Plan: | Californië 2 |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1507.GRCALIFORNIE2-BPO1 |
Binnen de gemeenten Horst aan de Maas, Peel en Maas en Venlo wordt het Klavertje 4 gebied ontwikkeld tot een duurzaam werklandschap met ruimte voor onder andere glastuinbouw, (agro)logistieke bedrijven, agribusiness en aanverwante bedrijven, maakindustrie en onderzoeks- en onderwijsinstellingen. De kaders voor de totale ontwikkeling van het Klavertje 4-gebied zijn vastgelegd in de structuurvisie Klavertje 4.
Onderdeel van Klavertje 4 is de realisatie van het glastuinbouwgebied Californië, verdeeld in fase 1 en fase 2. De oppervlakte van fase 1 bedraagt bruto 271 hectare. In september 2007 is door de gemeenteraad het bestemmingsplan 'Projectvestiging Glastuinbouw Californië' voor fase 1 vastgesteld en in april 2008 deels goedgekeurd door het college van Gedeputeerde Staten van Limburg. De onderdelen waaraan goedkeuring is onthouden zijn in het bestemmingsplan Californië 1 gerepareerd, dat door de raad van de gemeente Horst aan de Maas is vastgesteld op 17 december 2013.
De ontwikkeling van Californië 2 bestaat uit circa 68 hectare bruto plangebied, met daarin circa 40 hectare ten behoeve van glastuinbouw (incl. gietwaterbassins, arbeidsmigrantenhuisvesting, ontsluiting en buitenruimte), 11 ha voor een agrofood bedrijf (milieucategorie 3.2) en 1,7 hectare ontwikkelkavels (2 bestaande en 2 nieuwe kavels).
Het gebied is gelegen ten noorden van de Grubbenvorsterweg, een weg tussen Sevenum, buurtschap Californië en Grubbenvorst. Het gebied ligt tussen het bestaande projectvestigingsgebied glastuinbouw Californië 1, de St. Jorisweg in Hegelsom en de Dijkerheideweg in Horst in.
De ontwikkeling van Californië 2 is niet mogelijk binnen het vigerende bestemmingsplan. Derhalve dient een nieuw bestemmingsplan te worden opgesteld.
Het plangebied ligt aan de Dijkerheideweg-Grubbenvorsterweg in het buitengebied van de gemeente Horst aan de Maas. Het gebied is gelegen ten noorden van de Grubbenvorsterweg, een weg tussen Sevenum, buurtschap Californië en Grubbenvorst. Het gebied ligt tussen het bestaande projectvestigingsgebied glastuinbouw Californië 1, de St. Jorisweg in Hegelsom en de Dijkerheideweg in Horst in.
Figuur 1.1 Ligging plangebied Californië 2 in het Klavertje 4 gebied
In hoofdstuk 2 wordt een beschrijving van het plangebied weergegeven, waarbij wordt ingegaan op zowel de ruimtelijke als de functionele structuur. Hoofdstuk 3 omvat het ruimtelijk relevante beleidskader van Europa, het Rijk, de provincie, de regio en van de gemeente zelf. Het gaat daarbij zowel om integrale beleidskaders als om sectorale beleidskaders (zoals beleid voor de thema's archeologie en water). Hoofdstuk 4 omvat de planbeschrijving. Hierin is de visie op het gebied weergegeven, zoals voortvloeit uit de beschrijving van het gebied en het ruimtelijk relevante beleidskader. In hoofdstuk 5 komen de planologische en milieutechnische randvoorwaarden aan bod. Een toelichting op de juridische aspecten is in hoofdstuk 6 opgenomen. Hoofdstuk 7 tenslotte gaat in op de uitvoerbaarheidsaspecten.
In dit hoofdstuk is de beschrijving van het plangebied weergegeven. Daarbij is een onderscheid gemaakt in de ruimtelijke structuur en de functionele structuur en ook hoe deze structuren zijn ontstaan. De beschrijving van de ruimtelijke structuur heeft bijvoorbeeld betrekking op hoe het landschap eruit ziet, welke infrastructuur er aanwezig is en de ligging van het grondgebied ten opzichte van de (directe) omgeving. De beschrijving van de functionele structuur heeft betrekking op functies in het plangebied, zoals wonen, landbouw, bedrijven en recreatieterreinen.
