direct naar inhoud van Ruimtelijke onderbouwing
Plan: De Soom Grubbenvorst (kavel C6467)
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.1507.GRDESOOMC6467-OVV1

Ruimtelijke onderbouwing

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel van het project

Op het perceel aan De Soom ongenummerd te Grubbenvorst rust een bouwvergunning voor de realisatie van een bungalow. De nieuwe eigenaar van het perceel wil echter een bungalow realiseren met een andere verschijningsvorm, en heeft hiertoe een principeverzoek ingediend.


De locatie is gelegen in het Bestemmingsplan Maaskernen, zoals door de gemeenteraad vastgesteld op 3 februari 2009 en heeft hierin de bestemming 'Wonen' gekregen zonder bouwvlak; op het voorerf rust de bestemming 'Tuin'. De mogelijkheid om hier op welke manier dan ook binnen de regels van het bestemmingsplan een extra woning te realiseren, is niet aanwezig.

De op 28 oktober 2010 verleende bouwvergunning is verleend middels toepassing van de ten geldende vrijstellingsprocedure ((artikel 19 lid 2 Wet op de Ruimtelijke Ordening). Deze vrijstelling wijzigt de bestemming niet, doch toont wel aan dat de realisatie van een woning op deze locatie planologisch aanvaardbaar en stedenbouwkundig wenselijk is.

Om voor de nieuw te realiseren woning aan De Soom een passend juridisch-planologisch kader vast te leggen is onderhavig ruimtelijke onderbouwing opgesteld, welke dient ter onderbouwing van de omgevingsvergunning voor de activiteiten handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening en bouwen.

Op 18 januari 2022 heeft het college van Horst aan de Maas besloten om hieraan in principe medewerking te verlenen.

1.2 Ligging en begrenzing van het projectgebied

Het perceel is gelegen aan De Soom te Grubbenvorst, kadastraal bekend gemeente Grubbenvorst, sectie C, nummer 6467 en ligt in de noordoostelijke rand van de kern Grubbenvorst, aan het uiteinde van een nu nog doodlopende weg. De totale oppervlakte van het perceel bedraagt 890 m².

Op onderstaande figuur is het projectgebied aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.GRDESOOMC6467-OVV1_0001.jpg"

Figuur: projectgebied

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

De locatie aan De Soom is gelegen in het Bestemmingsplan Maaskernen, zoals door de gemeenteraad vastgesteld op 3 februari 2009 en heeft hierin de bestemming 'Wonen' gekregen zonder bouwvlak; op het voorerf rust de bestemming 'Tuin'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.GRDESOOMC6467-OVV1_0002.jpg"

Figuur: uitsnede vigerende verbeelding

Aan De Soom geldt geen bouwvlak waarbinnen de woning gerealiseerd kan worden. De mogelijkheid om hier op welke manier dan ook binnen de regels van het bestemmingsplan een woning te realiseren, is niet aanwezig.

1.4 Leeswijzer

Deze onderbouwing bestaat uit de volgende delen. Na deze inleiding volgt hoofdstuk 2 met een beschrijving van het projectgebied. In hoofdstuk 3 wordt het plan getoetst aan het geldende ruimtelijke beleid. Hoofdstuk 4 bevat een beschrijving van de te regelen ruimtelijke ontwikkeling zelf. Vervolgens geeft hoofdstuk 5 inzicht in de relevante milieu-planologische aspecten. De uitvoerbaarheid is neergelegd in hoofdstuk 6.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het projectgebied

2.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt de ligging van het projectgebied op gemeentelijk niveau en de feitelijke
situatie van het projectgebied beschreven. Ook wordt er ingegaan op de aanwezige
ruimtelijk-functionele structuur van het projectgebied en omgeving.

2.2 Ruimtelijke en functionele structuur

Het perceel De Soom ongenummerd ligt aan de rand van de kern Grubbenvorst, tegen het dal van de Salderbeek. De Lottumseweg vormt, samen met de Grubbenvorsterweg in Lottum, de verbinding tussen de kernen Grubbenvorst en Lottum. De locatie ligt in het verlengde van de doodlopende woonstraat De Soom, waar circa 10 jaar geleden een uitbreiding zou worden gerealiseerd en waarvoor op deze locatie al een vergunning was verleend voor de bouw van een woning. Op onderstaande luchtfoto is deze situatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.GRDESOOMC6467-OVV1_0003.jpg"

Figuur: Luchtfoto

De aanzichten van en vanaf de openbare weg gezien zien er als volgt uit:

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.GRDESOOMC6467-OVV1_0004.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.GRDESOOMC6467-OVV1_0005.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.GRDESOOMC6467-OVV1_0006.jpg"

Figuur : impressies projectgebied

De omgeving van het projectgebied bestaat voornamelijk uit burgerwoningen, waarbij vanuit De Soom gezien een duidelijke rooilijn is waar te nemen. Aan de buitenrand staan vrijstaande woningen en aan de binnenrand betreft het tweekappers. De woningen hebben verschillende uistralingen, maar in de basis vertonen ze ook veel overeenkomsten door bijvoorbeeld de situering van gevelopeningen. De vrijstaande woningen bestaan uit één bouwlaag met een kap.

Aan de noordoostzijde van de ontsluiting van De Soom op de Luttumseweg ligt bedrijventerrein Hagelkruis. Het bedrijventerrein is vanaf midden jaren '80 van de vorige eeuw ontwikkeld. De eerste bedrijven hebben zich gevestigd aan de zijde van de Lottumseweg. Daarna is het bedrijventerrein verder uitgebreid richting de Steegerakkerweg. Het betreft onder andere bedrijven in de handel van auto's en motorfietsen, metaalbewerkende bedrijven, vervoersbedrijven, een drukkerij en bouw- en aannemersbedrijven. Van oorsprong was de hoofdontsluiting van het bedrijventerrein gesitueerd op de Lottumseweg. Met de upgrading van de Steegerakkerweg is ook de hoofdontsluiting verplaatst naar deze weg.

Aan de Lottumseweg bevinden zich enkele kleinere bedrijfjes (nummer 42a en 54) welke naar aard en omvang dusdanig zijn, dat ze zowel qua functie als qua verschijningsvorm opgaan in de woonomgeving.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft een beeld van de randvoorwaarden die vanuit het beleid gelden betreffende onderhavige ontwikkeling. De beleidskaders zijn op verschillende schaalniveaus beschreven. Aan bod komen het rijks-, provinciaal - en het gemeentelijk beleid.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) (vastgesteld op 11 september 2020) is een onderdeel van de nieuwe Omgevingswet. De Omgevingswet verplicht het Rijk tot een strategische visie op de fysieke leefomgeving. Het doel is om alle onderdelen van de fysieke leefomgeving met elkaar in samenhang te brengen. Ook gemeenten en provincies maken een omgevingsvisie vanwege deze nieuwe wet.

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) richt zich op onderstaande vier prioriteiten. Deze onderwerpen hebben onderling veel met elkaar te maken en ze hebben gevolgen voor hoe de fysieke leefomgeving wordt ingericht. De Nationale Omgevingsvisie helpt bij het maken van de noodzakelijke keuzes.

  • Ruimte maken voor de klimaatverandering en energietransitie

Het klimaat verandert. De gevolgen hiervan worden steeds duidelijker merkbaar. Denk aan de steeds drogere zomers, de hevigere regenval en stijgende zeespiegel. Op deze en andere gevolgen van de klimaatverandering moet tijdig worden ingespeeld. Tegelijkertijd moet de overstap worden gemaakt naar duurzame energie. Het is de bedoeling dat ons land in 2050 een duurzame energievoorziening heeft. Iedereen draagt hier zelf aan bij door bijvoorbeeld zoveel mogelijk woningen aardgasvrij te maken. Maar er zullen ook aanpassingen nodig zijn, bijvoorbeeld met windenergie, die moeten worden ingepast in het landschap. Mensen in de omgeving moeten ook voordelen ervaren van geplaatste windmolens.

  • De economie van Nederland verduurzamen en ons groeipotentieel behouden

Nederland heeft een sterke internationale concurrentiepositie. Vanuit die positie wordt gewerkt aan een nieuw economisch verdienmodel dat duurzaam is en circulair. Door grondstoffen te hergebruiken in de bouw bijvoorbeeld. De overstap naar duurzame energie en het zorgen voor een gezond milieu zijn belangrijk. Ook zullen bedrijven zich hier goed moeten kunnen vestigen met voldoende ruimte voor bedrijvigheid. Daarvoor is het zaak alle verschillende aspecten te betrekken die hierbij een rol spelen, zodat duurzaam geld kan blijven verdiend.

  • Onze steden en regio’s sterker en leefbaarder maken

Veel mensen zijn op zoek naar een geschikte, betaalbare woning. Iedereen wil graag wonen in een prettige omgeving. Een omgeving met voldoende groen en met aandacht voor veiligheid en gezondheid. Denk bijvoorbeeld aan groen en fonteinen op plekken waar het erg warm kan worden (hittestress). Tegelijkertijd is het belangrijk dat de woningen goed bereikbaar zijn door goede fiets- en wandelpaden en aansluiting op het wegennet en het openbaar vervoer. Kortom, het gaat niet alleen om voldoende woningen, maar ook om een aantrekkelijke woonomgeving.

  • Het landelijk gebied toekomstbestendig ontwikkelen

In sommige regio’s staan de natuurlijke systemen en het landschap onder druk. Soms is daar sprake van een verzakkende bodem, onder meer door een te laag waterpeil. Als het waterpeil omhoog wordt gebracht, kan dat gevolgen hebben voor de landbouw en de veeteelt. In sommige gebieden wordt het dan misschien logischer om duurzame energie te produceren in plaats van voedsel. Tegelijkertijd moeten de kwaliteiten van het landschap worden behouden om te kunnen recreëren en ook vanwege het cultureel erfgoed.

In hoofdstuk 5 van onderhavige ruimtelijke onderbouwing zullen de aspecten duurzaamheid, kwaliteit van leefomgeving, bereikbaarheid, groen en water uitgebreid aan de orde worden gesteld. Tevens kan, in relatie met hoofdstuk 3, gesteld worden dat in onderhavig project voldoende aandacht is voor de afwegingen die op basis van de nationale omgevingsvisie dienen te worden gemaakt, waardoor er sprake is van een duurzaam en aantrekkelijk woonconcept binnen het bestaand bebouwd gebied (één van de groeikernen van Horst aan de Maas).

Onderhavig plan heeft geen invloed op de beschreven doelen die het Rijk nastreeft. De beoogde ontwikkeling heeft een te kleinschalig karakter om hier effect op te hebben.

3.2.2 Ladder duurzame verstedelijking

Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. De Laddertoets moet worden uitgevoerd wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In artikel 1.1.1 onder i van het Bro is een nadere omschrijving van het begrip stedelijke ontwikkeling vastgelegd. Als stedelijke ontwikkeling wordt genoemd: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Voor woningbouwlocaties geldt volgens de overzichtsuitspraak dat: 'in beginsel' sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als er meer dan 11 woningen gerealiseerd worden.

Voor wonen is daarmee de lijn dat er vanaf 12 woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. De Laddertoets geldt in dat geval alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen.

Beoordeeld moet dan worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd.

