Plan: | Lavendellaan Griendtsveen |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1507.GVLAVENDELLN31-BPV1 |
Op 25 oktober 2018 heeft de gemeente Horst aan de Maas een principebesluit genomen, inhoudende dat zij in beginsel instemt met het wijzigen van de bestemming Sport (én Bos en Water) ter plaatse van het voormalige sportcomplex aan de Lavendellaan 31 te Griendtsveen, in verband met het meest doelmatige en wenselijke hergebruik van deze locatie, welk hergebruik enerzijds bestaat in het bieden van zinvolle dagbestedingsactiviteiten voor met name mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt en anderzijds in het plaatsen van zonnepanelen voor het opwekken van duurzame energie. De reeds aanwezige bebouwing (clubhuis) zal hiertoe slechts beperkt te hoeven worden uitgebreid.
Het bevoegd gezag is in haar principe-besluit uitgegaan van een maatwerkbeoordeling, waarbij aspecten als duurzaamheid, gezondheid en een permanente bezetting van de locatie van belang zijn.
Om voor de locatie een passend juridisch-planologisch kader vast te leggen is onderhavig bestemmingsplan opgesteld.
Het plangebied betreft de Lavendellaan 31 te Griendtsveen, kadastraal bekend gemeente Horst sectie G, nummers 547 (geheel), 587, 745, 750 en 751 (allen gedeeltelijk), en sectie I nummers 948 en 1021 (beiden gedeeltelijk).
Het plangebied beslaat een oppervlakte van circa 22.000 m2.
Op onderstaande figuur is het plangebied aangeduid.
Figuur: begrenzing plangebied
Het plangebied is gelegen binnen het bestemmingsplan Peelkernen (vastgesteld op 19 oktober 2009) en heeft hierin voornamelijk de bestemming Sport en deels de bestemmingen Bos en Water gekregen en de dubbelbestemmingen 'beschermd dorpsgezicht Griendtsveen', 'veiligheidszone spoor' en 'leiding brandstof'.
Op onderstaande figuur is de uitsnede van de vigerende verbeelding weergegeven.
Figuur: uitsnede vigerende verbeelding
Binnen de bestemming Sport, Bos en Water is het niet toegestaan om de bestaande bebouwing te gebruiken als dagbestedingslocatie en evenmin om de gronden te gebruiken voor dagbesteding en aanleg van een zonneweide.
Daarom dient een nieuw bestemmingsplan te worden opgesteld, dat voorziet in een adequate planologisch-juridische regeling voor het project.
Deze toelichting bestaat uit de volgende delen. Na deze inleiding volgt hoofdstuk 2 met een beschrijving van het plangebied. In hoofdstuk 3 wordt het plan getoetst aan het geldende ruimtelijke beleid. Hoofdstuk 4 bevat een beschrijving van de te regelen ruimtelijke ontwikkeling zelf. Vervolgens geeft hoofdstuk 5 inzicht in de relevante milieu-planologische aspecten. De uitvoerbaarheid is neergelegd in hoofdstuk 6 en ten slotte de juridische toelichting in hoofdstuk 7.
In dit hoofdstuk wordt de ligging van het plangebied op gemeentelijk niveau en de feitelijke
situatie van het plangebied beschreven. Ook wordt er ingegaan op de aanwezige
ruimtelijk-functionele structuur van het plangebied en omgeving.
Griendtsveen werd in 1885 gesticht door Eduard en Jozef van de Griendt, tot dan toe directeuren van de Maatschappij Helenaveen. Ze kochten 410 ha veen van de gemeente Horst en bouwden langs het spoor een turffabriek. Vooral naar turfstrooisel bestond op het einde van de 19de eeuw een enorme vraag. Er werkten toen in en rond Griendtsveen enkele duizenden arbeiders. Het veen van de Peel vond zijn weg naar Amsterdam, Parijs en zelfs New York.
In 1889 werden langs de Helenavaart de eerste winkel, café en schoollokaal gebouwd. In 1895 kreeg het fabrieksdorp zijn kerkje in neogotische stijl en weer enkele jaren later volgde de bouw van tientallen woningen voor de veenarbeiders en beambten. Ook werden nieuwe winkels gerealiseerd, een verenigingslokaal en boerderij annex melkfabriek. Voor zichzelf bouwde de familie Van de Griendt een fraaie villa in Engelse stijl, omringd door een gracht en een fraai park.
Alles in het dorpje was tot na de Tweede Wereldoorlog eigendom van de Maatschappij Griendtsveen, dat wil zeggen de gronden, huizen, bruggen, winkels, wegen en kanalen. De mensen die er woonden, huurden hun huis van de turffabrikant en waren er allen bij in dienst. Zeker nadat de grote vraag naar turf voorbij was (vanaf 1920), leidde dit tot sociaal ongewenste toestanden.
Hoewel de drukte van vroeger allang is verdwenen, ademt het dorpje nu nog steeds de sfeer van vroeger. Het is sinds een aantal jaren wettelijk beschermd vanwege zijn unieke karakter. Veel van de oorspronkelijke bebouwing wordt daardoor bewaard voor het nageslacht.
Doordat Griendtsveen nagenoeg geheel wordt ingesloten door de Peel, is het omzoomd door prachtige natuur, bestaande uit moerassen en veel bossen. Griendtsveen is derhalve een rustiek gelegen, kleinschalige gemeenschap. In de dorpskern bevinden zich een kerk, een eetcafé en een basisschool. Verdere voorzieningen ontbreken.
Griendtsveen is oorspronkelijk opgezet met een orthogonale verkaveling. Verspreid aan de rechte straten en kanalen staan de karakteristieke vrijstaande woningen en oude fabrieken. De kern van het dorp wordt gevormd door een vrijere verkaveling. De kern van het dorp bestaat uit eenvoudige halfvrijstaande en aaneengebouwde woningen.
Op onderstaande figuren is een impressie weergegeven van de Lavendellaan 31 met zijn speel- en sportvoorzieningen in de vorm van een clubgebouw met sportvelden (ten oosten van de kern) en de verdere omgeving.
Figuur: impressies plangebied
Figuur: kaart omgeving
Figuur: Luchtfoto
Dit hoofdstuk geeft een beeld van de randvoorwaarden die vanuit het beleid gelden betreffende onderhavige ontwikkeling. De beleidskaders zijn op verschillende schaalniveaus beschreven. Aan bod komen het rijks-, provinciaal - en het gemeentelijk beleid.
Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Daar streeft het Rijk naar met een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Dit doet het Rijk samen met andere overheden en met een Europese en mondiale blik. Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo ontstaat er ruimte voor maatwerk en ontwikkelingen van burgers en bedrijven. In deze structuurvisie schetst het Rijk ambities voor Nederland in 2040: een visie hoe Nederland er in 2040 voor moet staan. Uitgaande van de verantwoordelijkheden van het Rijk zijn de ambities uitgewerkt in rijksdoelen tot 2028 en is aangegeven welke nationale belangen daarbij aan de orde zijn. Deze tijdshorizon is gesteld omdat in de loop van de tijd nieuwe ontwikkelingen en opgaven kunnen vragen om bijstelling van de rijksdoelen. Voor de ambities zijn rijksinvesteringen slechts een van de instrumenten die worden ingezet. Ook kennis, bestuurlijke afspraken en kaders worden ingezet. De huidige financiële rijkskaders (begroting) zijn randvoorwaardelijk voor de concrete invulling van die rijksambities. Een actualisatie van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid is nodig om de nieuwe aanpak vorm te geven. De verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zijn gedateerd door nieuwe politieke accenten en veranderende (wereldwijde) omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen die onder andere ontstaan omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. Deze structuurvisie geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vormt de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
Het Rijk is verantwoordelijk voor een goed systeem van ruimtelijke ordening inclusief zorgvuldige, transparante ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dat betekent dat het systeem zo ingericht moet zijn dat integrale planvorming en besluitvorming op elk schaalniveau mogelijk is en dat bestaande en toekomstige belangen goed kunnen worden afgewogen. Gebruikswaarde, toekomstwaarde en belevingswaarde zijn hier onderdeel van. Het gaat dan zowel om belangen die conflicteren als belangen die elkaar versterken. Bij nieuwe ontwikkelingen, aanleg en herstructurering moet in elk geval aandacht zijn voor de gevolgen voor de waterhuishouding, het milieu en het cultureel erfgoed.
Deze aspecten zullen in paragraaf 5.3, respectievelijk paragraaf 5.2 en 5.6 aan de orde komen.
Onderhavig plan heeft geen invloed op de beschreven doelen die het Rijk nastreeft. De beoogde ontwikkeling heeft een te kleinschalig karakter om hier effect op te hebben.
Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, voor wat betreft ‘de ladder voor duurzame verstedelijking’. In art. 3.16 Bro, lid 2 is het volgende bepaald:
“De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.”
Afweging ladder duurzame verstedelijking
Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Functies die in de jurisprudentie onder andere worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling, zijn accommodaties voor maatschappelijke functies zoals een school, zorgcomplex, sportfaciliteiten of een crematorium.
Functies die volgend uit jurisprudentie niet als nieuwe stedelijke ontwikkeling worden beschouwd, zijn windmolens, infrastructuur, hoogspanningslijnen, transformatorhuisjes en zonneparken.
In casu is er sprake van een stedelijke ontwikkeling voor wat betreft de dagbestedingslocatie.
De Laddertoets moet alleen worden uitgevoerd wanneer de stedelijke ontwikkeling 'nieuw' is.
Beoordeeld moet dan worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd. Daarnaast volgt uit jurisprudentie dat wanneer het om een functiewijziging gaat, moet worden beoordeeld of er sprake is van een naar aard en omvang zodanige functiewijziging, dat desalniettemin gesproken kan worden van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Daarbij moet ook het ruimtebeslag betrokken worden.
De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 20 april 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1075) in overweging 9.4 het volgende bepaald: 'Een bestemmingsplan dat ten opzichte van het voorheen geldende bestemmingsplan geen uitbreiding van de maximaal toegelaten oppervlakte aan bedrijfsbebouwing mogelijk maakt, maar alleen een planologische functiewijziging, voorziet in beginsel niet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro, tenzij die planologische functiewijziging een zodanige aard en omvang heeft dat desalniettemin sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling (vergelijk onder meer de uitspraak van de Afdeling van 15 juli 2015 in zaak nr. 201408879/1/R3 en van 5 augustus 2015 in zaak nr. 201500276/1/R2). Zoals hiervoor is overwogen voorziet het plan ten opzichte van het vorige bestemmingsplan niet in uitbreiding van de bebouwingsmogelijkheden, en derhalve niet in nieuw ruimtebeslag, maar uitsluitend in uitbreiding van de gebruiksmogelijk- heden. Naar het oordeel van de Afdeling brengt in dit geval de wijziging van het toegestane gebruik van het perceel niet met zich dat het plan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt. Daartoe is van belang dat artikel 7, lid 7.4, van de planregels van het vorige bestemmingsplan reeds een afwijkingsbevoegdheid kende ten behoeve van perifere detailhandelsbedrijven die niet was beperkt in oppervlakte, en de toegestane detailhandel in het plan is beperkt tot 3.000 m2 bvo. Nu het plan niet voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling, is artikel 3.1.6, tweede lid, niet van toepassing.'
