direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Bestemmingsplan Buitenkans - Horsterweg Broekhuizen - Campagneweg Meterik
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1507.HM2LOCATIESBTNKANS-BPV1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel van het bestemmingsplan

De gemeente Horst aan de Maas en T.A.J. Willems Melderslo BV America (hierna initiatiefnemer) zijn overeengekomen, dat de gemeente in verband met de sanering van de intensieve veehouderijbedrijven aan de Blaktweg 12A te Melderslo en de Saarweg 13 te America, een aantal woningbouwcontingenten ter beschikking stelt ten behoeve van de bouw van vrijstaande woningen op nader te bepalen diverse locaties.

Een aantal locaties zijn op basis van deze regeling, welke ook wel bekend staat onder de naam 'buitenkans', reeds ontwikkeld. Voor de volgende twee locaties gaat deze ontwikkeling nu van start:

  • Horsterweg tussen nr. 16c en nr. 18 te Broekhuizen
  • Campagneweg naast nr. 24 te Meterik

Om de nieuwe woningen in een passend juridisch-planologisch kader vast te leggen is onderhavig bestemmingsplan opgesteld. In dit bestemmingsplan wordt aan de betreffende locaties een bouwrecht toegekend, waardoor de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor twee nieuwe woningen ontstaan.

1.2 Ligging en begrenzing van het plangebied

Het plangebied beslaat twee percelen, te weten:

  • Horsterweg tussen nr. 16c en nr. 18 te Broekhuizen

kadastraal bekend gemeente Broekhuizen, sectie F nummer 178

omvang totale perceel circa 5000 m2

  • Campagneweg naast nr. 24 te Meterik

kadastraal bekend gemeente Horst, sectie M nummer 1750

omvang totale perceel circa 3000 m2

Op onderstaande figuur 1a en 1b zijn beide plangebieden, welke een deel van de totale kadastrale percelen beslaan, aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.HM2LOCATIESBTNKANS-BPV1_0001.jpg"

Figuur 1a: plangebied Horsterweg

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.HM2LOCATIESBTNKANS-BPV1_0002.jpg"

Figuur 1b: plangebied Campagneweg

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

Beide plangebieden zijn gelegen in het bestemmingsplan buitengebied Horst 2009.

  • Horsterweg:

Hier geldt het bestemmingsplan buitengebied Horst 2009, deelgebied 3. Het plangebied aan de Horsterweg heeft hierin de bestemming 'agrarische doeleinden met landschappelijke en natuurwaarden' en de dubbelbestemming 'grondwaterbeschermingszone', gekregen.

  • Campagneweg:

Hier geldt het bestemmingsplan buitengebied Horst 2009, deelgebied 2. Het plangebied aan de Campagneweg heeft hierin de bestemming 'agrarische doeleinden' gekregen.

Op figuur 2 zijn uitsneden van de vigerende plankaarten weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.HM2LOCATIESBTNKANS-BPV1_0003.jpg"

Figuur 2: uitsneden vigerende plankaarten (Horsterweg bovenste uitsnede; Campagneweg onderste uitsnede)

Binnen deze bestemmingen zijn geen woningen toegestaan.

Omdat binnen de regels van het vigerende bestemmingsplan de gewenste woningen niet gerealiseerd kunnen worden, dient voor beide locaties een nieuw bestemmingsplan te worden opgesteld, dat voorziet in een adequate planologisch-juridische regeling voor het project.

1.4 Leeswijzer

Deze toelichting bestaat uit de volgende delen. Na deze inleiding volgt hoofdstuk 2 met een beschrijving van het plangebied. In hoofdstuk 3 wordt het plan getoetst aan het geldende ruimtelijke beleid. Hoofdstuk 4 bevat een beschrijving van de te regelen ruimtelijke ontwikkeling zelf. Vervolgens geeft hoofdstuk 5 inzicht in de relevante milieu-planologische aspecten. De uitvoerbaarheid is neergelegd in hoofdstuk 6 en ten slotte de juridische toelichting in hoofdstuk 7.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het plangebied

2.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt de ligging van het plangebied op gemeentelijk niveau en de feitelijke
situatie van het plangebied beschreven. Ook wordt er ingegaan op de aanwezige
ruimtelijk-functionele structuur van het plangebied en omgeving.

2.2 Ruimtelijke en functionele structuur

Horsterweg

Het plangebied is gelegen ten zuidwesten van de kern Broekhuizen. Het gedeelte van de Horsterweg ten oosten van natuurgebied het Schuitwater tot aan de Hilkensbergweg is een mengeling van agrarische bedrijven en burgerwoningen. De (bedrijfs)woningen liggen op kortere afstand van de weg en de bedrijfsgebouwen op grotere afstand hier achter. De Horsterweg is deels voorzien van laanbeplanting. Het plangebied is nu nog landbouwgrond (teelt van rozen), zoals ook op onderstaande figuren is te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.HM2LOCATIESBTNKANS-BPV1_0004.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.HM2LOCATIESBTNKANS-BPV1_0005.jpg"

Figuur 3: impressie plangebied Horsterweg

Campagneweg

Het plangebied is gelegen ten zuiden van de kern Meterik, ten westen van de kern Horst en ten noordwesten van Hegelsom. Hoewel de locatie in het buitengebied is gelegen, bevinden deze drie bebouwde kommen zich binnen een afstand van 1,5 km. De Campagneweg gaat over op de Kranestraat welke in het centrum van Horst uitkomt. Aan de Campagneweg zijn voornamelijk burgerwoningen gesitueerd, met verspreid liggende agrarische bedrijven; in de omgeving van het plangebied betreffen dit glastuinbouwbedrijven. Op figuur 4 is het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.HM2LOCATIESBTNKANS-BPV1_0006.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.HM2LOCATIESBTNKANS-BPV1_0007.jpg"

Figuur 4: impressie plangebied Campagneweg

Op figuur 5 zijn van beide locaties de luchtfoto's weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.HM2LOCATIESBTNKANS-BPV1_0008.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.HM2LOCATIESBTNKANS-BPV1_0009.jpg"

Figuur 5: Luchtfoto Horsterweg (boven) en Campagneweg (beneden)

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft een beeld van de randvoorwaarden die vanuit het beleid gelden betreffende onderhavige ontwikkeling. De beleidskaders zijn op verschillende schaalniveaus beschreven. Aan bod komen het rijks-, provinciaal - en het gemeentelijk beleid.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Daar streeft het Rijk naar met een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Dit doet het Rijk samen met andere overheden en met een Europese en mondiale blik. Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo ontstaat er ruimte voor maatwerk en ontwikkelingen van burgers en bedrijven. In deze structuurvisie schetst het Rijk ambities voor Nederland in 2040: een visie hoe Nederland er in 2040 voor moet staan. Uitgaande van de verantwoordelijkheden van het Rijk zijn de ambities uitgewerkt in rijksdoelen tot 2028 en is aangegeven welke nationale belangen daarbij aan de orde zijn. Deze tijdshorizon is gesteld omdat in de loop van de tijd nieuwe ontwikkelingen en opgaven kunnen vragen om bijstelling van de rijksdoelen. Voor de ambities zijn rijksinvesteringen slechts een van de instrumenten die worden ingezet. Ook kennis, bestuurlijke afspraken en kaders worden ingezet. De huidige financiële rijkskaders (begroting) zijn randvoorwaardelijk voor de concrete invulling van die rijksambities. Een actualisatie van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid is nodig om de nieuwe aanpak vorm te geven. De verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zijn gedateerd door nieuwe politieke accenten en veranderende (wereldwijde) omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen die onder andere ontstaan omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. Deze structuurvisie geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vormt de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

Het Rijk is verantwoordelijk voor een goed systeem van ruimtelijke ordening inclusief zorgvuldige, transparante ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dat betekent dat het systeem zo ingericht moet zijn dat integrale planvorming en besluitvorming op elk schaalniveau mogelijk is en dat bestaande en toekomstige belangen goed kunnen worden afgewogen. Gebruikswaarde, toekomstwaarde en belevingswaarde zijn hier onderdeel van. Het gaat dan zowel om belangen die conflicteren als belangen die elkaar versterken. Bij nieuwe ontwikkelingen, aanleg en herstructurering moet in elk geval aandacht zijn voor de gevolgen voor de waterhuishouding, het milieu en het cultureel erfgoed.

Deze aspecten zullen in paragraaf 5.4, respectievelijk paragraaf 5.3 en 5.8 aan de orde komen.

Onderhavig plan heeft geen invloed op de beschreven doelen die het Rijk nastreeft. De beoogde ontwikkeling heeft een te kleinschalig karakter om hier effect op te hebben.

3.2.2 Ladder duurzame verstedelijking

Op 1 oktober 2012 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, en is 'de ladder voor duurzame verstedelijking' daaraan toegevoegd. De ladder ondersteunt gemeenten en provincies in vraaggerichte programmering van hun grondgebied, het voorkomen van overprogrammering en de keuzes die daaruit volgen.

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient te voldoen aan de volgende voorwaarden:

  • a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  • c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

De definitie voor een stedelijke ontwikkeling (artikel 1.1.1, lid 1, Bro) luidt als volgt: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." In de Handreiking staat dat er geen ondergrens is bepaald voor wat een ‘stedelijke ontwikkeling’ is. Op basis van jurisprudentie blijkt dat één of enkele woningen niet gezien worden als een stedelijke ontwikkeling:

  • ABRvS 18 december 2013, 201302867/1/R4 (Weststellingerwerf): hierbij ging het om het rechtstreeks mogelijk maken van drie woningen en drie woningen via een wijzigingsbevoegdheid
  • ABRvS 14 januari 2014, nr. 201308263/2/R4 (Midden-Delfland): bestemmen van één woning

Het begrip "woningbouwlocatie" (zoals opgenomen in de omschrijving van het begrip "stedelijke ontwikkeling" in artikel 1.1.1 Bro) is niet nader gedefinieerd. Gelet op de kleinschalige woningbouw die onderhavig plan mogelijk maakt, kan in het licht van de jurisprudentie van de Afdeling gesteld worden "dat de plannen niet voorzien in een woningbouwlocatie als bedoeld in artikel 1.1.1 Bro".

De in het plan voorziene ontwikkeling (één nieuwe woning aan de Campagneweg en één nieuwe woning aan de Horsterweg) kan dan ook niet worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in deze bepaling van het Bro, zodat artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet van toepassing is. Dit neemt niet weg dat de behoefte aan de mogelijk gemaakte ontwikkeling in het kader van de uitvoerbaarheid van het voorliggende plan dient te zijn onderbouwd.