Figuur 2.1 Begrenzing Californië 1 en Californië 2
De locatie Californië is een typische jonge heideontginning. Het gebied is grootschalig en behalve de laanbeplantingen langs de Grubbenvorsterweg, ontbreken verdere structuurbepalende landschapselementen. Het plangebied heeft een relatief open karakter.
Het wegen- en kavelpatroon is relatief wijdmazig, onregelmatig en rationeel. Het landschap in het plangebied heeft hierdoor een wijdmazig, halfopen karakter.
Het plangebied grenst aan een projectvestigingsgebied glastuinbouw. Buiten het plangebied liggen meerdere glastuinbouwbedrijven. Aan de noord-/noordwestkant wordt de locatie op enige afstand visueel begrensd door de bossen van het voormalige stuifzandcomplex van de Reulsberg.
De oostelijke omgeving van het plangebied kenmerkt zich als glastuinbouwgebied (Californië I). Ten zuiden van het plangebied, aan de overzijde van de Grubbenvorsterweg, zijn en worden de grootschalige (logistieke) bedrijfskavels ontwikkeld die zijn gelegen aan de Greenportlane. Het plangebied zelf is momenteel grotendeels in gebruik als agrarische landbouwgrond.
Dit hoofdstuk geeft een overzicht van het ruimtelijke relevante beleid voor het nieuwe bestemmingsplan op Europees, nationaal, provinciaal, regionaal en gemeentelijk schaalniveau. Het vastgelegde beleid vormt het kader voor dit bestemmingsplan en geeft de bandbreedte weer waarbinnen Californië 2 ontwikkeld kan worden.
Natura 2000
Natura 2000 bestaat uit een Europees netwerk van belangrijke natuurgebieden. Het netwerk wordt beschermd door twee Europese richtlijnen, namelijk de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Beide richtlijnen verplichten de lidstaten tot het aanwijzen van strikt te beschermen gebieden, zogenaamde 'speciale beschermingszones'. In Nederland is de bescherming van de speciale beschermingszones geregeld via de Wet natuurbescherming. Er is voor gekozen één aanwijzingsbesluit te hanteren, dat de diverse vormen van bescherming van het gebied regelt. In dit besluit zijn de instandhoudingsdoelstellingen geformuleerd, de doelen van de natuurbescherming in dit gebied.
De aanwijzing heeft geen consequenties voor het huidige gebruik. Bestaande activiteiten kunnen over het algemeen worden voortgezet. Nieuwe activiteiten, die significant negatieve effecten kunnen hebben, moeten vooraf grondig worden onderzocht op hun gevolgen in de vorm van een zogenaamde 'passende beoordeling'. Hoofdregel daarbij is dat als uit dit onderzoek naar de gevolgen van de nieuwe activiteit blijkt dat de natuurlijke kenmerken van het richtlijngebied worden aangetast, geen toestemming mag worden verleend, tenzij er geen ander alternatief is, er een dwingende reden van groot openbaar belang is en compenserende maatregelen worden getroffen.
Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied betreft de 'Maasduinen'. Dit gebied ligt op circa 6,75 km ten oosten van het plangebied. Op circa 9 km ten westen van het plangebied ligt Natura 2000-gebied 'Deurnsche Peel en Mariapeel'. De mogelijke significant negatieve effecten vanuit Californië 2 zijn onderzocht; in paragraaf 5.4 wordt hier nader op ingegaan.
Figuur 3.1. Ligging Natura 2000-gebieden, plangebied rode ster
Europese Kaderrichtlijn Water (2000)
Op 22 december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) in werking getreden. De KRW geeft het kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater. Dat moet ertoe leiden dat:
Voor de KRW zijn ecologische en fysisch-chemische doelen geformuleerd die afhankelijk zijn van de functie van een watergang en/of het beschermingsniveau van het grondwater. De KRW heeft, waar het de gemeente betreft, consequenties voor bijvoorbeeld riolering, afkoppelen, toepassing van bouwmaterialen en het ruimtelijke beleid.