In casu is er slechts sprake van één feitelijk toe te voegen woning aan De Soom te Grubbenvorst, op een perceel waar reeds op basis van een verleende en onherroepelije bouwvergunning een woning gerealiseerd kan worden. In planologische zin is dit dus een neutrale ontwikkeling en wordt er géén woning toegevoegd. Het betreft derhalve geen stedelijke ontwikkeling waarop de ladder voor duurzame verstedelijking van toepassing is.

3.2.3 Besluit en Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Barro en Rarro)

In het Barro zijn een aantal onderwerpen opgenomen waarvoor het rijk uit het oogpunt van de nationale belangen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte ruimtelijke regels stelt:

  • rond rijksvaarwegen wordt ruimte geborgd voor de veiligheid van scheepvaart;
  • rond de Maastakken wordt ruimte gereserveerd voor toekomstige rivierverruiming;
  • rond verschillende hoofdwegen en op enkele locaties wordt ruimte gereserveerd voor toekomstige uitbreiding van het hoofdwegennet en hoofdspoorwegennet;
  • op verschillende locaties wordt ruimte gereserveerd voor (kern)energiecentrales en zones onder hoogspanningsverbindingen worden gevrijwaard;
  • de provincies wordt opgedragen de ecologische hoofdstructuur te beschermen;
  • primaire waterkeringen buiten het kustfundament krijgen ruimtelijke bescherming;
  • in het IJsselmeer wordt verstedelijkingsruimte beperkt mogelijk gemaakt;
  • het erfgoed van de Stelling van Amsterdam, de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Romeinse Limes worden ruimtelijk beschermd;
  • rond militaire radarposten worden voorwaarden gesteld aan windmolens en hoge bebouwing.

Voor een aantal van de genoemde Barro-onderwerpen, waaronder de uitbreiding van het hoofdwegennet, het hoofdspoorwegennet en de militaire radars, geldt dat de regels worden uitgewerkt in de Rarro.

Onderhavig projectgebied ligt op het randje van het rivierbed van de Maas, in die zin dat de woning buiten het rivierbed wordt geprojecteerd, maar een klein deel van de achtertuin binnen het rivierbed valt. In artikel 2.4.3 (rivierbed) van het Barro is bepaald dat een bestemmingsplan (en daarmee ook elk ander vergelijkbaar planologisch besluit) dat nieuwe bestemmingen in een rivierbed toekent, motiveert dat:

  • er sprake is van een zodanige situering van de bestemming dat het veilig en doelmatig gebruik van het oppervlaktewaterlichaam gewaarborgd blijft;
  • er geen feitelijke belemmering is voor de vergroting van de afvoercapaciteit van de rivier;
  • dat de waterstandverhoging of de afname van het bergend vermogen zo gering mogelijk is,
  • en de ecologische toestand van het oppervlaktewaterlichaam niet verslechtert.

Uitgaande van een maximale overstromingskans van het projectgebied van eens in de 100 jaar kan gesteld worden dat er als gevolg van de voorziene invulling van het projectgebied geen sprake is van een verslechtering van het veilig en doelmatig gebruik van het oppervlaktewaterlichaam, de afvoercapaciteit van de Maas, dan wel dat er sprake zou kunnen zijn van overige waterstaatkundige belemmeringen.

3.2.4 Waterwet

Op 22 december 2009 is de Waterwet van kracht geworden. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen het waterbeheer en de ruimtelijke ordening. De Waterwet schept een kader voor de noodzakelijke modernisering van het Nederlandse waterbeheer voor de komende decennia. Paragraaf 6.6 van het, op de Waterwet gebaseerde, Waterbesluit regelt de handeling die in Rijkswateren mogen plaatsvinden. Bepaalde handelingen mogen niet worden uitgevoerd zonder een vergunning van de Minister zoals bedoeld in artikel 6.5 Waterwet. Het afwegingskader voor de afgifte van een dergelijke vergunning wordt gevormd door de Beleidsregels grote rivieren.

Het projectgebied is geheel gelegen binnen het gebied dat is vrijgesteld van de vergunningplicht voor het gebruik van het waterstaatswerk (zoals zal blijken uit de volgende paragraaf). In dit gebied is geen vergunning in het kader van de Waterwet noodzakelijk. Als gevolg van de ligging direct aan de Maas kan in dit gebied wel hoogwater optreden. Bij schade als gevolg hiervan kan geen schadevergoeding worden verhaald op het Rijk. De kans hiertoe is echter beperkt tot eens in de 100 jaar.

3.2.5 Beleidsregels grote rivieren

In de Beleidsregels grote rivieren (Bgr) geeft het Rijk aan wat met de gebieden langs de grote rivieren mag gebeuren, welke activiteiten er zijn toegestaan en hoe het rivierwater veilig kan worden afgevoerd en geborgen. Het projectgebied ligt op basis van kaartblad 17 van de Beleidsregels grote rivieren buiten het rivierbed en buiten het stroomvoerend regime.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.GRDESOOMC6467-OVV1_0007.jpg"

Figuur: uitsnede uit kaart 17 Beleidsregels grote rivieren

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Provinciale Omgevingsvisie

De Omgevingsvisie is een strategische en lange termijn (2030-2050) visie op de fysieke leefomgeving en beschrijft onderwerpen zoals wonen, infrastructuur, milieu, water, natuur, landschap, bodem, ruimtelijke economie, luchtkwaliteit en cultureel erfgoed. Daarnaast worden ook de aspecten gezondheid en een gezonde leefomgeving in de Omgevingsvisie meegenomen. In de Omgevingsverordening legt de Provincie regels vast voor onder meer natuur, milieu, (grond-) water, ontgronding, wegen, ruimte (verstedelijking, woon- en werklocaties, agrarische bedrijven).

De Omgevingsvisie is op 1 oktober 2021 door Provinciale Staten vastgesteld. Met betrekking tot het aspect Wonen is de volgende ambitie in de Omgevingsvisie neergelegd:

Omdat de woonbehoeften veranderen, maar ook omdat er lokale en regionale verschillen zijn in de opgaven ten aanzien van wonen en leefomgeving, zijn deze meer gericht uitwerkingen in provinciale, regionale en/of gemeentelijke programma’s, agenda’s en instrumenten noodzakelijk. Vanuit de wetgever is onze provinciale rol wat betreft dit thema beperkt. Vanwege het brede maatschappelijke belang van de opgave kiest de provincie voor een agenderende, stimulerende, meesturende en verbindende rol.

Wij bekijken woningbouwontwikkelingen vanuit een brede maatschappelijke context. Dit vraagt een integrale aanpak van locaties en gebieden in de vorm van herstructurering en transformatie/herbestemming in centra, buurten, wijken, dorpen en het buitengebied. Bij onze keuzes houden we rekening met samen hangende belangen zoals leegstand bij detailhandel, kantoren, maatschappelijk vastgoed, monumenten, etc. Daarnaast bezien we de woningopgave altijd in samenhang met veiligheid en leefbaarheid. Met het stimuleren van de verduurzamingsopgave en het levensloopbestendig maken van bestaande en nieuwe woningen zien wij meekoppelkansen voor een klimaatbestendige en klimaatadaptieve woonomgeving.

We vinden het belangrijk dat eerst de kwaliteit van het feitelijk bestaand bebouwd gebied op orde wordt gemaakt. Via het principe van de Ladder voor duurzame verstedelijking benutten we de ruimte in bestaand bebouwd gebied optimaal, zowel kwantitatief als kwalitatief. Dat betekent dat eerst leegstaand vastgoed hergebruikt en herbestemd wordt in lijn met de Limburgse principes. Daarvoor werken we samen met andere beleidsvelden.

Wonen is in beginsel alleen maar toegestaan in bestaand bebouwd gebied. Hierop kunnen – tijdelijke – uitzonderingen worden gemaakt in de vorm van flexibele woonvormen. Tijdelijk permanente bewoning toestaan in recreatieparken voor de huisvesting van internationale werknemers en/of woonurgenten voor de duur van maximaal tien jaar en onder (nader te bepalen) voorwaarden als verdienmodel voor toekomstige herontwikkeling of sanering van het park, of het herbestemmen van monumentale bebouwing in het buitengebied zijn hiervan voorbeelden.

Bij planvorming voor uitbreiding van de woningvoorraad wordt de ladder voor duurzame verstedelijking en de voorkeur voor gebruik van leegstaand vastgoed consequent gehanteerd. Toevoegingen aan de Limburgse woningmarkt moeten niet alleen van de juiste soort zijn (voldoen aan de specifieke lokale woningbehoefte) en op de juiste locatie zijn, maar moeten in veel gevallen ook gepaard gaan met sloop, zodat de kwantitatieve verhouding in balans blijft.

Onderhavig initiatief is gelegen in het bestaand bebouwd gebied en heeft betrekking op de feiteleijke toevoeging van één levensloopbestendige woning aan de woningmarkt. Planologisch gezien betreft het echter géén toevoeging, omdat op deze locatie al een vergunning rust voor de bouw van een woning; onderhavig project komt in de plaats van de in 2010 vergunde woning.

Een groeikern is de geschikte plek voor toevoeging van woningen; door de woning levensloopbestendig uit te voeren is deze geschikt voor alle gegadigden op de woningmarkt.

Hiermee is het een ontwikkeling welke passend is binnen het provinciale beleid en de provinciale ambities.

3.3.2 Omgevingsverordening Limburg

Met de komst van de Omgevingswet is een nieuwe omgevingsverordening nodig die past binnen de kaders en het instrumentarium van de Omgevingswet.

Hoewel de op 17 december 2021 vastgestelde Omgevingsverordening Limburg (2021) hoofdzakelijk een beleidsneutrale omzetting van de Omgevingsverordening Limburg 2014 is, staan er enkele nieuwe of inhoudelijk aanmerkelijk gewijzigde onderwerpen in. Het gaat hier om instructieregels aan gemeenten op het gebied van wonen, zonne-energie, na-ijlende effecten van de steenkoolwinning en huisvestingsnormen voor internationale werknemers.

Artikel 12.1 van de omgevingsverordening heeft betrekking op de planvoorraad 'wonen'. Hierin is bepaald dat de motivering bij een omgevingsplan dat betrekking heeft op de realisatie van een of meerdere woningen beschrijft dat:

a. rekening is gehouden met de hoofdstukken 3 (Limburgse principes en algemene zonering) en 5 (wonen en leefomgeving) van de provinciale omgevingsvisie;

b. sprake is van behoefte in kwaliteit en kwantiteit op basis van actueel onafhankelijk regionaal behoefteonderzoek;

c. over de behoefte aan realisatie van deze woningen overeenstemming bestaat binnen de regio Noord-Limburg of Midden-Limburg of Zuid- Limburg. De regio’s bepalen eigenstandig de regionale overeenstemming, organiseren hun eigen regionale overleggen en dragen zorg voor actuele regionale woonvisies en regionale onderzoeken;

d. het omgevingsplan is opgenomen in de Limburgse systematiek van monitoring, bedoeld in afdeling 14.5;

e. realisatie van de woningen beoogd is binnen 5 jaar na vaststelling van het omgevingsplan en dat, als deze termijn niet wordt gehaald, hoe en wanneer de mogelijkheid tot realisatie van deze woningen komt te vervallen.

Zoals in hoofdstuk 4 van onderhavige ruimtelijke onderbouwing is vermeld, is er in casu sprake van bouwen naar reële en eigen behoefte van initiatiefnemer en wordt een levensloopbestendige woning gerealiseerd waaraan blijkens het Masterplan Wonen Horst aan de Maas ook daadwerkelijk behoefte is.

