt aan de betreffende locatie een bouwrecht toegekend, waardoor de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor twee nieuw woningen ontstaat. Op 20 juli 2017 heeft het college van Horst aan de Maas besloten om hieraan in principe medewerking te verlenen, onder de volgende voorwaarden:
Het perceel Melatenweg (ong.) behoort bij de woning aan de Melatenweg 15, kadastraal bekend gemeente Horst, sectie M, nrs. 3089, en ligt aan de rand van de wijk de Afhang in Horst. De Melatenweg vormt de verbinding tussen de Afhangweg in het noorden richting Meterik en de Americaanseweg in het zuiden richting Horst en America.
Op onderstaande figuur 1 is het plangebied aangeduid.
Figuur 1: plangebied
De locatie aan de Melatenweg is (voorzover relevant) gelegen in de Bestemmingsplan de Afhang, zoals onherroepelijk geworden op 19 oktober 2011 en heeft hierin de bestemming 'Wonen' gekregen met de bouwaanduidingen '11 wooneenheden', 'vrijstaand', 'bouwvlak' en 'maximum bouwhoogte 8,5 m'.
Figuur 2: uitsnede vigerende verbeelding
Het volgens het bestemmingsplan toegestane aantal van 11 woningen is reeds gerealiseerd. De mogelijkheid om hier binnen de regels van het bestemmingsplan woningen te realiseren, is niet aanwezig.
Deze toelichting bestaat uit de volgende delen. Na deze inleiding volgt hoofdstuk 2 met een beschrijving van het plangebied. In hoofdstuk 3 wordt het plan getoetst aan het geldende ruimtelijke beleid. Hoofdstuk 4 bevat een beschrijving van de te regelen ruimtelijke ontwikkeling zelf. Vervolgens geeft hoofdstuk 5 inzicht in de relevante milieu-planologische aspecten. De uitvoerbaarheid is neergelegd in hoofdstuk 6 en ten slotte de juridische toelichting in hoofdstuk 7.
In dit hoofdstuk wordt de ligging van het plangebied op gemeentelijk niveau en de feitelijke
situatie van het plangebied beschreven. Ook wordt er ingegaan op de aanwezige
ruimtelijk-functionele structuur van het plangebied en omgeving.
Het perceel Melatenweg (ong.) behoort bij de woning aan de Melatenweg 15, kadastraal bekend gemeente Horst, sectie M, nrs. 3089, en ligt aan de rand van de wijk de Afhang in Horst. De Melatenweg vormt de verbinding tussen de Afhangweg in het noorden richting Meterik en de Americaanseweg in het zuiden richting Horst en America. De locatie is momenteel aan de straatzijde bebouwd met schuurtjes en een kas. Het gaat hier om verouderde bebouwing die het perceel een verouderde en rommelige uitstraling geven en storend zijn in het straatbeeld. Op onderstaande luchtfoto is deze situatie weergegeven.
Figuur 3: Luchtfoto
De oostzijde van de Melatenweg bestaat geheel uit burgerwoningen, waarbij vanuit historisch oogpunt een variërende rooilijn is ontstaan. Zo is, gerelateerd aan de lintbebouwing aan de Melatenweg , duidelijk hoofdbebouwing zichtbaar die verder naar achteren is gelegen (Melatenweg 17a ). Ook aan de Afhangweg is deze differentiatie in de voorgevelrooilijnen duidelijk aanwezig ter plaatse van de kruising met de Almeweg (zuidwesthoek). In de toekomst wordt achter de bestaande bebouwing van de Melatenweg het uitbreidingsgebied 'De Afhang fase C' ontwikkeld als woongebied. Met deze ontwikkeling is inmiddels (2016) gestart; nieuwe wegen zijn aangelegd en nieuwe woningen gerealiseerd.
Gezien vanuit het 'projectgebied Melatenweg' is op onderhavige kaart de woningbouwontwikkeling schetsmatig weergegeven.
Figuur 5: ontwikkelingen nabij Melatenweg
Dit hoofdstuk geeft een beeld van de randvoorwaarden die vanuit het beleid gelden betreffende onderhavige ontwikkeling. De beleidskaders zijn op verschillende schaalniveaus beschreven. Aan bod komen het rijks-, provinciaal - en het gemeentelijk beleid.
Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Daar streeft het Rijk naar met een krachtige aanpak die ruimte geef aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Dit doet het Rijk samen met andere overheden en met een Europese en mondiale blik. Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo ontstaat er ruimte voor maatwerk en ontwikkelingen van burgers en bedrijven. In deze structuurvisie schetst het Rijk ambities voor Nederland in 2040: een visie hoe Nederland er in 2040 voor moet staan. Deze structuurvisie geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vormt de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
Het Rijk is verantwoordelijk voor een goed systeem van ruimtelijke ordening inclusief zorgvuldige, transparante ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Bij nieuwe ontwikkelingen, aanleg en herstructurering moet in elk geval aandacht zijn voor de gevolgen voor de waterhuishouding, het milieu en het cultureel erfgoed.
Deze aspecten zullen in paragraaf 5.3, respectievelijk paragraaf 5.2 en 5.7 aan de orde komen.
Onderhavig plan heeft geen invloed op de beschreven doelen die het Rijk nastreeft. De beoogde ontwikkeling heeft een te kleinschalig karakter om hier effect op te hebben.
Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt.
De Laddertoets moet worden uitgevoerd wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In artikel 1.1.1 onder i van het Bro is een nadere omschrijving van het begrip stedelijke ontwikkeling vastgelegd. Als stedelijke ontwikkeling wordt genoemd: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'
In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Voor woningbouwlocaties geldt volgens de overzichtsuitspraak dat:
In casu is er slechts sprake van een toevoeging van 2 woningen hetgeen geen stedelijke ontwikkeling betreft en is de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing.
In het Barro zijn een aantal onderwerpen opgenomen waarvoor het rijk uit het oogpunt van de nationale belangen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte ruimtelijke regels stelt:
Voor een aantal van de genoemde Barro-onderwerpen, waaronder de uitbreiding van het hoofdwegennet, het hoofdspoorwegennet en de militaire radars, geldt dat de regels worden uitgewerkt in de Rarro.
Op onderhavig project werken geen van de in het Barro genoemde rijksbelangen rechtstreeks door.
Op 12 december 2014 is het nieuwe provinciaal omgevingsplan Limburg vastgesteld. Belangrijke principes in dit nieuwe omgevingsbeleid zijn:
Voor wat betreft de projectlocatie geeft het POL 2014 aan dat de omgeving getypeerd wordt als 'buitengebied'.
Figuur 6: Uitsnede POL-kaart 1
De gronden in het landelijk gebied zonder nadere zonering hebben de typering buitengebied gekregen en hebben vaak een agrarisch karakter, met ruimte voor doorontwikkeling van agrarische bedrijven. Deze zone omvat een breed scala aan gebieden variërend van landbouwgebieden in algemene zin, glastuinbouwgebieden, ontwikkelingsgebieden intensieve veehouderij, verblijfsrecreatieve terreinen, stadsrandzones tot linten en cluster van bebouwing.
Bij planvorming voor uitbreiding van de woningvoorraad wordt de ladder voor duurzame verstedelijking en de voorkeur voor gebruik van leegstaand vastgoed consequent gehanteerd. Toevoegingen aan de Limburgse woningmarkt moeten niet alleen van de juiste soort zijn (voldoen aan de specifieke lokale woningbehoefte) en op de juiste locatie zijn, maar moeten in veel gevallen ook gepaard gaan met sloop, zodat de kwantitatieve verhouding in balans blijft.
In beginsel past het initiatief binnen de het stedelijke gebied aan de westzijde van Horst en bestemmingsplantechnische kern (centrumdorp), door gebruikmaking van de mogelijkheden zoals beschreven in de gemeentelijke structuurvisie (waarover meer in paragraaf 3.3.1), en binnen het provinciale beleid althans het is niet strijdig met de provinciale ambities in ruime zin, mits hier een ruimtelijke kwaliteitsverbetering (kwaliteitsbijdrage) tegenover staat. In paragraaf 3.4.1 van deze plantoelichting wordt, onder de toets aan de Integrale Structuurvisie, weergegeven welke omvang deze kwaliteitsbijdrage heeft.
De Omgevingsverordening Limburg is op 1 januari 2011 in werking getreden maar is in 2014 gewijzigd vanwege de vaststelling van POL 2014, waarin was bepaald dat er een nieuw hoofdstuk Ruimte aan de Omgevingsverordening zou worden toegevoegd. Dat hoofdstuk Ruimte is gericht op de doorwerking van het ruimtelijke beleid van het POL 2014 naar gemeentelijke ruimtelijke plannen. Behalve de toevoeging van het hoofdstuk Ruimte zijn in de Omgevingsverordening Limburg 2014 ook de verordeningen Veehouderijen en Natura 2000 (van oktober 2013) en Wonen Zuid-Limburg (van juli 2013) opgenomen. Hiermee zijn alle verordeningen die betrekking hebben op het omgevingsbeleid ondergebracht in één document.
Het hoofdstuk Ruimte heeft twee kenmerkende verschillen met de andere onderdelen van de verordening.