In casu is de dagbestedingslocatie gelegen binnen het bestemmingsplan Peelkernen van de gemeente Horst aan de Maas en betreft het hergebruik van de huidige sportkantine en een deel van de sportvelden. De bebouwingsmogelijkheden die onderhavig bestemmingsplan toelaten, wijken niet af van de bebouwingsmogelijkheden in het vigerende bestemmingsplan. Het hergebruik als dagbestedingsactiviteit zal minder impact hebben op de omgeving (denk aan minder hard menselijk stemgeluid en een beperktere verkeersaantrekkende werking).
Doordat de ene stedelijke functie zal worden hergebruikt voor de andere stedelijke functie is er dus geen sprake van een nieuwe stedelijke functie, waardoor er dus wordt voldaan aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
Ook wanneer de Ladder niet van toepassing is, is wel een motivering nodig waaruit blijkt dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
Zoals in hoofdstuk 4 aan de orde zal komen, is voor de dagbesteding een locatie buiten de hectiek van alle dag gezocht. Door mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt, hogere leeftijd, lichamelijke dan wel fysieke beperkingen of psychische problemen te begeleiden in een zinvolle dagbesteding in een omgeving die rust en gemoedelijkheid uitstraalt, komt dit de kwaliteit van leven en welbevinden ten goede. Het Nederlandse zorgstelsel gaat ervan uit dat mensen zo lang mogelijk op zichzelf blijven wonen, maar dit heeft tot gevolg dat er door familieleden meer zorg ingekocht zal moeten worden om voor hen de zorg draagbaar te maken.
Projecten als onderhavige worden hierdoor steeds noodzakelijker. In Griendtsveen is nog geen dagbestedingslocatie gevestigd.
In het Barro zijn een aantal onderwerpen opgenomen waarvoor het rijk uit het oogpunt van de nationale belangen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte ruimtelijke regels stelt:
Voor een aantal van de genoemde Barro-onderwerpen, waaronder de uitbreiding van het hoofdwegennet, het hoofdspoorwegennet en de militaire radars, geldt dat de regels worden uitgewerkt in de Rarro.
Op onderhavig project werken geen van de in het Barro genoemde rijksbelangen rechtstreeks door.
Op 12 december 2014 is het nieuwe Omgevingsvisie Limburg (POL) vastgesteld door Provinciale Staten. Het POL richt zich met name op de fysieke kanten van het leef- en vestigingsklimaat, waarbij kwaliteit centraal staat. Het POL gaat uit van 4 type zones, te weten de 'goudgroene natuurzone', de 'zilvergroene natuurzone', de 'Bronsgroene landschapszone' en het 'Buitengebied'.
Voor wat betreft de projectlocaties geeft het POL 2014 aan dat de omgeving deels getypeerd wordt als 'buitengebied' en deels als 'goudgroene natuurzone'. Tevens betreft het westelijk deel van het plangebied een 'natte parel'.
Figuur: Uitsnede POL-kaart 1
Figuur: Uitsnede POL-kaart 9
De gronden in het landelijk gebied zonder nadere zonering hebben de typering buitengebied gekregen en hebben vaak een agrarisch karakter, met ruimte voor doorontwikkeling van agrarische bedrijven. Deze zone omvat een breed scala aan gebieden variërend van landbouwgebieden in algemene zin, glastuinbouwgebieden, ontwikkelingsgebieden intensieve veehouderij, verblijfsrecreatieve terreinen, stadsrandzones tot linten en cluster van bebouwing.
Het project voor plaatsing van de zonnepanelen past niet geheel binnen de doelstellingen van het buitengebied. Maar in het POL 2014 is tevens een paragraaf gewijd aan energie en duurzaamheid. Het Europese langetermijnperspectief is om de uitstoot van broeikasgassen tegen 2050 met 80 tot 95% te verminderen ten opzichte van 1990 met een gelijktijdig behoud van de concurrentiekracht. In het in 2014 door de Europese Commissie gepubliceerde Witboek Energie zijn voor 2030 de volgende doelstellingen voorgesteld: 40% emissiereductie CO2-equivalenten en 27% hernieuwbare energie (EU gemiddeld). Voor 2020 geldt een besparing van 20% broeikasgas en dient 20% van de energievraag door hernieuwbare bronnen te worden opgewekt. De provinciale ambitie sluit aan bij de Europese en nationale doelstellingen voor klimaat en energie. In het Nationaal ’Energieakkoord voor duurzame groei 2013’ zijn deze vertaald naar 20% emissiereductie CO2-equivalenten, een energiebesparing van 1,5% per jaar en 14% hernieuwbare energie in 2020. IPO heeft dit akkoord ondertekend en de provincie Limburg levert een actieve bijdrage aan de uitvoering ervan. Uitgaande van het energiegebruik in Limburg in 2012 betekent de energietransitie van 14% in 2020 dat de energiebehoefte duurzaam moet worden opgewekt door:
Er wordt ingezet op een scala aan bronnen van hernieuwbare energie, zoals windenergie, zonne-energie, geothermie en bodemenergie.
Ten aanzien van zonneparken ziet de provincie Limburg dat deze met de in het Energieakkoord voorgestelde salderingsregeling dichterbij komen. De provincie ondersteunt hiervoor de ontwikkeling van business modellen en proefprojecten en zal, afhankelijk van de uitkomsten, bezien of ze hierin een rol moet nemen. Het wordt van belang geacht dat bij deze vorm van energieopwekking primair ingezet wordt op multifunctioneel ruimtegebruik.
Met onderhavige zonneweide wordt voldaan aan de doelstellingen zoals verwoord in het POL 2014.
De dagbestedingsactiviteiten zullen worden uitgevoerd binnen de 'goudgroene natuurzone'.
Tot 2027 moet er nog circa 3.500 ha gebied tot goudgroene natuur worden omgevormd. Daarbij zet de provincie in op een basisinrichting gericht op zo sober mogelijke realisatie van de natuurdoelen, die nader zijn geconcretiseerd in het provinciaal natuurbeheerplan.
Over verwerving, inrichting en beheer worden meerjarige afspraken gemaakt met natuurorganisaties, via herinrichtingsprojecten en via subsidies voor individuele grondeigenaren en samenwerkingsverbanden van natuurbeheerders. Afspraken over kwaliteitsbehoud en plaatselijke kwaliteitsverbetering in de bestaande natuurgebieden in goudgroen vinden plaats via uitvoeringsovereenkomsten met de terreinbeherende natuurorganisaties en de koepels van particuliere grondeigenaren. Natuurcompensatieverplichtingen worden mede ingezet om areaaluitbreiding van natuur in goudgroen te realiseren.
De planologische bescherming van de goudgroene natuurzones krijgt vorm door een nee-tenzijbescherming in de Omgevingsverordening. Gerichte subsidies moeten een stimulans vormen voor vergroting van recreatieve mogelijkheden en van mogelijkheden voor natuurbeleving in natuurgebieden.
Binnen deze goudgroene natuurzone liggen 48 zogenoemde natte natuurparels; zij hebben prioriteit bij het realiseren van goede ecohydrologische voorwaarden per 2021. Voor het ecohydrologisch herstel van de natte natuurparels vormt het Gewenst Grond- en Oppervlaktewaterregime van de waterschappen de basis bij het treffen van maatregelen.
Als gevolg van het hergebruik van het sportpark Griendtsveen voor dagbestedingsactiviteiten zullen er geen, dan wel uitsluitend positieve gevolgen zijn voor de groene ontwikkeling van de goudgroene natuurzone.
Voor het totaalproject zal een landschappelijk inpassingsplan worden opgesteld waarin aandacht wordt besteed aan de goudgroene natuurzone.
Geconcludeerd kan worden dat het project niet strijdig is met het bepaalde in het POL.
Het plangebied is, zoals in de vorige paragraaf besproken, gelegen binnen de zogenoemde 'goudgroene natuurzone'. In artikel 2.6.2 (Bescherming Goudgroene natuurzone) van de Omgevingsverordening wordt het volgende bepaald:
Een ruimtelijk plan dat betrekking heeft op een gebied dat deel uitmaakt van de Goudgroene natuurzone, maakt geen nieuwe activiteiten dan wel wijziging van bestaande activiteiten mogelijk die de wezenlijke kenmerken en waarden van het gebied aantasten.
Zoals in de vorige subparagraaf is geconstateerd, zullen er als gevolg van het hergebruik van het sportpark Griendtsveen voor dagbestedingsactiviteiten geen, dan wel uitsluitend positieve gevolgen zijn voor de groene ontwikkeling van de goudgroene natuurzone en is het project niet strijdig met de omgevingsverordening.
Op 9 april 2013 is de Integrale Structuurvisie Horst aan de Maas vastgesteld. Het betreft een integrale structuurvisie voor het gehele grondgebied van de gemeente Horst aan de Maas. De structuurvisie geeft een integraal beeld van de ruimtelijke en sociaal-maatschappelijke ontwikkelingen die de gemeente op haar grondgebied voor ogen staat voor de langere termijn. Verder is de integrale structuurvisie opgesteld om maximaal gebruik te maken van de mogelijkheid tot het plegen van kostenverhaal die de Wet ruimtelijke ordening biedt. De structuurvisie bestaat uit een beleidskader en een uitvoeringsparagraaf waarin het Limburgs Kwaliteitsmenu (LKM) wordt geïmplementeerd.
Het grondprincipe van het gemeentelijk (en provinciaal) kwaliteitsmenu (GKM) is, dat bepaalde ontwikkelingen ter plaatse leiden tot verlies aan omgevingskwaliteit, hetgeen dient te worden gecompenseerd door een kwaliteitsbijdrage. Dit geldt zowel binnen als buiten de ‘rode contouren’. De kwaliteitsbijdrage wordt ingezet om de omgevingskwaliteit en leefbaarheid te versterken. Het doel is dat per saldo daarmee de kwaliteit toeneemt. Het GKM is van toepassing op ontwikkelingen die niet rechtstreeks of via een flexibiliteitbepaling (zoals wijzigings- of afwijkingsregels) zijn toegestaan in het vigerende bestemmingsplan. Veel kleinere ontwikkelingen kunnen dan ook vaak zonder toepassing van het GKM doorgang vinden.
Zoals op onderstaande uitsnede uit de structuurvisiekaart is te zien, valt het plangebied binnen het 'Hoogveenontginningenlandschap (1B)'.