Vanuit de provincie gelden voor regionale oppervlaktewateren omgevingswaarden, ofwel “normen” voor wateroverlast. Het waterschap dient als de beheerder van de regionale wateren concrete maatregelen te nemen om de afvoer- en bergingscapaciteitvan een regionaal oppervlaktewater te vergroten. Daarom moet het waterschap voldoen aan de provinciale normen voor wateroverlast.

Op grond van artikel 2.10, eerste lid van de Omgevingswet moet een omgevingswaarde worden geduid als een resultaatverplichting, inspanningsverplichting of een andere, te omschrijven verplichting. Op grond van de volgende aspecten is de omgevingswaarde geduid als resultaatverplichting:

  • het beleid omtrent de normering zoals opgenomen in het Provinciaal Waterprogramma als continuering van het voorgaande Provinciale Waterplan;
  • de concrete wijze waarop de normering is vastgelegd in de Omgevingsverordening, waarbij is afgewogen of de te treffen maatregelen haalbaar en betaalbaar, landschappelijk inpasbaar en ecologisch duurzaam zijn;
  • de mogelijkheid om de normering aan te passen op basis van de periodieke beoordeling van de regionale wateren als bedoel in artikel 3.1, tweede lid.

Verder is op grond van artikel 2.10, tweede lid van de Omgevingswet bepaald dat aan de resultaatverplichting om te voldoen aan de normering uiterlijk in 2035 moet zijn voldaan. Hierbij is rekening gehouden met de complexiteit van de opgave, met name in het Zuid-Limburgse Heuvelland en de omvang van de kosten.

Deze omgevingswaarden geven de maximaal toelaatbare kans op overstroming per jaar van aangewezen gebieden aan. Ze zijn gericht opextreme situaties: neerslag- en afvoersituaties die niet vaak voorkomen. Deze omgevingswaarden geven afhankelijk van de functie van het gebied en van het oppervlaktewater aan, aan welke normen debescherming tegen wateroverlast moet voldoen. Bij de uitvoering van maatregelen om aan deze normen te voldoen wordt rekening gehouden met de gevolgen van het extremer wordende weer, met meer hoosbuien en daardoor een grotere kans opwateroverlast. Bij de normstelling wordt het uitgangspunt gehanteerd dat maatregelen haalbaar en betaalbaar, landschappelijk inpasbaar en ecologisch duurzaam zijn. De normering regionale wateroverlast bepaalt de opgave inzake wateroverlast door het waterschap.

Voor het projectgebied geldt een gemiddelde overstromingskans van 1:100 per jaar als omgevingswaarde, evenals de rest van de bebouwde kom van Grubbenvorst.

Het project is dan ook niet strijdig met de Omgevingsverordening Limburg.

3.4 Regionaal beleid

3.4.1 Regionale Woonvisie Noord-Limburg

Op 8 september 2020 heeft de gemeente Horst aan de Maas de nieuwe Regionale Woonvisie Noord-Limburg 2020-2024 vastgesteld. Deze woonvisie geeft richting aan het woonbeleid voor de komende 4 jaar. Het is de 2e visie die door de 8 Noord-Limburgse gemeenten in gezamenlijkheid is opgesteld. In deze visie wordt teruggekeken naar de vorige visie: waar komen we vandaan en wat willen we meenemen naar de nieuwe visie? En zijn er ook zaken die veranderd zijn? Het 'wonen’ is steeds meer verweven met andere beleidsvelden in het economische én het sociaal domein. In het hoofdstuk 'analyse: trends en ontwikkelingen' wordt aangegeven wat de huishoudensontwikkeling is. Demografie blijft immers een belangrijke onderlegger voor het woonbeleid. Prognoses geven een handvat om in te spelen op de toekomstige ontwikkeling van onze bevolking. Hierbij gaat het zeker niet alleen om aantallen, maar ook om de samenstelling van onze bevolking. Uit de analyse die inzicht geeft in de sterke en zwakke segmenten van de woningvoorraad, blijkt dat de aandacht met name moet uitgaan naar de bestaande voorraad. Ook zijn allerlei trends en ontwikkelingen die de context waarbinnen wordt gewerkt, beïnvloeden en de druk op de leefbaarheid vergroten. Denk hierbij aan grote ontwikkelingen zoals de energietransitie en de vergaande extramuralisering van de zorg.

Vanuit deze analyse is er dan ook een aantal opgaven dat kan worden samengevat in:

  • Mismatch woningbehoefte en woningvoorraad: Het gaat hierbij om zowel de bestaande woningvoorraad, als nieuwbouw. Er wordt geconstateerd dat de samenstelling van onze bevolking verandert. Men wordt ouder en er is een grote toename van het aantal 1- persoonshuishoudens. Dit brengt een andere woonvraag met zich mee. Deze vraag sluit maar deels aan op wat we in de bestaande voorraad hebben. De opgave ligt dan ook bij het aanpassen van de bestaande voorraad. De nieuwbouw die wordt toegevoegd dient toegespitst te worden op de toekomstige woningbehoefte. Hierbij wordt nog meer dan voorheen gekeken naar de kwalitatieve vraag en het bevorderen van de doorstroming op de regionale woningmarkt. Bij nieuwbouw is de kwalitatieve toets daarom leidend en in mindere mate de kwantitatieve toets.
  • Zoektocht om alle doelgroepen een plek te geven binnen onze woningmarkt: In onze regio komen verschillende doelgroepen nadrukkelijker naar voren. Die moeten allemaal een plek krijgen binnen onze woningmarkt en maatschappij. Denk hierbij aan zorgdoelgroepen (vanuit beschermd wonen naar de reguliere woningmarkt) en internationale werknemers die zich hier voor langere tijd willen vestigen. Voor een deel zijn bijzondere doelgroepen afhankelijk van de sociale huursector. De druk op dit segment lijkt dan ook toe te nemen.

Niet alleen qua aantallen, maar juist door een concentratie van mensen die door allerlei oorzaken hun weg maar moeilijk kunnen vinden in onze maatschappij. Dit brengt druk op de leefbaarheid met zich mee.

Toets aan regionale Woonvisie:

De uitgangspunten van deze woonvisie betreffen:

  • Toevoegen van woningen in principe alleen in de kernen
  • Koppelkansen
  • Toevoegen van woningen leidt niet tot het vergroten van het kwetsbare woningoverschot
  • Het type toe te voegen woning moet passen binnen de kwalitatieve behoefte
  • We streven sociaal duurzame woonconcepten na
  • We zoeken aansluiting op de duurzaamheidsdoelen die landelijk, regionaal en lokaal gesteld zijn.

In de regio Noord-Limburg bedraagt het verschil tussen nieuwbouwplancapaciteit en huishoudensgroei in de periode 2015-2030 32%. Momenteel kent elke gemeente meer capaciteit dan huishoudensgroei, behalve Horst aan de Maas, waar dus nog ruimte voor groei is.

In casu is er ook sprake van bouwen naar reële behoefte (eigen behoefte van initiatiefnemer) en wordt er feitelijk één evensloopbestendige woning gerealiseerd; planologisch gezien is er echter géén sprake van een toevoeging van een woning aan de voorraad omdat deze woning in de plaats komt van een reeds vergunde woning. Dit is niet strijdig met de doelstellingen van deze woonvisie.

3.5 Gemeentelijk beleid

3.5.1 Integrale structuurvisie Horst aan de Maas

Op 9 april 2013 is de Integrale Structuurvisie Horst aan de Maas vastgesteld. Het betreft een integrale structuurvisie voor het gehele grondgebied van de gemeente Horst aan de Maas. De structuurvisie geeft een integraal beeld van de ruimtelijke en sociaal-maatschappelijke ontwikkelingen die de gemeente op haar grondgebied voor ogen staat voor de langere termijn. Verder is de integrale structuurvisie opgesteld om maximaal gebruik te maken van de mogelijkheid tot het plegen van kostenverhaal die de Wet ruimtelijke ordening biedt. De structuurvisie bestaat uit een beleidskader en een uitvoeringsparagraaf waarin het Limburgs Kwaliteitsmenu (LKM) wordt geïmplementeerd.

Het grondprincipe van het gemeentelijk (en provinciaal) kwaliteitsmenu (GKM) is, dat bepaalde ontwikkelingen ter plaatse leiden tot verlies aan omgevingskwaliteit, hetgeen dient te worden gecompenseerd door een kwaliteitsbijdrage. Dit geldt zowel binnen als buiten de ‘rode contouren’. De kwaliteitsbijdrage wordt ingezet om de omgevingskwaliteit en leefb aarheid te versterken. Het doel is dat per saldo daarmee de kwaliteit toeneemt. Het GKM is van toepassing op ontwikkelingen die niet rechtstreeks of via een flexibiliteitbepaling (zoals wijzigings- of afwijkingsregels) zijn toegestaan in het vigerende bestemmingsplan. Veel kleinere ontwikkelingen kunnen dan ook vaak zonder toepassing van het GKM doorgang vinden.

Zoals op onderstaande uitsnede uit de structuurvisiekaart is te zien, valt het projectgebied aan De Soom binnen de contour van het centrumdorp Grubbenvorst.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.GRDESOOMC6467-OVV1_0008.jpg"

Figuur: uitsnede uit kaart structuurvisie

De gemeente wil bouwen voor de eigen behoefte. Bouwen naar ambitie moet mogelijk zijn in de dorpen. Voor de vitaliteit van elk dorp is het van groot belang om te kunnen blijven voorzien in de eigen woningbehoefte, afgestemd op de demografische ontwikkelingen in de gemeente. De dorpen Grubbenvorst, Horst en Sevenum zijn getypeerd als ‘centrumdorp’. Deze dorpen hebben een bovenlokaal voorzieningenniveau. In deze dorpen wordt gebouwd voor de eigen woningbehoefte.

Op 10 september 2019 is beleid vastgesteld inhoudende een nadere verdieping voor wat betreft de wenselijkheid van het toevoegen van woningen in de kernen en de bijbehorende afdracht in het kader van het kwaliteitsmenu. Met het Lokaal Afwegingskader wordt bepaald of het plan een woningtype betreft waar op grond van het Masterplan Wonen (zie paragraaf 3.5.2 van deze ruimtelijke onderbouwing) behoefte aan is. Er zijn zowel ruimtelijke als volkshuisvestelijke criteria waarop punten gescoord kunnen worden. Indien het plan 8 of meer punten scoort binnen het afwegingskader dan is er sprake van een juiste woning op de juiste plek. Hiermee wordt invulling gegeven aan de kwalitatieve behoefte binnen de betreffende kern.

In casu is op deze locatie in 2010 een bouwvergunning verleend met toepassing van artikel 19 lid 2 Wet op de Ruimtelijke Ordening en rust er hiermee een bouwtitel op het perceel. Voor het wijzigen van de verschijningsvorm van de vergunde woning, welke wijziging niet gebracht kan worden onder de verleende vergunning nu deze niet als ondergeschikt kan worden beschouwd, is hierdoor geen afdracht in het kader van het kwaliteitsmenu noodzakelijk.