In de eerste plaats bevat het hoofdstuk geen gedragsvoorschriften die gelden voor iedereen, maar uitsluitend instructiebepalingen die zijn gericht tot gemeentebesturen. Elders in de Omgevingsverordening wordt zeer incidenteel gebruik gemaakt van deze methodiek, maar het hoofdstuk Ruimte kent geen andere bepalingen dan opdrachten aan gemeentebesturen, die door de besturen in acht moeten worden genomen bij het vaststellen van bestemmingsplannen en bepaalde omgevingsvergunningen.
Het tweede verschil met de overige onderdelen van de Omgevingsverordening is dat de Wet ruimtelijke ordening slechts zeer beperkte mogelijkheden biedt om ontheffing te verlenen van een bepaling uit het hoofdstuk Ruimte.
Artikel 2.4.2 van de Omgevingsverordening Limburg heeft betrekking op 'wonen' en kent de volgende bepalingen:
In dit kader zijn de leden 1, 5 en 6 van toepassing. Zoals in paragraaf 3.4.2 (Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg) van onderhavige plantoelichting is vermeld, is er in casu sprake van bouwen naar reële behoefte en worden er twee woningen toegevoegd die kwaliteit van hoog niveau zullen zijn.
Voor het plangebied kent de Verordening geen verdere beperkingen.
Het project is dan ook niet strijdig met de Omgevingsverordening Limburg 2014.
Op 9 april 2013 is de Integrale Structuurvisie Horst aan de Maas vastgesteld. Het betreft een integrale structuurvisie voor het gehele grondgebied van de gemeente Horst aan de Maas. De structuurvisie geeft een integraal beeld van de ruimtelijke en sociaal-maatschappelijke ontwikkelingen die de gemeente op haar grondgebied voor ogen staat voor de langere termijn. Verder is de integrale structuurvisie opgesteld om maximaal gebruik te maken van de mogelijkheid tot het plegen van kostenverhaal die de Wet ruimtelijke ordening biedt. De structuurvisie bestaat uit een beleidskader en een uitvoeringsparagraaf waarin het Limburgs Kwaliteitsmenu (LKM) wordt geïmplementeerd.
Het grondprincipe van het gemeentelijk (en provinciaal) kwaliteitsmenu (GKM) is, dat bepaalde ontwikkelingen ter plaatse leiden tot verlies aan omgevingskwaliteit, hetgeen dient te worden gecompenseerd door een kwaliteitsbijdrage. Dit geldt zowel binnen als buiten de ‘rode contouren’. De kwaliteitsbijdrage wordt ingezet om de omgevingskwaliteit en leefb aarheid te versterken. Het doel is dat per saldo daarmee de kwaliteit toeneemt. Het GKM is van toepassing op ontwikkelingen die niet rechtstreeks of via een flexibiliteitbepaling (zoals wijzigings- of afwijkingsregels) zijn toegestaan in het vigerende bestemmingsplan. Veel kleinere ontwikkelingen kunnen dan ook vaak zonder toepassing van het GKM doorgang vinden.
Zoals op 'onderstaande uitsnede uit de structuurvisiekaart (figuur 7) is te zien, valt het plangebied aan de Melatenweg binnen de contour van het centrumdorp Horst.
Figuur 7: uitsnede uit kaart structuurvisie
Ten aanzien van nieuwe, solitaire woningen hanteert de structuurvisie een 'ja, mits' benadering (meedenkende grondhouding).
Na de evaluatie van de structuurvisie (oktober 2015) zijn de voorwaarden voor het toevoegen van 1 of 2 nieuw te bouwen woningen binnen de kern (rode contouren) versoepeld. Hierbij dient voldaan te worden aan de volgende voorwaarden:
Ad 1:
Afdracht per woning bedraagt € 40.000,-.
Ad 2:
Geen knelpunt.
Ad 3:
Hoewel aan deze voorwaarde niet wordt voldaan, dient dit niet beschouwd te worden als een onoverkomelijke strijdigheid. Immers, de oostzijde van de Melatenweg bestaat geheel uit burgerwoningen, waarbij vanuit historisch oogpunt een variërende rooilijn is ontstaan. Zo is, gerelateerd aan de lintbebouwing aan de Melatenweg , duidelijk hoofdbebouwing zichtbaar die verder naar achteren is gelegen (Melatenweg 17a ). Ook aan de Afhangweg is deze differentiatie in de voorgevelrooilijnen duidelijk aanwezig ter plaatse van de kruising met de Almeweg (zuidwesthoek).
Het vereiste van het bouwen in de (denkbeeldige) voorgevelrooilijn moet gezien worden als een voorwaarde die in het merendeel van de gevallen een redelijke voorwaarde is, maar in casu doet zich op enkele percelen in deze hoek een bijzondere situatie voor.
Ad 4:
In de uitwerking van de bouwtekeningen zal hiermee rekening worden gehouden. Dit betekent overigens niet dat er sprake moet zijn van woningen met een gelijke bouwmassa of gelijke uitstraling, doch dat de nieuwe woningen zich goed voegen in de omgeving en bij de naastgelegen woningen.
Ad 5:
Het aspect 'parkeren' wordt nader beschouwd in paragraaf 5.8. Aan de voorwaarden wordt ruimschoots voldaan.
Ad 6:
De situering zoals voorgesteld is geakkordeerd door burgemeester en wethouders, hetgeen mede een uitvloeisel is van het besprokene onder ad 3.
Ad 7:
Dit streven naar een goede overgang van de kern naar het buitengebied wordt onderschreven door initiatiefnemers en zal tot uiting komen in het concrete bouwplan. De dichte bebouwing in De Afhang wordt richting het buitengebied steeds minder dicht waardoor de woningen op steeds groter wordende percelen komen te liggen, tot aan de overzijde van de Melatenweg de ruimte-voor-ruimtewoningen in beeld komen.
Ad 8:
In de paragrafen 5.2 tot en met 5.7 is gemotiveerd dat er geen sprake is van onevenredige aantasting van betreffende waarden.
Ad 9:
In paragraaf 5.2.4 is ingegaan op het aspect 'milieuzonering'. Hieruit blijkt dat belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden en (agrarische) bedrijven niet onevenredig worden aangetast.
De locatie aan de Melatenweg is gelegen op de overgang tussen het centrumdorp en het buitengebied. In het bestemmingsplan De Afhang is de locatie ten oosten van de Melatenweg zelfs al bestemd voor woondoeleinden, doch is het aantal voorziene woningen hier al gerealiseerd. Dit laat onverlet dat er fysiek nog voloende ruimte resteert om twee woningen te realiseren.
De locatie wordt direct ontsloten op de Melatenweg welke een verbinding vormt tussen de Americaanseweg en de Afhangweg.
Het perceel is ruim genoeg om de twee nieuwe woningen zodanig te situeren dat rekening kan worden gehouden met de belangen van omwonenden. Omliggende bedrijven zijn er niet, zodat hier ook geen belemmeringen kunnen optreden.
Op 20 juli 2017 heeft het college van Horst aan de Maas besloten om aan de voorgenomen ontwikkeling in principe medewerking te verlenen.
Concluderend kan worden gesteld dat genoegzaam wordt voldaan aan het bepaalde in de integrale structuurvisie.
Op 5 april 2016 is de Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg vastgesteld door de gemeenteraad van Horst aan de Maas. Een visie waarmee de bestuurders van de gemeenten Beesel, Bergen, Gennep, Horst aan de Maas, Mook en Middelaar, Venlo, Venray en Peel en Maas en de provincie Limburg sturing geven aan de regionale woningmarkt. Samen met alle woonpartners zijn vijf inhoudelijke pijlers geïdentificeerd die de kern vormen van deze visie. De pijlers rusten idealiter op een stevig fundament: krachtige gemeenten en een sterke regio. Ze zijn samen te vatten in:
1. Een gezonde woningmarkt in balans: nieuwbouw naar behoefte
Het aantal plannen dat de regio heeft en maakt om nieuwbouw toe te voegen, moet in een gezonde verhouding staan tot de kwantitatieve behoefte. Het is onverantwoord om te sturen op een bouwprogramma dat uitgaat van meer dan voorspelde groei. Dat betekent in de regio concreet dat plancapaciteit terug wordt gebracht én alleen plannen toe worden gevoegd die echt kwaliteit toevoegen en passen bij de woonbehoefte van de afzonderlijke gemeenten in de regio: bouwen naar reële behoefte.
2. De juiste woning op de juiste plek en dynamisch voorraadbeheer
Samen willen de regio een breed palet aan woonmilieus bieden dat aansluit bij de huidige en toekomstige inwoners van onze regio. De dominante vraag in de regio is het wonen in grotere kernen waar voorzieningen zijn. Er is in de visie een afwegingskader ontworpen dat regionaal en lokaal het instrument vormt om tot een heldere prioritering en onderbouwing van nieuwbouwplannen te komen. De werkwijze sluit aan bij de principes van de Ladder voor Duurzame Verstedelijking. Integrale afweging en integraal voorraadbeleid zijn sleutelwoorden.