3.2.3 Besluit en Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Barro en Rarro)

In het Barro zijn een aantal onderwerpen opgenomen waarvoor het rijk uit het oogpunt van de nationale belangen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte ruimtelijke regels stelt:

  • rond rijksvaarwegen wordt ruimte geborgd voor de veiligheid van scheepvaart;
  • rond de Maastakken wordt ruimte gereserveerd voor toekomstige rivierverruiming;
  • rond verschillende hoofdwegen en op enkele locaties wordt ruimte gereserveerd voor toekomstige uitbreiding van het hoofdwegennet en hoofdspoorwegennet;
  • op verschillende locaties wordt ruimte gereserveerd voor (kern)energiecentrales en zones onder hoogspanningsverbindingen worden gevrijwaard;
  • de provincies wordt opgedragen de ecologische hoofdstructuur te beschermen;
  • primaire waterkeringen buiten het kustfundament krijgen ruimtelijke bescherming;
  • in het IJsselmeer wordt verstedelijkingsruimte beperkt mogelijk gemaakt;
  • het erfgoed van de Stelling van Amsterdam, de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Romeinse Limes worden ruimtelijk beschermd;
  • rond militaire radarposten worden voorwaarden gesteld aan windmolens en hoge bebouwing.

Voor een aantal van de genoemde Barro-onderwerpen, waaronder de uitbreiding van het hoofdwegennet, het hoofdspoorwegennet en de militaire radars, geldt dat de regels worden uitgewerkt in de Rarro.

Op onderhavig project werken geen van de in het Barro genoemde rijksbelangen rechtstreeks door.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Provinciaal omgevingsplan Limburg

Op 12 december 2014 is het nieuwe provinciaal omgevingsplan Limburg vastgesteld. Belangrijke principes in dit nieuwe omgevingsbeleid zijn:

  • 1. Kwaliteit. Dat komt tot uiting in het koesteren van de gevarieerdheid van Limburg onder het motto ‘meer stad, meer land’, het bieden van ruimte voor verweving van functies, in kwaliteitsbewustzijn, en in dynamisch voorraadbeheer dat moet resulteren in een nieuwe vorm van groeien.
  • 2. Algemene principes voor duurzame verstedelijking. De ladder van duurzame verstedelijking en de prioriteit voor herbenutting van cultuurhistorische en beeldbepalende gebouwen.
  • 3. Uitnodigen. De manier waarop de provincie samen met de partners het voortreffelijke leef- en vestigingsklimaat willen realiseren. Met instrumenten op maat en ruimte om te experimenteren. De Provincie wil hierbij selectief zijn: het POL richt zich alleen op die zaken die er op provinciaal niveau echt toe doen en vragen om regionale oplossingen.

Voor wat betreft de projectlocaties geeft het POL 2014 aan dat beide omgevingen getypeerd kunnen worden als 'buitengebied'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.HM2LOCATIESBTNKANS-BPV1_0010.jpg" Figuur 6: Uitsnede POL-kaart 1

De gronden in het landelijk gebied zonder nadere zonering hebben de typering buitengebied gekregen en hebben vaak een agrarisch karakter, met ruimte voor doorontwikkeling van agrarische bedrijven. Deze zone omvat een breed scala aan gebieden variërend van landbouwgebieden in algemene zin, glastuinbouwgebieden, ontwikkelingsgebieden intensieve veehouderij, verblijfsrecreatieve terreinen, stadsrandzones tot linten en cluster van bebouwing.

Bij planvorming voor uitbreiding van de woningvoorraad wordt de ladder voor duurzame verstedelijking en de voorkeur voor gebruik van leegstaand vastgoed consequent gehanteerd. Toevoegingen aan de Limburgse woningmarkt moeten niet alleen van de juiste soort zijn (voldoen aan de specifieke lokale woningbehoefte) en op de juiste locatie zijn, maar moeten in veel gevallen ook gepaard gaan met sloop, zodat de kwantitatieve verhouding in balans blijft.

In beginsel past het initiatief, door gebruikmaking van 'contingenten IV' zoals beschreven in de gemeentelijke structuurvisie (waarover meer in paragraaf 3.4.1), binnen het provinciale beleid en de provinciale ambities.

3.3.2 Omgevingsverordening Limburg 2014

De Omgevingsverordening Limburg is op 1 januari 2011 in werking getreden maar is in 2014 gewijzigd vanwege de vaststelling van POL 2014, waarin was bepaald dat er een nieuw hoofdstuk Ruimte aan de Omgevingsverordening zou worden toegevoegd. Dat hoofdstuk Ruimte is gericht op de doorwerking van het ruimtelijke beleid van het POL 2014 naar gemeentelijke ruimtelijke plannen. Behalve de toevoeging van het hoofdstuk Ruimte zijn in de Omgevingsverordening Limburg 2014 ook de verordeningen Veehouderijen en Natura 2000 (van oktober 2013) en Wonen Zuid-Limburg (van juli 2013) opgenomen. Hiermee zijn alle verordeningen die betrekking hebben op het omgevingsbeleid ondergebracht in één document.

Het hoofdstuk Ruimte heeft twee kenmerkende verschillen met de andere onderdelen van de verordening.

In de eerste plaats bevat het hoofdstuk geen gedragsvoorschriften die gelden voor iedereen, maar uitsluitend instructiebepalingen die zijn gericht tot gemeentebesturen. Elders in de Omgevingsverordening wordt zeer incidenteel gebruik gemaakt van deze methodiek, maar het hoofdstuk Ruimte kent geen andere bepalingen dan opdrachten aan gemeentebesturen, die door de besturen in acht moeten worden genomen bij het vaststellen van bestemmingsplannen en bepaalde omgevingsvergunningen.

Het tweede verschil met de overige onderdelen van de Omgevingsverordening is dat de Wet ruimtelijke ordening slechts zeer beperkte mogelijkheden biedt om ontheffing te verlenen van een bepaling uit het hoofdstuk Ruimte.

Artikel 2.4.2 van de Omgevingsverordening Limburg heeft betrekking op 'wonen' en kent de volgende bepalingen:

  • 1. Een ruimtelijk plan voor een gebied gelegen in de regio Noord-Limburg voorziet niet in de toevoeging van woningen aan de bestaande voorraad woningen alsmede aan de bestaande planvoorraad woningen anders dan op de wijze zoals beschreven in de door de gemeenteraden vastgestelde Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg.
  • 2. Een ruimtelijk plan voor een gebied gelegen in de regio Midden-Limburg voorziet niet in de toevoeging van woningen aan de bestaande voorraad woningen alsmede aan de bestaande planvoorraad woningen anders dan op de wijze zoals beschreven in de door de gemeenteraden vastgestelde Structuurvisie Wonen, Zorg en Woonomgeving Midden-Limburg.
  • 3. Een ruimtelijk plan voor een gebied gelegen in de regio Zuid-Limburg voorziet niet in de toevoeging van woningen aan de bestaande voorraad woningen alsmede aan de bestaande planvoorraad woningen.
  • 4. Het derde lid is niet van toepassing indien:
    • a. er sprake is van een door de gemeenteraad vastgestelde Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg; en
    • b. het ruimtelijk plan voldoet aan het bepaalde in de vastgestelde Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg.
  • 5. De toelichting bij het ruimtelijke plan voor een gebied gelegen in de regio Noord-Limburg respectievelijk de regio Midden-Limburg respectievelijk de regio Zuid-Limburg, dat betrekking heeft op het toevoegen van woningen aan de bestaande voorraad woningen alsmede aan de bestaande planvoorraad woningen, bevat een verantwoording van de wijze waarop invulling is gegeven aan het bepaalde in het eerste lid respectievelijk het tweede lid respectievelijk het vierde lid.
  • 6. De toelichting bij het ruimtelijk plan bevat tevens een verantwoording van de bijdrage die met de vaststelling van dat ruimtelijk plan wordt geleverd aan de regionale opgave gericht op het terugdringen van de planvoorraad van nog onbenutte bouwmogelijkheden voor woningen.

In dit kader zijn de leden 1, 5 en 6 van toepassing. Zoals in paragraaf 3.4.1 (Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg) van onderhavige plantoelichting is vermeld, is er in casu sprake van bouwen naar reële behoefte (kavels zijn reeds verkocht) en worden twee woningen toegevoegd die echt kwaliteit toevoegen en welke het gevolg zijn van een wenselijke sanering van een intensieve veehouderij en passen binnen de contingenten die beschikbaar zijn gesteld bij deze sanering.

Voor het plangebied aan de Campagneweg kent de Verordening geen verdere beperkingen; voor het plangebied aan de Horsterweg is er een beperking opgenomen ten aanzien van het verrichten van handelingen in 'grondwaterbeschermingsgebieden'. Echter, deze beperking geldt niet voor de realisatie van een woning.

Het project is dan ook niet strijdig met de Omgevingsverordening Limburg 2014.

3.4 Regionaal beleid

3.4.1 Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg

Op 5 april 2016 is de Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg vastgesteld door de gemeenteraad van Horst aan de Maas. Een visie waarmee de bestuurders van de gemeenten Beesel, Bergen, Gennep, Horst aan de Maas, Mook en Middelaar, Venlo, Venray en Peel en Maas en de provincie Limburg sturing geven aan de regionale woningmarkt. Samen met alle woonpartners zijn vijf inhoudelijke pijlers geïdentificeerd die de kern vormen van deze visie. De pijlers rusten idealiter op een stevig fundament: krachtige gemeenten en een sterke regio. Ze zijn samen te vatten in:

1. Een gezonde woningmarkt in balans: nieuwbouw naar behoefte

Het aantal plannen dat de regio heeft en maakt om nieuwbouw toe te voegen, moet in een gezonde verhouding staan tot de kwantitatieve behoefte. Het is onverantwoord om te sturen op een bouwprogramma dat uitgaat van meer dan voorspelde groei. Dat betekent in de regio concreet dat plancapaciteit terug wordt gebracht én alleen plannen toe worden gevoegd die echt kwaliteit toevoegen en passen bij de woonbehoefte van de afzonderlijke gemeenten in de regio: bouwen naar reële behoefte.

2. De juiste woning op de juiste plek en dynamisch voorraadbeheer

Samen willen de regio een breed palet aan woonmilieus bieden dat aansluit bij de huidige en toekomstige inwoners van onze regio. De dominante vraag in de regio is het wonen in grotere kernen waar voorzieningen zijn. Er is in de visie een afwegingskader ontworpen dat regionaal en lokaal het instrument vormt om tot een heldere prioritering en onderbouwing van nieuwbouwplannen te komen. De werkwijze sluit aan bij de principes van de Ladder voor Duurzame Verstedelijking. Integrale afweging en integraal voorraadbeleid zijn sleutelwoorden.

3. Goed wonen voor iedereen, maar met extra aandacht voor ….

Bijzondere aandacht is nodig voor de huisvesting van (toekomstige) werknemers en dan vooral de arbeidsmigranten. Zij vullen veel banen in en zijn voorwaarde voor de verdere economische ontwikkeling. De regio gaat voor een uitnodigende strategie en kiest voor de beleidslijn van short stay naar mid stay en uiteindelijk naar regulier wonen. Regionaal wordt ook de noodzaak gevoeld om stil te staan bij statushouders. En verder zijn Toegelaten Instellingen (corporaties) vanaf 1 januari 2016 verplicht bij nieuwe verhuringen passend toe te wijzen. Betaalbaarheid en beschikbaarheid zijn dan ook twee onderwerpen die op regionaal niveau verder uitgewerkt moeten worden.