3.5.2 Masterplan Wonen Horst aan de Maas

Op 20 april 2021 is het Masterplan Wonen vastgesteld. De belangrijkste kaders voor ontwikkeling van woningen zijn:

  • Dat het plan voorziet – kwalitatief en kwantitatief – in de behoefte van inwoners. Type woningen en bijbehorende aantallen sluiten aan bij de opgave zoals omschreven in het Masterplan én bij de lokale wensen en behoeften van inwoners.
  • Een programma met 30% sociale huur, 30% vrije sector huur en 40% koop waarbij maatwerk mogelijk is bij kleine locaties of een aangetoonde andere behoefte aan sociale huur.
  • Nieuwe woningen voldoen aan de eisen voor Bijna EnergieNeutrale Gebouwen (BENG).
  • Nieuwe woningbouwlocaties worden klimaat adaptief gebouwd zodat geen nieuwe knelpunten, wateroverlast en hittestress ontstaan.
  • Inbreiding (ontwikkelen binnen bebouwd gebied) waar mogelijk, uitbreiding (ontwikkelen aan de rand van bebouwd gebied) indien nodig.
  • In het plan is goed nagedacht over de kwaliteit van de woonomgeving.

Het project ziet op de gewijzigde verschijningsvorm van een reeds vergunde woning welke wijzigingen niet ondergeschikt zijn. De woning wordt van hoogwaardige kwaliteit en een hoog duurzaamheidsniveau, waarnaar in de regio Noord-Limburg behoefte is, aldus de 'Limburgse Woonmonitor van 2021'.

Uit het ‘Masterplan Wonen Horst aan de Maas’ kan worden geconcludeerd dat er in Horst aan de Maas behoefte is aan extra woonruimte. Het betreft een inbreidingslocatie welke op veilige afstand van de Maas is gelegen en waarbij vanuit stedenbouwkundig oogpunt (en mede gelet op het feit dat op deze locatie al een bouwvergunning voor een woning rust) de qua verschijningsvorm aangepaste woning een mooie en gewenste invulling vormt van deze onbebouwde locatie. Onderhavig project is derhalve in lijn met het ‘Masterplan Wonen Horst aan de Maas’.

3.5.3 Bestemmingsplan

De locatie aan De Soom is gelegen in het Bestemmingsplan Maaskernen, zoals door de gemeenteraad vastgesteld op 3 februari 2009 en heeft hierin de bestemming 'Wonen' gekregen zonder bouwvlak; op het voorerf rust de bestemming 'Tuin'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.GRDESOOMC6467-OVV1_0009.jpg"

Figuur: uitsnede vigerende verbeelding

Aan De Soom geldt geen bouwvlak waarbinnen de woning gerealiseerd kan worden. De mogelijkheid om hier op welke manier dan ook binnen de regels van het bestemmingsplan een woning te realiseren, is niet aanwezig.

Omdat binnen de regels van het vigerende planologische regime de gewenste woning niet gerealiseerd kan worden, en de gewijzigde vormgeving van de woning niet als ondergeschikte wijziging geschaard kan worden onder de in 2010 verleende bouwvergunning, dient de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan vergezeld te gaan van een goede ruimtelijke onderbouwing. Onderhavig document voorziet in deze onderbouwing.

 

3.6 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de gevraagde ontwikkeling voldoet aan het nationaal beleid, provinciaal beleid en het gemeentelijk beleid voor wat betreft de structuurvisie (zowel gemeentelijke als de door de gemeenteraad vastgestelde regionale structuurvisie).

Hoofdstuk 4 Projectprofiel

4.1 Uitgangspunten en doelstellingen van het plan

Het perceel is gelegen aan De Soom te Grubbenvorst, kadastraal bekend gemeente Grubbenvorst, sectie C, nummer 6467 en ligt in de noordoostelijke rand van de kern Grubbenvorst, aan het uiteinde van een nu nog doodlopende weg. De totale oppervlakte van het perceel bedraagt 890 m².

Op onderstaande uitsnede van de kadastrale situatie is de begrenzing van het projectgebied omkaderd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.GRDESOOMC6467-OVV1_0010.jpg"

Figuur: kadastraal perceel / begrenzing projectgebied

Op het perceel aan De Soom ongenummerd te Grubbenvorst rust een onherroepelijk bouwvergunning (verleend op 28 oktober 2010, kenmerk 2007/0434RB) voor de realisatie van een woning. Op onderstaande afbeeldingen zijn de bij deze vergunning behorende bouwtekeningen weergegeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.GRDESOOMC6467-OVV1_0011.jpg"
 

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.GRDESOOMC6467-OVV1_0012.jpg"  
afbeelding "i_NL.IMRO.1507.GRDESOOMC6467-OVV1_0013.jpg"
 
 
afbeelding "i_NL.IMRO.1507.GRDESOOMC6467-OVV1_0014.jpg"   afbeelding "i_NL.IMRO.1507.GRDESOOMC6467-OVV1_0015.jpg"  

Figuren: vergunde woning (resp. voor- en achteraanzicht, zijaanzicht, plattegrond en situering t.o.v. bestaande en toekomstige woningen)

De nieuwe eigenaar van het perceel wil echter een woning realiseren met een andere verschijningsvorm, en heeft hiertoe een principeverzoek ingediend.

Op 18 januari 2022 heeft het college van Horst aan de Maas besloten om hieraan in principe medewerking te verlenen.

Voor de invulling van betreffende kavel is een bouwplan ter beoordeling voorgelegd aan het bevoegd gezag. Op onderstaande figuur is de situering van de woning weergegeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.GRDESOOMC6467-OVV1_0016.jpg"

Figuur: situering woning

4.2 Stedenbouwkundige/ruimtelijke aspecten

Bouwtekeningen voor de nieuwe woning zijn inmiddels door het bevoegd gezag getoetst aan de vereiste beeldkwaliteit en akkoord bevonden. Op onderstaande afbeeldingen zijn de plattegrond en aanzichten van de woning weergegeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.GRDESOOMC6467-OVV1_0017.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.GRDESOOMC6467-OVV1_0018.jpg"

Figuur: plattegrond en aanzichten woning

Het initiatief past als (gewijzigde) invulling in de geplande en planologisch al mogelijk zijnde afronding van De Soom, waarbij een doorsteek is voorzien naar de Doolingsbemden en de Pastoorstraat, zodat de nu nog doodlopende weg op termijn aan de zuidzijde ontsloten wordt.

Met de goot- en bouwhoogte wordt onder de hoogtes gebleven welke op de belendende percelen als maximum zijn opgenomen en ook onder de maatvoeringen van de in 2010 vergunde woning.

De Soom bestaat nu nog uit vrijstaande woningen en tweekappers met een traditionele bouwstijl. De bijzondere ligging van de nieuwe woning aan de rand van de woonkern en op de overgang naar het beekdal en de Maas zorgt ervoor dat een bijzondere en modernere bouwstijl hier zeker niet misstaat en zich goed voegt met een hedendaagse archiectuur.

4.3 Ontsluiting projectgebied op openbare weg, verkeer en parkeren

4.3.1 Ontsluiting

Het perceel wordt niet rechtstreeks ontsloten op de openbare weg. Uit artikel 6.35 van het Bouwbesluit 2012 volgt dat een woning bereikbaar moet zijn voor hulpdiensten zoals de brandweer en (medische) hulpverleners. Uit artikel 6.37 van dat Bouwbesluit volgt voorts dat tussen de toegang van een woning en de openbare weg een verbindingsweg ligt die geschikt is voor de voertuigen van de brandweer en andere hulpdiensten. Die verbindingsweg hoeft er niet te liggen als de toegang tot de woning maximaal 10 meter van een openbare weg ligt, of als de aard, ligging of gebruik van de woning naar het oordeel van het bevoegd gezag geen verbindingsweg vereist.

In dat kader heeft de Rechtbank Limburg op 22 april 2020 in haar vonnis geoordeeld dat: "het belang van <...toenmalige vergunninghouder...> bij aanwijzing van de noodweg over de percelen C6468 en 6469, dient te prevaleren boven een -eventueel- nadeel voor <...eigenaar voornoemde percelen...>. Of, en zo ja, welk nadeel de niet verschenen partij <...eigenaar voornoemde percelen...> ondervindt van die aanwijzing is de rechtbank niet duidelijk geworden; of dat nadeel er überhaupt is, is ook nog maar de vraag nu het immers van meet af aan in het onderhavige project "De Soom" de bedoeling is geweest om daar de weg te realiseren en daarmee, zo mag worden aangenomen, rekening is gehouden. Hetzelfde moet ook worden gezegd van de vraag of deze noodweg kan leiden tot schade voor <...eigenaar voornoemde percelen...> .

Hieruit blijkt dat dus dat de ontsluiting van het projectgebied over de percelen kadastraal bekend gemeente Grubbenvorst, sectie C, nummers 6468 en 6469 is bepaald en het ontbreken van een verbindingsweg geen reden is om de vergunning te weigeren wegens strijdigheid met artikel 6.35 en 6.37 van het Bouwbesluit.

4.3.2 Verkeer

Verkeerskundig gezien heeft de Lottumseweg een functie als doorgaande weg welke door de kern van Grubbenvorst gaat. Ter plaatse geldt een snelheidsregime van 50 km/u. De Soom is voorlopig nog een doodlopende weg waarop een 30km/u-regime geldt. Het profiel van deze wegen is toegesneden op deze verkeersfuncties. Op termijn is er een doorsteek voorzien in zuidelijke richting naar de Doolingsbemden, waardoor het verkeer beter kan circuleren.

In de omgeving van het projectgebied zijn ook openbaar vervoersmogelijkheden. De dichtstbij gelegen bushaltes bevinden binnen een loopafstand van 1 km.

Verder kan gebruik worden gemaakt van het treinstation Horst-Sevenum (treinverkeer Venlo-Eindhoven), dat vanaf het projectgebied op een afstand van circa 9 km ligt.

Het plan leidt niet tot substantieel extra verkeersbewegingen. De verkeersbewegingen zullen beperkt blijven tot bewoners- en bezoekersverkeer. Het project heeft geen wezenlijke consequenties voor de wegenstructuur en verkeersveiligheid.

4.3.3 Parkeren

De parkeernorm op basis van de Nota Parkeernormen Horst aan de Maas 2019 betreft voor woningen met dubbele oprit naast elkaar minimaal 2 parkeerplaatsen op eigen terrein met welke per stuk minimaal 6 meter diep en 2,5 breed zijn.

Op onderstaande tekening is te zien dat de benodigde parkeergelegenheden geheel op eigen terrein worden aangelegd:

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.GRDESOOMC6467-OVV1_0019.jpg"

Figuur: parkeergelegenheid op eigen perceel

4.4 Landschappelijke inpassing en water

In het kader van de ontwikkeling van het woongebied in het verlengde van De Soom is medio 2008 door de gemeente Horst aan de Maas de 'Groenschets uitbreiding "De Soom" Grubbenvorst' opgesteld. Hierin is de volgende gebiedsbeschouwing opgenomen:

De uitbreiding De Soom grenst aan het gebied Nieuwe Natuur Salderbeek. Vanuit dit plan wenst men in dit gebied vochtig kruidenrijk grasland met op de randen een doornstruweel. Het gebied Bestaande Natuur Salderbeek van Limburgs Landschap heeft ook nog de gewenste natuurdoeltypen vochtige oeverruigte en ecologische waardevolle hagen en knotbomen.