Voor dit bestemmingsplan betekent de KRW dat aantasting van watersystemen moet worden voorkomen en waar mogelijk worden versterkt (duurzaam waterbeheer). De ontwikkelingen in voorliggend bestemmingsplan passen binnen dit beleid omdat wordt voldaan aan het stand-stillprincipe. Het voornemen zorgt niet voor verontreiniging van watersystemen.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (hierna: SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit en de Mobiliteitsaanpak. Het Rijk zet in de SVIR uiteen welke nationale belangen het heeft in het ruimtelijke en mobiliteitsdomein en welke instrumenten hiervoor worden ingezet.
Met de SVIR wordt een andere koers ingezet in het nationale ruimtelijk beleid. Er is nu vaak sprake van bestuurlijke drukte, ingewikkelde regelgeving of een sectorale benadering met negatieve gevolgen voor de ontwikkeling van Nederland. Het Rijk brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij burgers en bedrijven en laat dan ook meer over aan provincies en gemeenten. Anders dan in de Nota Ruimte gaat de SVIR uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Dit betekent dat het Rijk kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op dertien nationale belangen, waarvoor het verantwoordelijk is en resultaat wil boeken. Buiten deze dertien belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Een van de nationale belangen in de Structuurvisie is een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio’s met een concentratie van topsectoren. De topsectoren zijn aanwezig in heel Nederland, maar concentreren zich vooral in de stedelijke regio’s van de mainports, brainport, greenports en de valleys. Daarbij gaat het onder andere ook om Greenport Venlo.
Innovatieve economische sectoren zijn onder andere Agro & Food en Tuinbouw en Uitgangsmaterialen. Deze sectoren kennen een ketenclustering van innovatie, productie, handel en logistiek die zich grotendeels afspeelt in de greenports. Nodig voor het versterken van deze greenports is een multimodaal logistieknetwerk en ruimte voor vernieuwing, schaalvergroting en intensivering van de productiefunctie in combinatie met de beschikbaarheid van CO2, zoet water en geothermie.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Voor de nationale belangen die kaderstellend zijn voor besluiten van gemeenten zijn in het Barro regels opgenomen die direct het bestemmingsplan en daarmee gelijk te stellen besluiten betreffen. Zij strekken ertoe dat de nationale ruimtelijke afweging, die door het kabinet in samenspraak met de Tweede en Eerste Kamer der Staten-Generaal is gemaakt, bij besluitvorming over bestemmingsplannen wordt gerespecteerd.
Onderwerpen waarvoor het rijk ruimte vraagt zijn de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam en de uitoefening van defensietaken.
In oktober 2012 is het besluit aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen veiligheid op rijksvaarwegen, toekomstige uitbreiding van infrastructuur, de elektriciteitsvoorziening, de ecologische hoofdstructuur (thans Nationaal Natuurnetwerk), de veiligheid van primaire waterkeringen, reserveringsgebieden voor hoogwater langs de Maas en maximering van de verstedelijkingsruimte in het IJsselmeer. Ook is het onderwerp duurzame verstedelijking in regelgeving opgenomen.
Op dit bestemmingsplan zijn geen van deze belangen van toepassing.
Ladder duurzame verstedelijking
Bij besluit van 28 augustus 2012 is de Ladder voor duurzame verstedelijking toegevoegd aan artikel 3.1.6 van het Bro en vervolgens op 1 oktober 2012 in werking getreden. De Ladder stelt voorwaarden aan de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt. Met ingang van 1 juli 2014 is een nieuw vierde lid opgenomen om duidelijk te maken dat een onderzoek naar de actuele regionale behoefte slechts tot doel mag hebben om na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Artikel 3.1.6 van het Bro geeft aan dat in de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving wordt gegeven van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
De ontwikkeling van glastuinbouw is niet aan te merken als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Stedelijke ontwikkelingen betreffen de realisatie van bedrijventerreinen, havens, woningbouwlocaties, detailhandel of andere stedelijke voorzieningen. Het toevoegen van netto twee (bedrijfs)woningen wordt, gezien de beperkte omvang, niet aangemerkt als woningbouwlocatie, waardoor de laddertoets voor deze ontwikkeling niet van toepassing is.