4. Kwaliteit bestaande voorraad en kernen meer centraal

De eerste pijler van het dynamisch voorraadbeheer is het werken aan de kwaliteit en de geschiktheid van de bestaande voorraad. Vooral in de meer stedelijke wijken vraagt dit aandacht. Daar is vernieuwing nodig (slopen, verdunnen, renoveren). Stedelijke herverkaveling kan hierbij een instrument zijn, net zoals de mogelijkheden van een transitiefonds. Maar ook de leefomgeving in de kernen staat op sommige plekken onder druk. Leegkomende en leegblijvende panden kunnen juist in kleine kernen versneld een spiraal naar beneden inzetten. Lokale kracht zien, benutten en waarderen is de lijn die wordt ingezet. Ruim baan voor nieuwe vormen van maatschappijsturing (coöperaties, zelfbeheer). Maar ook, slechts na zorgvuldige afweging is er in de kleine kernen in beperkte mate ruimte voor nieuwbouw. De grote opgave voor nu is het tegengaan van het overaanbod aan goedkope en slechte koopvoorraad.

5. Een levensloopvriendelijke en duurzame regio

Door de vergrijzing neemt het aantal senioren fors toe; in de kleine kernen gaat dit proces nog sneller. Dit wordt extra aandacht gegeven in lokaal woonbeleid. Aanpassing van de woning is primair de verantwoordelijkheid van de verhuurder of eigenaar. Maar bewustwording over woningaanpassingen maakt het verschil. Hier ligt een prachtige kans om de koppeling te zoeken met bewustwording op het terrein van verduurzaming. Voorzieningen voor zwaardere zorg vereisen een zekere omvang en zullen naar verwachting daarom in grotere kernen geconcentreerd worden.

In casu is er ook sprake van bouwen naar reële behoefte (kavels zijn reeds verkocht) en worden twee woningen toegevoegd die echt kwaliteit toevoegen en welke het gevolg zijn van een wenselijke sanering van een intensieve veehouderij en passen binnen de contingenten die beschikbaar zijn gesteld bij deze sanering.

3.5 Gemeentelijk beleid

3.5.1 Integrale structuurvisie Horst aan de Maas

Op 9 april 2013 is de Integrale Structuurvisie Horst aan de Maas vastgesteld. Het betreft een integrale structuurvisie voor het gehele grondgebied van de gemeente Horst aan de Maas. De structuurvisie geeft een integraal beeld van de ruimtelijke en sociaal-maatschappelijke ontwikkelingen die de gemeente op haar grondgebied voor ogen staat voor de langere termijn. Verder is de integrale structuurvisie opgesteld om maximaal gebruik te maken van de mogelijkheid tot het plegen van kostenverhaal die de Wet ruimtelijke ordening biedt. De structuurvisie bestaat uit een beleidskader en een uitvoeringsparagraaf waarin het Limburgs Kwaliteitsmenu (LKM) wordt geïmplementeerd.

Het grondprincipe van het gemeentelijk (en provinciaal) kwaliteitsmenu (GKM) is, dat bepaalde ontwikkelingen ter plaatse leiden tot verlies aan omgevingskwaliteit, hetgeen dient te worden gecompenseerd door een kwaliteitsbijdrage. Dit geldt zowel binnen als buiten de ‘rode contouren’. De kwaliteitsbijdrage wordt ingezet om de omgevingskwaliteit en leefb aarheid te versterken. Het doel is dat per saldo daarmee de kwaliteit toeneemt. Het GKM is van toepassing op ontwikkelingen die niet rechtstreeks of via een flexibiliteitbepaling (zoals wijzigings- of afwijkingsregels) zijn toegestaan in het vigerende bestemmingsplan. Veel kleinere ontwikkelingen kunnen dan ook vaak zonder toepassing van het GKM doorgang vinden.

Zoals op 'onderstaande uitsnedes uit de structuurvisiekaart (figuur 7) is te zien, valt het plangebied aan de Horsterweg binnen het 'zoekgebied bos en natuur (4B)' en het plangebied aan de Campagneweg binnen 'gemengd gebied (7E)'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.HM2LOCATIESBTNKANS-BPV1_0011.jpg"

Figuur 7: uitsnede uit kaart structuurvisie

Voor nieuwe solitaire woningbouw op deze locaties geldt 'nee (negatieve grondhouding)' respectievelijk een 'nee, tenzij (voorwaardelijke grondhouding)'.

Bij aanvragen voor het toevoegen van 1 (maximaal 2 woningen) op particuliere grond zowel binnen als buiten de bebouwde kom - welke niet passen binnen het vigerende bestemmingsplan - geldt dat alleen aan aanvragen die een ruimtelijk, milieu (of maatschappelijk) knelpunt oplossen of een duidelijke ruimtelijke verbetering opleveren medewerking verleend wordt. Indien er geen ruimtelijk, milieu of maatschappelijk knelpunt wordt opgelost wordt het verzoek afgewezen. Is er wel sprake van een verbetering dan wordt de aanvraag vervolgens getoetst aan de volgende criteria:

  • Er moet sprake zijn van (ruimtelijke) samenhang en inpassing in de bestaande stedenbouwkundige structuur;
  • Het woonmilieu van bestaande woningen (o.a. privacy, bezonning) ter plaatse mag niet onevenredig aangetast worden;
  • Woningen dienen ontsloten te worden op de openbare weg en het parkeren dient op eigen terrein opgelost te worden;
  • Er dient rekening gehouden te worden met bodemgesteldheid, het watersysteem en de waterhuishouding, de invloed van omliggende bedrijvigheid en wegen, archeologie en cultuurhistorie, ecologie en duurzaamheid;
  • Eventuele planschadeclaims komen voor rekening van de initiatiefnemer;
  • Een bouwkavel buiten de bebouwde kom dient een minimale omvang van 750 m2 te hebben.

Door inzet van twee woningbouwcontingenten welke aan T.A.J. Willems Melderslo BV America zijn toegekend in verband met de sanering van zijn intensieve veehouderijbedrijven, wordt er bijgedragen aan het oplossen van een ruimtelijk knelpunt, namelijk met het reduceren van de milieugevolgen en de bebouwing op korte afstand van de kernen Melderslo en America.

Verder is er zowel aan de Horsterweg als aan de Campagneweg sprake van een lintbebouwing waarbij het lint voor het merendeel uit burgerwoningen bestaat, onderbroken door enkele agrarische bedrijven en een sporadisch niet-agrarisch bedrijf, zoals uit onderstaande uitsneden uit de verbeelding behorende bij het voorontwerp-bestemmingsplan buitengebied is te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.HM2LOCATIESBTNKANS-BPV1_0012.jpg"

Figuur 8: structuur Horsterweg

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.HM2LOCATIESBTNKANS-BPV1_0013.jpg"

Figuur 9: structuur Campagneweg

Beide woningen worden aan een bestaande, doorgaande weg gerealiseerd en worden dus goed ontsluiten.

Beide percelen zullen een omvang hebben van meer dan 750 m2, welke daarmee zo ruim zijn dat de noodzakelijke parkeergelegenheid op eigen terrein kan worden gerealiseerd, evenals hemelwaterinfiltratievoorzieningen en een landschappelijke inpassing. De breedte en diepte van de percelen is van dusdanige omvang dat bij een redelijke invulling van het bouwkavel omliggende erven geen onaanvaarbare hinder zullen ervaren voor wat betreft bezonning/schaduwwerking of vermindering van privacy. In de bouwregels zullen beperkingen worden gesteld ten aanzien van het bouwen nabij de perceelsgrenzen en verplichtingen ten aanzien van landschappelijke inpassing.

Of cq dat voldaan wordt aan de overige sectorale (milieu)aspecten, zal aan de orde komen in hoofdstuk 5.

Concluderend kan worden gesteld dat wordt voldaan aan het bepaalde in de integrale structuurvisie.

3.5.2 Masterplan Wonen Horst aan de Maas

Het Masterplan Wonen (lokale woonvisie) 2016-2021 is een uitwerking van de regionale structuurvisie Wonen Noord Limburg.

De beleidsopgaven zoals genoemd in het Masterplan Wonen betreffen de volgenden:

  • 1. een nieuwbouwprogramma met toekomstwaarde
  • 2. een sluitend netwerk van wonen, zorg en welzijn
  • 3. aantrekkelijk houden van de bestaande woningvoorraad en dorpen door verduurzaming in brede zin.

Deze beleidsopgaven resulteren in de volgende speerpunten in het masterplan Wonen (2016-2021):

  • Streven naar een kwalitatief gedifferentieerd woningaanbod, dat aansluit op de vraag van onze huidige en toekomstige inwoners. Een gedifferentieerd woningaanbod biedt de mogelijkheid om een gewenste wooncarrière te maken binnen de gemeente (doorstroming) en draagt bij aan een evenwichtige bevolkingsopbouw.
  • Ter bevordering van een evenwichtige bevolkingsopbouw wordt extra aandacht besteed aan woningen (huur en koop) voor jongeren, starters en senioren.
  • Voor senioren is het van belang dat de woning zorggeschikt is en zij daar kunnen blijven wonen ook als ze zorg behoeven.
  • In de bestaande particuliere woningvoorraad kan nog een flinke slag gemaakt worden op het gebied van duurzaamheid en het toekomst bestendig maken. Met name woningen uit de periode 1950-1985 vragen om (energetische) verduurzaming om deze toekomstbestendig en courant te houden
  • Realiseren van de nieuwbouw hoofdzakelijk binnen de bestaande bebouwing en in vrijkomend vastgoed in de woonkernen om de groene en landelijke omgeving tussen de woonkernen te behouden.
  • Het stimuleren van de starters naar de bestaande voorraad, de realisatie van tijdelijke huurwoningen en de bewustwording van langer zelfstandig wonen.

In casu worden de nieuwe woningen aan de Horsterweg en de Campagneweg gebouwd naar eigen behoefte; de kopers van de kavels realiseren de woningen geheel naar eigen wens en passend binnen de afspraken met de gemeente Horst aan de Maas, welke verder in de bouwregels van onderhavig bestemmingsplan zijn verwoord.

Het project is derhalve niet strijdig met het Masterplan Wonen.

3.5.3 Bestemmingsplan

Beide plangebieden zijn gelegen in het bestemmingsplan buitengebied Horst 2009.

  • Horsterweg:

Hier geldt het bestemmingsplan buitengebied Horst 2009, deelgebied 3. Het plangebied aan de Horsterweg heeft hierin de bestemming 'agrarische doeleinden met landschappelijke en natuurwaarden' en de dubbelbestemming 'grondwaterbeschermingszone', gekregen.