3. Goed wonen voor iedereen, maar met extra aandacht voor ….
Bijzondere aandacht is nodig voor de huisvesting van (toekomstige) werknemers en dan vooral de arbeidsmigranten. Zij vullen veel banen in en zijn voorwaarde voor de verdere economische ontwikkeling. De regio gaat voor een uitnodigende strategie en kiest voor de beleidslijn van short stay naar mid stay en uiteindelijk naar regulier wonen. Regionaal wordt ook de noodzaak gevoeld om stil te staan bij statushouders. En verder zijn Toegelaten Instellingen (corporaties) vanaf 1 januari 2016 verplicht bij nieuwe verhuringen passend toe te wijzen. Betaalbaarheid en beschikbaarheid zijn dan ook twee onderwerpen die op regionaal niveau verder uitgewerkt moeten worden.
4. Kwaliteit bestaande voorraad en kernen meer centraal
De eerste pijler van het dynamisch voorraadbeheer is het werken aan de kwaliteit en de geschiktheid van de bestaande voorraad. Vooral in de meer stedelijke wijken vraagt dit aandacht. Daar is vernieuwing nodig (slopen, verdunnen, renoveren). Stedelijke herverkaveling kan hierbij een instrument zijn, net zoals de mogelijkheden van een transitiefonds. Maar ook de leefomgeving in de kernen staat op sommige plekken onder druk. Leegkomende en leegblijvende panden kunnen juist in kleine kernen versneld een spiraal naar beneden inzetten. Lokale kracht zien, benutten en waarderen is de lijn die wordt ingezet. Ruim baan voor nieuwe vormen van maatschappijsturing (coöperaties, zelfbeheer). Maar ook, slechts na zorgvuldige afweging is er in de kleine kernen in beperkte mate ruimte voor nieuwbouw. De grote opgave voor nu is het tegengaan van het overaanbod aan goedkope en slechte koopvoorraad.
5. Een levensloopvriendelijke en duurzame regio
Door de vergrijzing neemt het aantal senioren fors toe; in de kleine kernen gaat dit proces nog sneller. Dit wordt extra aandacht gegeven in lokaal woonbeleid. Aanpassing van de woning is primair de verantwoordelijkheid van de verhuurder of eigenaar. Maar bewustwording over woningaanpassingen maakt het verschil. Hier ligt een prachtige kans om de koppeling te zoeken met bewustwording op het terrein van verduurzaming. Voorzieningen voor zwaardere zorg vereisen een zekere omvang en zullen naar verwachting daarom in grotere kernen geconcentreerd worden.
In de regio Noord-Limburg bedraagt het verschil tussen nieuwbouwplancapaciteit en huishoudensgroei in de periode 2015-2030 32%. Momenteel kent elke gemeente meer capaciteit dan huishoudensgroei, behalve Horst aan de Maas, waar dus nog ruimte voor groei is.
In casu is er sprake van bouwen naar reële behoefte (beide kavels worden door initiatiefnemer ontwikkeld om in aantoonbare woonbehoefte te voorzien) en worden twee woningen toegevoegd met een hoog kwaliteitsniveau, met oog voor de landelijke omgeving op korte afstand van het plangebied, die qua woningtype, grootte en prijssegment nog niet veel worden aangeboden; het wordt een geleidelijke overgang van dichte dorpsbebouwing naar grotere kavels in de richting van het landelijk gebied.
Het Masterplan Wonen (lokale woonvisie) 2016-2021 is een uitwerking van de regionale structuurvisie Wonen Noord Limburg.
De beleidsopgaven zoals genoemd in het Masterplan Wonen betreffen de volgenden:
Deze beleidsopgaven resulteren in de volgende speerpunten in het masterplan Wonen (2016-2021):
In casu worden de nieuwe woningen aan de Melatenweg gebouwd naar eigen behoefte; de kopers van de kavel realiseren de woningen binnen het bestaande bebouwde gebied geheel naar eigen wens en passend binnen de afspraken met de gemeente Horst aan de Maas, welke verder in de bouwregels van onderhavig bestemmingsplan zijn verwoord.
Het project is derhalve niet strijdig met het Masterplan Wonen.
De locatie aan de Melatenweg is (voorzover relevant) gelegen in de Bestemmingsplan de Afhang, zoals onherroepelijk geworden op 19 oktober 2011 en heeft hierin de bestemming 'Wonen' gekregen met de bouwaanduidingen '11 wooneenheden', 'vrijstaand', 'bouwvlak' en 'maximum bouwhoogte 8,5 m'.
Op figuur 8 is de uitsnede van de vigerende verbeelding weergegeven.
Figuur 8: Uitsnede vigerende bestemmingsplan
Het volgens het bestemmingsplan toegestane aantal van 11 woningen is reeds gerealiseerd. De mogelijkheid om hier op welke manier dan ook binnen de regels van het bestemmingsplan woningen te realiseren, is niet aanwezig.
Omdat binnen de regels van het vigerende planologische regime de gewenste woningen niet gerealiseerd kunnen worden, dient voor deze locaties een nieuw bestemmingsplan te worden opgesteld, dat voorziet in een adequate planologisch-juridische regeling voor het project.
Geconcludeerd kan worden dat de gevraagde ontwikkeling voldoet aan het nationaal beleid, provinciaal beleid en het gemeentelijk beleid voor wat betreft de structuurvisie (zowel gemeentelijke als de door de gemeenteraad vastgestelde regionale structuurvisie).
Initiatiefnemer is voornemens om op de locatie Melatenweg (ong.) te Horst twee woningen te realiseren. Het perceel behoort bij de woning aan de Melatenweg 15, kadastraal bekend gemeente Horst, sectie M, nrs. 3089, en ligt aan de rand van de wijk de Afhang in Horst. De Melatenweg vormt de verbinding tussen de Afhangweg in het noorden richting Meterik en de Americaanseweg in het zuiden richting Horst en America. Op onderstaande uitsnede van de kadastrale situatie is de globale begrenzing van het plangebied rood omkaderd.
Figuur 9: kadastraal perceel / begrenzing plangebied
Het plan van initiatiefnemers vraagt om een splitsing van de bestaande kavel naast de Melatenweg 15 , waardoor op het rood omlijnde deel nieuwbouw kan worden toegevoegd. Hierdoor wordt de locatie waar nu verouderde en storende bijgebouwen staat geheel gesaneerd en wordt ruimte gemaakt voor het realiseren van 2 woningen.
De kavels krijgen een omvang van +/- 1500 m2 met een voorerf van +/- 800 m2, waardoor er 'wonen aan een erf' wordt gecreëerd.
Initiatiefnemers willen beide woningen zelf gaan bewonen, maar de woningen zijn in z'n algemeenheid geschikt voor hoger opgeleide starters en doorstromers op de woningmarkt.
Voor de voorlopige invulling van betreffende kavel zijn onderstaande schetsen gemaakt:
Figuur 10: voorlopige situering woningen
Bouwtekeningen voor de nieuwe woningen zijn nog niet aanwezig. Middels onderhavig bestemmingsplan wordt dan ook niet één specifieke woning geregeld, maar wordt een bouwmogelijkheid aan de locatie toegekend, waarbij wel met de globale schetsen rekening is gehouden. De nieuwe bestemming 'Wonen' kan op deze locatie worden ingevuld met een woning en bijbehorende bouwwerken, zolang deze voldoen aan de bepalingen uit de planregels.
Door voor deze invulling van de grote kavel naast de Melatenweg 15 te kiezen, wordt het woningbouwproject De Afhang, dat een traditionele en strakke opbouw kent, voorzien van een spannende schil van zeer gedifferentieerde woningen aan de Afhang en de Melatenweg welke een passend tegenwicht biedt aan de intensieve bebouwing binnen de Afhang.
Voor het bepalen van de stedenbouwkundige inpassing zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:
De bebouwing aan de Melatenweg staat over het algemeen op ongeveer dezelfde afstand tot de rijbaan en (uitgezonderd de bebouwing op het perceel direct ten zuiden) is de bebouwing evenwijdig aan de Melatenweg georiënteerd. Iets ten zuiden van het plangebied ligt een woning ver van de Melatenweg waardoor deze woning geen directe relatie met het openbaar domein heeft.
Het bouwvolume is gebaseerd op een boerderij, waarmee de relatie met het agrarisch verleden van de Melatenweg wordt gelegd. De hoofdbouwmassa bestaat daarom uit één a anderhalve laag met kap. In de architectuur kunnen moderne details een interessante uitwerking binnen het thema vormen.
Aangezien de wens voor een relatie met de Melatenweg als uitgangspunt diende is een positie gekozen dicht bij de Melatenweg, maar met voldoende ruimte voor een lang boerderijvolume met twee woningen. Om de relatie met de Melatenweg te versterken is ervoor gekozen om de rooilijn, gelijk aan de meeste woningen in de omgeving, evenwijdig aan de Melatenweg te positioneren. De afstand van de rooilijn tot de Melatenweg bedraagt circa 32 meter.
De bijgebouwen staan los van de hoofdbebouwing en hebben in vorm en materialisatie een duidelijke relatie met het hoofdgebouw.
In de beeldkwaliteit wordt verwezen naar het karakter van een boerderij met moderne dan wel traditionele karakteristieke accenten en details als relatie naar de huidige tijd. Als belangrijkste materialen worden metselwerk, hout en gebakken pannen toegepast. Het voorterrein zal eenvoudig worden ingericht met gras, hagen, (hoogstamfruit)bomen en bestrating passend bij het karakter van een boerenerf.