De realisatie van het agrofood kavel is wel aan te merken als stedelijke ontwikkeling. In dit geval is de behoefte zeer concreet te maken: een groenteverwerkingsbedrijf wil zich graag op Californië gaan vestigen. Deze concrete interesse maakt dat er behoefte is. De ontwikkeling vindt wel plaats buiten bestaand stedelijk gebied. Reden hiervoor is, dat het groenteverwerkingsbedrijf ook glastuinbouw gaat realiseren om aldaar een deel van hun eigen producten te kweken. Voor een goede bedrijfsvoering is het noodzakelijk om de glastuinbouw en de verwerkende activiteiten in de snijderij naast elkaar te realiseren. Binnen bestaand stedelijk gebied is er in de regio geen ruimte beschikbaar om zowel de agrofoodbedrijvigheid als de glastuinbouw te realiseren. De vestiging van een groenteverwerkingsbedrijf op Californië 2 is tevens regionaal bestuurlijk afgestemd.
Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014
Op 12 december 2014 hebben Gedeputeerde Staten het POL2014, met bijbehorend plan-MER, de omgevingsverordening Limburg 2014 en het Provinciaal verkeers- en vervoersprogramma vastgesteld. Allemaal als onderdeel van een integrale omgevingsvisie. Deze documenten zijn op 16 januari 2015 in werking getreden.
De provinciale ruimtelijke ambitie komt voort uit de Limburgagenda: een voortreffelijk grensoverschrijdend leef- en vestigingsklimaat, dat eraan bijdraagt dat burgers en bedrijven kiezen voor Limburg; om er naar toe te gaan en vooral ook om er te blijven. In het POL staan de fysieke kanten van het leef- en vestigingsklimaat centraal. Belangrijke uitdagingen zijn het faciliteren van innovatie, het aantrekkelijk houden van de regio voor jongeren en arbeidskrachten, de fundamenteel veranderende opgaven op het gebied van wonen en voorzieningen, de leefbaarheid van kernen en buurten en het inspelen op de klimaatverandering.
In het POL wordt geconcretiseerd hoe de ambitie dat elk land- en tuinbouwbedrijf in 2025 een lust voor zijn omgeving is, wordt gerealiseerd. De opgaven voor de Limburgse land- en tuinbouw zijn als volgt:
Het is van groot belang dat de agrarische sector en overheden samen werken aan het vergroten van maatschappelijk verantwoord ondernemerschap in de land- en tuinbouwsector. Dat moet tot uiting komen in bedrijfsvoeringsconcepten waarin ondernemers extra maatregelen nemen om de effecten op de omgeving te reduceren: minder hinder, minder bodem- en (grond)waterbelasting, minder water- en energieverbruik, gecombineerd met een goede landschappelijke inpassing. De algemene stelregel is dat ontwikkelruimte geboden wordt op basis van een integrale kwaliteitsverbetering van de omgeving. Een ondernemer die duurzaam onderneemt, beperkt zich niet enkel tot milieu- en ruimtelijke componenten in zijn bedrijfsvoering, maar heeft nadrukkelijk aandacht voor duurzaam ondernemerschap en duurzame bedrijfsvoering. Nadrukkelijk geeft de provincie aandacht aan de voorlopers in de agrarische sector. De ontwikkelingen bij deze bedrijven zullen inspirerend werken voor andere bedrijven.
Volgens de POL-kaart ‘Zonering Limburg’ ligt het plangebied binnen het landelijk gebied – buitengebied. Deze zone omvat een breed scala aan gebieden, variërend van landbouwgebieden in algemene zin, glastuinbouwgebieden, ontwikkelingsgebieden intensieve veehouderij, verblijfsrecreatieve terreinen, stadsrandzones tot linten en clusters van bebouwing. Beleidsmatig worden hier de volgende accenten gelegd:
Ten aanzien van glastuinbouw wordt uitgegaan van concentratie van glastuinbouw in het buitengebied in de ontwikkelingsgebieden glastuinbouw (dit is een bundeling van de projectvestigingsgebieden Siberië en Californië, de ontwikkelruimte voor glastuinbouw in de intergemeentelijke structuurvisie Klavertje 4 (Klaver 9, 10, 12, 13) en de concentratiegebieden glastuinbouw). In de ruimtelijke plannen van de gemeenten is concreet beschreven welke ontwikkelingsmogelijkheden er zijn binnen de betreffende gebieden. Nieuwvestiging is alleen hier mogelijk.