Het landschapskader van de provincie Limburg geeft aan hoe het landschap is opgebouwd en op welke wijze nieuwe ontwikkelingen bijdragen aan de herkenbaarheid van het landschap. De Soom is gelegen in de bebouwingsrandzone, waar men erfbeplanting stimuleert en het versterken van de groenstructuur nastreeft, als groene rand langs de open Maaszone. Achter deze groenzone is de Salderbeek herkenbaar aan de laagte, aangeduid als te versterken beekdal. De akkers langs de Maas dienen open gebied te blijven. Het LandschapsOntwikkelingsPlan van de gemeente Horst aan de Maas geeft aan dat "De Soom" gelegen is in een zone die benoemd is als stedelijk uitloopgebied in het Belvédèregebied. Deze zone moet een groen contrast vormen met het open gebied langs de Maas.

De uitbreiding "De Soom" ligt op de rand van beekdal Salderbeek, het hoger gelegen terras. De buitenzijde wordt gevormd door zijbeekloopje, waar nabij de boerderij en de eerste 2 nieuwe woningen al een begeleidende knotwilgenrij staat. De zuidzijde van het perceel wordt begrenst door een singelbeplanting van de buurman. In het grotere geheel vormt het een onderdeel van de dorpsrand, wat nu veelal een harde ondergang heeft naar het open beekdal/Maasgebied. Vanuit het fietspad langs de Maas is het een stenige rand, met enkele struiken in perceel van o.a. het Limburgs Landschap. Ook de seniorenwoningen vormen een harde grens naar het Maasgebied, dat het inkompunt is voor Grubbenvorst.

Qua natuur heeft gebied "De Saam" geen specifieke waardes. Het beekloopje met ruigte erlangs geeft aansluiting op de bestaande natuur van het Limburgs Landschap waarbij de Salderbeek de verbindende lijn is naar de Maas. Het plangebied zelf is een ruig perceel met een struweel. Het beekdalgebied met perceel Limburgs Landschap, enkele struiken langs percelen geven dit gebied al invulling voor een ecologisch waardevoller gebied door de variatie.

De landschappelijke inpassing/verbetering van de uitbreiding "De Soom" dient een bijdrage te leveren aan de landschapskwaliteit/landschapsstructuur van het geheel in zijn omgeving. Het doel hierbij is ook de structuur van het landschap te versterken en de herkenbaarheid en aantrekkelijkheid te vergroten. Dit geldt voor de nieuwbouw, maar waar mogelijk zijn in de rand meerdere verbeterpunten, welke integraal meegenomen kunnen worden.

De Soom is gelegen aan de rand van Grubbenvorst, samen met meerdere bebouwing aan deze rand. Om de harde grens te verzachten is het wenselijk de bestaande knotbomenrij door te zetten, aan te vullen met een opgaande gemengde haag en enkele opgaande bomen in deze haag met knotbomen aan te planten. Deze staan op de eigendom van de woonhuizen en vormen een groene rand. Daar langs de bestaande bebouwing eveneens een groene overgang wenselijk is, wordt geadviseerd om nabij de seniorenwoningen smalle opgaande bomen te planten, op buitengrens van de percelen. Dit verzacht deze harde bebouwingsgrens. Nabij de bestaande bebouwing ten noorden van de nieuwbouw is enig groen aanwezig, maar is het advies om op de gronden van Limburgs landschap een struweelzone met enkele bomen te realiseren, wat past binnen visie perceel en tegelijkertijd een groene rand vormt langs de bebouwing.

De aanplant van de haag met knotbomen en bomen is een aanvulling op de bestaande knotbomen langs het beekloopje. Door ook het struweel op Limburgs Landschap met bomen te realiseren, ontstaat er langs dit beekloopje een gordel van ecologische waardevolle elementen, welke uiteindelijk middels de Salderbeek verbonden worden met de Maas. Het struweel op de gronden van Limburgs Landschap draagt flink bij aan de variatie op het perceel en vormt zo een grote meerwaarde voor de ecologische waarden.

Specifiek voor het projectgebied wordt nu de volgende erfbeplanting volgende voorgesteld:

Om de achterzijde af te schermen met een groene gevarieerde rand wordt een gemengde haag geplant. In de gemengde haag worden de volgende soorten geplant:

  • Carpinus betulus (Haagbeuk)
  • Rhamnus catharticus (Wegedoorn)
  • Acer campestre (Veldesdoorn)
  • Cornus sanguinea (Kornoelje)
  • Rhamnus frangula (Vuilboom)

De haag wordt gemengd aangeplant en de haag zal met een maal knippen per jaar op een hoogte van 1,50 meter een groene rand vormen langs de beekloop.

Het achtererf zal meer als weide worden beheerd, in kan deels worden ingezaaid met gras-bloemenmengsel; hierin zullen een aantal (hoogstam)fruitbomen en vogelbosje worden aangeplant. Deze zorgen voor een substantiële hoeveelheid schaduw en foerageer- en nestmogelijkheden voor vogels en zoogdieren. Het vogelbosje zal bestaan uit:

  • Amelanchier lamarckii (Krentenboom)
  • Acer campestre (Veldesdoorn)
  • Ilex aquifolium (Hulst)
  • Rhamnus frangula (Vuilboom)
  • Cornus sanguinea (Gewone kornoelje)
  • Viburnum opulus (Gelderse Roos)
  • Euonymus europaeus (Kardinaalsmuts)

4.5 Privacy en zonlicht

De nieuwe woning is aan de zuidzijde van de woning op het belendende perceel gesitueerd. De reeds vergunde woning was voorzien van een schuin dak waardoor de bouwhoogte hoger was dan onderhavige woning welke voorzien zal worden van een platte afdekking. Hierdoor zal de natuurlijke lichtinval in de naastgelegen woning, noch de bezonning van het belendende perceel negatief worden beïnvloed.

Evenmin zal sprake zijn van onaanvaardbare vermindering van privacy; doordat de woning slechts één bouwlaag beslaat, is er geen enkel zicht op het naastgelegen perceel, uitgaande van een reguliere erfafscheiding welke nu reeds in de vorm van een beukenhaag aanwezig is rondom het erf van De Soom 23.

Hoofdstuk 5 Sectorale aspecten

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt vanuit verschillende sectorale aspecten (o.a. milieu, veiligheid, water, natuur en archeologie) het initiatief getoetst of men zal voldoen aan de criteria van deze aspecten.

5.2 Milieuaspecten

5.2.1 Besluit m.e.r.

Op 7 juli 2017 is het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is moet een m.e.r.-beoordelingsbesluit worden genomen. Dit houdt in dat in afwijking van voorheen voor iedere activiteit dat wordt genoemd in kolom 1 en onder de drempelwaarde blijft van gevallen in kolom 2, een m.e.r.-beoordelingsbesluit moet worden genomen.

    Kolom 1   Kolom 2   Kolom 3   Kolom 4  
    Activiteiten   Gevallen   Plannen   Besluiten  
D 11.2   De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.   In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:
1°. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
2°. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
3°. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.  
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke ordening, en het plan, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van die wet.   De vaststelling van het plan, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdelen a en b, van de Wet ruimtelijke ordening dan wel bij het ontbreken daarvan van het plan, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van die wet.  

Uit bijlage onderdeel D, Besluit milieueffectrapportage

Wanneer een woningbouwplan wordt getoetst aan onderdeel D en wordt gekeken in kolom 2 van de D-lijst, is hier een drempelwaarde opgenomen voor '2000 of meer woningen'.

Is casu is het niet noodzakelijk om een m.e.r.-beoordelingsbesluit te nemen. De activiteit voor de bouw van één woning zonder enige andere ontwikkeling valt niet binnen de definitie van kolom 1, 'een stedelijk ontwikkelingsproject'; er wordt duidelijk zeer ruim onder de drempelwaarde gebleven en er is geen enkele aanleiding om een m.e.r.-beoordelingsbesluit te nemen. Temer niet vanwege het feit dat op deze locatie al een woning is vergund, en onderhavig nieuw bouwplan in de plaats komt van de vergunde doch niet gerealiseerde woning.

Ter onderbouwing van dit project worden uiteraard wel alle aspecten onderzocht die het gevolg zijn, dan wel kunnen zijn van het initiatief. Hiervoor zij met name verwezen naar onderhavig hoofdstuk 5.

5.2.2 Bodem- en grondwaterkwaliteit

In het kader van het onderhavige plan word binnen het projectgebied een nieuwe bodemgevoelige functie toegelaten in de vorm van één woning.

Voordat deze nieuwe functie mogelijk wordt gemaakt zal er inzicht moeten zijn of de bodem- en grondwaterkwaliteit een dergelijke bebouwing en gebruik ook mogelijk maken.

Op 16 augustus 2007 is een verkennend bodemonderzoek (kenmerk: 07239703A) uitgevoerd door HMB BV. Op basis van hiervan is het volgende geconcludeerd:

"Tijdens het verrichten van de veldwerkzaamheden zijn er, met uitzondering van sporen puin ter plaatse van boring 13 (traject 0-50 cm-mv), zintuiglijk geen verontreinigingen in het opgeboorde materiaal waargenomen. Onder de asfaltverharding ter plaatse van boring 5 is een uiterst puinhoudende funderingslaag aangetroffen.

De bovengrond op het zuidelijke deel van de onderzoekslocatie (mengmonster M02) is licht verontreinigd met PAK. Voor het overige zijn geen verontreinigingen in de bovengrond (mengmonster MO1 en M02) aangetoond.

Voor de lichte verontreiniging met PAK in de bovengrond van het zuidelijk deel van de onderzoekslocatie min geen duidelijke oorzaken aan het licht gekomen. Het gehalte aan PAK overschrijdt de bodemgebruikswaarde I*, maar uit de toetsing verbijzonderde BGW**, welke door de Provincie Limburg is opgesteld, blijkt dat de sanering als niet doelmatig kan worden beschouwd en dat sanerende maatregelen niet noodzakelijk zijn.

* Rapport 'Van trechter tot Zeef, SDU Uitgevers 1999.

** Verbijzonderde bodemgebruikswaarden voor wonen met tuin zoals vastgesteld door de Provincie Limburg in de doelmatigheidstoets BGWI, 28 oktober 2003.

De ondergrond in het traject van circa 0,5 tot 1,0 m -mv (mengmonster M03) is licht verontreinigd met minerale olie. Voor het overige zijn geen verontreinigingen in de ondergrond (mengmonster M03 en M04) aangetoond.

Voor de lichte verontreiniging met minerale olie in de ondergrond zijn geen duidelijke oorzaken aan het licht gekomen. Op basis van de fractieverdeling kan het soort minerale olie niet eenduidig worden gekarakteriseerd. Gelet op de mate van verontreiniging bestaat er geen reden tot nader bodemonderzoek.

Grondwater

Tijdens de bemonstering van het grondwater uit de peilbuis PI31 is er zintuiglijk geen verontreiniging waargenomen. In het grondwater (monster W01) zijn geen verontreinigingen aangetoond. De pH van het grondwater kan als neutraal gezien worden.

Algemeen

De vooraf gestelde hypothese dat de onderzoekslocatie als "onverdacht" kan worden beschouwd, wordt op basis van de lichte verontreinigingen met PAK en minerale olie in de grond niet geheel bevestigd. Echter gelet op de mate van verontreiniging, is er geen reden voor een nader onderzoek en bestaan er geen milieuhygiënische belemmeringen voor de voorgenomen nieuwbouw van woningen op de onderzoekslocatie. Een uiteindelijke beslissing in deze ligt echter bij het bevoegd gezag."