De stedenbouwkundige onderbouwing is integraal als bijlage aan de planstukken toegevoegd.
Voor de locatie aan de Melatenweg (ong.) is er vooralsnog geen uitgewerkt landschappelijk inpassingsplan. In ieder geval zullen de nieuwe woningen passend in gebiedseigen groen gezet worden, zodat met de bouw van de nieuwe woningen de karakteristiek van het landschap wordt versterkt en er door de ontwikkeling geen landschappelijke kwaliteiten verloren gaan.
Door het erf te omkaderen met een (gemengde) haag wordt een ruimte gecreëerd waarbinnen de woningen met bijbehorende functies geclusterd zijn; deze (gemengde) haag zorgt tevens voor voldoende privacy ten opzichte van omliggende functies. Dergelijke haag geeft een aantrekkelijk beeld. Het is een landelijke haag met meer kleur en bloei. De haag wordt aangeplant (4 stuks per meter, 80-100 hoog) en zal met 1à 2 maal knippen per jaar op een hoogte van circa 1,80 meter een groene rand vormen.
Het binnengebied zal aangeplant worden met bomen en grotere solitaire struiken. Het grasland zal als 'weitje' worden beheerd.
De exacte aanplant van deze inpassing is echter afhankelijk van het ontwerp en situering van de woning en bijbehorende bouwwerken. Om die reden is in de bouwregels van onderhavig bestemmingsplan een voorwaardelijke bepaling opgenomen dat de bouw van de woning gepaard gaat met het landschappelijk inpassen van het bestemmingsvlak op basis van de verwoorde landschappelijke inpassing. Hierdoor is voldoende gewaarborgd dat het nieuwe bouwperceel landschappelijk wordt ingepast.
In dit hoofdstuk wordt vanuit verschillende sectorale aspecten (o.a. milieu, veiligheid, water, natuur en archeologie) het initiatief getoetst of men zal voldoen aan de criteria van deze aspecten.
Op 7 juli 2017 is het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In het gewijzigde Besluit staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is moet een m.e.r.-beoordelingsbesluit worden genomen. Dit houdt in dat in afwijking van voorheen voor iedere activiteit dat wordt genoemd in kolom 1 en onder de drempelwaarde blijft van gevallen in kolom 2, een m.e.r.-beoordelingsbesluit moet worden genomen.
Kolom 1 | Kolom 2 | Kolom 3 | Kolom 4 | |
Activiteiten | Gevallen | Plannen | Besluiten | |
D 11.2 | De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. | In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op: 1°. een oppervlakte van 100 hectare of meer, 2°. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of 3°. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer. |
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke ordening, en het plan, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van die wet. | De vaststelling van het plan, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdelen a en b, van de Wet ruimtelijke ordening dan wel bij het ontbreken daarvan van het plan, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van die wet. |
Uit bijlage onderdeel D, Besluit milieueffectrapportage.
Wanneer een woningbouwplan wordt getoetst aan onderdeel D en wordt gekeken in kolom 2 van de D-lijst, is hier een drempelwaarde opgenomen voor '2000 of meer woningen'.
In casu behoeft er geen m.e.r.-beoordelingsbesluit te worden genomen. De activiteit voor de bouw van twee woningen zonder enige andere ontwikkeling valt niet binnen de definitie van kolom 1, 'een stedelijk ontwikkelingsproject' waarbij de drempelwaarde van 2000 woningen of 100 ha (kolom 2) wordt overschreden.
In het kader van het onderhavige plan word binnen het plangebied een nieuwe bodemgevoelige functie toegelaten in de vorm van twee woningen.
Voordat door middel van een omgevingsvergunning nieuwe functies mogelijk worden gemaakt zal er inzicht moeten zijn of de bodem- en grondwaterkwaliteit een dergelijke bebouwing en gebruik ook mogelijk maken.
Op 17 oktober 2017 is een verkennend bodemonderzoek en onderzoek naar asbest uitgevoerd door Econsultancy BV (rapportage is als bijlage aan de planstukken toegevoegd). Op basis van het vooronderzoek is het volgende geconcludeerd:
De bodem bestaat voornamelijk uit matig tot sterk siltig, zeer fijn tot matig fijn zand. De bodem is verder plaatselijk zwak humeus en verder zwak tot sterk gleyhoudend. Tijdens de veldwerkzaamheden zijn in de bodem zintuiglijk geen verontreinigingen waargenomen.
NEN 5740
De verdachte laag is licht verontreinigd met zware metalen en bestrijdingsmiddelen. In de onverdachte ondergrond zijn geen verontreinigingen aangetroffen. In het grondwater zijn geen verontreinigingen aangetroffen.
De vooraf gestelde hypothese, dat de onderzoekslocatie als "verdacht" dient te worden
beschouwd wordt, op basis van de onderzoeksresultaten, bevestigd. Gelet op de aard en
mate van verontreiniging, bestaat er echter géén reden voor een nader onderzoek.
NEN 5707
In de bodem zijn zintuiglijk in de fractie > 20 mm geen asbestverdachte materialen aangetroffen. Analytisch is in de fractie < 20 mm eveneens geen asbest aangetoond.
De vooraf gestelde hypothese, dat de onderzoekslocatie als "verdacht" voor asbest kan worden beschouwd wordt, op basis van de onderzoeksresultaten verworpen. Op basis van de onderzoeksresultaten wordt gesteld dat er geen aanleiding bestaat tot het uitvoeren van een nader onderzoek asbest in bodem/puin en in geval van grondwerkzaamheden op de locatie behoeven er ten aanzien van asbest geen specifieke maatregelen te worden getroffen.
De Wet geluidhinder (Wgh) is van toepassing op woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen (onder meer onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen en andere gezondheidszorggebouwen) en geluidsgevoelige terreinen (onder meer woonwagenstandplaatsen). Uit art. 74 Wgh vloeit voort dat in principe alle wegen voorzien zijn van een geluidzone, met uitzondering van wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied of wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km/uur geldt. De zonebreedte is afhankelijk van het gebied (stedelijk of buitenstedelijk) en het aantal rijstroken. Binnen de zones moet een akoestisch onderzoek worden verricht. De voorkeursgrenswaarde voor woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en terreinen bedraagt in die zone op de buitengevel 48 dB (art. 82 Wgh).
De Melatenweg ter plaatse van het plangebied is een weg waarop een snelheidsregime geldt van 60 km/uur.
Op 20 oktober 2014 is door Econsultancy BV een akoestisch onderzoek (HOR.BRO.AKO, Rapportnummer 14061636) uitgevoerd voor een nieuw te realiseren woning direct aan de westzijde van de Melatenweg, recht tegenover onderhavig plangebied. Initiatiefnemers hebben van de initiatiefnemers van betreffende bouwlocatie toestemming gekregen om de resultaten van dit onderzoek te gebruiken voor de beschouwing van het aspect 'wegverkeerslawaai' van onderhavig plan.
In het rapport wordt het volgende geconcludeerd:
'Het plan voorziet in de realisatie van een vrijstaande woning in de nabijheid van wegen. De onderzoekszone van de wegen kent een overlap met de woning, een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai is noodzakelijk. Dit akoestisch onderzoek heeft als doel het bepalen van de geluidsbelasting ten gevolge van de afzonderlijke wegen op de op te richten woningen en daarnaast te beoordelen of er voldaan wordt aan het gestelde in de Wet geluidhinder (Wgh). De te onderzoeken wegen zijn de Melatenweg en de Rotvenweg. De Melatenweg en de Rotvenweg zijn buitenstedelijk gelegen en hebben maximaal twee rijstroken. De onderzoekszone bedraagt 250 meter. Binnen de zone dient de hoogst toelaatbare geluidsbelasting ten gevolge van het verkeer op de betreffende weg in acht te worden genomen (art. 76 Wgh).
De woning is buitenstedelijk gelegen. Voor een nieuwe woning bedraagt de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting 48 dB (art. 82 lid 1 Wgh). Indien de geluidsbelasting op de gevel van de geprojecteerde woningen uitkomt boven de 48 dB, kan er op bepaalde gronden ontheffing van de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting verkregen worden (door burgemeester en wethouders van Horst aan de Maas) tot 53 dB (art. 83 lid 1 Wgh).
De berekeningen zijn verricht aan de hand van Standaard reken- en meetvoorschrift, geluid, 2012 en met behulp van het programma Geomilieu, versie 2.60. Ten gevolge van de Melatenweg blijkt dat, de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 48 dB op de voorgevel wordt overschreden, alle overige gevels zijn zogenaamd geluidsluw. Ten gevolge van de Rotvenweg blijkt dat, de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 48 dB op geen van de gevels wordt overschreden.
Door de woning 2 meter extra van de weg te leggen, zal de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting niet worden overschreden.'
Voor betreffende nieuwe woning aan de westzijde van de Melatenweg is een voorgevellijn in het bestemmingsplan opgenomen welke is gelegen op een afstand van circa 13 meter uit de as van de Melatenweg.