Daarnaast wordt in het POL ingezet op agglomeratielandbouw, waarbij primaire productie wordt gekoppeld aan andere delen van de productieketen (zoals verwerking) in onder meer het Klavertje 4-gebied. Een gebied wordt pas geconcretiseerd als agglomeratielandbouwgebied, wanneer er een initiatief is vanuit de markt dat voldoet aan de uitgangspunten vanondernemer en overheid. De rol voor de Provincie hierbij is vooral gelegen in stimulering van de ontwikkeling van het concept agglomeratielandbouw en procesbegeleiding om te komen tot duurzame locaties voor concrete initiatieven. In onderhavig geval is daarvan sprake. Het plangebied is gelegen binnen het ontwikkelingsgebied glastuinbouw in het buitengebied. Nieuwvestiging van een glastuinbouw en agrofood (een groenteverwerkingsbedrijf) is passend binnen de beleidsdoelstellingen van het POL2014 op het gebied van de ontwikkeling van duurzame glastuinbouw en agglomeratielandbouw.
Omgevingsverordening Limburg 2014
Tezamen met het POL2014 is de Omgevingsverordening Limburg 2014 in werking getreden.
Figuur 3.2. Uitsnede Omgevingsverordening, kaartlaag Intensieve veehouderij en glastuinbouwbedrijven
In artikel 2.2 van deze verordening is bepaald dat een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, rekening moet houden met het bepaalde in artikel 3.1.6, tweede lid van het Besluit ruimtelijke ordening (ladder duurzame ontwikkeling) waarbij tevens de mogelijkheid tot herbenutting van monumentale en beeldbepalende gebouwen onderzocht moet worden. Met de ontwikkeling van glastuinbouw is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling, maar van een agrarische ontwikkeling. De ladder voor duurzame ontwikkeling is daarom niet van toepassing op de glastuinbouwontwikkeling. De realisatie van een groenteverwerkingsbedrijf kan wel gezien worden als stedelijke ontwikkeling, waar de ladder op van toepassing is. In paragraaf 3.3 is de verantwoording aan de ladder opgenomen.
Artikel 2.12 legt vast dat nieuwvestging van glastuinbouwbedrijven uitsluitend mogelijk is binnen de als ontwikkelingsgebied glastuinbouw aangewezen gebieden. Het gehele plangebied is als ontwikkelingsgebied glastuinbouw aangewezen (zie figuur 3.2). Nieuwvestiging van glastuinbouw en een groenteverwerkingsbedrijf (agglomeratielandbouw) is ter plaatse toegestaan op basis van deze verordening.
In artikel 5.8.2 is vastgesteld dat de beheerder van grondwater in de Keur regelt dat het verboden is grondwater te onttreken in boringsvrije zone Venloschol beneden +5 meter NAP. Het plangebied bevindt zich in boringsvrije zone Venloschol en daarom is grondwaterontrekking ter plaatse niet toegestaan beneden +5 meter NAP.
Artikel 2.7 beschrijft dat een deel van het plangebied is gelegen in de Bronsgroene landschapszone. Dit betreft echter een omissie op de POL-verbeelding. Er wordt daarom geen rekening gehouden met de waarden van de Bronsgroene landschapszone.
Structuurvisie Klavertje 4-gebied
Op 11 september 2012 is de Structuurvisie Klavertje 4-gebied vastgesteld in de gemeente Horst aan de Maas. Het is een intergemeentelijke structuurvisie van de gemeentes Horst aan de Maas, Peel en Maas en Venlo. De Structuurvisie heeft betrekking op het Klavertje 4-gebied inclusief Californië.
Duurzaamheid – geïnspireerd door de Cradle2Cadle-principes (C2C) – vormt de leidraad voor de beoogde versterking van het Klavertje 4-gebied. Hieraan wordt invulling gegeven door het economisch netwerk te versterken; innovatie is één van de sleutelbegrippen. Waardecreatie is het uitgangspunt. Enerzijds door te streven naar (ruimtelijke) kwaliteit, anderzijds door het bieden van een economisch perspectief voor bedrijven en het behalen van maatschappelijk rendement.