Figuur: uitsnede uit kaart structuurvisie
Het hoogveenontginningenlandschap wordt gekarakteriseerd als een grootschalig open landbouwgebied, dat doorsneden wordt door singelbeplantingen en wegen met boerenerven. Ecologisch gezien is het gebied vooral van waarde voor weidevogels. Qua gebruik is de agrarische sector, met name de akkerbouw, blauwbessenteelt en de (intensieve) veehouderij, een belangrijke speler. De overgang naar het gebied Mariapeel is een scherpe overgang.
Doelstellingen:
Voor 'overige gebouwde functies' op deze locatie geldt binnen het gemengd gebied het 'nee, tenzij'-principe (voorwaardelijke grondhouding).
Onder 'overige gebouwde functies' worden verstaan de minder algemeen voorkomende ontwikkelingen, die op een kwalitatieve wijze dienen te worden benaderd. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in niet-commerciële maatschappelijke voorzieningen, waarbij de vestiging buiten de contour functioneel of ruimtelijke noodzakelijk is en anderzijds in commerciële voorzieningen, die uit oogpunt van rust, ruimte of andere motieven een locatie zoeken buiten de contour, zoals bijvoorbeeld zorginstellingen. Ook functieverandering en herontwikkeling kunnen redenen zijn om op een meer kwalitatieve manier met bestemmingsveranderingen om te gaan.
In casu is er sprake van een commerciële voorziening. Voor commerciële voorzieningen, die niet onder de uitgewerkte modules vallen, geldt een kwaliteitsbeleid. Er wordt voorzien in maatwerk, waarbij een kwalitatieve benadering uitgangspunt is. De kwaliteit van de ontwikkeling dient objectief beoordeeld te worden. Uit de ruimtelijke afweging moet blijken of vestiging buiten de contour aanvaardbaar is. Zo ja, dan dient de ontwikkeling, naast een goede ruimtelijke en landschappelijke inpassing ter plaatse, per saldo bij te dragen aan een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit.
Daarbij is een kwaliteitsbijdrage verplicht. De hoogte van de kwaliteitsbijdrage is maatwerk, waarbij de gevolgen van de nieuwe bestemming voor de kwaliteit ter plekke en de omgeving moeten worden meegenomen, evenals de waardeverandering door de bestemmingswijziging. Er kan aansluiting worden gezocht bij vergelijkbare ontwikkelingen die in dit kwaliteitsmenu zijn opgenomen.
Concluderend kan worden gesteld dat binnen het hoogveenontginningenlandschap wordt voldaan aan het bepaalde in de integrale structuurvisie omdat er sprake is van de vestiging buiten de contour van een dagbestedingslocatie (zorginstelling) welke uit het oogpunt van rust, ruimte en doelmatig hergebruik van een vrijgekomen locatie (sportpark met kantine) waarbij geen substantiele bebouwing zal worden toegevoegd aan de huidige bebouwingsmogelijkheden, het beste gesitueerd kan worden op een locatie buiten de contour. Voor de aanleg van een zonneweide is uiteraard ruimte nodig (zoals ook aan de orde is gekomen bij de toets aan de ladder voor duurzame verstedelijking) en is een situering langs de spoorlijn en pijpleiding niet onlogisch, omdat het hier gronden betreft waarvoor een ander doelmatig hergebruik moeilijk voorstelbaar is. Voorwaarde is wel dat er sprake zal zijn van een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit; hiertoe is een landschappelijk inrichtingsplan opgesteld, dat in paragraaf 4.3 aan de orde zal komen.
De gemeenteraad van Horst aan de Maas heeft de Beleidsvisie zonne-energie gemeente Horst aan de Maas vastgesteld. De nadruk in de visie ligt op het zoveel mogelijk gebruiken van daken van bedrijven, instellingen en woningen.
De meeste ruimte voor zonne-energie ligt in het onbebouwde buitengebied. Volgens het Energiedashboard Limburg is er in Horst aan de Maas voor in totaal 355 hectare aan energiepotentie voor zonnepanelen op akker- en grasland. Maar het ontwikkelen van zonneweides ligt gevoelig. Het gaat vaak om grote oppervlaktes (tientallen hectares) en er is mogelijk sprake van een verdringingseffect met voedselproductie voor mens en dier en de agrarische bedrijfsvoering. Zoals gezegd is in het coalitie akkoord bepaald dat er geen zonneweides op goede landbouwgrond mogen komen. Bovendien wil de gemeenteraad voorkomen dat er een versnipperd beeld ontstaat van diverse losse grote zonneweides verspreid door de gemeente. Daarom zal, zodra de exacte energieopgave voor Horst aan de Maas in beeld is gebracht, worden onderzocht of en welke gebieden zich lenen voor een grootschalig energielandschap waarin we met een passende mix van diverse bronnen (zon, wind, biomassa) invulling geven aan die energieopgave. Tot die tijd worden alle zonneweides op goede landbouwgrond afgewezen.
In casu echter, is er geen sprake van een zonneweide op 'goede landbouwgrond'. De zonneweide zal worden gesitueerd op twee voormalige voetbalvelden waarop de bestemming 'Sport' rust, welke nooit in beeld zullen komen als potentiële 'goede landbouwgrond'. Enerzijds niet door de beperkte functionele oppervlakte (circa 2 ha, gelegen tussen bomen en met de lange zijde langs de spoorlijn) en anderzijds niet door de bodemgesteldheid en ontsluiting via de accommodatie voor dagbesteding.
Dit is voor het bevoegd gezag reden geweest om in te stemmen met de aanleg van een zonneweide op deze locatie, waardoor de kern van Griendtsveen energieneutraal kan worden.
Het plangebied is gelegen binnen het bestemmingsplan Peelkernen (vastgesteld op 19 oktober 2009) en heeft hierin voornamelijk de bestemming Sport en deels de bestemmingen Bos en Water gekregen en de dubbelbestemmingen 'beschermd dorpsgezicht Griendtsveen', 'veiligheidszone spoor' en 'leiding brandstof'.
Op onderstaande figuur is de uitsnede van de vigerende verbeelding weergegeven.
Figuur: uitsnede vigerende verbeelding
Binnen de bestemming Sport, Bos en Water is het niet toegestaan om de bestaande bebouwing te gebruiken als dagbestedingslocatie en evenmin om de gronden te gebruiken voor dagbesteding en aanleg van een zonneweide.
Geconcludeerd kan worden dat de gevraagde ontwikkeling voldoet aan het nationaal beleid, provinciaal beleid, maar niet aan het gemeentelijk beleid zoals vastgelegd in het bestemmingsplan.
Daarom dient een nieuw bestemmingsplan te worden opgesteld, dat voorziet in een adequate planologisch-juridische regeling voor het project.
Op 25 oktober 2018 heeft de gemeente Horst aan de Maas een principebesluit genomen, inhoudende dat zij in beginsel instemt met het wijzigen van de bestemming Sport (én Bos en Water) ter plaatse van het voormalige sportcomplex aan de Lavendellaan 31 te Griendtsveen, in verband met het meest doelmatige en wenselijke hergebruik van deze locatie, welk hergebruik enerzijds bestaat in het bieden van zinvolle dagbestedingsactiviteiten voor met name mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt en anderzijds in het plaatsen van zonnepanelen voor het opwekken van duurzame energie (doelstelling: kern Griendtsveen energie-neutraal). De reeds aanwezige bebouwing (clubhuis) zal hiertoe slechts beperkt te hoeven worden uitgebreid.
Reindonk Energie en De Wiek 2.0 (de gezamenlijke initiatiefnemers van het project) hebben samen een uniek integraal plan ontwikkeld dat recht doet aan het beschermd dorpsgezicht van Griendtsveen.
Het bevoegd gezag is in haar principe-besluit uitgegaan van een maatwerkbeoordeling, waarbij aspecten als duurzaamheid, gezondheid en een permanente bezetting van de locatie van belang zijn.
Het plangebied dat iets ruimer is dan het in eigendom overgedragen gebied, betreft de Lavendellaan 31 te Griendtsveen, kadastraal bekend gemeente Horst sectie G, nummers 547 (geheel), 587, 745, 750 en 751 (allen gedeeltelijk), en sectie I nummers 948 en 1021 (beiden gedeeltelijk) en beslaat een oppervlakte van circa 22.000 m2. Het plangebied is ruimer dan het project zelf groot is, vanwege het feit dat er buiten het in eigendom overgedragen gebied anders snippers met de bestemming Sport zouden resteren, hetgeen planologisch onwenselijk is.
Het project bestaat dus uit twee onderdelen: groene dagvoorziening De Wiek 2.0 en zonneweide ’t Veen . Op onderstaande schets is globaal weergegeven hoe het voormalig sportcomplex zal worden heringericht.
Figuur: inrichting plangebied
Dagbesteding De Wiek 2.0
De dagvoorziening richt zich op drie pijlers welke een combinatie vormen van de passie voor het samen verkennen van de natuur, het buitenleven en gezonde voeding.
Verwacht wordt om met een groep van ongeveer tien mensen te starten. De visie is gericht op het bieden van maatschappelijke oplossingen met een eigenwaarde voor elk individu.
Dagbesteding "De WIEK 2.0 " geeft een maatschappelijke en recreatieve invulling voor dorp en omgeving. De Wiek 2.0 richt zich als dagbesteding mede op 60+ bewoners in de Kleine Kernen. Een helpende hand bieden rondom hun woning en het periodiek samen koken en aanbieden van een gezonde lunch of maaltijd draagt bij aan de leefbaarheid in de kleine kernen in en rondom Griendtsveen. Met zijn bijzondere ligging in de driehoek Peel en Maas, Deurne en Horst aan de Maas werkt "De WIEK 2.0 " samen met partners uit deze plattelandsgemeenten. Opdrachten van interne en externe partijen geven "DE WIEK 2.0" de mogelijkheid om vanuit zijn prachtige locatie aan de Lavendellaan in Griendtsveen een volwaardige dagbesteding te verzorgen. Het hele jaar door vinden er activiteiten plaats met uiteenlopende disciplines. Individuele instructies en trainingen kunnen mogelijk bijdragen aan een terugkeer op de arbeidsmarkt van de deelnemers.
De activiteiten die bij De Wiek 2.0 aangeboden zullen worden, hebben betrekking op:
Van werken in de buitenlucht wordt je accu opgeladen met 'GROENE STROOM'. Werken in het groen geeft je energie, voldoening en evenwicht.
Bloemen groeien waar ze ruimte krijgen …..Mensen ook.
Timmeren, hakken, zagen, kloven en warmen aan het kampvuur zijn activiteiten die onlosmakelijk verbonden aan het landelijk gebied.
Bewegen in de natuur. Natuurlijk goed voor ieders lichaam en geest.
De Wiek 2.0 repareert in het eigen reparatiecafé fietsen, rollators, tuinmachines & gereedschappen en helpt met deze eenvoudige reparaties iedereen weer vooruit.
Natuur heeft nou eenmaal een aantrekkingskracht waar niemand tegen op kan.
De juiste vitaminen voor lijf en geest: Hoe lekker en gezond is het om je eigen gekweekte groenten en kruiden te telen en te proeven?