Op 30 mei 2017 is door Econsultancy BV (rapportnummer 4257.001) ook nog een akoestisch onderoek verricht in verband met de toekenning van twee nieuwe bouwvlakken voor woningen aan de Melatenweg (eveneens op korte afstand van onderhavig plangebied). Hierin is de afstand tot de perceelgrens bepaald waarbij geen overschrijdingen van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting optreden. De geluidsbelasting op de nieuw te bouwen woningen bedraagt maximaal 48 dB bij een situering van de rooilijn op 3 meter afstand vanaf de perceelgrens. Er vinden, bij inachtneming van de minimaal te hanteren afstand, geen overschrijdingen van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 48 dB plaats. Voor de realisatie van het plan gelden dan vanuit akoestisch oogpunt geen beperkingen.
Beide nieuw te realiseren woningen van initiatiefnemers, waartoe onderhavig bestemmingsplan is opgesteld, zullen met de voorgevel op een afstand van circa 30 meter uit de as van de Melatenweg worden gesitueerd. Via de aanduiding van een voorgevellijn op de verbeelding zal deze afstand aangehouden dienen te worden. Hieruit kan worden geconcludeerd dat bij die afstand de hoogst toelaatbare geluidsbelasting op de gevels duidelijk niet zal worden overschreden.
Spoorweglawaai
In de nabijheid van het plangebied is geen spoorlijn gesitueerd. De spoorlijn Venlo-Eindhoven bevindt zich op een afstand van ruim 2 km ten zuidoosten van het plangebied.
Kleine en grote projecten
De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en grote' projecten. Kleine projecten dragen niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen). Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in het Besluit “Niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)”.
Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten - die jaarlijks meer dan 3 procent van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van PM10 en NO2 bijdragen- een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing.
Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)
Dit is een Regeling van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 31 oktober 2007, nr. DJZ2007004707, houdende regels omtrent de aanwijzing van categorieën van gevallen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen als bedoeld in artikel 5.16, eerste lid, onder c, van de Wet milieubeheer (Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)).
Het gaat hierbij om de volgende categorieën:
Voor woningbouw geldt dat woningbouwprojecten van netto niet meer dan 1500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) niet in betekende mate bedragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit (art. 4 lid 1 Besluit NIBM jo. art. 4 lid 2, bijlage 3B.2 Regeling NIBM).
Het onderhavige project is met twee nieuwe woningen aan de Melatenweg dusdanig beperkt van omvang dat de conclusie kan worden getrokken dat het project niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
Luchtkwaliteit vormt derhalve geen belemmering voor het project.
Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten wordt milieuzonering gehanteerd. Hieronder wordt verstaan een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen en anderzijds milieugevoelige gebieden zoals woongebieden. Om milieuzonering hanteerbaar te maken wordt gebruik gemaakt van de Staat van bedrijfsactiviteiten zoals die is opgenomen in de VNG brochure 'Bedrijven en milieuzonering', van maart 2009.
Bedrijven en milieuzonering
De indeling van de bedrijven c.q. bedrijfsactiviteiten is vastgelegd een Staat van bedrijfsactiviteiten die is opgenomen in de VNG brochure 'Bedrijven en milieuzonering', van maart 2009. In deze Staat worden bedrijfsactiviteiten ingedeeld in een zestal categorieën met toenemende potentiële milieuemissies. Op grond van deze Staat kan een beleidsmatige selectie worden gemaakt van de op het plangebied toe te laten bedrijfsactiviteiten. De bedrijven zijn op basis van de Standaard Bedrijfs Indeling (SBI-codes) in deze Staat gerangschikt. Per bedrijfsactiviteit is voor elk ruimtelijk relevante milieucomponent (geur, stof, geluid en gevaar) een richtafstand aangegeven die in beginsel moet worden aangehouden tussen een bedrijf en milieugevoelige objecten (woningen) om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. Bij het bepalen van deze richtafstanden zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:
De grootste afstand van de milieucomponenten vormt de indicatie voor de aan te houden afstand van de bedrijfsactiviteit tot een milieugevoelig object. Elk bedrijf c.q. bedrijfsactiviteit wordt in een bepaalde milieucategorie ingedeeld.
Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kunnen gemotiveerd kortere richtafstanden worden aangehouden bij het omgevingstype 'gemengd gebied', dat gezien de aanwezige functiemenging of ligging nabij drukke wegen al een hogere milieubelasting kent. In zo'n geval is het ruimtelijk aanvaardbaar dat de richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd.
Invloed milieuhinder op het plangebied
Het plangebied ligt in de kern van Horst op de overgang naar het landelijk gebied en wordt omringd door voornamelijk burgerwoningen en een enkel agrarisch- en niet-agrarisch bedrijf. Er is dus sprake van een rustige woonomgeving.
In een straal van 100 m vanaf de randen van het plangebied is het volgende bedrijf gelegen:
adres | soort bedrijf | richtafstand | afstand tot plangebied | |
Rotvenweg 3 | akkerbouw (in ruste) | 30 m vanaf bedrijfsgebouwen | circa 60 m |
De afstand tot overige bedrijven bedraagt meer dan 300 meter.
Het plangebied voor de twee nieuw te realiseren woningen ligt derhalve ver genoeg van omliggende functies. De woningen vormen dan ook geen belemmering voor omliggende bedrijven en anderzijds is in de woningen sprake van een goed woon- en leefklimaat.
Er kan derhalve worden gesteld dat qua milieuzonering wordt voldaan aan de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering'.
Risicovolle inrichtingen (bevi)
De veiligheid rond bedrijven wordt gereguleerd in de vigerende milieuvergunning (of een geldende Algemene Maatregel van Bestuur) en het Besluit externe veiligheid inrichtingen van 21 oktober 2004 (Bevi). In het Bevi worden specifieke regels opgenomen voor specifieke risicovoIle inrichtingen. In het Bevi heeft iedere risicovolle inrichting een veiligheidszone gekregen. Dit heet de plaatsgebonden risicocontour (PR-contour). Binnen deze contour mogen nieuwe kwetsbare objecten (zoals woningen, scholen, ziekenhuizen, grootschalige kantoren, hotels, winkelcentra, campings) of beperkt kwetsbare objecten (zoals verspreid liggende woningen, bedrijfswoningen dan wel bedrijfsgebouwen van derden, kleinere kantoren, hotels en winkels, sporthallen, zwembaden) niet of niet zonder meer worden opgericht. Het Bevi gaat uit van een PR-contour 10-6 /jr.
Het kan gaan om inrichtingen waarbij door middel van een vaste afstand wordt voldaan aan deze contour (zogenaamde “categoriale inrichtingen”) en inrichtingen waarbij deze contour individueel moet worden berekend (Quantitative Risk Assement (QRA)). Dit is geregeld in Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi).
Bij het nemen van een planologische besluit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan of een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan) moet het bevoegd gezag deze contour in acht nemen voor kwetsbare objecten. Hierbij geldt de PR-contour 10-6/jr. als grenswaarde. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de contour als richtwaarde, d.w.z. in principe moet PR 10-6/jr. aangehouden worden, maar er mag gemotiveerd van worden afgeweken.
Naast het plaatsgebonden risico kent het Bevi ook het groepsgebonden risico (GR). Het groepsgebonden risico geeft aan wat de kans is op een ongeval met ten minste 10, 100 of 1000 dodelijke slachtoffers in de omgeving van de beschouwde bron. Het aantal personen dat in de omgeving van de bron verblijft bepaalt daardoor mede de hoogte van het groepsrisico. Voor het GR geldt geen harde juridische norm (zoals de PR-contour 10-6/jr. wel is) maar een zogenaamde oriënterende waarde. Het berekende groepsrisico wordt weergegeven in een curve, waarbij de kans op een ongeval wordt uitgezet tegen het aantal mensen dat daarbij omkomt. In dezelfde grafiek wordt de oriënterende waarde uitgezet. Als die wordt overschreden door een ruimtelijke ontwikkeling moet dat worden verantwoord. Hiermee wordt in beeld gebracht of en in welke mate het bevoegd gezag het GR wel of niet aanvaardbaar vindt, al dan niet na het nemen van maatregelen.
Volgens de Risicokaart van de provincie Limburg ligt in de omgeving (in een straal van 800 m) van het plangebied géén risicovolle inrichting.
Vervoer gevaarlijke stoffen
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd. Daarmee wordt de opdracht aan het bevoegd gezag voor ruimtelijke besluiten nadrukkelijk vastgelegd om rekening te houden met de risico's van transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor. In het basisnet is de omvang voor de verschillende transportmodaliteiten vastgelegd.
Voor zover het gaat om het vervoer van gevaarlijke stoffen zijn met name de rijks-, provinciale- en spoorwegen van belang. Op een afstand van circa 1,1 km van het plangebied is de N556 gelegen. Voor de N556 is de PR-contour 10 -6/jr. niet berekenbaar geweest. Dit houdt in dat voor dit aspect geen knelpunt aanwezig is. Ook de oriënterende waarde van het groepsrisico wordt niet overschreden. Overige wegen waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd, zijn op nog grotere afstand gesitueerd.
Het plangebied bevinden zich verder op een afstand van ruim 2 km van de spoorlijn Eindhoven-Venlo. Ten aanzien van het plaatsgebonden risico blijkt dat de PR-contour 10 -6/jr. is gelegen op 10 meter van de as van de spoorlijn. Het plangebied ligt hier ruim achter. Dit houdt in dat voor dit aspect geen knelpunt aanwezig is.