  • Campagneweg:

Hier geldt het bestemmingsplan buitengebied Horst 2009, deelgebied 2. Het plangebied aan de Campagneweg heeft hierin de bestemming 'agrarische doeleinden' gekregen.

Op figuur 10 zijn uitsneden van de vigerende plankaarten weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.HM2LOCATIESBTNKANS-BPV1_0014.jpg"

Figuur 10: Uitsnede bestemmingsplan  Buitengebied 2009 (Horsterweg bovenste uitsnede; Campagneweg onderste uitsnede)

Binnen deze bestemmingen zijn geen woningen toegestaan.

Omdat binnen de regels van het vigerende bestemmingsplan de gewenste woningen niet gerealiseerd kunnen worden, dient voor beide locaties een nieuw bestemmingsplan te worden opgesteld, dat voorziet in een adequate planologisch-juridische regeling voor het project.

3.6 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de gevraagde ontwikkeling voldoet aan het nationaal beleid, provinciaal beleid en het gemeentelijk beleid voor wat betreft de structuurvisie (zowel gemeentelijke als de door de gemeenteraad vastgestelde regionale structuurvisie).

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Uitgangspunten en doelstellingen van het plan

De gemeente Horst aan de Maas en T.A.J. Willems Melderslo BV America (hierna initiatiefnemer) zijn overeengekomen, dat de gemeente in samenhang met de sanering van de intensieve veehouderijbedrijven aan de Blaktweg 12A te Melderslo en de Saarweg 13 te America, een aantal woningbouwcontingenten ter beschikking stelt ten behoeve van de bouw van vrijstaande woningen op nader te bepalen diverse locaties.

Een aantal locaties zijn op basis van deze regeling, welke ook wel bekend staat onder de naam 'buitenkans', reeds ontwikkeld. Onderhavig bestemmingsplan heeft betrekking op de volgende twee nieuwe bouwlocaties:

  • Horsterweg tussen nr. 16c en nr. 18 te Broekhuizen (linker kaartje)
  • Campagneweg naast nr. 24 te Meterik (rechter kaartje)

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.HM2LOCATIESBTNKANS-BPV1_0015.jpg"

Figuur 11: kadastrale situatie

4.2 Stedenbouwkundige/ruimelijke aspecten

Bouwtekeningen voor de nieuwe woningen zijn nog niet aanwezig. Wel zijn er op basis van referentiepanden schetsen gemaakt welke op dit moment de voorkeur van de toekomstige eigenaren hebben. Middels onderhavig bestemmingsplan wordt dan ook niet één specifieke woning geregeld, maar wordt een bouwmogelijkheid aan de locaties toegekend, waarbij wel met de globale schetsen rekening is gehouden. De nieuwe bestemming 'Wonen' kan op beide locaties worden ingevuld met een woning en bijbehorende bouwwerken, zolang deze voldoen aan de bepalingen uit de planregels.

Over de architectonische uitstraling van de nieuwe woning aan de Campagneweg is slechts bekend dat het een type 'notariswoning' wordt en er afgezien van bijbehorende bouwwerken ook een zwembad is voorzien. De nieuwe woning aan de Horsterweg zal gerealiseerd worden als een 'landelijke woning' .

De locaties mogen worden ingevuld met een woning met een maximale inhoud van 1.200 m³ (bovengronds). De maximale goot- en bouwhoogte bedraagt 6,5 respectievelijk 11 meter. Het is daarnaast mogelijk 150 m² aan bijbehorende bouwwerken bij de woningen op te richten met een maximale goot- en nokhoogte van 3,5 respectievelijk 7 meter. Qua maatvoering is voor het merendeel aangesloten bij de gemeentelijke standaarden en de bouwregels van vergelijkbare woningbouwprojecten.

4.3 Landschappelijke inpassing en water

Beide woningen zullen op een juiste manier in het landschap worden ingepast.

Voor de locatie Horsterweg te Broekhuizen is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld, dat integraal als bijlage aan de planstukken is toegevoegd. Onderstaand is het reeds geakkordeerde inpassingsplan weergegeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.HM2LOCATIESBTNKANS-BPV1_0016.jpg"

Figuur 11a: inpassingsplan Horsterweg Broekhuizen

Voor de locatie aan de Campagneweg te Meterik is er vooralsnog geen uitgewerkt plan. In ieder geval zal de nieuwe situatie passend in gebiedseigen groen gezet moeten worden, zodat met de bouw van de nieuwe woningen de karakteristiek van het landschap wordt versterkt en er door de ontwikkeling geen landschappelijke kwaliteiten verloren gaan.

Door het erf te omkaderen met een gemengde haag wordt een ruimte gecrëerd waarbinnen de woning met bijbehorende functies geclusterd zijn; deze gemengde haag zorgt tevens voor voldoende privacy ten opzichte van omliggende functies. Juist zo'n gemengde haag geeft variatie en aantrekkelijk beeld. Het is een landelijkere haag met meer kleur en bloei.

De gemengde haag bestaat uit:

20 % Acer campestre Veldesdoorn

10 % Ligustrum vulgare Gewone liguster

25 % Carpinus betulus Haagbeuk

20 % Rhamnus frangula Vuilboom

25 % Fagus sylvatica Gewone beuk

De haag wordt gemengd aangeplant (4 stuks per meter 80-100) en zal met 1 maal knippen per jaar op een hoogte van 1,20 meter een groene rand vormen. Het binnengebied zal aangeplant worden met (hoogstam)fruitbomen en grotere solitaire struiken. Door het gebruik van bijvoorbeeld:

1 Juglans regia Okkernoot

1 Castanea Tamme kastanje

1 Prunus hybr. Kersenbomen

1 Cydonia oblonga Kweepeer

1 Mespilus germanica Mispel

krijgt het achtererf een landelijke uitstraling. Deze bomen worden aangeplant op onderlinge afstand van ca 12 meter, waarbij gekozen kan worden uit soorten die weinig onderhoud vergen.

De bomen hebben bij aanplant een maat van 12-14. Het beheer vormt het minimaal opkronen en snoeien, zodat ze volledig kunnen uitgroeien. Het beheer is een snoei om de vruchtzetting te bevorderen, maar op termijn kunnen de bomen met minimale snoei uitgroeien tot volwassen bomen. Grasland zal als weitje worden beheerd.

In de planregels zal een voorwaardelijke bepaling worden opgenomen waardoor de uitvoering van de landschappelijke inpassing wordt gewaarborgd.

Hoofdstuk 5 Sectorale aspecten

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt vanuit verschillende sectorale aspecten (o.a. milieu, veiligheid, water, natuur en archeologie) het initiatief getoetst of men zal voldoen aan de criteria van deze aspecten.

5.2 Milieuaspecten

5.2.1 Bodem- en grondwaterkwaliteit

In het kader van het onderhavige plan worden binnen de plangebieden nieuwe bodemgevoelige functies toegelaten in de vorm van twee woningen.

Voordat door middel van een omgevingsvergunning nieuwe functies mogelijk worden gemaakt zal er inzicht moeten zijn of de bodem- en grondwaterkwaliteit een dergelijke bebouwing en gebruik ook mogelijk maken.

Op 16 december 2016 is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd aan de Campagneweg en op 13 december 2016 op de locatie Horsterweg; beiden zijn uitgevoerd door Econsultancy BV en de rapportages zijn als bijlage aan de planstukken toegevoegd.

Op basis van het vooronderzoek is het volgende geconcludeerd:

Campagneweg:

Op basis van het vooronderzoek is geconcludeerd dat de onderzoekslocatie onderzocht dient te worden volgens de strategie "onverdacht" (ONV). Bij onverdachte locaties luidt de onderzoekshypothese dat de bodem niet verontreinigd is.

De bovengrond bestaat voornamelijk uit matig humeus, matig siltig, zeer fijn zand. De ondergrond bestaat uit matig siltig, zeer fijn zand. De ondergrond is plaatselijk zwak tot sterk gleyhoudend. De bovengrond is plaatselijk zwak baksteenhoudend en zwak kolengruishoudend. Verder zijn er zintuiglijk geen verontreinigingen waargenomen.

Ter plaatse van de zintuiglijke bijmenging met baksteen en kolengruis in de bovengrond zijn lichte verontreinigingen aangetroffen met cadmium, koper, lood en zink. Deze lichte verontreinigingen zijn hoogstwaarschijnlijk te relateren aan de aangetroffen bijmengingen in de bodem. Verder zijn er in de bovengrond geen verontreinigingen aangetoond. In de ondergrond zijn eveneens geen verontreinigingen geconstateerd.

Het grondwater is licht verontreinigd met 1,2-dichloorethenen. Voor deze lichte verontreiniging heeft Econsultancy vooralsnog geen verklaring.

De vooraf gestelde hypothese, dat de onderzoekslocatie als "onverdacht" kan worden beschouwd wordt, op basis van de lichte verontreinigingen, verworpen. Echter, gelet op de aard en mate van verontreiniging, bestaat er géén reden voor een nader onderzoek en bestaan er met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem géén belemmeringen voor de nieuwbouw op de onderzoekslocatie, alsmede de bestemmingsplanwijziging.

Horsterweg:

Op basis van het vooronderzoek is geconcludeerd dat de onderzoekslocatie onderzocht dient te worden volgens de strategie "onverdacht" (ONV). Bij onverdachte locaties luidt de onderzoekshypothese dat de bodem niet verontreinigd is.

Er zijn op basis van het vooronderzoek, tijdens de terreininspectie en bij de uitvoering van de veldwerkzaamheden geen aanwijzingen gevonden, die aanleiding geven een asbestverontreiniging op de locatie te verwachten.

In de bovengrond zijn geen verontreinigingen geconstateerd. In de ondergrond zijn eveneens geen verontreinigingen geconstateerd. In het grondwater zijn lichte verontreinigingen met cadmium, kobalt en zink aangetroffen. Deze metaalverontreinigingen zijn hoogstwaarschijnlijk te relateren aan regionaal verhoogde achtergrondconcentraties.

Gelet op het regionale karakter van de lichte metaalverontreinigingen in het grondwater, alsmede het feit dat er geen verontreinigingen in de grond zijn aangetroffen, kan de onderzoekslocatie als "onverdacht" ten opzichte van haar omgeving worden beschouwd. Er bestaan volgens Econsultancy met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem dan ook géén belemmeringen voor de nieuwbouw op de onderzoekslocatie.

Indien er werkzaamheden plaatsvinden, waarbij grond vrijkomt, kan de grond niet zonder meer worden afgevoerd of elders worden toegepast. De regels van het Besluit bodemkwaliteit zijn hierop mogelijk van toepassing.