De Structuurvisie richt zich voorts op het stimuleren van duurzame en rendabele energievoorzieningen (opwekken en besparen).De geothermie binnen Californië staat genoemd als een van de voorbeeldprojecten ten aanzien van duurzame energieopwekking.
De Structuurvisie biedt verder ruimte voor uitbreiding van de bestaande projectvestigingsgebieden voor glastuinbouw (Californië en Siberië met de klavers 12 en 13). Door de ligging van Californië kan bovendien optimaal gebruik worden gemaakt van grondwaterstromen (hemelwater van Trade Port Noord gebruiken in Californië).
Op termijn is het – conform Masterplan – eventueel mogelijk andere agrarische of agro-gerelateerde functies toe te voegen aan Californië of glastuinbouw te transformeren naar deze andere functies, mits deze functies naar aard en invloed op de omgeving ter plaatse goed inpasbaar blijken. In onderhavig geval wordt hier invulling aan gegeven, door een groenteverwerkingsbedrijf (in combinatie met de teelt van groenten onder glas) toe te staan op Californië 2.
De Structuurvisie beschouwt de ontwikkeling van klaver 12 (Californië-west) als een glastuinbouwvoorzieninging van 190 ha (bruto) voor glastuinbouw. Uitgaande van een gemiddelde uitgifte van 15 tot 20 ha per jaar in de komende 10-15 jaar, wordt hiermee voldoende ontwikkelruimte geboden voor glastuinbouw. Klaver 13 (westelijke uitbreiding van Siberië) wordt dan ook als een reserve beschouwd voor de verdere toekomst.
Op de structuurvsiekaart is ten zuiden en westen van klaver 12 een primaire ecologische verbinding en dassenroute opgenomen. Deze verbinding wordt deels in dit bestemmingsplan gerealiseerd. In hoofdstuk 4 wordt hier nader op ingegaan.
Lanschapsplan Klavertje 4
In december 2010 is het Landschapsplan Klavertje 4 vastgesteld door de Gedeputeerde Staten van de provincie Limburg. Het plan waarborgt dat de landschapstructuur, die als waardevol wordt geacht, als leidend ontwerpprincipe voor de verdere uitwerking van de plannen binnen het Klavertje 4 gebied wordt gehanteerd.
De boogde ontwikkelingen voor het Klavertje 4 / Greenport Venlo gebied zijn ingrijpend van aard. Het landschapsplan vormt een handleiding waarmee gestructureerd gewerkt kan worden aan de totstandkoming van de vastgestelde natuur- en landschapsdoelstellingen. Het landschapsplan is het ultieme totaaldoel dat alle betrokken partijen nastreven.
Het landschapsplan kenmerkt zich door 5 ontwerpprincipes:
Het plangebied voor Californië 2 is opgenomen als werklandschap. Hier bevinden zich groen-blauwe elementen die een prettig vestigingsklimaat en werkmilieu leveren, die ecologische en/of milieukwaliteiten hebben, maar die ook een meerwaarde leveren voor recreatief medegebruik. Het werklandschap is primair bedoeld voor de mens.
In het Landschapsplan is een groene (ecologische) verbindingzone opgenomen rondom de Brommér met verbindingen naar de Grubbenvorsterweg en de Reulsberg. Deze zone ligt buiten het plangebied. Tevens is binnen het plangebied een recreatieve route tussen de gietwaterbassins aan de Sevenumseweg tot de Brommér opgenomen.
Structuurvisie Horst aan de Maas
De doelstelling die de gemeente heeft met de voorliggende structuurvisie is drieledig. Enerzijds dient de structuurvisie een integraal beeld te vormen van de ontwikkelingen die de gemeente voor ogen staat voor de langere termijn. Daarnaast verschaft de gemeente hiermee inzicht hoe zij nieuwe initiatieven afweegt en welke randvoorwaarden hier eventueel bij gelden. Tenslotte biedt de structuurvisie kansen optimaal gebruik te maken van mogelijkheden voor het plegen van bovenplans kostenverhaal, zoals die zijn opgenomen in de Wro en de Grex-wet.