Er is in de omgeving van de plangebied (binnen een straal van 1 km) geen sprake van een buisleiding voor het transport van gevaarlijke stoffen.
Waterbeleid
Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Waterschap Limburg. In het kader van het beleid van zowel de gemeente Horst aan de Maas als het waterschap dient binnen het plangebied een duurzaam waterhuishoudkundig systeem gerealiseerd te worden. Concreet betekent dit dat er sprake moet zijn van gescheiden schoon- en vuilwaterstromen die afzonderlijk worden verwerkt. Vanuit het waterschap Peel en Maasvallei gelden daarbij de volgende uitgangspunten:
Hergebruik
Hierbij kan gedacht worden aan de aanleg van gescheiden watercircuits door het hergebruik van bijvoorbeeld regenwater (drinkwater, grijswater, huishoudwater). De ervaringen met bestaande proefprojecten leert echter dat deze pas rendabel zijn bij projecten met 1000 of meer te bouwen woningen. Ook de recent aangescherpte regelgeving op dit vlak maakt het hergebruik van (regen)water niet snel haalbaar. Het onderhavige project is dan ook te kleinschalig om deze voorziening toe te passen.
Infiltratie, buffering en afvoer
Onderstaand is aangegeven hoe met deze aspecten wordt omgegaan.
Waterhuishoudkundige situatie plangebied
Afvoerend verhard oppervlak en riolering
Binnen het plangebied vindt een toename van het afvoerend verhard oppervlak plaats ten belope van ongeveer 600 m2 (bebouwing én niet-doorlatende erfverharding).
Grondwater
De bodem bestaat volgens BIS uit hoge zwarte enkeerdgronden en lemig fijn zand. De gemiddelde hoogste grondwaterstand zit opminder dan 40 cm -mv en de gemiddelde laagste grondwaterstand op meer dan 120 cm -mv. Het maaiveld ligt op een hoogte van circa 24 meter boven NAP, net als de omliggende gronden en de openbare weg.
Oppervlaktewater
In de omgeving van het plangebied, op een afstand van ongeveer 20 m, bevindt zich een primaire waterloop (Zijtak voor America); voor het overige is er geen oppervlaktewater in de omgeving. Op onderstaande figuur 11 is een uitsnede van de legger van het waterschap weergegeven waarop de loop van de Zijtak voor America is te zien in relatie tot de ligging van het plangebied.
Figuur 11: uitsnede legger waterschap
Het project heeft redelijkerwijs, gezien de afstanden tot de waterloop en in relatie tot de overkluizing van deze waterloop welke in het bestemmingsplan Afhang is opgenomen, geen nadelige effecten.
HemeI- en afvalwater
Infiltratie van hemelwater.
Binnen het plangebied vindt een toename van het afvoerend verhard oppervlak plaats van circa 600 m2. Gelet op het feit dat het gaat om nieuwbouw zal deze afgekoppeld dienen te worden.
De K-waarde (geeft de mate van infiltratiegeschiktheid aan) van het plangebied bedraagt volgens de kaart inzake de bodemdoorlatendheid (K-waarde) van het waterschap 0,45 - 0,75 m/dag. Deze gronden zijn derhalve gemiddeld geschikt voor hemelwaterinfiltratie.
Bij de bepaling van de capaciteit/kwantiteit van de infiltratievoorziening wordt uitgegaan van een neerslaggebeurtenis T=100.
Kwantiteitsberekening
Neerslag T=10 -> 43 mm neerslag/m2 | Neerslag T=100-> 84 mm neerslag/m2 |
Te verwerken -> 600 m2 x 0,043 m = 24,8 m3 | Te verwerken -> 600 m2 x 0,084 m = 50,4 m3 |
Voor deze hoeveelheid hemelwater (T=100) zal binnen het plangebied een infiltratievijver of wadi worden gerealiseerd, welke op nader te bepalen wijze onderdeel zal gaan uitmaken van de landschappelijke inpassing/tuin. In beginsel zou deze wadi op het voorste deel van het perceel kunnen worden aangelegd, waar, tussen of naast de inrit(ten), een oppervlakte van ruim 200 m2 resteert; deze wadi kan uitgevoerd worden als een verlaging van gemiddeld 40 cm van het maaiveld, begroeid met regulier gras of grasmengsel met bloemen. Door wadi’s echter met een meer aangepaste vegetatie te beplanten kunnen wadi’s een grotere rol spelen bij het bevorderen van de biodiversiteit.
Overigens zijn er meerdere infiltratiewijzen mogelijk op eigen perceel, dat hiervoor ruim voldoende van omvang is; een alternatieve uitvoering van de hemelwaterinfiltratie met vergelijkbare capaciteit behoort dus ook tot de mogelijkheden.
Voor de afvoer van huishoudelijk afvalwater zal aangesloten worden op de gemeentelijke riolering.
Bouwmaterialen
De gemeente Horst aan de Maas streeft naar het terugdringen van het gebruik van uitlogende bouwmaterialen. Dit aspect is als aanbeveling opgenomen in het pakket duurzaam bouwen. Van de initiatiefnemer wordt daarom gevraagd geen gebruik te maken van uitlogende bouwmaterialen.
Concluderend kan gesteld worden dat door onderhavig project geen knelpunten ontstaan tussen grondgebruik en de waterhuishouding.
Overleg waterschap
Vooroverleg met het waterschap is niet noodzakelijk in geval het project een toename van het nieuw afvoerend verhard oppervlak beslaat van meer dan 2000 m2. In casu is vooroverleg met het waterschap derhalve niet noodzakelijk.
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Dit besluit is gebaseerd op de Wet milieubeheer (artikelen 5.1 lid 1, 5.2 lid 1, 5.3 lid 1 en 2 en 9.2.2.1) en de Wet ruimtelijke ordening (artikelen 3.37 en 4.3 lid 1 en 2). Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. De normstelling is in lijn met het Bevi en bevat, analoog aan het Bevi, normen voor het plaatsgebonden risico en een verantwoordingsplicht voor het groepsrisico.
In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen buisleidingen.
Het plangebied is niet gelegen binnen een (hinder)zone of werkstrook van hoofdleidingen voor olie of water en hoogspanningsleidingen. Voordat met eventuele (lichte) graafwerkzaamheden een aanvang wordt gemaakt, zal initiatiefnemer een Klic-melding doen, zodat ook rekening gehouden kan worden met de ligging van de gebruikelijke leidingen en kabels.
Het plangebied is verder niet gelegen binnen een obstakelbeheer- of radarverstoringsgebied van een civiel of militair luchtvaartterrein en over het plangebied loopt geen straalpad van telecomaanbieders.
Uit de POL-kaarten ‘Natuur’ en 'Landschap' blijkt dat het plangebied niet als een waardevol ‘groen’ element is aangeduid.
De als Natuurnetwerk Nederland (voorheen: EHS) aangemerkte gebieden bevinden zich op een afstand van meer dan 300 m van het plangebied (zie figuur 12).
Figuur 12: NNN/EHS omgeving plangebied
Het dichtstbijgelegen Natura 2000 gebied (Deurnsche en Mariapeel) bevindt zich op een afstand van ruim 7 km vanaf het plangebied. Verstorende effecten van de nieuw te realiseren woningen op dit gebied zijn allerminst te verwachten, omdat er geen oppervlakteverlies of verontreiniging plaatsvindt, geen mechanische effecten zijn en geen sprake is van verstoring door licht en geluid. Ook een significante optische verstoring is niet voorstelbaar.
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wn) in werking getreden. Deze vervangt drie
wetten; de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet. De
gebiedsbescherming wordt geregeld in hoofdstuk 2 van de Wn. Met de Wn wordt een eind
gemaakt aan de discussies over de implementatie van de Europese richtlijnen.
In artikel 3.1 Wn wordt direct een link gelegd met de Vogelrichtliijn. Alle vogels die beschermd zijn op grond van artikel 1 Vogelrichtlijn vallen onder het beschermingsregime van de artikel 3.1
Wn, voor zover deze vogels van nature in Nederland voorkomen. Artikel 3.1 eerste lid Wn ziet op het verbod om vogels te doden of vangen. De verboden in de Wn zijn vrijwel letterlijk
overgenomen uit de artikelen 5 en 6 Vogelrichtlijn. Net als de in de Vogelrichtlijn zijn de
verboden beperkt tot opzettelijke handelingen.
Het beschermingsregime voor vogels is iets versoepeld ten opzichte van het systeem onder de
Flora en faunawet. Het verbod op het opzettelijk verstoren van vogels is beperkt tot
verstoringen die van “wezenlijke invloed” zijn op de staat van instandhouding van de soort.
Onder wezenlijke invloed wordt verstaan: “een wezenlijke negatieve invloed op een
beschermde soort”. Of daar sprake van is hangt af van de populatie van de diersoort. Hoe
zeldzamer de soort hoe groter de kans dat naar bijvoorbeeld een lokale populatie moet worden
gekeken. Daarnaast is van belang of de populatie een negatief effect zelf teniet kan doen,
bijvoorbeeld of er voldoende uitwijkmogelijkheden zijn naar een volwaardig leefgebied elders.