Nu de 'houdbaarheidstermijn' van voornoemd verkennend bodemonderzoek is verstreken, maar op het perceel geen activiteiten hebben plaatsgevonden welke mogelijke bodemverontreinigingen tot gevolg zouden kunnen hebben gehad, is middels een historisch bodemonderzoek (NEN5725) de huidige bodemkwaliteit worden onderzocht.

Econsultancy BV heeft in haar onderzoeksrapportage geconstateerd dat er geen aanwijzingen zijn gevonden, die aanleiding geven een asbestverontreiniging op de onderzoekslocatie te verwachten.

Op basis van het milieuhygiënisch vooronderzoek bodem en de terreininspectie kan gesteld worden dat er milieuhygiënisch géén belemmeringen bestaan voor de voorgenomen bouwplannen op de onderzoekslocatie. De onderzoeksresultaten geven géén aanleiding voor verder bodemonderzoek dan wel een bodemonderzoek op analytische grondslag.

Het historisch bodemonderzoek is als bijlage bij deze ruimtelijke onderbouwing gevoegd.

5.2.3 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) is van toepassing op woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen (onder meer onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen en andere gezondheidszorggebouwen) en geluidsgevoelige terreinen (onder meer woonwagenstandplaatsen). Uit art. 74 Wgh vloeit voort dat in principe alle wegen voorzien zijn van een geluidzone, met uitzondering van wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied of wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km/uur geldt. De zonebreedte is afhankelijk van het gebied (stedelijk of buitenstedelijk) en het aantal rijstroken. Binnen de zones moet een akoestisch onderzoek worden verricht. De voorkeursgrenswaarde voor woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en terreinen bedraagt in die zone op de buitengevel 48 dB (art. 82 Wgh).

De Soom zelf is een doodlopende weg waar een 30 km/uur-regime geldt. De Lottumseweg ter plaatse van het projectgebied is een weg waarop een snelheidsregime geldt van 50 km/uur. De afstand van het projectgebied tot aan deze weg bedraagt bijna 100 meter; tussen de geluidsbron en de nieuwe woning in, bevinden zich woningen en bijgebouwen van derden, waarvan een geluidsbufferende werking uitgaat.

Op 17 augustus 2007 heeft HMB BV een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd (kenmerk: 07239701N) in het kader van de voorgenomen realisatie van enkele nieuwbouwwoningen aan De Soom te Grubbenvorst. Het doel van het onderzoek was het berekenen van de geluidsbelasting van enkele nieuw te bouwen woningen ten gevolge van wegverkeer conform Standaard Rekenmethode 2 uit het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006.

Uit de berekeningen volgde dat de gecorrigeerde gevelbelasting lager is dan de voorkeursgrenswaarde en dus wordt voldaan aan de geluidseisen van de Wet geluidhinder. Bebouwing kan vanuit akoestisch oogpunt plaatsvinden.

Aangezien de ongecorrigeerde gevelbelasting lager is dan 53 dB zijn geen aanvullende akoestische maatregelen noodzakelijk om te kunnen voldoen aan de eisen uit het Bouwbesluit aangaande het binnenniveau.

Op basis van de regionale geluidskaart Nederland (bron: Atlas Leefomgeving) waarop de geluidsbelasting is te zien, kan anno 2022 ook geconstateerd worden dat de hoogste geluidsbelasting als gevolg van wegverkeerslawaai op de voorzijde van het kadastrale perceel C6467 48 dB bedraagt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.GRDESOOMC6467-OVV1_0020.jpg"

Figuur: uitsnede regionale geluidskaart wegverkeerslawaai

Er hoeft op grond van de Wet geluidhinder hierdoor geen nieuw akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai plaats te vinden.

Spoorweglawaai

In de nabijheid van het projectgebied is geen spoorlijn gesitueerd. De spoorlijn Venlo-Venray bevindt zich op een afstand van circa 950 ten westen van het projectgebied, waardoor het projectgebied buiten de geluidzone van de spoorlijn valt.

5.2.4 Luchtkwaliteit

Kleine en grote projecten

De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en grote' projecten. Kleine projecten dragen niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen). Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in het Besluit “Niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)”.

Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten - die jaarlijks meer dan 3 procent van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van PM10 en NO2 bijdragen- een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing.

Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)

De Regeling 'Niet in betekenende mate bijdragen' bevat regels omtrent de aanwijzing van categorieën van gevallen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen als bedoeld in artikel 5.16, eerste lid, onder c, van de Wet milieubeheer (Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)). Voor woningbouw geldt dat woningbouwprojecten van netto niet meer dan 1500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) niet in betekende mate bedragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit (art. 4 lid 1 Besluit NIBM jo. art. 4 lid 2, bijlage 3B.2 Regeling NIBM).

Het onderhavige project valt met één nieuw te realiseren woning in plaats van een reeds vergunde doch niet gerealiseerde woning zonder meer onder de Regeling NIBM.

De woning is echter ook een object dat moet voldoen aan het blootstellingscriterium. In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient te worden bezien of de luchtkwaliteit ter plaatse goed genoeg is om een goed woon- en leefklimaat te kunnen waarborgen.

Voor de concentratie van NO2, PM10 en PM2,5 is gebruik gemaakt van de concentraties uit de monitoringstool van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit. De concentraties NO2 en PM10 bedragen minder dan 14 respectievelijk 16 microgram/m3 en de concentratie PM2,5 bedraagt minder dan 9 microgram/m3 . Het aantal dagen dat de grenswaarden voor fijnstof (PM10) worden overschreden, is minder dan 35 per jaar. Hieruit blijkt dat de concentraties voor de verschillende stoffen een goede luchtkwaliteit tot gevolg hebben en er dus sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Luchtkwaliteit vormt derhalve geen belemmering voor het project.

5.2.5 Bedrijven en milieuzoneringen

Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten wordt milieuzonering gehanteerd. Hieronder wordt verstaan een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen en anderzijds milieugevoelige gebieden zoals woongebieden. Om milieuzonering hanteerbaar te maken wordt gebruik gemaakt van de Staat van bedrijfsactiviteiten zoals die is opgenomen in de VNG brochure 'Bedrijven en milieuzonering', van maart 2009.

Bedrijven en milieuzonering

De indeling van de bedrijven c.q. bedrijfsactiviteiten is vastgelegd een Staat van bedrijfsactiviteiten die is opgenomen in de VNG brochure 'Bedrijven en milieuzonering', van maart 2009. In deze Staat worden bedrijfsactiviteiten ingedeeld in een zestal categorieën met toenemende potentiële milieuemissies. Op grond van deze Staat kan een beleidsmatige selectie worden gemaakt van de op het projectgebied toe te laten bedrijfsactiviteiten. De bedrijven zijn op basis van de Standaard Bedrijfs Indeling (SBI-codes) in deze Staat gerangschikt. Per bedrijfsactiviteit is voor elk ruimtelijk relevante milieucomponent (geur, stof, geluid en gevaar) een richtafstand aangegeven die in beginsel moet worden aangehouden tussen een bedrijf en milieugevoelige objecten (woningen) om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. Bij het bepalen van deze richtafstanden zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • het betreft 'gemiddelde' moderne bedrijfsactiviteiten met gebruikelijke productieprocessen en voorzieningen;
  • de richtafstanden hebben betrekking op de omgevingstype 'rustige woonwijk' , 'rustig buitengebied' of vergelijkbare omgevingstypen;
  • de richtafstanden bieden in beginsel ruimte voor normale groei van de bedrijfsactiviteiten.

De grootste afstand van de milieucomponenten vormt de indicatie voor de aan te houden afstand van de bedrijfsactiviteit tot een milieugevoelig object. Elk bedrijf c.q. bedrijfsactiviteit wordt in een bepaalde milieucategorie ingedeeld.

Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kunnen gemotiveerd kortere richtafstanden worden aangehouden bij het omgevingstype 'gemengd gebied', dat gezien de aanwezige functiemenging of ligging nabij drukke wegen al een hogere milieubelasting kent. In zo'n geval is het ruimtelijk aanvaardbaar dat de richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd.

Invloed milieuhinder op het projectgebied

Het projectgebied ligt in de kern van Grubbenvorst en wordt omringd door burgerwoningen en een sporadisch bedrijf. Binnen een afstand van 100 meter vanuit het projectgebied bevinden zich 2 bedrijven:

locatie   soort bedrijf   richtafstand categorie 2   feitelijke afstand  
Lottumseweg 54   autohandel?   max. 30 m   50 m  
Lottumseweg 42a   Grafische Communicatie   max. 30 m   60 m  

De afstand van de nieuwe woning tot aan het bestemmingsvlak voor de meest nabijgelegen bedrijfsbestemming bedraagt circa 50 m, hetgeen meer is dan de richtafstand waardoor de nieuwe woning en de beide bedrijven elkaar over en weer niet belemmeren. Het woon- en leefklimaat ter plaatse van het projectgebied aan De Soom wordt derhalve goed geacht.

In de ruime omgeving van het projectgebied bevinden zich ook geen (intensieve) veehouderijen welke enige invloed hebben op het woon- en leefklimaat ter plaatse van het projectgebied.

Er kan worden gesteld dat qua milieuzonering wordt voldaan aan de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering'.

5.2.6 Externe veiligheid

Risicovolle inrichtingen (bevi)

De veiligheid rond bedrijven wordt gereguleerd in de vigerende milieuvergunning (of een geldende Algemene Maatregel van Bestuur) en het Besluit externe veiligheid inrichtingen van 21 oktober 2004 (Bevi). In het Bevi worden specifieke regels opgenomen voor specifieke risicovoIle inrichtingen. In het Bevi heeft iedere risicovolle inrichting een veiligheidszone gekregen. Dit heet de plaatsgebonden risicocontour (PR-contour). Binnen deze contour mogen nieuwe kwetsbare objecten (zoals woningen, scholen, ziekenhuizen, grootschalige kantoren, hotels, winkelcentra, campings) of beperkt kwetsbare objecten (zoals verspreid liggende woningen, bedrijfswoningen dan wel bedrijfsgebouwen van derden, kleinere kantoren, hotels en winkels, sporthallen, zwembaden) niet of niet zonder meer worden opgericht. Het Bevi gaat uit van een PR-contour 10-6 /jr.

Het kan gaan om inrichtingen waarbij door middel van een vaste afstand wordt voldaan aan deze contour (zogenaamde “categoriale inrichtingen”) en inrichtingen waarbij deze contour individueel moet worden berekend (Quantitative Risk Assement (QRA)). Dit is geregeld in Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi).

Bij het nemen van een planologische besluit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan of een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan) moet het bevoegd gezag deze contour in acht nemen voor kwetsbare objecten. Hierbij geldt de PR-contour 10-6/jr. als grenswaarde. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de contour als richtwaarde, d.w.z. in principe moet PR 10-6/jr. aangehouden worden, maar er mag gemotiveerd van worden afgeweken.

Naast het plaatsgebonden risico kent het Bevi ook het groepsrisico (GR). Het groepsrisico geeft aan wat de kans is op een ongeval met ten minste 10, 100 of 1000 dodelijke slachtoffers in de omgeving van de beschouwde bron. Het aantal personen dat in de omgeving van de bron verblijft bepaalt daardoor mede de hoogte van het groepsrisico. Voor het GR geldt geen harde juridische norm (zoals de PR-contour 10-6/jr. wel is) maar een zogenaamde oriënterende waarde. Het berekende groepsrisico wordt weergegeven in een curve, waarbij de kans op een ongeval wordt uitgezet tegen het aantal mensen dat daarbij omkomt. In dezelfde grafiek wordt de oriënterende waarde uitgezet. Als die wordt overschreden door een ruimtelijke ontwikkeling moet dat worden verantwoord. Hiermee wordt in beeld gebracht of en in welke mate het bevoegd gezag het GR wel of niet aanvaardbaar vindt, al dan niet na het nemen van maatregelen.