5.2.2 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) is van toepassing op woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen (onder meer onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen en andere gezondheidszorggebouwen) en geluidsgevoelige terreinen (onder meer woonwagenstandplaatsen). Uit art. 74 Wgh vloeit voort dat in principe alle wegen voorzien zijn van een geluidzone, met uitzondering van wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied of wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km/uur geldt. De zonebreedte is afhankelijk van het gebied (stedelijk of buitenstedelijk) en het aantal rijstroken. Binnen de zones moet een akoestisch onderzoek worden verricht. De voorkeursgrenswaarde voor woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en terreinen bedraagt in die zone op de buitengevel 48 dB (art. 82 Wgh).

Zowel de Horsterweg als de Campagneweg zijn wegen waarop een snelheidsregime geldt van meer dan 30 km/uur.

De Campagneweg wordt uitsluitend door bestemmingsverkeer gebruikt en heeft een zeer smal wegprofiel (circa 3 meter). Doordat deze weg verkeersluw genoemd kan worden, is het uitvoeren van een akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai niet noodzakelijk; overduidelijk is dat ter plaatse van de nieuw te realiseren woning de grenswaarden uit de Wet geluidhinder niet worden overschreden.

De Horsterweg echter is een druk begane ontsluitingsweg en verbindt de kernen Broekhuizen en Melderslo met elkaar. Het is een tweebaans weg met vrijliggend fietspad. De weg leent zich om 60 km/uur te rijden. Om voor de nieuwe woning de gevelbelasting te bepalen, zal een akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai uitgevoerd dienen te worden.

Op 15 december 2016 is door K-Plus een akoestisch onderzoek uitgevoerd, dat integraal als bijlage bij de planstukken is gevoegd. In het akoestisch onderzoek wordt het volgende geconcludeerd:

Het bouwplan is gelegen binnen de geluidzone van de Horsterweg en de Vonkelweg. Ten behoeve van dit geluidonderzoek is gebruik gemaakt van de Wet geluidhinder, zoals deze thans geldt. De geluidbelastingen vanwege wegverkeer zijn berekend conform Standaard Rekenmethode II van het ‘Rekenen meetvoorschrift geluid 2012’.

De berekende geluidbelastingen zijn getoetst aan de grenswaarden uit de Wet geluidhinder (Wgh) voor wat betreft wegverkeerslawaai, te weten:

Wegverkeerslawaai:

      • voorkeursgrenswaarde: 48 dB (art. 82, lid 1 Wgh);
      • maximale ontheffingswaarde buitenstedelijk gebied: 53 dB (art. 83, lid 1 Wgh).

Vanwege wegverkeerslawaai van de Horsterweg zal de voorkeursgrenswaarde van 48 dB worden overschreden. De maximale ontheffingswaarde van 53 dB wordt niet overschreden.

Het treffen van maatregelen om de gevelbelasting terug te brengen tot de voorkeursgrenswaarde stuit op bezwaren van landschappelijke, stedenbouwkundige en financiële aard. Bij de gemeente Horst aan de Maas dient een verzoek tot vaststelling van een hogere toelaatbare waarde te worden ingediend.

Gezien de bepaalde optredende gevelbelastingen dient ermee rekening te worden gehouden dat plaatselijk zwaardere eisen worden gesteld aan de karakteristieke geluidwering van de gevel(s).

Bij de gemeente Horst aan de Maas is een verzoek tot vaststelling van een hogere toelaatbare waarde te worden ingediend. De procedure zal parallel lopen aan de bestemmingsplanprocedure.

Spoorweglawaai

In de nabijheid van de plangebieden is geen spoorlijn gesitueerd. De spoorlijn Venlo-Nijmegen bevindt zich op een afstand van ruim 2,4 km ten zuidwesten van het plangebied aan de Horsterweg en ruim 6,2 km ten noordoosten van het plangebied aan de Campagneweg.

5.2.3 Luchtkwaliteit

Wetgeving

Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5.2 van de Wet milieubeheer; 'Wet Luchtkwaliteit'). Hierin wordt een programma-aanpak geïntroduceerd. Alle projecten binnen een programmagebied kunnen hierdoor doorgang vinden mits de Nederlandse overheden voldoende maatregelen nemen om overal in het gebied aan de grenswaarden te voldoen.

Kern van deze wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het Rijk coördineert de ontwikkeling van het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden en heeft een looptijd tot 1 augustus 2014.

De Wet Luchtkwaliteit wordt verder uitgewerkt in nadere regelgeving zoals een Algemene Maatregel van Bestuur (Besluit “ Niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)”) en Ministeriële Regelingen (Regeling “Niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)”). Op 16 januari 2009 is verder het Besluit “gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)” in werking getreden. Dit besluit is gericht op het voorkomen van de bouw van zogenoemde 'gevoelige bestemmingen', zoals kinderdagverblijven en scholen, binnen een bepaalde afstand van (snel)wegen in gebieden die (nog) niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen. Zo wil het Rijk de gezondheid van kwetsbare bevolkingsgroepen beschermen tegen een relatief verhoogd gezondheidsrisico.

Kleine en grote projecten

De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en grote' projecten. Kleine projecten dragen niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen). Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in het Besluit “Niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)”.

Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten - die jaarlijks meer dan 3 procent van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van PM10 en NO2 bijdragen- een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing.

Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)

Dit is een Regeling van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 31 oktober 2007, nr. DJZ2007004707, houdende regels omtrent de aanwijzing van categorieën van gevallen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen als bedoeld in artikel 5.16, eerste lid, onder c, van de Wet milieubeheer (Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)).

Het gaat hierbij om de volgende categorieën:

  • 1. inrichtingen
  • 2. infrastructuur
  • 3. kantoorlocaties
  • 4. woningbouwlocaties

Voor woningbouw geldt dat woningbouwprojecten van netto niet meer dan 1500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) niet in betekende mate bedragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit (art. 4 lid 1 Besluit NIBM jo. art. 4 lid 2, bijlage 3B.2 Regeling NIBM).

Het onderhavige project is met één nieuwe woning aan de Horsterweg en één nieuwe wonoing aan de Campagneweg dusdanig beperkt van omvang dat de conclusie kan worden getrokken dat het project niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.

Luchtkwaliteit vormt derhalve geen belemmering voor het project.

5.2.4 Bedrijven en milieuzoneringen

Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten wordt milieuzonering gehanteerd. Hieronder wordt verstaan een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen en anderzijds milieugevoelige gebieden zoals woongebieden. Om milieuzonering hanteerbaar te maken wordt gebruik gemaakt van de Staat van bedrijfsactiviteiten zoals die is opgenomen in de VNG brochure 'Bedrijven en milieuzonering', van maart 2009.

Bedrijven en milieuzonering

De indeling van de bedrijven c.q. bedrijfsactiviteiten is vastgelegd een Staat van bedrijfsactiviteiten die is opgenomen in de VNG brochure 'Bedrijven en milieuzonering', van maart 2009. In deze Staat worden bedrijfsactiviteiten ingedeeld in een zestal categorieën met toenemende potentiële milieuemissies. Op grond van deze Staat kan een beleidsmatige selectie worden gemaakt van de op het plangebied toe te laten bedrijfsactiviteiten. De bedrijven zijn op basis van de Standaard Bedrijfs Indeling (SBI-codes) in deze Staat gerangschikt. Per bedrijfsactiviteit is voor elk ruimtelijk relevante milieucomponent (geur, stof, geluid en gevaar) een richtafstand aangegeven die in beginsel moet worden aangehouden tussen een bedrijf en milieugevoelige objecten (woningen) om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. Bij het bepalen van deze richtafstanden zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • het betreft 'gemiddelde' moderne bedrijfsactiviteiten met gebruikelijke productieprocessen en voorzieningen;
  • de richtafstanden hebben betrekking op de omgevingstype 'rustige woonwijk' , 'rustig buitengebied' of vergelijkbare omgevingstypen;
  • de richtafstanden bieden in beginsel ruimte voor normale groei van de bedrijfsactiviteiten.

De grootste afstand van de milieucomponenten vormt de indicatie voor de aan te houden afstand van de bedrijfsactiviteit tot een milieugevoelig object. Elk bedrijf c.q. bedrijfsactiviteit wordt in een bepaalde milieucategorie ingedeeld.

Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kunnen gemotiveerd kortere richtafstanden worden aangehouden bij het omgevingstype 'gemengd gebied', dat gezien de aanwezige functiemenging of ligging nabij drukke wegen al een hogere milieubelasting kent. In zo'n geval is het ruimtelijk aanvaardbaar dat de richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd.

Invloed milieuhinder op het plangebied

Het plangebied aan de Horsterweg ligt binnen de lintbebouwing en wordt omringd door voornamelijk burgerwoningen, agrarische- en niet-agrarische bedrijven. Er is dus sprake van een gemengd gebied. De agrarische bedrijven betreffen kwekerijbedrijven van struiken (onder andere buxus) en op grotere afstand een champignonkwekerij. Het plangebied bevindt zich niet binnen de richtafstand of hindercirkel van enig bedrijf.

Voor wat betreft het spuiten van (akkerbouw)gewassen zijn geen wettelijke voorschriften over de minimaal aan te houden afstanden tussen gronden waarop bomen en andere gewassen in de open lucht worden gekweekt, en nabijgelegen gevoelige objecten. Het ontbreken van dergelijke voorschriften laat echter onverlet dat in het kader van een goede ruimtelijke ordening een afweging van alle bij het gebruik van de gronden betrokken belangen dient plaats te vinden, waarbij de aan te houden afstand tussen akkerbouwgronden en gevoelige objecten zodanig gekozen dient te worden dat een aanvaardbaar leefklimaat kan worden gegarandeerd. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft eerder overwogen dat toepassing van de vuistregel om een afstand aan te houden van 50 m tussen gevoelige functies en agrarische bedrijvigheid waarbij gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt, in het algemeen niet onredelijk is. Dit brengt echter niet reeds met zich dat een kortere afstand in dit geval niet redelijk zou kunnen zijn. Dit hangt mede samen met de hoogte van de gewassen (hoe hoger, des te meer sprake er kan zijn van drift), windrichting, soort bestrijdingsmiddelen en frequentie van spuiten. Het bouwvlak waar de nieuwe woning dient te worden gesitueerd, ligt buiten voornoemde afstand van 50 meter van (akkerbouw)gewassen, welke mogelijk middels spuittechnieken worden beschermd tegen ongedierte.

Het plangebied aan de Campagneweg ligt eveneens binnen de lintbebouwing en wordt omringd door voornamelijk burgerwoningen, agrarische bedrijven. Er is ook hier dus sprake van een gemengd gebied.