Als een populatie het effect niet zelf teniet kan doen is de kans groter dat het effect als
wezenlijke invloed kan worden aangemerkt.
Bij vogels is verstoring tijdens het broedseizoen niet langer verboden als de gunstige staat van instandhouding niet in gevaar is.
De wet voorziet in ruime mogelijkheden voor het verlenen van vrijstellingen, ook voor vogels en strikt beschermde soorten. Bij het verlenen van de vrijstelling moet aan dezelfde voorwaarden worden voldaan als bij het verlenen van de vroegere ontheffing.
Een ontheffing van een verbod ex artikel 3.1 Wn kan slechts worden verleend indien:
Quickscan flora en fauna
Het plangebied is op dit moment niet in gebruik en ligt braak; enkele malen per jaar wordt het veld gemaaid. Wel zijn er enkele bomen op het perceel aanwezig zodat er sprake is van een in beginsel geschikte verblijfplaats is voor broedvogels. Echter, deze bomen blijven gehandhaafd en worden geïntegreerd in de achtertuin.
Het overige erf is recentelijk nog meerdere malen gemaaid en af en toe gefreesd, zodat dit deel van het plangebied geen geschikte biotoop is voor beschermde planten en dieren. De bestaande opstallen zijn evenmin een geschikte broedplaats voor vogels en zoogdieren.
Op basis van de flora- en faunagegevens uit het 'Vogelarchief Limburg'. Over een heel kalenderjaar (oktober 2016 - oktober 2017) is voor het gebied 'Horst' nagegaan welke dier- en plantensoorten in dit gebied (meer specifiek op korte afstand van het plangebied) waargenomen zijn welke bescherming verdienen. Hieruit is gebleken dat ter plaatse van het plangebied geen beschermde soorten zijn aangetroffen.
Gelet op het bovenstaande is een verstoring van flora en fauna door onderhavig project (mede in relatie tot het huidige gebruik) niet te verwachten, waardoor er geen noodzaak is tot het uitvoeren van een uitgebreidere toets.
Ten overvloede wordt gewezen op de algemene zorgplicht welke in artikel 3.5 van de Wn is opgenomen.
Door eventuele (graaf)werkzaamheden buiten de periode van maart tot augustus te starten, is de kans op verstoring van broedende vogels het kleinst. Ook buiten deze periode mogen broedende vogels niet worden verstoord en moet gewacht worden tot het broeden voorbij is en de jongen zijn uitgevlogen.
Ten aanzien van archeologie is het uitgangspunt dat het archeologisch erfgoed moet worden beschermd op de plaats waar het wordt aangetroffen. Gezien dit uitgangspunt mogen bekende archeologische monumenten niet aangetast worden en moet in geval van voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden met een hoge of middelhoge archeologische verwachtingswaarde, in principe een inventariserend en waarderend vooronderzoek plaatsvinden. Eventueel aangetroffen waarden dienen primair ter plekke (in situ) beschermd te worden dan wel - indien dat redelijkerwijs niet mogelijk is- door een opgraving (ex situ) te worden veilig gesteld. In gebieden met een lage indicatieve archeologische waarde is er een geringe kans op het aantreffen van archeologische waarden.
De raad van Horst aan de Maas heeft op 26 mei 2015 de 'Archeologische Maatregelenkaart Horst aan de Maas' vastgesteld. Het gemeentelijk grondgebied wordt hier opgedeeld in verschillende categorieën. Per categorie maakt het gemeentelijk archeologiebeleid inzichtelijk of, en zo ja waar en wanneer archeologisch (voor)onderzoek nodig is bij ruimtelijke planvorming en bodemingrepen, en welke onderzoekseisen en ontheffingen daarbij gelden.
Figuur 13: Archeologische Maatregelenkaart
Uit bovenstaande uitsnede van de maatregelenkaart (figuur 13) blijkt dat het plangebied is gelegen in het gebied aangeduid als categorie 3, met een hoge archeologische verwachting.
Figuur 14: tabel met maatregelen per categorie
Voor deze categorie 3 is een maximaal verstoringsoppervlak van 500 m2 opgenomen, en een maximale verstoringsdiepte van 50 cm.
Echter, bij het opstellen van het vigerende bestemmingsplan Afhang is een uitgebreid archeologisch onderzoek uitgevoerd. In paragraaf 5.8 van betreffende plantoelichting is over archeologie het volgende gesteld:
"Als gevolg van de bodemverstorende werkzaamheden die gepaard gaan met de woningbouw kunnen eventueel aanwezige archeologische waarden in het gebied worden verstoord. Er is daarom in 2004 een Inventariserend Veldonderzoek (boor-onderzoek) uitgevoerd in het plangebied. Dit onderzoek heeft geen archeologische vindplaatsen aangetoond. Echter, op basis van een bureauonderzoek uitgevoerd door de provincie Limburg en aanwijzingen van lokale amateur archeologen wordt een melaatsenklooster aan de westzijde van Horst verwacht. Op twee locaties aan de Melatenweg en de Schoolstraat waar in het verleden vondsten (waarnemingen 21265 en 400447) zijn gedaan die mogelijk met het klooster samenhangen, is een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd.
Resultaten Het veldwerk is in november 2008 uitgevoerd door archeologen van Arcadis. Er zijn vier proefsleuven (werkputten, WP) aangelegd: WPO - 3. Werkputten 0 en 3 zijn aangelegd op de locatie van waarneming 21265. Werkputten 1 en 2 zijn aangelegd rond waarneming 400447.
Ter hoogte van deze waarneming zijn een gebouw, een waterput en een slotenstelsel aangetroffen. Twee sloten ten oosten van het gebouw in werkput 1 (52 en 54) zijn gebruikt om afvalmateriaal in te dumpen. In de overige sporen en tijdens het aanleggen van het vlak zijn in verhouding weinig vondsten aangetroffen. De meeste sloten zijn te herleiden naar sloten die op historisch kaartmateriaal staan. Er zijn geen aanwijzingen voor wegen naar het gebouw die op de historische kaarten zijn afgebeeld, aangetroffen. Deze oppervlakkige constructies zijn mogelijk verwijderd of verstoord. Het gebouw is 10 x 6 m groot en had waarschijnlijk bakstenen muren. Op enkele plaatsen zijn een steen hoge buitenmuurrestanten en een puinwaaier aangetroffen. Er zijn geen bijgebouwen aangetroffen of afgebeeld op historisch kaartmateriaal. Het gebouw had geen stal. De ligging in een nat gebied maakt het ook weinig geschikt voor akkerbouw. Omdat de vindplaats direct naast een ven (met enkele andere vennen waaronder het Rootven binnen enkele honderden meten) ligt is een relatie met vlasverwerking meer waarschijnlijk. Hier werd heti vlas in het ven te roten (rotten) gelegd alvorens het te drogen werd gelegd op naastgelegen vlasakkers. Er zijn echter geen directe archeologische aanwijzingen voor vlasbewerking. Het aangetroffen aardewerk betreft standaard huisraad: borden, kook- en voorraadpotten, lekschalen (vergieten), enkele scherven van een kachelpijp of schoorsteenpot en mogelijk een vuurstolp. Het gebouw was een woonhuis, hetgeen niet zegt dat het geen functie had in vlasverwerking. De datering van het vondstmateriaal wijst op een gebruik van het gebouw in de 18de en 19de eeuw. Een paar vondsten dateren uit de 16de en 17de eeuw. Hierbij een vondst uit de waterput van een fragment van een 16de-eeuwse Siegburgse trechterbeker. Toch wordt ervan uit gegaan dat de waterput uit dezelfde periode stamt als de sloten en het gebouw. De enkele vondsten uit oudere perioden hebben waarschijnlijk geen directe relatie met de aangetroffen sporen. Dit betekent tevens dat deze datering een relatie met het melaatsenklooster zeer onwaarschijnlijk maakt. De in de muren verwerkte kloostermoppen kunnen dateren uit de late middeleeuwen en zijn waarschijnlijk hergebruikt van een gebouw elders. Het is niet uit te sluiten dat dit het melaatsenklooster was, maar een andere herkomst is ook goed mogelijk.
De proefsleuf die is aangelegd over waarneming 21265 heeft geen vindplaats opgeleverd. Het aangetroffen vondstmateriaal is afkomstig uit het esdek en niet in situ gevonden. Het is mogelijk van elders aangevoerd met de aanleg van de es met plaggen, potstalmest of huisafval.
Conclusie
De in het plangebied aangetroffen archeologische resten worden niet behoudens-waardig geacht. Er wordt daarom aanbevolen hier geen archeologisch vervolgonderzoek uit te voeren. Deze aanbeveling is overgenomen door het bevoegd gezag van de gemeente Horst aan de Maas. Wanneer bij de uitvoering van grondwerkzaamheden onverhoopt grondsporen en/of vondsten worden aangetroffen, dient hiervan direct melding te worden gemaakt bij het bevoegd gezag."
Op basis van dat onderzoek en conclusie, moet ook voor onderhavige ontwikkeling gesteld worden dat een verder archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk is.