Volgens de Risicokaart van de provincie Limburg ligt in de omgeving (in een straal van 1000 m) van het projectgebied géén risicovolle inrichting.

Vervoer gevaarlijke stoffen

Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd. Daarmee wordt de opdracht aan het bevoegd gezag voor ruimtelijke besluiten nadrukkelijk vastgelegd om rekening te houden met de risico's van transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor. In het basisnet is de omvang voor de verschillende transportmodaliteiten vastgelegd.

Voor zover het gaat om het vervoer van gevaarlijke stoffen zijn met name de rijks-, provinciale- en spoorwegen en de Maas van belang. Het projectgebied bevindt zich op dermate grote afstand van de diverse wegen waarover gevaarlijke stoffen vervoerd kunnen worden (500 m of meer) zodat voor dit aspect geen knelpunt aanwezig is.

Er is in de omgeving van het projectgebied (binnen een straal van 1 km) geen sprake van een buisleiding voor het transport van gevaarlijke stoffen.

5.3 Waterparagraaf

Waterbeleid

Het projectgebied ligt binnen het beheersgebied van het Waterschap Limburg. In het kader van het beleid van zowel de gemeente Horst aan de Maas als het waterschap dient binnen het projectgebied een duurzaam waterhuishoudkundig systeem gerealiseerd te worden. Concreet betekent dit dat er sprake moet zijn van gescheiden schoon- en vuilwaterstromen die afzonderlijk worden verwerkt. Vanuit het waterschap Limburg gelden daarbij de volgende uitgangspunten:

1. Circa 10% van het projectgebied reserveren voor water.

Doorgaans zijn lager gelegen gebiedsdelen het meest geschikt. Nagaan of projectgebied nodig is voor wateropgave van omliggende gebieden; zorgen dat geen logische waterstructuren worden geblokkeerd.

2. Rekening houden met hoogteverschillen in projectgebied en omgeving.

Voorkomen van wateroverlast en erosie door afstromend water vanuit de omgeving naar het projectgebied en andersom.

3. Uitvoeren van bodem- en infiltratieonderzoek en bepalen grondwaterstand.

Input voor ontwerpen van het hemelwatersysteem. Denk ook aan bodemverontreinigingen.

4. Toepassen voorkeursvolgorde voor de waterkwaliteit.

Schoonhouden, scheiden, zuiveren.

5. Toepassen voorkeursvolgorde voor de waterkwantiteit.

Hergebruik water, vasthouden in de bodem (infiltratie), tijdelijk bergen, afvoeren naar oppervlaktewater, afvoeren naar gemengd of DWA-riool.

6. Toepassen voorkeurstabel afkoppelen.

Verantwoorde systeemkeuze conform voorkeurstabel; maatwerk per situatie. Bij voorkeur toepassen van bovengrondse waterhuishoudkundige voorzieningen. Bij diepte-infiltratie gelden zeer strenge randvoorwaarden; liever geen diepte-infiltratie toepassen.

7. Infiltratie- en bergingsvoorzieningen in het plan dimensioneren op Infiltratie- en

bergingsvoorzieningen in het plan dimensioneren op 100 mm per etmaal voor Noord Limburg (ten noorden van Sittard) en 80 mm per twee uur ten zuiden van Sittard met een beschikbaarheid van de gehele berging binnen 24 uur. Voldoende opvangcapaciteit en een duurzame leegloop realiseren.

8. Beheer en onderhoud regelen.

Denk aan bereikbaarheid, controlemogelijkheid, verantwoordelijkheid.

Hergebruik

Hierbij kan gedacht worden aan de aanleg van gescheiden watercircuits door het hergebruik van bijvoorbeeld regenwater (drinkwater, grijswater, huishoudwater). De ervaringen met bestaande proefprojecten leert echter dat deze pas rendabel zijn bij projecten met 1000 of meer te bouwen woningen. Het onderhavige project is dan ook te kleinschalig om deze voorziening toe te passen.

Infiltratie, buffering en afvoer

Onderstaand is aangegeven hoe met deze aspecten wordt omgegaan.

Waterhuishoudkundige situatie projectgebied

Afvoerend verhard oppervlak en riolering

Binnen het projectgebied vindt een verwachte toename van het afvoerend verhard oppervlak plaats ten belope van ongeveer 300 m2 (bebouwing én niet doorlatende erfverharding).

Grondwater

De bodem bestaat volgens BIS uit gronden in oude maasmeanders. De gemiddelde hoogste grondwaterstand zit op minder dan 40 cm -mv en de gemiddelde laagste grondwaterstand op 80- 120 cm -mv. Het maaiveld ligt op een hoogte van circa 18 meter boven NAP; vanuit (het verlengde van) De Soom richting de Maas loopt het perceel af.

Oppervlaktewater

In de omgeving van het projectgebied bevindt zich een primaire en secundaire waterloop (Zijtak Salder en Salder); voor het overige is er geen oppervlaktewater in de omgeving, anders dan op ruimere afstand de Maas. Op onderstaande figuur 11 is een uitsnede van de legger van het waterschap weergegeven waarop de loop van de Zijtak Salder en Salder zijn te zien in relatie tot de ligging van het projectgebied. De Salder grenst aan de achterzijde van het projectgebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.GRDESOOMC6467-OVV1_0021.jpg"

Figuur 11: uitsnede legger waterschap

Het project heeft redelijkerwijs geen nadelige effecten op deze waterlopen; het achtererf zal een passende overgang vormen naar het Salderbeekdal, zoals globaal beschreven in paragraaf 4.3 van deze ruimtelijke onderbouwing.

HemeI- en afvalwater

Infiltratie van hemelwater.

Binnen het projectgebied vindt een toename van het afvoerend verhard oppervlak plaats van circa 300 m2. Gelet op het feit dat het gaat om nieuwbouw zal deze afgekoppeld dienen te worden.

De K-waarde (geeft de mate van infiltratiegeschiktheid aan) van het projectgebied bedraagt volgens het in 2007 uitgevoerde infiltratieonderzoek 6,2 m/dag. Deze gronden zijn derhalve geschikt voor hemelwaterinfiltratie.

Bij de bepaling van de capaciteit/kwantiteit van de infiltratievoorziening wordt uitgegaan van een neerslaggebeurtenis T=100.

Kwantiteitsberekening

Neerslag T=100-> 100 mm neerslag/m2  
Te verwerken -> 300 m2 x 0,1 m = 30 m3  


Voor deze hoeveelheid hemelwater zal binnen het projectgebied een infiltratievijver of wadi worden gerealiseerd, welke op nader te bepalen wijze onderdeel gaat uitmaken van de tuin. Deze vijver/wadi kan uitgevoerd worden als een verlaging van gemiddeld 50 cm van het maaiveld, begroeid met regulier gras of grasmengsel met bloemen. Rondom de erfverharding zal het water in de tuin afvloeien en ter plaatse infiltreren.

Voor de afvoer van huishoudelijk afvalwater zal aangesloten worden op de gemeentelijke riolering.

Bouwmaterialen

De gemeente Horst aan de Maas streeft naar het terugdringen van het gebruik van uitlogende bouwmaterialen. Dit aspect is als aanbeveling opgenomen in het pakket duurzaam bouwen. Van de initiatiefnemer wordt daarom gevraagd geen gebruik te maken van uitlogende bouwmaterialen.

Concluderend kan gesteld worden dat door onderhavig project geen knelpunten ontstaan tussen grondgebruik en de waterhuishouding.

5.4 Kabels en leidingen

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Dit besluit is gebaseerd op de Wet milieubeheer (artikelen 5.1 lid 1, 5.2 lid 1, 5.3 lid 1 en 2 en 9.2.2.1) en de Wet ruimtelijke ordening (artikelen 3.37 en 4.3 lid 1 en 2). Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. De normstelling is in lijn met het Bevi en bevat, analoog aan het Bevi, normen voor het plaatsgebonden risico en een verantwoordingsplicht voor het groepsrisico.

In de nabijheid van het projectgebied bevinden zich geen buisleidingen.

Het projectgebied is niet gelegen binnen een (hinder)zone of werkstrook van hoofdleidingen voor olie of water en hoogspanningsleidingen. Voordat met eventuele (lichte) graafwerkzaamheden een aanvang wordt gemaakt, zal initiatiefnemer een Klic-melding doen, zodat ook rekening gehouden kan worden met de ligging van de gebruikelijke leidingen en kabels.

Het projectgebied is verder niet gelegen binnen een obstakelbeheer- of radarverstoringsgebied van een civiel of militair luchtvaartterrein en over het projectgebied loopt geen straalpad van telecomaanbieders.

5.5 Gebiedsbescherming

De bescherming van de Natura 2000-gebieden is geregeld in de Wet Natuurbescherming. Om een mogelijk effect op stikstofgevoelige habitattypen inzichtelijk te maken kan onderzoek naar de neerslag van stikstof noodzakelijk gesteld worden. Voor de doorgang van een initiatief dient te worden aangetoond dat er geen significant negatieve effecten worden voorzien op een omliggend Natura 2000-gebied.

Met de uitspraak van de Raad van State (d.d. 29 mei 2019) is besloten dat het Programma Aanpak Stikstof (PAS) niet als toestemmingsbasis mag gelden voor nieuwe activiteiten. Er dient te worden aangetoond dat met het plan geen negatieve effecten worden voorzien op de omliggende Natura 2000-gebieden. In het stikstofonderzoek zal met het programma Aerius Calculator de depositie van stikstofverbindingen in de vorm van ammoniak (NH3) en stikstofoxiden (NOx) op het oppervlak van de omliggende Natura 2000-gebieden inzichtelijk worden gemaakt. Bij een projectbijdrage van 0,00 mol/ha/jaar zal het beoogde plan niet voor een significante toename in stikstofdepositie zorgen en kunnen negatieve effecten worden uitgesloten.

Het dichtstbijgelegen Natura 2000 gebied (Maasduinen) bevindt zich op een afstand van ongeveer 2 km vanaf het projectgebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.GRDESOOMC6467-OVV1_0022.jpg"

Figuur: kaart natura 2000-gebieden

Verstorende effecten van de nieuw te realiseren woning op dit gebied zijn allerminst te verwachten, omdat er geen oppervlakteverlies of verontreiniging plaatsvindt, geen mechanische effecten zijn en geen sprake is van verstoring door licht en geluid. Ook een significante optische verstoring is niet voorstelbaar. Op basis van het Aerius-rekenprogramma is de depositie op de Maasduinen berekend voor zowel de aanleg- als de gebruiksfase; ook hieruit blijkt dat de depositie niet hoger is dan 0,00 mol/ha/j.

De Aeriusberekening is als bijlage bijgevoegd.

5.6 Soortenbescherming

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wn) in werking getreden. Deze vervangt drie wetten; de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet. De gebiedsbescherming wordt geregeld in hoofdstuk 2 van de Wn. Met de Wn wordt een eind gemaakt aan de discussies over de implementatie van de Europese richtlijnen.