De Wiek 2.0 is een centrum voor doelgroepen die willen ontspannen in de natuur, educatief deelnemen aan workshops en kennis willen vergaren met het telen & verwerken van streekproducten.
Het doel van het eetpunt is dat mensen elkaar ontmoeten, een beroep op elkaar kunnen doen en niet in een sociaal isolement terecht komen. Tijdens de maaltijd is er gelegenheid om contacten te leggen, te onderhouden en gezellig te kletsen. Eten moeten we elke dag, dus graag zo lekker, gezond en gezellig mogelijk. Er wordt gebruik gemaakt van eigen biologische groenten, kruiden en overige producten op eigen terrein of uit de directe omgeving. Door samen maaltijden te bereiden op open vuur, buitenkeuken of gewoon in de eigen keuken wordt het keer op keer een feest. De cliënten van De Wiek 2.0 maken samen de lekkerste lunches en gerechten voor eigen consumptie en periodiek voor de 60+ of in een sociaal isolement verkerende bewoners in de kleine kernen.
Genieten doet iedereen op zijn eigen manier. 'De Wiek 2.0' geeft een beleving in voorjaar, zomer, winter en herfst voor personen en doelgroepen die willen verbinden, recreëren en onthaasten in het Groen. Een plek voor jong tot oud.
Groen geneest …….in de breedste zin van het woord.
Op onderstaande foto's en tekeningen is de bestaande bebouwingssituatie weergegeven en is te zien welke uitbreiding en welke inpandige gebruikswijzigingen zijn voorzien.
Figuur: foto bestaande bebouwingssituatie
Figuur: bestaande bebouwingssituatie bouwtekeningen
Aan bovenstaande bouwtekeningen moet worden toegevoegd dat aan de westzijde van het gebouw later nog een opbergruimte is gerealiseerd.
Figuur: virtuele weergave gewenste uitbreiding aan bestaande bebouwing
De indeling van het bestaande gebouw zal voor een groot deel behouden blijven. Op onderstaande schets is weergegeven welke functies de betreffende ruimten krijgen en waar de uitbreiding in de vorm van een serre met een oppervlakte van maximaal 50 m2 zal worden gerealiseerd. De daklijn van het bestaande gebouw zal worden doorgetrokken.
Figuur: schets inrichting gebouw tbv dagbesteding De Wiek 2.0
Zonneweide ‘t Veen
Reindonk Energie & Co bestaat sinds 2014 en wil voor en door inwoners van Horst aan de Maas energie opwekken. Er worden ongeveer 5.000 zonnepanelen geplaatst. Inwoners, bedrijven en organisaties uit Griendtsveen krijgen de mogelijkheid om te participeren en hun eigen groene stroom op te wekken. Een belangrijk verschil van de kern Griendtsveen met de andere kernen van Horst aan de Maas is dat het een beschermd dorpsgezicht betreft. Dit belemmert veel woningeigenaren in Griendtsveen om zelf zonnepanelen op het dak te leggen. Door een collectieve zonneweide aan te leggen waarin men kan participeren, kunnen ook huishoudens, bedrijven en organisaties uit Griendtsveen gebruik maken van lokaal opgewekte elektriciteit.
Er blijft, tussen de zonnepanelen in, ruimte over voor telen van fruit, groenten, houden van bijen, wandelpaden, rustpunten, etc. Het beheer en onderhoud van de gronden onder de zonnepanelen is voorzien door de Wiek 2.0.
Intentie is om deze zonneweide de 1e met een NL Greenlabel te laten zijn in Limburg. Dit betekent dat de combinatie natuur – landschap – mens centraal staat. Voor Reindonk Energie is het uitgangspunt om invulling te geven aan haar missie om van energie een streekproduct te maken: lokaal opgewekt, lokaal afgezet. Met de inzet van 4.000-6.000 zonnepanelen is Griendtsveen, wat betreft elektriciteitsverbruik, ruim energieneutraal. Uitgangspunt is dan ook zoveel als mogelijk inwoners, bedrijven en organisaties te laten participeren in de zonneweide.
Het wordt dus een zonneweide die:
Op onderstaande schets is de (voorlopige) situering en maatvoering van de zonnepanelen weergegeven:
Aan de oostzijde van de opstelling worden 35 omvormers geplaatst (lichtblauwe vlakjes op situeringsschets). Deze hebben ieder een omvang van maximaal 50x70x80 cm.
Het met respect voor de omgeving inpassen van de zonnepanelen ziet onder andere op:
- Groene zoom met inheemse beplanting met eetbare vruchten voor fauna
- Brede wandelpaden door zonneweide (in verband met veiligheid en aansprakelijkheid alleen toegankelijk gedurende openingstijden van De Wiek 2.0)
- Poel met meanderen sloot voor bufferen water met biotoop
- Fruithoek en kruidenweide
- Vlindertuin en bijenhof
- Insectenhotel
- Inscharen kleinvee
- Educatieruimte (in/bij bestaande bebouwing)
- Informatievoorziening mbt relatie tussen zonneweide en beschermd dorpsgebied
- Ontmoetingsplek met info
- Natuurlijke speelelementen
- Bootcamp met natuurlijke objecten
- Natuurlijke afscheidingen, afsluitbare poorten van inheems hout (voorzover mogelijk in verband met verzekering)
- Zitplaatsen voor wandelaars
- Oplaadplek voor elektrische (brom)fiets
In paragraaf 4.3 zal de landschappelijke inpassing van het plangebied uitgebreid aan de orde komen.
Ontsluiting
Het plangebied is gelegen aan de doorgaande weg welke Griendtsveen verbindt met de kernen America en Horst. Het landelijke gebied nabij het dorp is vormgegeven vanuit de vaak smalle uitvals- en verbindingswegen.
De Lavendellaan is ter plaatse van de ontsluiting van het plangebied een weg waarop een snelheidsregime geldt van 60 km/h. In de omgeving van het plangebied zijn geen openbaar vervoersmogelijkheden.
Het plan leidt in relatie tot het voormalige sportcomplex niet tot extra verkeersbewegingen. De verkeersbewegingen zullen bestaan in de aan- en afvoerbewegingen van personeel en van zorgbehoeftigen. Deze laatst groep zal, afhankelijk van de fysieke (on)mogelijkheden, vaak met busjes gehaald en thuisgebracht worden. Het project heeft geen substantiële consequenties voor de wegenstructuur en verkeersveiligheid.
Parkeren
De gemeente Horst aan de Maas heeft in de 'Nota Parkeernormen Horst aan de Maas 2016' het gemeentelijke parkeerbeleid verwoord. Het uitgangspunt is dat het parkeren van grote voertuigen op eigen terrein van de bedrijven moet plaatsvinden. Het parkeren van grote voertuigen (vrachtwagens, touringcars), exclusief laden en lossen, is binnen de bebouwde kommen van de gemeente Horst aan de Maas niet toegestaan behoudens op de daarvoor aangewezen vrachtwagenparkeerplaatsen.
Hoewel een dagbestedingsaccommodatie qua cliënten niet te vergelijken is met een kinderdagverblijf waarbij uitgegaan wordt van een parkeerdruk van bijna 1,6 per 100 m2 BVO, zal de ruimtelijke impact niet wezenlijk verschillen. Uitgaande van een BVO van 400 m2 zijn er dus 4 x 1,6 = 6,4 dus 7 parkeerplaatsen noodzakelijk.
Op eigen terrein, ten oosten van het bestaande gebouw, is voldoende mogelijkheid om personeel en bezoekers te laten parkeren; de parkeergelegenheid heeft een oppervlakte van ruim 600 m2. Hier kunnen derhalve meer dan 7 voertuigen parkeren.
De verkeersaantrekkende werking van de zonneweide is beperkt tot incidenteel onderhoud en is zeer minimaal, met als gevolg dat hiertoe geen parkeerplaats aangelegd hoeft te worden. Indien de situatie zich voordoet, is er voldoende ruimte op het terrein.
Hiermee wordt voldaan aan het beginsel dat op eigen terrein wordt geparkeerd.
Om het project mooi in het landschap te laten opgaan, is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld, dat als bijlage bij de plantoelichting is gevoegd.
Ten behoeve van het landschapsplan hebben initiatiefnemers randvoorwaarden en wensen kenbaar gemaakt, welke onderdeel zijn geworden van het plan:
Deze randvoorwaarden hebben geleid tot de volgende landschappelijke inrichtingsschets:
Figuur: landschappelijke inpassing
Met betrekking tot het landschappelijk inpassen zal als voorwaarde in de anterieure overeenkomst worden opgenomen dat de bestaande erfbeplanting behouden dient te blijven, en volgens bovenstaande landschappelijke inpassing verstekt dient te worden, hetgeen gerealiseerd dient te worden binnen 1 jaar na onherroepelijk worden van het bestemmingsplan. In de planregels is hiertoe tevens een voorwaardelijke bepaling opgenomen.
In dit hoofdstuk wordt vanuit verschillende sectorale aspecten (o.a. milieu, veiligheid, water, natuur en archeologie) het initiatief getoetst of men zal voldoen aan de criteria van deze aspecten.
Op grond hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer (Wm), in samenhang met het Besluit milieueffectrapportage (Besluit MER), moet bij initiatieven voor bepaalde activiteiten worden beoordeeld of er sprake is van milieueffecten. In gevallen dat een besluit of plan betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de C- of D-lijst van het Besluit MER dient bepaald te worden welke procedure doorlopen moet worden om mogelijke milieueffecten te beoordelen. De drempelwaarden van de C- en D-lijst zijn hierbij bepalend.
Onderdeel D22.1 van het Besluit MER stelt dat er een MER-beoordelingsplicht geldt voor de oprichting van een industriële installatie bestemd voor de productie van elektriciteit, in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een elektriciteitscentrale met een vermogen van 200 megawatt (thermisch). Hiervan is in dit geval geen sprake; beoogd wordt een vermogen van minder dan 2 megawatt te realiseren.
Als de activiteit onder de drempelwaarde van de D-lijst blijft, moet het bevoegd gezag, gemeente Horst aan de Maas, vooraf beoordelen of de activiteit daadwerkelijk geen significante milieugevolgen kan hebben. De beslissing om geen MER op te stellen of geen m.e.r.-beoordelingsprocedure te doorlopen dient te worden gemotiveerd in de ruimtelijke onderbouwing; "vormvrije m.e.r.- beoordeling".
Bij het beoordelen of er geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen zijn, dient rekening te worden gehouden met de in bijlage III van de EEG-richtlijn aangegeven omstandigheden. Dit zijn:
• De kenmerken van de activiteit.
• De plaats waar de activiteit plaatsvindt (bijvoorbeeld: gevoelige gebieden).
• De kenmerken van belangrijke nadelige milieugevolgen die de activiteit kan hebben.