Verkeerskundig gezien heeft de Melatenweg een functie als doorgaande weg welke om de kern van Horst heen gaat. Voor de Melatenweg geldt ter plaatse een snelheidsregime van 60 km/u. Het profiel deze weg is toegesneden op haar lokale verkeersfunctie.
In de omgeving van het plangebied zijn ook openbaar vervoersmogelijkheden. De dichtstbij gelegen bushaltes (lijn 80 en 87 aan de Westsingel) bevinden zich op ruim 1 km.
Verder kan gebruik worden gemaakt van het treinstation Horst-Sevenum (treinverkeer Venlo-Eindhoven), dat vanaf het plangebied op een afstand van circa 3,5 km ligt.
Het plan leidt niet tot substantieel extra verkeersbewegingen. De verkeersbewegingen zullen beperkt blijven tot bewoners- en bezoekersverkeer. Het project heeft geen wezenlijke consequenties voor de wegenstructuur en verkeersveiligheid.
De parkeernorm op basis van de Nota Parkeernormen Horst aan de Maas 2016 betreft voor woningen met dubbele oprit naast elkaar minimaal 2 parkeerplaatsen op eigen terrein met welke per stuk minimaal 6 meter diep en 2,5 breed zijn.
Gelet op de omvang van de nieuwe bouwpercelen, kunnen en zullen de benodigde parkeergelegenheden geheel op eigen terrein worden aangelegd.
Voorzover van toepassing zullen bij de realisatie van de woning duurzame materialen worden gebruikt.
De realisatie van het project geschiedt voor rekening van de initiatiefnemer. De gemeentelijke financiën zijn hierbij niet in het geding. De gronden zijn in eigendom van de initiatiefnemer.
Kostenverhaal zal geregeld worden in een tussen de gemeente Horst aan de Maas en de initiatiefnemer af te sluiten anterieure overeenkomst. Door de vaststelling van deze anterieure overeenkomst is het verhaal van de gemeentelijke kosten van de grondexploitatie over de in dit plan begrepen gronden afdoende verzekerd.
Tenslotte wordt ook een planschadeverhaalsovereenkomst zoals bedoeld in art. 6.4a Wro gesloten. Hiermee wordt gewaarborgd dat eventueel te vergoeden planschade niet voor rekening van de gemeente Horst aan de Maas komt maar voor rekening van de initiatiefnemer.
De doelstellingen van het ruimtelijke beleid kunnen slechts verwezenlijkt worden, indien de regels van het bestemmingsplan worden nageleefd. De gemeenten Horst aan de Maas en Venray hebben hun handhavingscapaciteit gebundeld. Beleidsuitgangspunten voor toezicht en handhaving zijn vastgelegd in de Nota integraal Handhavingsbeleid Horst aan de Maas en Venray (2012-2015). Het beleidsplan bevat naast een visie, doelstellingen en prioriteiten ook de werkwijze hoe met geconstateerde overtredingen wordt omgegaan en welke strategieën daarbij worden gevolgd. Ook wordt invulling gegeven aan de vele eisen die wet- en regelgeving aan de gemeentelijke taakuitvoering stelt.
De gemeenten Horst aan de Maas en Venray voeren hun handhavingstaken uit op basis van de volgende visie:
De gemeenten Horst aan de Maas en Venray stellen een gezonde, veilige, leefbare en groene leefomgeving centraal. Handhaving is één van de middelen om de kwaliteit van wonen, leven en werken te behouden en te versterken. Het bestuur streeft naar gestructureerd en integraal handhavingsbeleid waarbij preventief beleid voorop staat. De betrokkenheid en eigen verantwoordelijkheidsbesef van de burgers, bedrijven en instellingen moeten daarbij worden vergroot. Als de preventieve inzet (informatievoorziening) niet werkt, volgt daadwerkelijk handhavend optreden (repressieve inzet).
De uit deze visie voortvloeiende doelstellingen en beleidsuitgangspunten van het handhavingsbeleid zijn:
1. Appeleren aan de eigen verantwoordelijkheid.
2. Preventie gaat boven repressie;
3. Draagvlak creëren.
4. Klantgericht handelen.
5. Alleen noodzakelijke en handhaafbare kaders stellen.
Concreet betekent dit dat nadrukkelijk wordt ingezet op preventie. Leidend uitgangspunt is dat burgers, bedrijven en instellingen worden vertrouwd in een rechtmatige uitoefening van hun activiteiten. Er wordt daarbij ervan uitgegaan dat men, met gerichte voorlichting en communicatie, verantwoordelijk kan worden gemaakt (en gehouden) voor de naleving van geldende wet- en regelgeving. Daarbij past een bewuste differentiatie van de handhavingsinzet. In een jaarlijks op te stellen handhavingsuitvoeringsprogramma (HUP) worden de prioriteiten vertaald naar actie.
Procedure
Elk nieuw bestemmingsplan ontstaat uit een initiatief. De totstandkoming begint met de beslissing dat een bestemmingsplan zal worden opgesteld.
Conform artikel 3.1.1. Bro worden de provincie Limburg en Waterschap Limburg in het kader van dit bestemmingsplan betrokken in het vooroverleg.
Artikel 3.8 Wro regelt de procedure van het bestemmingsplan. Op de voorbereiding van een bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Awb van toepassing. Hierbij zijn een aantal aanvullingen:
1. kennisgeving, zoals bedoeld in artikel 3:12 Awb, dient tevens te worden gepubliceerd in de Staatscourant en langs elektronische weg te worden verzonden;
2. het ontwerpbestemmingsplan dient te worden verstuurd aan het Rijk, provincie, waterschappen en aan de besturen van bij het plan een belang hebbende gemeenten;
3. kennisgeving aan de eigenaren van percelen welke de bestemming in de naaste toekomst zal worden verwezenlijkt;
4. door een ieder kunnen zienswijzen naar voren worden gebracht;
5. de gemeenteraad dient binnen 12 weken, na de ter inzage termijn beslissen omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan.
Binnen twee weken wordt het besluit tot vaststelling bekend gemaakt. Indien door de Gedeputeerde Staten (GS) of de inspecteur een zienswijze is ingediend en deze niet volledig is overgenomen, dan vindt bekendmaking plaats binnen zes weken na vaststelling. Dit geldt tevens indien de gemeenteraad wijzigingen aanbrengt in het ontwerp. In deze gevallen zend het college na vaststelling onverwijld een afschrift van het raadsbesluit aan de GS en/of de inspecteur.
Indien het Rijk of de provincie gebruik wil maken van haar aanwijzingsbevoegdheid gaat deze termijn niet op. Het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan wordt dan, met uitsluiting van het onderdeel waarop het aanwijzingsbesluit ziet, samen met het aanwijzingsbesluit bekend gemaakt.
Het besluit treedt in werking 1 dag na afloop van de beroepstermijn.
Overleg
In het kader van het wettelijk overleg zal onder meer overleg plaatsvinden met Waterschap Limburg en provincie Limburg. De resultaten hiervan zullen te zijner tijd hieronder opgenomen worden.
Inspraak en zienswijzen ontwerp-bestemmingsplan
Het ontwerp-besluit tot wijziging van het bestemmingsplan heeft met ingang van 29 juni 2018 voor de duur van 6 weken voor een ieder ter inzage gelegen.
Gedurende deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.
Het bestemmingsplan heeft als doel het planologisch-juridisch kader te geven voor de ontwikkeling van het beschreven plan. De nadere juridische invulling is gedetailleerd geregeld. Dit bestemmingsplan bestaat uit de volgende onderdelen:
Bij het opstellen van het onderhavige bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten. Waar dat noodzakelijk was , is afgeweken van de standaard en is het plan specifiek toegesneden op de feitelijke situatie in het onderhavige plangebied.
De plansystematiek voldoet aan de volgende RO-standaarden 2012:
In de analoge en digitale verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis ingevolge het voorliggende plan, indien en voor zover deze in de regels daaraan wordt gegeven. Als een aanduiding juridisch gezien geen enkele betekenis heeft, is deze niet opgenomen in de verbeelding. Ten behoeve van de leesbaarheid is het plan wel op een topografische ondergrond gelegd. De bestemmingen en de aanduidingen zijn ingedeeld in de hoofdgroepen volgens de SVBP2012 en zijn bij de verbeelding opgenomen in een renvooi.
De planregels zijn ondergebracht in inleidende regels, in bestemmingsregels, in algemene regels en in overgangs- en slotregels.
INLEIDENDE REGELS
Dit hoofdstuk bevat twee artikelen. In artikel 1 is een aantal noodzakelijke begripsbepalingen opgenomen welke worden gebruikt in de regels. In artikel 2 wordt uiteengezet op welke wijze gemeten dient te worden.
BESTEMMINGSREGELS
Dit hoofdstuk bestaat uit een beschrijving van de bestemming.
Wonen (Artikel 3)
In artikel 3 is de hoofdbestemming opgenomen: ‘Wonen’. Binnen deze bestemming is het toegestaan een ruime woning met bijbehorende bouwwerken te realiseren en bouwwerken geen gebouwen zijnde.
ALGEMENE, SLOT- EN OVERGANGSREGELS
Deze artikelen bevatten de bepalingen die op het hele plangebied betrekking hebben en burgemeester en wethouders de mogelijkheid bieden flexibiliteit in het plangebied te betrachten.