In artikel 3.1 Wn wordt direct een link gelegd met de Vogelrichtliijn. Alle vogels die beschermd zijn op grond van artikel 1 Vogelrichtlijn vallen onder het beschermingsregime van de artikel 3.1 Wn, voor zover deze vogels van nature in Nederland voorkomen. Artikel 3.1 eerste lid Wn ziet op het verbod om vogels te doden of vangen. De verboden in de Wn zijn vrijwel letterlijk overgenomen uit de artikelen 5 en 6 Vogelrichtlijn. Net als de in de Vogelrichtlijn zijn de verboden beperkt tot opzettelijke handelingen.

Het beschermingsregime voor vogels is iets versoepeld ten opzichte van het systeem onder de Flora en faunawet. Het verbod op het opzettelijk verstoren van vogels is beperkt tot verstoringen die van “wezenlijke invloed” zijn op de staat van instandhouding van de soort. Onder wezenlijke invloed wordt verstaan: “een wezenlijke negatieve invloed op een beschermde soort”. Of daar sprake van is hangt af van de populatie van de diersoort. Hoe zeldzamer de soort hoe groter de kans dat naar bijvoorbeeld een lokale populatie moet worden gekeken. Daarnaast is van belang of de populatie een negatief effect zelf teniet kan doen, bijvoorbeeld of er voldoende uitwijkmogelijkheden zijn naar een volwaardig leefgebied elders.

Als een populatie het effect niet zelf teniet kan doen is de kans groter dat het effect als wezenlijke invloed kan worden aangemerkt.

Bij vogels is verstoring tijdens het broedseizoen niet langer verboden als de gunstige staat van instandhouding niet in gevaar is.

De wet voorziet in ruime mogelijkheden voor het verlenen van vrijstellingen, ook voor vogels en strikt beschermde soorten. Bij het verlenen van de vrijstelling moet aan dezelfde voorwaarden worden voldaan als bij het verlenen van de vroegere ontheffing.

Een ontheffing van een verbod ex artikel 3.1 Wn kan slechts worden verleend indien:

  • er geen andere bevredigende oplossing voorhanden is;
  • er geen sprake is van verslechtering van de staat van instandhouding van de soort;
  • en er een limitatief opgesomde ontheffingsgrond aan de ontheffing ten grondslag kan worden gelegd.

Quickscan flora en fauna

Het projectgebied is op dit moment in gebruik als weiland en wordt met enige regelmaat gemaaid en geploegd, zodat het geen geschikte verblijfplaats is voor broedvogels. Water is binnen het projectgebied niet aanwezig. Door de reguliere maaiwerkzaamheden worden overige diersoorten en plantensoorten verstoord dan wel gaan deze verloren.

Uit de natuurgegevens van het gebied 'Grubbenvorst' en het gebied 'Grubbenvorst - Uiterwaarden' welke zijn in te zien op www.waarneming.nl valt op te maken dat zich binnen het projectgebied geen beschermenswaardige dier- en plantensoort bevinden, althans dat over het afgelopen kalenderjaar (maart 2021 - maart 2022) geen soorten zijn waargenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.GRDESOOMC6467-OVV1_0023.jpg"

Figuur: uitsnede uit www.waarneming.nl

Gelet op het bovenstaande is een verstoring van flora en fauna van in de omgeving voorkomende broedvogelsoorten door onderhavig project niet te verwachten.

Voorafgaand aan de werkzaamheden wordt het projectgebied gecontroleerd op aanwezigheid van broedvogels. Gezien de aard van het projectgebied (kort gemaaid gras) zijn eventueel aanwezige broedvogels gemakkelijk waarneembaar. Als voor aanvang van de werkzaamheden blijkt dat zich geen broedvogels in het projectgebied hebben genesteld zijn negatieve effecten op broedvogels (en andere onder de Wnb beschermde soorten) uitgesloten.

Ten overvloede wordt gewezen op de algemene zorgplicht welke in artikel 1.11 van de Wn is opgenomen.

Door toekomstige (graaf)werkzaamheden buiten de periode van maart tot augustus te starten, is de kans op verstoring van broedende vogels het kleinst. Ook buiten deze periode mogen broedende vogels niet worden verstoord en moet gewacht worden tot het broeden voorbij is en de jongen zijn uitgevlogen.

5.7 Archeologie en cultuurhistorie

Ten aanzien van archeologie is het uitgangspunt dat het archeologisch erfgoed moet worden beschermd op de plaats waar het wordt aangetroffen. Gezien dit uitgangspunt mogen bekende archeologische monumenten niet aangetast worden en moet in geval van voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden met een hoge of middelhoge archeologische verwachtingswaarde, in principe een inventariserend en waarderend vooronderzoek plaatsvinden. Eventueel aangetroffen waarden dienen primair ter plekke (in situ) beschermd te worden dan wel - indien dat redelijkerwijs niet mogelijk is- door een opgraving (ex situ) te worden veilig gesteld. In gebieden met een lage indicatieve archeologische waarde is er een geringe kans op het aantreffen van archeologische waarden.


De raad van Horst aan de Maas heeft op 26 mei 2015 de 'Archeologische Maatregelenkaart Horst aan de Maas' vastgesteld. Het gemeentelijk grondgebied wordt hier opgedeeld in verschillende categorieën. Per categorie maakt het gemeentelijk archeologiebeleid inzichtelijk of, en zo ja waar en wanneer archeologisch (voor)onderzoek nodig is bij ruimtelijke planvorming en bodemingrepen, en welke onderzoekseisen en ontheffingen daarbij gelden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.GRDESOOMC6467-OVV1_0024.jpg"

Figuur: Archeologische Maatregelenkaart

Uit bovenstaande uitsnede van de maatregelenkaart blijkt dat het projectgebied is gelegen in het gebied aangeduid als categorie 4 en 6, met deels een gematigde en deels een specifieke archeologische verwachting.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.GRDESOOMC6467-OVV1_0025.jpg"

Figuur: tabel met maatregelen per categorie


Voor deze categorie 4 en 6 is een maximaal verstoringsoppervlak van 2500 m2 opgenomen, en een maximale verstoringsdiepte van 50 cm.

In casu is weliswaar sprake van een nieuw verstoring, doch die ziet slechts op een oppervlakte welke kleiner is dan 2500 m2 (de omvang van het projectgebied bedraagt 890 m2) waardoor dit project is vrijgesteld van een archeologisch onderzoek.

5.8 Verkeer en parkeren

5.8.1 Verkeer

Verkeerskundig gezien heeft de Lottumseweg een functie als doorgaande weg welke door de kern van Grubbenvorst gaat. Ter plaatse geldt een snelheidsregime van 50 km/u. De Soom is een doodlopende weg waarop een 30km/u-regime geldt. Het profiel van deze wegen is toegesneden op deze verkeersfuncties.

In de omgeving van het projectgebied zijn ook openbaar vervoersmogelijkheden. De dichtstbij gelegen bushaltes bevinden binnen een loopafstand van 1 km.

Verder kan gebruik worden gemaakt van het treinstation Horst-Sevenum (treinverkeer Venlo-Eindhoven), dat vanaf het projectgebied op een afstand van circa 9 km ligt.

Het plan leidt niet tot substantieel extra verkeersbewegingen. De verkeersbewegingen zullen beperkt blijven tot bewoners- en bezoekersverkeer. Het project heeft geen wezenlijke consequenties voor de wegenstructuur en verkeersveiligheid.

5.8.2 Parkeren

De parkeernorm op basis van de Nota Parkeernormen Horst aan de Maas 2019 betreft voor woningen met dubbele oprit naast elkaar minimaal 2 parkeerplaatsen op eigen terrein met welke per stuk minimaal 6 meter diep en 2,5 breed zijn.

In paragraaf 4.3.3 is de situering van de parkeerplaatsen al aan de orde geweest.

5.9 Duurzaamheid

Bij de realisatie van de woningen zullen duurzame materialen worden gebruikt. Ook het hergebruik van hemelwater is een duurzaamheidsmaatregel.

Slimme ontwerpen, goede materialen en een hoogwaardige uitvoering helpen bij het behalen van de energieprestatie-eis en het realiseren van een comfortabele woning. In de Europese Unie komt veertig procent van het totale energiegebruik voor rekening van gebouwen. Om dit percentage te verlagen hebben de Europese lidstaten met elkaar afgesproken dat alle nieuwbouwwoningen vanaf het jaar 2021 minimaal bijna energieneutraal (BENG) worden gebouwd.

In onderhavig project zijn de volgende duurzaamheidsmaatregelen voorzien:

  • de woning wordt niet aangesloten op gas (elektrisch koken);
  • de woning zal worden aangesloten op een luchtwarmtepomp ter verwarming en koeling van de woning;
  • in de woning wordt balansventilatie toegepast (warmte-terugwin-installatie);
  • de woning zal een substantiële hoeveelheid energie opwekken middels zonnepanelen;
  • de woning wordt zeer goed geïsoleerd en heeft een zeer lage warmtevraag.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

De realisatie van het project geschiedt voor rekening van de initiatiefnemer. De gemeentelijke financiën zijn hierbij niet in het geding. De gronden zijn in eigendom van de initiatiefnemer.

Kostenverhaal zal geregeld worden in een tussen de gemeente Horst aan de Maas en de initiatiefnemer af te sluiten anterieure overeenkomst. Door de vaststelling van deze anterieure overeenkomst is het verhaal van de gemeentelijke kosten van de grondexploitatie over de in dit plan begrepen gronden afdoende verzekerd, alsmede het gebruik van enkele parkeerplaatsen.

Tenslotte wordt ook een planschadeverhaalsovereenkomst zoals bedoeld in art. 6.4a Wro gesloten. Hiermee wordt gewaarborgd dat eventueel te vergoeden planschade niet voor rekening van de gemeente Horst aan de Maas komt maar voor rekening van de initiatiefnemer.

6.2 Maatschappelijk uitvoerbaarheid

Procedure

Medewerking aan het bouwproject kan slechts met toestemming ex artikel 2.12, eerste lid, sub a, onderdeel 3 Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht (Wabo) worden verleend, nu het bouwproject in strijd is met het bestemmingsplan.

Uit artikel 3.10 van de Wabo volgt, dat een activiteit die in strijd is met het bestemmingsplan, en waarbij slechts vergunning kan worden verleend met toepassing van art. 2.12, eerste lid sub a, onder 3º (het vroegere projectbesluit), de uitgebreide voorbereidingsprocedure (afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht) moet volgen.

De beschikking/toestemming treedt in beginsel in werking met ingang van de dag na afloop van de termijn, bedoeld in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht, voor het indienen van een beroepschrift.

Indien gedurende deze termijn een verzoek om voorlopige voorziening is gedaan, treedt de beschikking niet in werking voordat op dat verzoek is beslist.

Overleg

In het kader van het wettelijk overleg zal onder meer overleg plaatsvinden met Waterschap Limburg en provincie Limburg. De resultaten hiervan zullen te zijner tijd hieronder opgenomen worden.

Omgevingsdialoog

Initiatiefnemer heeft omwonenden geïnformeerd over het gewijzigde bouwplan; hij heeft het bevoegd gezag verslag gedaan van de reacties van de omwonenden. Deze omgevingsdialoog heeft niet geleid tot een aanpassing van de plannen.

Zienswijzen ontwerp-besluit

Het ontwerp-besluit heeft met ingang van <………datum………> voor een ieder ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn <wel/geen> zienswijzen ingediend.