Kenmerken van de activiteit
Reindonk Energie is voornemens een zonneveld van circa 5000 zonnepanelen te realiseren. In totaal een oppervlakte van minder dan 2 ha. Deze panelen tezamen gaan naar verwachting 1,75 MWp elektriciteit generen. Het project omvat de volgende onderdelen:
• Transformatorhuisjes
• Afrastering ter beveiliging
• Zonnepanelen en montageframes
• Eventueel camera's
Plaats waar de activiteit wordt verricht
De beoogde locatie betreft de voormalige twee voetbalvelden van Griendtsveen welke zijn omzoomd met bomen en struiken en aan de noordzijde worden begrensd door de spoorlijn Venlo-Eindhoven. Door de maatschappelijke functie van het voormalige sportcomplex te combineren met het opstellen van zonnepanelen (duurzaam opwekken van energie) wordt voorzien in de doelstelling om de bebouwing in Griendtsveen, welke deel uitmaakt van het beschermd dorpsgezicht, te kunnen voorzien van groene energie. Door de zonneweide aan de rand van de kern op de voormalige sportvelden te laten landen, worden de panelen zoveel mogelijk aan het directe zicht onttrokken en is een locatie gevonden welke zo weinig mogelijk afbreuk doet aan omgevingskwaliteiten en waarbij visueel gezien geen substantiële hinder wordt verwacht.
De kenmerken van belangrijke nadelige milieugevolgen die de activiteit kan hebben.
De relevante aspecten zijn in onderstaande tabel weergegeven.
Aspect | Milieugevolgen |
Natuur | Onderhavig project heeft geen substantiële nadelige gevolgen voor het milieu. Verwezen wordt naar bijgevoegd ecologisch rapport door FaunaConsult. |
Landschap, cultuurhistorie en archeologie |
De zonneweide komt in een groene kamer te liggen en is voor het overgrote deel al voorzien van een landschappelijke inpassing in de vorm van bestaande en te behouden bomen en struiken. Deze inpassing zal nog verder worden versterkt en gebiedseigen worden verfraaid. Er zijn geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. |
Bodem | Er zijn geen gevallen van bodemverontreiniging bekend, noch is er aanleiding deze te verwachten; de kans op toekomstige verontreinigingen is zeer laag en wordt zoveel mogelijk voorkomen: geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. |
Water | In de directe omgeving van het projectgebied bevinden zich volgens de legger van het Waterschap Limburg geen primaire of secundaire waterlopen. Het oude kanaal (niet zijnde een waterschapswatergang) zal onaangeroerd blijven. Verder zal hemelwater direct van de panelen afvloeien en ter plaatse infiltreren in de bodem. Geen noodzaak voor het treffen van compenserende maatregelen voor waterberging: geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. |
Geluid | De zonneweide leidt niet tot een waarneembare toename in het optredende geluidsdrukniveau: geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Verwezen wordt naar de technische gegevens van de omvormers, waaruit blijkt dat de geluidsemissie < 50dB bedraagt; dit is zeer laag (vergelijkbaar met het geluid van een koelkast) en in ieder geval lager dan het reguliere omgevingsgeluid (met name railverkeer). |
Lucht | Er is geen sprake van enigerlei emissies naar de lucht, die wijziging van de luchtkwaliteit tot gevolg kunnen hebben: geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. |
Verkeer | De zonneweide heeft in de gebruiksfase geen verkeersaantrekkende werking. Enkel gedurende de realisatiefase is er sprake van het aanleveren van materieel; er is geen aanleiding om aan te nemen dat dit onaanvaardbare hinder tot gevolg heeft. Er zijn geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. |
Externe veiligheid | Binnen het projectdeel 'zonneweide' verblijven geen personen. Zodoende is toetsing aan externe veiligheid niet noodzakelijk. Er worden geen (grond)werkzaamheden uitgevoerd in of nabij een leidingtracé voor gevaarlijke stoffen. Er zijn geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. |
Licht en zicht | Het glas van een zonnepaneel schittert en reflecteert minder dan standaard glas; de hoeveelheid zonlicht dat geabsorbeerd wordt, moet immers maximaal zijn. Tevens zullen de panelen zodanig worden gesitueerd dat mogelijke 'restreflectie' tot een minimum wordt beperkt. Er zijn geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. |
Uit deze tabel blijkt dat het voornemen geen belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu. Gelet op de beperkte invloed van de zonneweide op de omgeving door een locatiekeuze op een voormalig sportveld en langs de spoorverbinding, aandacht voor landschappelijke inpassing, als ook het feit dat er geen sprake is van emissies in welke zin ook, kan gesteld worden dat de milieueffecten van de zonneweide geen belemmering zijn voor de voorgenomen realisatie. Het doorlopen van de m.e.r.-procedure heeft daarom geen meerwaarde.
Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat voor de besluitvorming in het kader van de omgevingsvergunning geen m.e.r.-procedure nodig is.
In het kader van het onderhavige plan wordt binnen het plangebied een nieuwe functie
toegelaten in de bestaande bebouwing in de vorm van dagbestedingsactiviteiten en hergebruik van de voormalige sportvelden voor de buitenactiviteiten behorende bij de dagbesteding, maar voor het overgrote deel zullen de voormalige sportvelden voorzien worden van zonnepanelen.
Voordat door middel van een omgevingsvergunning nieuwe functies mogelijk worden gemaakt zal er in het algemeen inzicht moeten zijn of de bodem- en grondwaterkwaliteit een dergelijke bebouwing en gebruik ook mogelijk maken.
In casu betreft het echter het hergebruik van een bestaand gebouw (sportkantine en kleedruimten), in welk gebouw voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen verblijven, hetgeen ook het geval was op de sportvelden.
De omstandigheid dat het sportcomplex nu voor een andere bodemgevoelige functie zal worden gebruikt, maakt niet dat het uitvoeren van een bodemonderzoek noodzakelijk is. Daarenboven is het complex gekocht van de gemeente Horst aan de Maas en mag initiatiefnemer erop rekenen dat de bodem geschikt is voor het gewenste gebruik welke bij de verkoper bekend was.
Een zonneweide is zonder meer geen bodemgevoelige functie.
De Wet geluidhinder (Wgh) is van toepassing op woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen (onder meer onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen en andere gezondheidszorggebouwen) en geluidsgevoelige terreinen (onder meer woonwagenstandplaatsen).
Uit art. 74 Wgh vloeit voort dat in principe alle wegen voorzien zijn van een geluidzone, met uitzondering van wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied of wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km/uur geldt. De zonebreedte is afhankelijk van het gebied (stedelijk of buitenstedelijk) en het aantal rijstroken. Binnen de zones moet een akoestisch onderzoek worden verricht. De voorkeursgrenswaarde voor woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en terreinen bedraagt in die zone op de buitengevel 48 dB (art. 82 Wgh).
Aan de Lavendellaan (ter plaatse van het plangebied) bedraagt de maximaal toegestane snelheid 60 km/uur. Het plangebied ligt binnen de geluidzone van deze weg. In principe kan "elke situatie waarin met een zekere regelmaat en gedurende langere tijd personen zullen verblijven" als geluidgevoelig beschouwd worden.
In casu is de dagbestedingslocatie geen geluidgevoelige bestemming als bedoeld in de Wet geluidhinder.
Voor het nieuw te bestemmen gebouw binnen het onderzoeksgebied is in het kader van de Wet ruimtelijke ordening wel onderzocht of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Hiervoor is door JAMI Advies een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek heeft zich beperkt tot het geluidhinderaspect weg- en rail verkeerslawaai. Het onderzoek heeft betrekking op het wegverkeerslawaai ten gevolge van de relevante wegen en het railverkeerslawaai van de spoorlijn Venlo-Eindhoven.
Uit het onderzoek blijkt dat met de huidige uitgangspunten aan de wegzijde van het gebouw de voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor wegverkeerslawaai met een berekende gevelbelasting van ten hoogste 42 dB niet overschreden wordt. Aan deze zijde van het gebouw is daarom sprake van een zeer geluidluwe zijde.
Ter hoogte van de achtergevel (spoorlijnzijde) van het gebouw is de geluidbelasting uitgedrukt in Lden ten hoogste 64 dB. In de dagperiode is deze ten hoogste 59 dB.
De voorkeursgrenswaarde wordt in de periode met ten hoogste 4 dB overschreden. De maximale ontheffingswaarden van 68 dB wordt niet overschreden. Maatregelen bij de bron, in het overdrachtsgebied en bij de ontvanger zijn niet realistisch.
Voor de toets of er sprake is van een acceptabel woon- en leefklimaat kan gesteld worden dat aan de zijde van de weg sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Aan de zijde van de spoorlijn is sprake van een acceptabel woon- en leefklimaat.
In het kader van de Wet geluidhinder en de Wet ruimtelijke ordening is er voor wat betreft de onderdelen weg- en railverkeersgeluid geen belemmering voor de realisatie van het plan.
Het akoestisch onderzoek is integraal aan de planstukken toegevoegd.
Wetgeving
Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5.2 van de Wet milieubeheer; 'Wet Luchtkwaliteit'). Hierin wordt een programma-aanpak geïntroduceerd. Alle projecten binnen een programmagebied kunnen hierdoor doorgang vinden mits de Nederlandse overheden voldoende maatregelen nemen om overal in het gebied aan de grenswaarden te voldoen.
Kleine en grote projecten
De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en grote' projecten. Kleine projecten dragen niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen). Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in het Besluit “Niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)”.
Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten - die jaarlijks meer dan 3 procent van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van PM10 en NO2 bijdragen- een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing.
Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)
Dit is een Regeling van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 31 oktober 2007, nr. DJZ2007004707, houdende regels omtrent de aanwijzing van categorieën van gevallen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen als bedoeld in artikel 5.16, eerste lid, onder c, van de Wet milieubeheer (Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)).
Het gaat hierbij om de volgende categorieën:
Voor woningbouw geldt dat woningbouwprojecten van netto niet meer dan 1500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) niet in betekende mate bedragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit (art. 4 lid 1 Besluit NIBM jo. art. 4 lid 2, bijlage 3B.2 Regeling NIBM).
Of het onderhavige project valt onder de Regeling NIBM is met name gerelateerd aan de verkeersaantrekkende werking van deze functie. Aangezien de zeer beperkte gebouwelijke uitbreiding niet zal opwegen tegen de lagere verkeersaantrekkende werking in vergelijking tot het gebruik als sportcomplex, zal er per saldo weinig tot geen sprake zijn van toenemende verkeersaantrekkende werking.
Via de NIBM-rekentool is toch een worst-case berekening gemaakt waaruit blijkt dat bij een (niet te verwachten) toename van het aantal verkeersbewegingen van 100 voertuigen per dag (waarvan 6 vrachtwagenbewegingen) nog altijd sprake is van 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
Luchtkwaliteit vormt derhalve geen belemmering voor het project.
Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten wordt milieuzonering gehanteerd. Hieronder wordt verstaan een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen en anderzijds milieugevoelige gebieden zoals woongebieden. Om milieuzonering hanteerbaar te maken wordt gebruik gemaakt van de Staat van bedrijfsactiviteiten zoals die is opgenomen in de VNG brochure 'Bedrijven en milieuzonering', van maart 2009.
Bedrijven en milieuzonering
De indeling van de bedrijven c.q. bedrijfsactiviteiten is vastgelegd een Staat van bedrijfsactiviteiten die is opgenomen in de VNG brochure 'Bedrijven en milieuzonering', van maart 2009. In deze Staat worden bedrijfsactiviteiten ingedeeld in een zestal categorieën met toenemende potentiële milieuemissies. Op grond van deze Staat kan een beleidsmatige selectie worden gemaakt van de op het plangebied toe te laten bedrijfsactiviteiten. De bedrijven zijn op basis van de Standaard Bedrijfs Indeling (SBI-codes) in deze Staat gerangschikt. Per bedrijfsactiviteit is voor elk ruimtelijk relevante milieucomponent (geur, stof, geluid en gevaar) een richtafstand aangegeven die in beginsel moet worden aangehouden tussen een bedrijf en milieugevoelige objecten (woningen) om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. Bij het bepalen van deze richtafstanden zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:
De grootste afstand van de milieucomponenten vormt de indicatie voor de aan te houden afstand van de bedrijfsactiviteit tot een milieugevoelig object. Elk bedrijf c.q. bedrijfsactiviteit wordt in een bepaalde milieucategorie ingedeeld.
Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kunnen gemotiveerd kortere richtafstanden worden aangehouden bij het omgevingstype 'gemengd gebied', dat gezien de aanwezige functiemenging of ligging nabij drukke wegen al een hogere milieubelasting kent. In zo'n geval is het ruimtelijk aanvaardbaar dat de richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd.
Invloed milieuhinder op het plangebied
Het plangebied ligt ten oosten van de kern Griendtsveen en wordt omringd door agrarische gronden, bosgronden en de spoorlijn. Binnen een afstand van 200 m rondom het plangebied bevinden zich 3 woningen van derden, te weten aan de Lavendellaan 29 en 62 (beiden op 75 m) en de Kanaalweg 27 (op 165 m).
De dagbestedingslocatie betreft een inrichting welke het meest te vergelijken is met een zorginstelling/dagverblijf; het is een bedrijf in de milieucategorie 1 met een richtafstand van 10 m vanuit het grens van het plangebied. Binnen deze richtafstand zijn geen woningen of andere gevoelige functies gesitueerd, zodat het aspect milieuzonering geen belemmering is voor het project.
De zonneweide heeft geen enkele invloed op de omgeving. De akoestische uitstraling van de omvormers bedraagt minder dan 65 decibel. Dit is te vergelijken met airconditioning (50-75 dB), normale conversatie, wasmachine (50-75 dB), vaatwasser (55-70 dB), naaimachine, wasdroger, pianospel (60-70 dB). Omliggende functies zullen hiervan geen enkele hinder ondervinden, temeer niet nu het railverkeer ter plaatse een hogere geluidsbelasting veroorzaakt.
Risicovolle inrichtingen (bevi)
De veiligheid rond bedrijven wordt gereguleerd in de vigerende milieuvergunning (of een geldende Algemene Maatregel van Bestuur) en het Besluit externe veiligheid inrichtingen van 21 oktober 2004 (Bevi). In het Bevi worden specifieke regels opgenomen voor specifieke risicovoIle inrichtingen. In het Bevi heeft iedere risicovolle inrichting een veiligheidszone gekregen. Dit heet de plaatsgebonden risicocontour (PR-contour). Binnen deze contour mogen nieuwe kwetsbare objecten (zoals woningen, scholen, ziekenhuizen, grootschalige kantoren, hotels, winkelcentra, campings) of beperkt kwetsbare objecten (zoals verspreid liggende woningen, bedrijfswoningen dan wel bedrijfsgebouwen van derden, kleinere kantoren, hotels en winkels, sporthallen, zwembaden) niet of niet zonder meer worden opgericht. Het Bevi gaat uit van een PR-contour 10-6 /jr.
Het kan gaan om inrichtingen waarbij door middel van een vaste afstand wordt voldaan aan deze contour (zogenaamde “categoriale inrichtingen”) en inrichtingen waarbij deze contour individueel moet worden berekend (Quantitative Risk Assement (QRA)). Dit is geregeld in Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi).
Bij het nemen van een planologische besluit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan of een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan) moet het bevoegd gezag deze contour in acht nemen voor kwetsbare objecten. Hierbij geldt de PR-contour 10-6/jr. als grenswaarde. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de contour als richtwaarde, d.w.z. in principe moet PR 10-6/jr. aangehouden worden, maar er mag gemotiveerd van worden afgeweken.
Naast het plaatsgebonden risico kent het Bevi ook het groepsrisico (GR). Het groepsrisico geeft aan wat de kans is op een ongeval met ten minste 10, 100 of 1000 dodelijke slachtoffers in de omgeving van de beschouwde bron. Het aantal personen dat in de omgeving van de bron verblijft bepaalt daardoor mede de hoogte van het groepsrisico. Voor het GR geldt geen harde juridische norm (zoals de PR-contour 10-6/jr. wel is) maar een zogenaamde oriënterende waarde. Het berekende groepsrisico wordt weergegeven in een curve, waarbij de kans op een ongeval wordt uitgezet tegen het aantal mensen dat daarbij omkomt. In dezelfde grafiek wordt de oriënterende waarde uitgezet. Als die wordt overschreden door een ruimtelijke ontwikkeling moet dat worden verantwoord. Hiermee wordt in beeld gebracht of en in welke mate het bevoegd gezag het GR wel of niet aanvaardbaar vindt, al dan niet na het nemen van maatregelen.
Volgens de Risicokaart van de provincie Limburg ligt in de directe omgeving (in een straal van 1 km) van het plangebied géén risicovolle inrichting.
Figuur: uitsnede risicokaart
Vervoer gevaarlijke stoffen
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd. Daarmee wordt de opdracht aan het bevoegd gezag voor ruimtelijke besluiten nadrukkelijk vastgelegd om rekening te houden met de risico's van transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor. In het basisnet is de omvang voor de verschillende transportmodaliteiten vastgelegd.
Voor zover het gaat om het vervoer van gevaarlijke stoffen is de spoorweg Venlo-Eindhoven van belang. Voor deze spoorweg is de PR-contour 10 -6/jr. echter niet berekenbaar geweest. Dit houdt in dat voor dit aspect geen knelpunt aanwezig is. Ook de oriënterende waarde van het groepsrisico wordt niet overschreden. Ter plaatse van het plangebied is geen sprake van een plasbrandaandachtsgebied.
Het tracé van de 24" ruwe olieleiding van NV Rotterdam-Rijn Pijpleiding Mij loopt aan de noordzijde van de spoorlijn. Op onderstaande afbeelding is te zien dat de risicocontour 10-6 (aangeduid met witte pijlen) over het plangebied loopt. Echter, binnen dit deel van het plangebied zal de zonneweide met de zonnepanelen worden gesitueerd, waardoor de aanwezigheid van personen binnen de risicocontour te verwaarlozen is, en zeker minder zal zijn als ten tijde van het actieve gebruik van de sportvelden het geval was.
Figuur: omvang PR-10-6-contour
Het aspect externe veiligheid staat derhalve niet aan het project in de weg.
Waterbeleid
Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Waterschap Limburg. In het kader van het beleid van zowel de gemeente Horst aan de Maas als het waterschap dient binnen het plangebied een duurzaam waterhuishoudkundig systeem gerealiseerd te worden. Concreet betekent dit dat er sprake moet zijn van gescheiden schoon- en vuilwaterstromen die afzonderlijk worden verwerkt. Vanuit het Waterschap Limburg gelden daarbij de volgende uitgangspunten:
Hergebruik
Hierbij kan gedacht worden aan de aanleg van gescheiden watercircuits door het hergebruik van bijvoorbeeld regenwater (drinkwater, grijswater, huishoudwater). De ervaringen met bestaande proefprojecten leert echter dat deze pas rendabel zijn bij projecten met 1000 of meer te bouwen woningen. Ook de recent aangescherpte regelgeving op dit vlak maakt het hergebruik van (regen)water niet snel haalbaar. Het onderhavige project is dan ook te kleinschalig om deze voorziening toe te passen.
Infiltratie, buffering en afvoer
Onderstaand is aangegeven hoe met deze aspecten wordt omgegaan.
Waterhuishoudkundige situatie plangebied
Afvoerend verhard oppervlak en riolering
Binnen het plangebied vindt een toename van het afvoerend verhard oppervlak plaats met circa 50 m2.
Grondwater
De bodem ter plaatse van de bebouwing bestaat uit meerveengronden op zand met humuspodzol, beginnend ondieper dan 120 cm. De gemiddelde hoogste grondwaterstand ter plaatse van het uit te breiden plangebied bedraagt minder dan 40 cm onder maaiveld en de gemiddelde laagste grondwaterstand bedraagt 80- 120 cm onder maaiveld.
Oppervlaktewater
In de omgeving van het plangebied (straal van 200 m) bevinden zich de Zijtak Kabroekse Beek en de Horster Driehoek (primaire en secundaire watergangen). Op onderstaande figuur is een uitsnede van de legger van het waterschap weergegeven waarop de waterlopen zijn te zien in relatie tot de ligging van het plangebied. De afstand van het plangebied tot aan deze watergangen bedraagt 95 respectievelijk 40 m.
Figuur: uitsnede legger waterschap
Het kanaal aan oost- en westzijde van het plangebied heeft geen functie meer als waterschapssloot (primaire of secundaire watergang). Voorzover deze oude zijtak van het kanaal binnen het plangebied is gelegen, zal deze ook geheel in deze huidige staat behouden blijven.
Het project heeft, mits het hemelwater van toekomstige aanbouwen binnen het plangebied wordt geïnfiltreerd, redelijkerwijs geen nadelige effecten op de waterlopen.
HemeI- en afvalwater
Binnen het plangebied vindt een toename van het afvoerend verhard oppervlak plaats van circa 50 m2.
De K-waarde (geeft de mate van infiltratiegeschiktheid aan) van het plangebied wordt over het algemeen geclassificeerd als gemiddeld doorlatend, waarbij k-waarden tussen de 0,75 - 1,5 m/dag horen.
Bij de bepaling van de capaciteit/kwantiteit van de infiltratievoorziening wordt uitgegaan van een neerslaggebeurtenis T=10 en T=100.
Kwantiteitsberekening
Neerslag T=10 -> 50 mm neerslag/m2 | Neerslag T=100-> 84 mm neerslag/m2 |
Te verwerken -> 50 m2 x 0,05 m = 2,5 m3 | Te verwerken -> 50 m2 x 0,084 m = 4,2 m3 |
Voor deze hoeveelheid hemelwater (T=100) zal binnen het plangebied een infiltratievoorziening met een bergingscapaciteit van ten minste 5 m3 worden gerealiseerd, als onderdeel van de nieuwe landschappelijke inpassing.