Aan de overzijde van het plangebied ligt op een afstand van bijna 50 m een glastuinbouwbedrijf, evenals ten westen van het plangebied op een afstand van ruim 120 m. Beide bedrijven worden niet extra in hun uitbreidingsmogelijkheden belemmerd vanwege het feit dat er al andere burgerwoningen dichter bij hun bedrijf zijn gelegen. Andersom ondervindt de nieuwe woonfunctie geen onaanvaardbare hinder door de glastuinbouwbedrijven nu de richtafstand van 30 m welke de VNG hanteert voor deze bedrijfstak, ruimschoots wordt gehaald. Overige tuin- en akkerbouwactiviteiten liggen op meer dan 100 m afstand van het plangebied waardoor ook vanuit deze hoek geen aanaanvaarbare hinder verwacht wordt.

Er kan derhalve worden gesteld dat qua milieuzonering wordt voldaan aan de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering'.

5.2.5 Externe veiligheid

Risicovolle inrichtingen (bevi)

De veiligheid rond bedrijven wordt gereguleerd in de vigerende milieuvergunning (of een geldende Algemene Maatregel van Bestuur) en het Besluit externe veiligheid inrichtingen van 21 oktober 2004 (Bevi). In het Bevi worden specifieke regels opgenomen voor specifieke risicovoIle inrichtingen. In het Bevi heeft iedere risicovolle inrichting een veiligheidszone gekregen. Dit heet de plaatsgebonden risicocontour (PR-contour). Binnen deze contour mogen nieuwe kwetsbare objecten (zoals woningen, scholen, ziekenhuizen, grootschalige kantoren, hotels, winkelcentra, campings) of beperkt kwetsbare objecten (zoals verspreid liggende woningen, bedrijfswoningen dan wel bedrijfsgebouwen van derden, kleinere kantoren, hotels en winkels, sporthallen, zwembaden) niet of niet zonder meer worden opgericht. Het Bevi gaat uit van een PR-contour 10-6 /jr.

Het kan gaan om inrichtingen waarbij door middel van een vaste afstand wordt voldaan aan deze contour (zogenaamde “categoriale inrichtingen”) en inrichtingen waarbij deze contour individueel moet worden berekend (Quantitative Risk Assement (QRA)). Dit is geregeld in Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi).

Bij het nemen van een planologische besluit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan of een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan) moet het bevoegd gezag deze contour in acht nemen voor kwetsbare objecten. Hierbij geldt de PR-contour 10-6/jr. als grenswaarde. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de contour als richtwaarde, d.w.z. in principe moet PR 10-6/jr. aangehouden worden, maar er mag gemotiveerd van worden afgeweken.

Naast het plaatsgebonden risico kent het Bevi ook het groepsgebonden risico (GR). Het groepsgebonden risico geeft aan wat de kans is op een ongeval met ten minste 10, 100 of 1000 dodelijke slachtoffers in de omgeving van de beschouwde bron. Het aantal personen dat in de omgeving van de bron verblijft bepaalt daardoor mede de hoogte van het groepsrisico. Voor het GR geldt geen harde juridische norm (zoals de PR-contour 10-6/jr. wel is) maar een zogenaamde oriënterende waarde. Het berekende groepsrisico wordt weergegeven in een curve, waarbij de kans op een ongeval wordt uitgezet tegen het aantal mensen dat daarbij omkomt. In dezelfde grafiek wordt de oriënterende waarde uitgezet. Als die wordt overschreden door een ruimtelijke ontwikkeling moet dat worden verantwoord. Hiermee wordt in beeld gebracht of en in welke mate het bevoegd gezag het GR wel of niet aanvaardbaar vindt, al dan niet na het nemen van maatregelen.

Volgens de Risicokaart van de provincie Limburg ligt in de directe omgeving (in een straal van 500 m) van het plangebied aan de Horsterweg één risicovolle inrichting, te weten aan de Horsterweg 23. Hier bevindt zich een bovengrondse propaantank met een doorslagcapaciteit van 7000 liter. De bijbehorende plaatsgebonden risicocontour bedraagt 25 meter. Deze inrichting is gelegen op een afstand van meer dan 300 meter van het plangebied. De risicocontour reikt derhalve niet tot aan het plangebied.

In de omgeving van het plangebied aan de Campagneweg ligt zich eveneens één risicovolle inrichting binnen een straal van 500 m, te weten aan de Americaanseweg 57. Hier bevindt zich een bovengrondse propaantank met een doorslagcapaciteit van 8000 liter. De bijbehorende plaatsgebonden risicocontour bedraagt 25 meter. Deze inrichting is gelegen op een afstand van bijna 400 meter van het plangebied. De risicocontour reikt derhalve niet tot aan het plangebied.

Vervoer gevaarlijke stoffen

Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd. Daarmee wordt de opdracht aan het bevoegd gezag voor ruimtelijke besluiten nadrukkelijk vastgelegd om rekening te houden met de risico's van transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor. In het basisnet is de omvang voor de verschillende transportmodaliteiten vastgelegd.

Voor zover het gaat om het vervoer van gevaarlijke stoffen zijn met name de rijks-, provinciale- en spoorwegen van belang. Nabij het plangebied is dit de A73. Voor deze weg is de PR-contour 10 -6/jr. niet berekenbaar geweest. Dit houdt in dat voor dit aspect geen knelpunt aanwezig is. Ook de oriënterende waarde van het groepsrisico wordt niet overschreden. Beide plangebieden bevinden zich op een afstand van meer dan 3 km van de A73.

Beide plangebieden bevinden zich verder meer dan 2 km verwijderd van de spoorlijn Nijmegen-Venlo. Volgens de ‘Risicoatlas Spoor, Vervoer van gevaarlijke stoffen over de vrije baan‘ vindt over de spoorlijn Venray-Venlo geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Deze spoorlijn heeft derhalve geen invloed op het plaats- of groepsgebonden risico in het plangebied.

Er is in de omgeving van de plangebied (binnen een straal van 1 km) geen sprake van een buisleiding voor het transport van gevaarlijke stoffen.

5.3 Waterparagraaf

Waterbeleid

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Waterschap Limburg. In het kader van het beleid van zowel de gemeente Horst aan de Maas als het waterschap dient binnen het plangebied een duurzaam waterhuishoudkundig systeem gerealiseerd te worden. Concreet betekent dit dat er sprake moet zijn van gescheiden schoon- en vuilwaterstromen die afzonderlijk worden verwerkt. Vanuit het waterschap Limburg gelden daarbij de volgende uitgangspunten:

  • afkoppelen van 100% van het verhard oppervlak, waarbij de beslisboom verantwoord afkoppelen (Zuiveringschap Limburg 2002) van toepassing is;
  • de trits vasthouden-bergen-afvoeren is van toepassing, waarbij hergebruik dan wel infiltratie van schoon regenwater de voorkeur heeft;
  • verontreiniging van het water dient door bronmaatregelen voorkomen te worden;
  • grondwateroverlast dient voorkomen te worden;
  • een gelimiteerde afvoer naar het oppervlaktewatersysteem is toegestaan.

Hergebruik

Hierbij kan gedacht worden aan de aanleg van gescheiden watercircuits door het hergebruik van bijvoorbeeld regenwater (drinkwater, grijswater, huishoudwater). De ervaringen met bestaande proefprojecten leert echter dat deze pas rendabel zijn bij projecten met 1000 of meer te bouwen woningen. Ook de recent aangescherpte regelgeving op dit vlak maakt het hergebruik van (regen)water niet snel haalbaar. Het onderhavige project is dan ook te kleinschalig om deze voorziening toe te passen.

Infiltratie, buffering en afvoer

Onderstaand is aangegeven hoe met deze aspecten wordt omgegaan.

Waterhuishoudkundige situatie plangebied

Afvoerend verhard oppervlak en riolering

Binnen elk plangebied vindt een toename van het afvoerend verhard oppervlak plaats ten belope van ongeveer 500 m2 (bebouwing én erfverharding).

Grondwater

De bodem bestaat volgens BIS uit:

  • Horsterweg: poldervaaggronden en zware zavel. De gemiddelde hoogste grondwaterstand zit op minder dan 40 cm -mv en de gemiddelde laagste grondwaterstand op meer dan 120 cm -mv. Het maaiveld ligt op een hoogte van circa 18 meter boven NAP, net als de omliggende gronden.
  • Campagneweg: veldpodzolgronden en lemig fijn zand. De gemiddelde hoogste grondwaterstand zit op 40 - 80 cm -mv en de gemiddelde laagste grondwaterstand op meer dan 120 cm -mv. Het maaiveld ligt op een hoogte van circa 26 meter boven NAP, net als de omliggende gronden.

Oppervlaktewater

In de omgeving van het plangebied aan de Horsterweg bevindt zich oppervlaktewater in de vorm van de Rodevennen (ten noorden)en ten noorden van het plangebied aan de Campagneweg stroomt Voor America, zoals ook uit onderstaande uitsnede van de legger van het waterschap blijkt (figuur 14).

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.HM2LOCATIESBTNKANS-BPV1_0017.jpg"   afbeelding "i_NL.IMRO.1507.HM2LOCATIESBTNKANS-BPV1_0018.jpg"  

Figuur 12: uitsnede legger waterschap tpv Horsterweg en Campagneweg

Beide plangebieden komen niet in aanraking met de (primaire) watergangen die zich in de omgeving bevinden. De projecten hebben, gezien de afstanden tot de waterlopen, geen substantieel nadelige effecten.

HemeI- en afvalwater

Infiltratie van hemelwater.

Binnen elk van de plangebieden vindt een toename van het afvoerend verhard oppervlak plaats van circa 500 m2. Gelet op het feit dat het gaat om nieuwbouw zal deze afgekoppeld dienen te worden.

De K-waarde (geeft de mate van infiltratiegeschiktheid aan) van het plangebied aan de Horsterweg bedraagt volgens de kaart inzake de bodemdoorlatendheid (K-waarde) van de gemeente Horst aan de Maas van het waterschap 1,5 - 10 m/dag. Deze gronden zijn derhalve zeer geschikt voor hemelwaterinfiltratie. Voor het plangebied aan de Campagneweg bedraagt volgens deze bodemdoorlatendheidskaart de K-waarde 0,45 - 0,75 m/dag. Deze gronden zijn matig/redelijk geschikt voor hemelwaterinfiltratie

Bij de bepaling van de capaciteit/kwantiteit van de infiltratievoorziening wordt uitgegaan van een neerslaggebeurtenis T=10.

Kwantiteitsberekening

Neerslag T=10 -> 43 mm neerslag/m2   Neerslag T=100-> 84 mm neerslag/m2  
Te verwerken -> 500 m2 x 0,043 m = 21,5 m3   Te verwerken -> 500 m2 x 0,084 m = 42 m3  


Voor deze hoeveelheid hemelwater (T=100) zal binnen beide plangebieden een infiltratievijver of wadi worden gerealiseerd, welke op nader te bepalen wijze onderdeel zal gaan uitmaken van de landschappelijke inpassing/tuin.

Voor de afvoer van huishoudelijk afvalwater zal aangesloten worden op de gemeentelijke riolering.