De zonnepanelen die in de weide staan opgesteld, zullen direct op het maaiveld afwateren en ter plaatse infiltreren.
Voor de afvoer van bedrijfsafvalwater zal aangesloten worden op het gescheiden gemeentelijke rioleringsstelsel.
Bouwmaterialen
De gemeente Horst aan de Maas streeft naar het terugdringen van het gebruik van uitlogende bouwmaterialen. Dit aspect is als aanbeveling opgenomen in het pakket duurzaam bouwen. Van de initiatiefnemer wordt daarom gevraagd geen gebruik te maken van uitlogende bouwmaterialen.
Concluderend kan gesteld worden dat door onderhavig project geen knelpunten ontstaan tussen grondgebruik en de waterhuishouding.
Overleg waterschap
Vooroverleg met het waterschap is niet noodzakelijk in geval het project een toename van het nieuw afvoerend verhard oppervlak beslaat van meer dan 2000 m2. In casu is vooroverleg met het waterschap derhalve niet noodzakelijk.
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Dit besluit is gebaseerd op de Wet milieubeheer (artikelen 5.1 lid 1, 5.2 lid 1, 5.3 lid 1 en 2 en 9.2.2.1) en de Wet ruimtelijke ordening (artikelen 3.37 en 4.3 lid 1 en 2). Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. De normstelling is in lijn met het Bevi en bevat, analoog aan het Bevi, normen voor het plaatsgebonden risico en een verantwoordingsplicht voor het groepsrisico.
In de nabijheid van het plangebied bevindt zich de Rotterdam-Rijn-Pijpleiding, zoals in paragraaf 5.2.5 reeds aan de orde is gekomen. In de planregels zal hiertoe een veiligheidszone worden opgenomen.
Het plangebied is niet gelegen binnen een (hinder)zone of werkstrook van hoofdleidingen voor olie of water en hoogspanningsleidingen. Voordat met eventuele (lichte) graafwerkzaamheden een aanvang wordt gemaakt, zal initiatiefnemer een Klic-melding doen, zodat ook rekening gehouden kan worden met de ligging van de gebruikelijke leidingen en kabels.
Het plangebied is verder niet gelegen binnen een obstakelbeheer- of radarverstoringsgebied van een civiel of militair luchtvaartterrein en over het plangebied loopt geen straalpad van telecomaanbieders.
Uit de POL-kaarten ‘Natuur’ en 'Landschap' blijkt dat het plangebied niet als een waardevol element is aangeduid, maar wel als natte parel. De als Natuurnetwerk Nederland (voorheen: EHS) aangemerkte gebieden strekt zich uit over het zuidelijke deel van het plangebied zoals op onderstaande figuur is te zien (donkergroene vlakken).
Het dichtstbijgelegen Natura 2000 gebied (Deurnsche en Mariapeel) bevindt zich op zeer korte afstand van het plangebied. Onderstaand zijn de omringende Natura 2000-gebieden weergegeven (lichtgroene vlakken).
Figuur: plangebied ten opzichte van NNN en Natura 2000-gebieden
Significant verstorende effecten van de beperkte uitbreiding van de bebouwing op deze gebieden zijn niet te verwachten, omdat er gerelateerd aan het gebruik van het plangebied als sportcomplex, geen feitelijk oppervlakteverlies of verontreiniging plaatsvindt, geen mechanische effecten zijn en geen sprake is van verstoring door licht en geluid. Ook een optische verstoring is niet voorstelbaar.
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wn) in werking getreden. Deze vervangt drie wetten; de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet. De gebiedsbescherming wordt geregeld in hoofdstuk 2 van de Wn. Met de Wn wordt een eind gemaakt aan de discussies over de implementatie van de Europese richtlijnen.
In artikel 3.1 Wn wordt direct een link gelegd met de Vogelrichtlijn. Alle vogels die beschermd zijn op grond van artikel 1 Vogelrichtlijn vallen onder het beschermingsregime van de artikel 3.1 Wn, voor zover deze vogels van nature in Nederland voorkomen. Artikel 3.1 eerste lid Wn ziet op het verbod om vogels te doden of vangen. De verboden in de Wn zijn vrijwel letterlijk overgenomen uit de artikelen 5 en 6 Vogelrichtlijn. Net als de in de Vogelrichtlijn zijn de verboden beperkt tot opzettelijke handelingen.
Het beschermingsregime voor vogels is iets versoepeld ten opzichte van het systeem onder de Flora en faunawet. Het verbod op het opzettelijk verstoren van vogels is beperkt tot verstoringen die van “wezenlijke invloed” zijn op de staat van instandhouding van de soort.
Onder wezenlijke invloed wordt verstaan: “een wezenlijke negatieve invloed op een beschermde soort”. Of daar sprake van is hangt af van de populatie van de diersoort. Hoe zeldzamer de soort hoe groter de kans dat naar bijvoorbeeld een lokale populatie moet worden gekeken. Daarnaast is van belang of de populatie een negatief effect zelf teniet kan doen, bijvoorbeeld of er voldoende uitwijkmogelijkheden zijn naar een volwaardig leefgebied elders.
Als een populatie het effect niet zelf teniet kan doen is de kans groter dat het effect als wezenlijke invloed kan worden aangemerkt.
Bij vogels is verstoring tijdens het broedseizoen niet langer verboden als de gunstige staat van instandhouding niet in gevaar is.
De wet voorziet in ruime mogelijkheden voor het verlenen van vrijstellingen, ook voor vogels en strikt beschermde soorten. Bij het verlenen van de vrijstelling moet aan dezelfde voorwaarden worden voldaan als bij het verlenen van de vroegere ontheffing.
Een ontheffing van een verbod ex artikel 3.1 Wn kan slechts worden verleend indien:
Quickscan flora en fauna
Het plangebied was tot voor kort in gebruik als sportcomplex, met kantine, kleedkamers, voetbalvelden en bijbehorende voorzieningen. Water is binnen het plangebied aanwezig in de vorm van een deel van het oude kanaal.
Uit de natuurgegevens (alle flora en fauna) van het gebied 'Griendtsveen' welke zijn in te zien op www.limburgsevogels.nl en www.waarneming.nl valt op te maken dat zich bij het plangebied beschermenswaardige dier- en plantensoort bevinden, althans dat over het afgelopen kalenderjaar (februari 2018 - februari 2019) soorten zijn waargenomen waarvan de Zilverreiger (gezien op 15 februari 2019) het meest bijzonder is.
Gelet op de situering van het plangebied tussen bossages en bij water is een verstoring van in de omgeving voorkomende broedvogelsoorten en overige fauna en flora door onderhavig project niet onvoorstelbaar. Hetzelfde geldt voor de aanwezigheid van vleermuizen in de voormalige kantine.
Het is derhalve noodzakelijk om ecologisch veldonderzoek uit te voeren om te beoordelen of er een verstoring van beschermde soorten plaatsvindt. Op 7 maart 2019 is door FaunaConsult een terreininspectie uitgevoerd. Hierin is het volgende geconstateerd en geconcludeerd:
Algemene vogels
Verstoring en vernietiging van vogelnesten is te vermijden, door de werkzaamheden buiten de periode 15 maart – 15 juli (het broedseizoen van de meeste vogels) te laten plaatsvinden.
Algemeen voorkomende grondgebonden zoogdieren en amfibieën
In het plangebied komen mogelijk zoogdieren en amfibieën voor, die onder de Wnb zijn beschermd. Het gaat om algemeen voorkomende soorten (zogenaamde A-soorten), waarvoor in Limburg een vrijstelling geldt in geval van ruimtelijke ontwikkeling en beheer en onderhoud. Dit houdt in dat deze soorten verstoord mogen worden, zonder dat daar vooraf een ontheffing voor is verkregen. Wel geldt altijd de Zorgplicht (artikel 1.11 Wnb); deze houdt in dat nadelige gevolgen voor dieren en planten altijd zoveel mogelijk moeten worden voorkomen. Om aan de algemene zorgplicht te voldoen, moeten dieren die tijdens de werkzaamheden worden aangetroffen, zo snel mogelijk naar een aangrenzende locatie buiten het plangebied worden verplaatst.
Vleermuizen: vliegroutes en foerageergebied
De laanbomen aan de Lavendellaan en de omringende bosgebiedjes fungeren mogelijk als vaste vliegroute en/of foerageergebied van vleermuizen. Omdat er geen bomen worden gekapt, zal dit geen aantasting aan een vaste vliegroute of foerageergebied opleveren. Om verstoring van vleermuizen te voorkomen, mag er tot op een afstand van 10 meter van deze bomen alleen vleermuisvriendelijke buitenverlichting worden geplaatst; van de bomen af omlaag gerichte straatverlichting (niet wit- of groenkleurig) met een scherpe bundel, zoals ledlampen, of amberkleurige UV-vrije led armaturen (Zoogdiervereniging, 2011).
Het ecologisch onderzoeksrapport is als bijlage bij de planstukken gevoegd.
Ten aanzien van archeologie is het uitgangspunt dat het archeologisch erfgoed moet worden beschermd op de plaats waar het wordt aangetroffen. Gezien dit uitgangspunt mogen bekende archeologische monumenten niet aangetast worden en moet in geval van voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden met een hoge of middelhoge archeologische verwachtingswaarde, in principe een inventariserend en waarderend vooronderzoek plaatsvinden. Eventueel aangetroffen waarden dienen primair ter plekke (in situ) beschermd te worden dan wel - indien dat redelijkerwijs niet mogelijk is- door een opgraving (ex situ) te worden veilig gesteld. In gebieden met een lage indicatieve archeologische waarde is er een geringe kans op het aantreffen van archeologische waarden.
De raad van Horst aan de Maas heeft op 26 mei 2015 de 'Archeologische Maatregelenkaart Horst aan de Maas' vastgesteld. Het gemeentelijk grondgebied wordt hier opgedeeld in verschillende categorieën. Per categorie maakt het gemeentelijk archeologie beleid inzichtelijk of, en zo ja waar en wanneer archeologisch (voor)onderzoek nodig is bij ruimtelijke planvorming en bodemingrepen, en welke onderzoekseisen en ontheffingen daarbij gelden.
Figuur: Archeologische Maatregelenkaart
Uit bovenstaande uitsnede van de maatregelenkaart blijkt dat het plangebied is gelegen in het gebied aangeduid als categorie 5, met een lage archeologische verwachting.
Figuur: tabel met maatregelen per categorie
Voor deze categorie 5 behoeft geen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.
Griendtsveen is een van rijkswege beschermd dorpsgezicht in Griendtsveen in de Nederlandse provincie Limburg. De procedure voor aanwijzing werd gestart op 4 augustus 1989. Het gebied werd op 29 oktober 1996 definitief aangewezen. Het beschermd gezicht beslaat een oppervlakte van 87,7 hectare.