Bouwmaterialen

De gemeente Horst aan de Maas streeft naar het terugdringen van het gebruik van uitlogende bouwmaterialen. Dit aspect is als aanbeveling opgenomen in het pakket duurzaam bouwen. Van de initiatiefnemer wordt, voor zover relevant, daarom gevraagd geen gebruik te maken van uitlogende bouwmaterialen.

Concluderend kan gesteld worden dat door onderhavig project geen knelpunten ontstaan tussen grondgebruik en de waterhuishouding.

Overleg waterschap

Vooroverleg met het waterschap is niet noodzakelijk in geval het project een toename van het nieuw afvoerend verhard oppervlak beslaat van meer dan 2000 m2. In casu is vooroverleg met het waterschap derhalve niet noodzakelijk.

5.4 Kabels en leidingen

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Dit besluit is gebaseerd op de Wet milieubeheer (artikelen 5.1 lid 1, 5.2 lid 1, 5.3 lid 1 en 2 en 9.2.2.1) en de Wet ruimtelijke ordening (artikelen 3.37 en 4.3 lid 1 en 2). Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. De normstelling is in lijn met het Bevi en bevat, analoog aan het Bevi, normen voor het plaatsgebonden risico en een verantwoordingsplicht voor het groepsrisico.

In de nabijheid van de plangebieden bevinden zich geen buisleidingen.

De plangebieden zijn niet gelegen binnen een (hinder)zone of werkstrook van hoofdleidingen voor olie of water en hoogspanningsleidingen. Voordat met eventuele (lichte) graafwerkzaamheden een aanvang wordt gemaakt, zal initiatiefnemer een Klic-melding doen, zodat ook rekening gehouden kan worden met de ligging van de gebruikelijke leidingen en kabels.

De plangebieden zijn verder niet gelegen binnen een obstakelbeheer- of radarverstoringsgebied van een civiel of militair luchtvaartterrein en over het plangebied loopt geen straalpad van telecomaanbieders.

5.5 Natuurbeschermingswet

Uit de POL-kaarten ‘Natuur’ en 'Landschap' blijkt dat de plangebieden zelf niet als een waardevol ‘groen’ element zijn aangeduid; de landschapselementen aan de overzijde van de Horsterweg zijn wel aangeduid als Ecologische HoofdStructuur (EHS) en binnen een straat van 3 km is een randje van Natura 2000-gebied de Maasduinen gelegen (zie figuur 16).

Voor het in stand houden van kenmerkende natuurwaarden in de verdere omgeving is en blijft het tot stand brengen van een robuust nationaal natuurnetwerk van cruciaal belang. Het realiseren van een ecologisch functionerend netwerk is en blijft een centraal onderdeel van het nationale natuurbeleid. Doel is in de eerste plaats om de Natura 2000-gebieden te versterken, goed in te richten en te vrijwaren van negatieve invloeden van buitenaf. Ook het pro-actief beschermen van soorten ten behoeve van behoud van de biodiversiteit is hierbij essentieel. Daarnaast blijft ook verbetering van de onderlinge samenhang en verbinding van gebieden belangrijk door middel van verbeterde inrichting, aanpassing van de waterhuishouding, verbetering van de waterkwaliteit en vermindering van de stikstofdepositie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.HM2LOCATIESBTNKANS-BPV1_0019.jpg"

Figuur 13: EHS omgeving plangebieden

Het dichtstbijgelegen Natura 2000 gebied (Maasduinen) bevindt zich dus op een afstand van bijna 3 km vanaf het plangebied aan de Horsterweg; ten opzichte van het plangebied aan de Campagneweg is het dichtstbijzijnde Natura 2000 gebied nóg verder weg gelegen. Verstorende effecten van de beide nieuw te realiseren woningen op dit gebied zijn allerminst te verwachten, omdat er geen oppervlakteverlies of verontreiniging plaatsvindt, geen mechanische effecten zijn en geen sprake is van verstoring door licht en geluid. Ook een significante optische verstoring is niet voorstelbaar, doordat de oppervlakte aan bebouwing weliswaar toeneemt, maar de beide percelen landschappelijk worden ingepast, voorzien van beplanting en een waterpartij hetgeen een mogelijke nieuwe habitat voor soorten kan vormen.

5.6 Flora en fauna

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wn) in werking getreden. Deze vervangt drie wetten; de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet. De gebiedsbescherming wordt geregeld in hoofdstuk 2 van de Wn. Met de Wn wordt een eind gemaakt aan de discussies over de implementatie van de Europese richtlijnen.

In artikel 3.1 Wn wordt direct een link gelegd met de Vogelrichtliijn. Alle vogels die beschermd zijn op grond van artikel 1 Vogelrichtlijn vallen onder het beschermingsregime van de artikel 3.1 Wn, voor zover deze vogels van nature in Nederland voorkomen. Artikel 3.1 eerste lid Wn ziet op het verbod om vogels te doden of vangen. De verboden in de Wn zijn vrijwel letterlijk overgenomen uit de artikelen 5 en 6 Vogelrichtlijn. Net als de in de Vogelrichtlijn zijn de verboden beperkt tot opzettelijke handelingen.

Het beschermingsregime voor vogels is iets versoepeld ten opzichte van het systeem onder de Flora en faunawet. Het verbod op het opzettelijk verstoren van vogels is beperkt tot verstoringen die van “wezenlijke invloed” zijn op de staat van instandhouding van de soort.

Onder wezenlijke invloed wordt verstaan: “een wezenlijke negatieve invloed op een beschermde soort”. Of daar sprake van is hangt af van de populatie van de diersoort. Hoe zeldzamer de soort hoe groter de kans dat naar bijvoorbeeld een lokale populatie moet worden gekeken. Daarnaast is van belang of de populatie een negatief effect zelf teniet kan doen, bijvoorbeeld of er voldoende uitwijkmogelijkheden zijn naar een volwaardig leefgebied elders.

Als een populatie het effect niet zelf teniet kan doen is de kans groter dat het effect als wezenlijke invloed kan worden aangemerkt.

Bij vogels is verstoring tijdens het broedseizoen niet langer verboden als de gunstige staat van instandhouding niet in gevaar is.

De wet voorziet in ruime mogelijkheden voor het verlenen van vrijstellingen, ook voor vogels en strikt beschermde soorten. Bij het verlenen van de vrijstelling moet aan dezelfde voorwaarden worden voldaan als bij het verlenen van de vroegere ontheffing.

Een ontheffing van een verbod ex artikel 3.1 Wn kan slechts worden verleend indien:

  • er geen andere bevredigende oplossing voorhanden is;
  • er geen sprake is van verslechtering van de staat van instandhouding van de soort;
  • en er een limitatief opgesomde ontheffingsgrond aan de ontheffing ten grondslag kan worden gelegd.

Quickscan flora en fauna

Beide plangebieden zijn op dit moment niet actief in gebruik; voorheen waren ze in agrarisch gebruik. Water is binnen het plangebied niet meer aanwezig. Beide percelen worden met enige regelmaat gemaaid, zodat het geen beschikte verblijfplaats is voor broedvogels. Door deze reguliere maaiwerkzaamheden worden overige diersoorten en plantensoorten verstoord dan wel gaan deze verloren.

Uit de natuurgegevens van het gebied 'Broekhuizen - Horsterweg e.o.' welke zijn in te zien op www.limburgsevogels.nl valt op te maken dat zich in dit deel van het plangebied zelf geen beschermenswaardige dier- en plantensoort bevinden, althans dat over het afgelopen kalenderjaar (21 oktober 2015 - 21 oktober 2016) geen soorten zijn waargenomen.

Uit de natuurgegevens van het gebied 'Hegelsom - Tuinbouwgebied Reindonk' valt op te maken dat zich in dit deel van het plangebied (Campagneweg) ook geen beschermenswaardige dier- en plantensoort bevinden, althans dat over het afgelopen kalenderjaar geen soorten zijn waargenomen.

Gelet op het bovenstaande is een verstoring van flora en fauna van in de omgeving voorkomende broedvogelsoorten door onderhavig project niet te verwachten.

Ten overvloede wordt gewezen op de algemene zorgplicht welke in artikel 3.5 van de Wn is opgenomen.

Door eventuele (graaf)werkzaamheden buiten de periode van maart tot augustus te starten, is de kans op verstoring van broedende vogels het kleinst. Ook buiten deze periode mogen broedende vogels niet worden verstoord en moet gewacht worden tot het broeden voorbij is en de jongen zijn uitgevlogen.

5.7 Archeologie en cultuurhistorie

Ten aanzien van archeologie is het uitgangspunt dat het archeologisch erfgoed moet worden beschermd op de plaats waar het wordt aangetroffen. Gezien dit uitgangspunt mogen bekende archeologische monumenten niet aangetast worden en moet in geval van voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden met een hoge of middelhoge archeologische verwachtingswaarde, in principe een inventariserend en waarderend vooronderzoek plaatsvinden. Eventueel aangetroffen waarden dienen primair ter plekke (in situ) beschermd te worden dan wel - indien dat redelijkerwijs niet mogelijk is- door een opgraving (ex situ) te worden veilig gesteld. In gebieden met een lage indicatieve archeologische waarde is er een geringe kans op het aantreffen van archeologische waarden.


De raad van Horst aan de Maas heeft op 26 mei 2015 de 'Archeologische Maatregelenkaart Horst aan de Maas' vastgesteld. Het gemeentelijk grondgebied wordt hier opgedeeld in verschillende categorieën. Per categorie maakt het gemeentelijk archeologiebeleid inzichtelijk of, en zo ja waar en wanneer archeologisch (voor)onderzoek nodig is bij ruimtelijke planvorming en bodemingrepen, en welke onderzoekseisen en ontheffingen daarbij gelden.


afbeelding "i_NL.IMRO.1507.HM2LOCATIESBTNKANS-BPV1_0020.jpg"

Figuur 14: Archeologische Maatregelenkaart plangebied Horsterweg en plangebied Campagneweg

Uit bovenstaande uitsnede van de maatregelenkaart (figuur 20) blijkt dat beide plangebieden zijn gelegen in het gebied aangeduid als categorie 4, met een gematigde archeologische verwachting.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.HM2LOCATIESBTNKANS-BPV1_0021.jpg"

Figuur 15: tabel met maatregelen per categorie


Voor deze categorie 4 is een maximaal verstoringsoppervlak van 2500 m2 opgenomen, en een maximale verstoringsdiepte van 50 cm. Nu beide plangebieden een omvang hebben van niet meer dan 2500 m2 is geen archeologisch onderzoek noodzakelijk.


Cultuurhistorische waarden van een gebied worden bepaald door de aanwezigheid van historisch bouwkunst (rijks - en/of gemeentelijke monumenten), historische stedenbouw (historische ruimtelijke structuren), oude of jonge cultuurlandschappen, archeologische vindplaatsen en/of archeologische verwachtingswaarden.

Volgens de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Limburg zijn beide plangebieden te typeren als nieuw cultuurland zonder bijzondere cultuurhistorische waarde.

5.8 Verkeer en parkeren

5.8.1 Verkeer

De Horsterweg vormt de verbinding tussen de kerkdorpen Broekhuizen en Melderslo. Langs deze verbindingsweg is in 2011 een vrijliggend fietspad aangelegd, in beide richtingen. Ten zuiden van Melderslo is de meest nabijgelegen toerit naar de A73 in de richtingen Nijmegen en Roermond.

De Campagneweg is een verkeersluwe weg met een zeer smal wegprofiel, waarvan slechts door aanwonenden en landbouwvoertuigen gebruik wordt gemaakt. De doorgaande weg tussen het centrum van Horst en America is de Americaanseweg welke overgaat in de Oude Peeldijk en de Hofweg. De Campganeweg, waarop de Kranestraat over gaat, loopt aan de zuidzijde parallel aan deze doorgaande weg.

Zowel de Horsterweg als de Campagneweg zijn wegen waarop een snelheidsregime geldt van dan 60 km/h.

In de omgeving van beide plangebieden zijn ook openbaar vervoersmogelijkheden. Ten opzichte van het plangebied aan de Horsterweg ligt de dichtstbij gelegen bushalte (aan Broekhuizerweg) echter op ruim 2 km; ten opzichte van het plangebied aan de Campagneweg is dat met ruim 1,5 km (bushalte aan Westsingel) een stuk dichterbij.

Verder kan gebruik worden gemaakt van het treinstation Horst-Sevenum (treinverkeer Venlo-Eindhoven), dat vanaf de Campagneweg op een afstand van circa 2 km ligt, doch vanaf de Horsterweg op bijna 10 km.

Het plan leidt niet tot substantieel extra verkeersbewegingen. De verkeersbewegingen zullen beperkt blijven tot bewoners- en bezoekersverkeer. Het project heeft geen wezenlijke consequenties voor de wegenstructuur en verkeersveiligheid.

5.8.2 Parkeren

De parkeernorm op basis van de Nota Parkeernormen Horst aan de Maas 2015 betreft voor woningen met dubbele oprit naast elkaar minimaal 2 parkeerplaatsen op eigen terrein met welke per stuk minimaal 6 meter diep en 2,5 breed zijn.

Gelet op de omvang van de nieuwe bouwpercelen, kunnen en zullen de beide benodigde parkeergelegenheden geheel op eigen terrein worden aangelegd.

5.9 Duurzaamheid

Voorzover van toepassing zullen bij de realisatie van de woningen duurzame materialen worden gebruikt. Ook het hergebruik van hemelwater is een duurzaamheidsmaatregel.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

De realisatie van het project geschiedt voor rekening van de initiatiefnemer. De gemeentelijke financiën zijn hierbij niet in het geding. De gronden zijn in eigendom van de initiatiefnemer.

Kostenverhaal zal geregeld worden in een tussen de gemeente Horst aan de Maas en de initiatiefnemer af te sluiten anterieure overeenkomst; onderdeel hiervan is ook een planschadeverhaalsovereenkomst zoals bedoeld in art. 6.4a Wro met initiatiefnemer afgesloten. Hiermee wordt gewaarborgd dat eventueel te vergoeden planschade niet voor rekening van de gemeente Horst aan de Maas komt maar voor rekening van de initiatiefnemer.

6.2 Handhaving

De doelstellingen van het ruimtelijke beleid kunnen slechts verwezenlijkt worden, indien de regels van het bestemmingsplan worden nageleefd. De gemeenten Horst aan de Maas en Venray hebben hun handhavingscapaciteit gebundeld. Beleidsuitgangspunten voor toezicht en handhaving zijn vastgelegd in de Nota integraal Handhavingsbeleid Horst aan de Maas en Venray (2012-2015). Het beleidsplan bevat naast een visie, doelstellingen en prioriteiten ook de werkwijze hoe met geconstateerde overtredingen wordt omgegaan en welke strategieën daarbij worden gevolgd. Ook wordt invulling gegeven aan de vele eisen die wet- en regelgeving aan de gemeentelijke taakuitvoering stelt.

De gemeenten Horst aan de Maas en Venray voeren hun handhavingstaken uit op basis van de volgende visie:

De gemeenten Horst aan de Maas en Venray stellen een gezonde, veilige, leefbare en groene leefomgeving centraal. Handhaving is één van de middelen om de kwaliteit van wonen, leven en werken te behouden en te versterken. Het bestuur streeft naar gestructureerd en integraal handhavingsbeleid waarbij preventief beleid voorop staat. De betrokkenheid en eigen verantwoordelijkheidsbesef van de burgers, bedrijven en instellingen moeten daarbij worden vergroot. Als de preventieve inzet (informatievoorziening) niet werkt, volgt daadwerkelijk handhavend optreden (repressieve inzet).

De uit deze visie voortvloeiende doelstellingen en beleidsuitgangspunten van het handhavingsbeleid zijn:

  • 1. Appeleren aan de eigen verantwoordelijkheid.
  • 2. Preventie gaat boven repressie;
  • 3. Draagvlak creëren.
  • 4. Klantgericht handelen.
  • 5. Alleen noodzakelijke en handhaafbare kaders stellen.

Concreet betekent dit dat nadrukkelijk wordt ingezet op preventie. Leidend uitgangspunt is dat burgers, bedrijven en instellingen worden vertrouwd in een rechtmatige uitoefening van hun activiteiten. Er wordt daarbij ervan uitgegaan dat men, met gerichte voorlichting en communicatie, verantwoordelijk kan worden gemaakt (en gehouden) voor de naleving van geldende wet- en regelgeving. Daarbij past een bewuste differentiatie van de handhavingsinzet. In een jaarlijks op te stellen handhavingsuitvoeringsprogramma (HUP) worden de prioriteiten vertaald naar actie.

6.3 Maatschappelijk uitvoerbaarheid

Procedure

Elk nieuw bestemmingsplan ontstaat uit een initiatief. De totstandkoming begint met de beslissing dat een bestemmingsplan zal worden opgesteld.

Conform artikel 3.1.1. Bro worden de provincie Limburg, de VROM-inspectie, de wegbeheerder en Waterschap Limburg in het kader van dit bestemmingsplan betrokken in het vooroverleg.

Artikel 3.8 Wro regelt de procedure van het bestemmingsplan. Op de voorbereiding van een bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Awb van toepassing. Hierbij zijn een aantal aanvullingen:

1. kennisgeving, zoals bedoeld in artikel 3:12 Awb, dient tevens te worden gepubliceerd in de Staatscourant en langs elektronische weg te worden verzonden;

2. het ontwerpbestemmingsplan dient te worden verstuurd aan het Rijk, provincie, waterschappen en aan de besturen van bij het plan een belang hebbende gemeenten;

3. kennisgeving aan de eigenaren van percelen welke de bestemming in de naaste toekomst zal worden verwezenlijkt;

4. door een ieder kunnen zienswijzen naar voren worden gebracht;

5. de gemeenteraad dient binnen 12 weken, na de ter inzage termijn beslissen omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan.

Binnen twee weken wordt het besluit tot vaststelling bekend gemaakt. Indien door de Gedeputeerde Staten (GS) of de inspecteur een zienswijze is ingediend en deze niet volledig is overgenomen, dan vindt bekendmaking plaats binnen zes weken na vaststelling. Dit geldt tevens indien de gemeenteraad wijzigingen aanbrengt in het ontwerp. In deze gevallen zend het college na vaststelling onverwijld een afschrift van het raadsbesluit aan de GS en/of de inspecteur.

Indien het Rijk of de provincie gebruik wil maken van haar aanwijzingsbevoegdheid gaat deze termijn niet op. Het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan wordt dan, met uitsluiting van het onderdeel waarop het aanwijzingsbesluit ziet, samen met het aanwijzingsbesluit bekend gemaakt.

Het besluit treedt in werking 1 dag na afloop van de beroepstermijn.

Overleg

In het kader van het wettelijk overleg zal onder meer overleg plaatsvinden met Waterschap Limburg en provincie Limburg. De resultaten hiervan zullen te zijner tijd hieronder opgenomen worden.

Inspraak en zienswijzen ontwerp-bestemmingsplan

Het ontwerp-besluit tot wijziging van het bestemmingsplan heeft met ingang van 12 mei 2017 gedurende 6 weken voor een ieder ter inzage gelegen.

Gedurende deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.

Hoofdstuk 7 Juridische toelichting

7.1 Planstukken

Het bestemmingsplan heeft als doel het planologisch-juridisch kader te geven voor de ontwikkeling van het beschreven plan. De nadere juridische invulling is gedetailleerd geregeld. Dit bestemmingsplan bestaat uit de volgende onderdelen:

  • plantoelichting
  • planregels;
  • verbeelding.

Bij het opstellen van het onderhavige bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten. Waar dat noodzakelijk was , is afgeweken van de standaard en is het plan specifiek toegesneden op de feitelijke situatie in het onderhavige plangebied.

De plansystematiek voldoet aan de volgende RO-standaarden 2012:

  • Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) 2012;
  • PraktijkRichtlijn BestemmingsPlannen (PRBP) 2012;
  • Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten (STRI) 2012.

7.2 Toelichting op de verbeelding

In de analoge en digitale verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis ingevolge het voorliggende plan, indien en voor zover deze in de regels daaraan wordt gegeven. Als een aanduiding juridisch gezien geen enkele betekenis heeft, is deze niet opgenomen in de verbeelding. Ten behoeve van de leesbaarheid is het plan wel op een topografische ondergrond gelegd. De bestemmingen en de aanduidingen zijn ingedeeld in de hoofdgroepen volgens de SVBP2012 en zijn bij de verbeelding opgenomen in een renvooi.

7.3 Toelichting op de regels

De planregels zijn ondergebracht in inleidende regels, in bestemmingsregels, in algemene regels en in overgangs- en slotregels.

INLEIDENDE REGELS

Dit hoofdstuk bevat twee artikelen. In artikel 1 is een aantal noodzakelijke begripsbepalingen opgenomen welke worden gebruikt in de regels. In artikel 2 wordt uiteengezet op welke wijze gemeten dient te worden.

BESTEMMINGSREGELS

Dit hoofdstuk bestaat uit een beschrijving van de bestemming.

Wonen (Artikel 3)

In artikel 3 is de hoofdbestemming opgenomen: ‘Wonen’. Binnen deze bestemming is het toegestaan een ruime woning met bijbehorende bouwwerken te realiseren en bouwwerken geen gebouwen zijnde.

ALGEMENE, SLOT- EN OVERGANGSREGELS

Deze artikelen bevatten de bepalingen die op het hele plangebied betrekking hebben en burgemeester en wethouders de mogelijkheid bieden flexibiliteit in het plangebied te betrachten.