Bij de bescherming van het dorpsgezicht Griendtsveen ligt het accent op de gave historische ruimtelijke structuur en het nog voor een belangrijk deel historische bebouwingsbeeld van de kern. De spoorlijn en de vaarten vormen een duidelijke, zowel fysieke als historische begrenzing van de kern. Het beschermde gebied wordt aan de noordzijde begrensd door de spoorlijn van Eindhoven naar Venlo, aan de westzijde door de Helenavaart en aan de zuid-oostzijde door het Kanaal van Griendtsveen. Langs de kanalen is een strook grond met bebouwing aan de overzijde, vanuit de kern bezien, meegenomen.
De karakteristieke panden welke aan de Lavendellaan, in de min of meer directe nabijheid van het plangebied zijn gelegen, zijn de voormalige herberg en de tot woningen omgebouwde nieuwe kazerne aan de Lavendellaan, alsmede de tot woongemeenschap omgebouwde voormalige turffabriek langs het spoor.
Monumentale panden Griendtsveen
De meest nabijgelegen arbeiderswoning bevindt zich aan de Lavendellaan 62 (zie onderstaande foto), op een afstand van meer dan 130 m van het plangebied.
Lavendellaan 62 Griendtsveen; arbeiderswoning uit circa 1900.
Het plangebied is geheel gelegen binnen dit beschermde dorpsgezicht.
De ontwikkeling van een zonneweide is hier passend en acceptabel om de volgende redenen:
In onderhavig bestemmingsplan zal middels verbeelding en planregels dit dorpsgezicht beschermd worden, zoals nu ook het geval is.
Het plangebied is gelegen aan de doorgaande weg welke Griendtsveen verbindt met de kernen America en Horst. Het landelijke gebied nabij het dorp is vormgegeven vanuit de vaak smalle uitvals- en verbindingswegen.
De Lavendellaan is ter plaatse van de ontsluiting van het plangebied een weg waarop een snelheidsregime geldt van 60 km/h. In de omgeving van het plangebied zijn geen openbaar vervoersmogelijkheden.
Het plan leidt in relatie tot het voormalige sportcomplex niet tot extra verkeersbewegingen. De verkeersbewegingen zullen bestaan in de aan- en afvoerbewegingen van personeel en van zorgbehoeftigen. Deze laatst groep zal, afhankelijk van de fysieke (on)mogelijkheden, vaak met busjes gehaald en thuisgebracht worden. Het project heeft geen substantiële consequenties voor de wegenstructuur en verkeersveiligheid.
De gemeente Horst aan de Maas heeft in de 'Nota Parkeernormen Horst aan de Maas 2016' het gemeentelijke parkeerbeleid verwoord. Het uitgangspunt is dat het parkeren van grote voertuigen op eigen terrein van de bedrijven moet plaatsvinden. Het parkeren van grote voertuigen (vrachtwagens, touringcars), exclusief laden en lossen, is binnen de bebouwde kommen van de gemeente Horst aan de Maas niet toegestaan behoudens op de daarvoor aangewezen vrachtwagenparkeerplaatsen.
Hoewel een dagbestedingsaccommodatie qua cliënten niet te vergelijken is met een kinderdagverblijf waarbij uitgegaan wordt van een parkeerdruk van bijna 1,6 per 100 m2 BVO, zal de ruimtelijke impact niet wezenlijk verschillen. Uitgaande van een BVO van 800 m2 zijn er dus 8 x 1,6 = 12,8 dus 13 parkeerplaatsen noodzakelijk.
Op eigen terrein, ten oosten van het bestaande gebouw, is voldoende mogelijkheid om personeel en bezoekers te laten parkeren; de parkeergelegenheid heeft een oppervlakte van ruim 600 m2. Hier kunnen derhalve meer dan 13 voertuigen parkeren.
De verkeersaantrekkende werking van de zonneweide is beperkt tot incidenteel onderhoud en is zeer minimaal, met als gevolg dat hiertoe geen parkeerplaats aangelegd hoeft te worden. Indien de situatie zich voordoet, is er voldoende ruimte op het terrein.
Hiermee wordt voldaan aan het beginsel dat op eigen terrein wordt geparkeerd.
Het deel van het plangebied waarvan als gevolg van het project van initiatiefnemers het gebruik gewijzigd zal worden, betreft onderstaand deelgebied A en B:
Perceel A:
Opstalrecht is uitgeven aan initiatiefnemer Reindonk Energie ten behoeve van de aanleg van een zonneweide voor het opwekken van duurzame energie.
Perceel B:
Is in eigendom overgedragen aan initiatiefnemer De Wiek 2.0 ten behoeve van het project voor het leveren van dagbestedingsactiviteiten voor met name mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt.
De realisatie van het project geschiedt voor rekening van de initiatiefnemer. De gemeentelijke financiën zijn hierbij niet in het geding.
Kostenverhaal zal geregeld worden in een tussen de gemeente Horst aan de Maas en de initiatiefnemer af te sluiten overeenkomst, waarin het aspect planschade-afwenteling, zoals bedoeld in art. 6.4a Wro met initiatiefnemer wordt geregeld. Hiermee wordt gewaarborgd dat eventueel te vergoeden planschade niet voor rekening van de gemeente Horst aan de Maas komt maar voor rekening van de initiatiefnemer.
Het college van burgemeester en wethouders van Horst aan de Maas heeft in de vergadering van 11 april 2017 de Beleidsnota Vergunningen, Toezicht en Handhaving 2017-2020 vastgesteld. De beleidsnota Vergunningen, Toezicht en Handhaving 2017-2020 is de opvolger van het oude beleidsplan “Integraal Handhavingsbeleid 2012-2015”.
Doel van de beleidsnota is om de kwaliteit van vergunningverlening, toezicht en handhaving te kunnen borgen, uniformiteit van vergunningverlening, toezicht en handhaving vast te leggen en een goede afstemming te borgen. De beleidsnota ‘Vergunningen, Toezicht en Handhaving’ 2017-2020 is ook op dit plan van toepassing.
Procedure
Elk nieuw bestemmingsplan ontstaat uit een initiatief. De totstandkoming begint met de beslissing dat een bestemmingsplan zal worden opgesteld.
Conform artikel 3.1.1. Bro worden de provincie Limburg, de wegbeheerder en Waterschap Limburg in het kader van dit bestemmingsplan betrokken in het vooroverleg.
Artikel 3.8 Wro regelt de procedure van het bestemmingsplan. Op de voorbereiding van een bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Awb van toepassing. Hierbij zijn een aantal aanvullingen:
1. kennisgeving, zoals bedoeld in artikel 3:12 Awb, dient tevens te worden gepubliceerd in de Staatscourant en langs elektronische weg te worden verzonden;
2. het ontwerpbestemmingsplan dient te worden verstuurd aan het Rijk, provincie, waterschappen en aan de besturen van bij het plan een belang hebbende gemeenten;
3. kennisgeving aan de eigenaren van percelen welke de bestemming in de naaste toekomst zal worden verwezenlijkt;
4. door een ieder kunnen zienswijzen naar voren worden gebracht;
5. de gemeenteraad dient binnen 12 weken, na de ter inzage termijn beslissen omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan.
Binnen twee weken wordt het besluit tot vaststelling bekend gemaakt. Indien door de Gedeputeerde Staten (GS) of de inspecteur een zienswijze is ingediend en deze niet volledig is overgenomen, dan vindt bekendmaking plaats binnen zes weken na vaststelling. Dit geldt tevens indien de gemeenteraad wijzigingen aanbrengt in het ontwerp. In deze gevallen zend het college na vaststelling onverwijld een afschrift van het raadsbesluit aan de GS en/of de inspecteur.
Indien het Rijk of de provincie gebruik wil maken van haar aanwijzingsbevoegdheid gaat deze termijn niet op. Het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan wordt dan, met uitsluiting van het onderdeel waarop het aanwijzingsbesluit ziet, samen met het aanwijzingsbesluit bekend gemaakt.
Het besluit treedt in werking 1 dag na afloop van de beroepstermijn.
Overleg
In het kader van het wettelijk overleg heeft onder meer overleg plaatsgevonden met de provincie Limburg. Bij schrijven van 13 mei 2019 heeft de provincie Limburg gereageerd dat in het plan dient te worden aangegeven op welke manier rekening wordt gehouden met de cultuurhistorische waarden (beschermd dorpsgezicht). Op deze reactie is de plantoelichtig aangevuld.
Inspraak en zienswijzen ontwerp-bestemmingsplan
Het ontwerp-besluit tot wijziging van het bestemmingsplan is bekendgemaakt op 13 juni 2019 heeft met ingang van de dag erna gedurende zes weken voor een ieder ter inzage gelegen.
Gedurende deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.
Het bestemmingsplan heeft als doel het planologisch-juridisch kader te geven voor de ontwikkeling van het beschreven plan. De nadere juridische invulling is gedetailleerd geregeld. Dit bestemmingsplan bestaat uit de volgende onderdelen:
Bij het opstellen van het onderhavige bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten. Waar dat noodzakelijk was , is afgeweken van de standaard en is het plan specifiek toegesneden op de feitelijke situatie in het onderhavige plangebied.
De plansystematiek voldoet aan de volgende RO-standaarden 2012:
In de analoge en digitale verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis ingevolge het voorliggende plan, indien en voor zover deze in de regels daaraan wordt gegeven. Als een aanduiding juridisch gezien geen enkele betekenis heeft, is deze niet opgenomen in de verbeelding. Ten behoeve van de leesbaarheid is het plan wel op een topografische ondergrond gelegd. De bestemmingen en de aanduidingen zijn ingedeeld in de hoofdgroepen volgens de SVBP2012 en zijn bij de verbeelding opgenomen in een renvooi.
De planregels zijn ondergebracht in inleidende regels, in bestemmingsregels, in algemene regels en in overgangs- en slotregels.
INLEIDENDE REGELS
Dit hoofdstuk bevat twee artikelen. In artikel 1 is een aantal noodzakelijke begripsbepalingen opgenomen welke worden gebruikt in de regels. In artikel 2 wordt uiteengezet op welke wijze gemeten dient te worden.
BESTEMMINGSREGELS
Dit hoofdstuk bestaat uit een beschrijving van de bestemming.
Bedrijf (artikel 3)
In artikel 3 is de hoofdbestemming 'Maatschappelijk' opgenomen. De bestemmingsregeling zoals in het bestemmingsplan buitengebied is opgenomen, heeft als basis gediend voor de regels in onderhavig plan en is voorzover mogelijk en noodzakelijk overgenomen.
ALGEMENE, SLOT- EN OVERGANGSREGELS
Deze artikelen bevatten de bepalingen die op het hele plangebied betrekking hebben en burgemeester en wethouders de mogelijkheid bieden flexibiliteit in het plangebied te betrachten.