Het plangebied Californië 2 ligt binnen de structuurvisie in het deelgebied 'Greenport Venlo', waarbij wordt verwezen naar de regionale structuurvisie en het landschapsplan als inhoudelijke visiedocumenten voor de invulling en ontwikkeling van dit deelgebied.'
Gemeentelijk kwaliteitsmenu
De structuurvisie Horst aan de Maas geeft de gemeente handvatten voor een regie op de uitvoering van het ruimtelijk beleid, in de vorm van grondpolitiek en kostenverhaal. Daarnaast is het door Provinciale Staten vastgestelde Limburgs Kwaliteitsmenu (LKM) geïntegreerd en doorvertaald naar het gemeentelijke schaalniveau. Een uitwerking van het Limburgs Kwaliteitsmenu in de gemeentelijke structuurvisie vormt de basis voor het vragen van een kwaliteitsbijdrage voor ontwikkelingen buiten de contouren. In deze structuurvisie is dit uitgebreid tot binnen de contouren, waardoor in de structuurvisie de term ‘Gemeentelijk kwaliteitsmenu’ (GKM) is geïntroduceerd.
Het grondprincipe van het gemeentelijk (en provinciaal) kwaliteitsmenu is dat bepaalde ontwikkelingen ter plaatse leiden tot verlies aan omgevingskwaliteit, hetgeen dient te worden gecompenseerd door een kwaliteitsbijdrage. Dit geldt zowel binnen als buiten de 'rode contouren'. De kwaliteitsbijdrage wordt ingezet om de omgevingskwaliteit en leefbaarheid te versterken. Het doel is dat per saldo daarmee de kwaliteit toeneemt. Het GKM is van toepassing op ontwikkelingen die niet rechtstreeks of via een flexibiliteitbepaling (zoals wijzigings- of afwijkingsregels) zijn toegestaan in het vigerende bestemmingsplan. Veel kleinere ontwikkelingen kunnen dan ook vaak zonder toepassing van het GKM doorgang vinden.
Voor wat betreft de locatie in de gemeente wordt gekeken naar in welk deelgebied in de gemeente het initiatief ligt. De gehele ontwikkeling van Californië 2 is gelegen in 'deelgebied 8 – Greenport Venlo'. Voor deelgebied 8 zijn de in de Structuurvisie uitgewerkte maatregelen in het GKM niet direct van toepassing, omdat de ontwikkelmogelijkheden en de bijbehorende landschappelijke kwaliteitsverbetering in dit deelgebied reeds integraal worden opgepakt binnen de Structuurvisie Klavertje 4 en het Landschapsplan Klavertje 4. Voor de uitwerking en realisatie van Californië 2 (Klaver 12 in de structuurvisie en het landschapsplan Klavertje 4) zijn reeds ruimtelijke en financiële afspraken uitgewerkt tussen Californië BV (exploitatie Californië 2) en het Ontwikkelbedrijf Greenport Venlo (als integrale gebiedsontwikkelaar en kwaliteitsbewaker voor het Klavertje 4 gebied). De invulling van de landschappelijke kwaliteitsverbetering binnen het Klavertje 4 gebied vanuit de glastuinbouwontwikkeling is hiermee geborgd.
Naast realisatie van glastuinbouw en een groenteverwerkingsbedrijf is er binnen het plangebied van Californië 2 ook sprake van de 'ontwikkeling' van in totaal vier woonwerkkavels. Deze zijn als volgt te omschrijven:
Bestemmingsplan 'Huisvesting arbeidsmigranten'
Op 25 juni 2013 heeft de gemeenteraad het bestemmingsplan 'Huisvesting arbeidsmigranten' vastgesteld. Dit is een parapluplan, wat betekent dat het bestemmingsplan over alle andere bestaande plannen heen is gelegd en op die manier is doorvertaald in alle bestaande bestemmingsplannen. Om die reden is een doorvertaling in het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied ook nodig, zodat de regeling ook daarin is opgenomen. Het betreft regelingen voor de huisvesting van arbeidsmigranten:
De verschillende regelingen, evenals de herziening van het bestemmingsplan 'Huisvesting arbeidsmigranten' welke op 16 december 2014 is vastgesteld, ten aanzien van arbeidsmigranten zijn dan ook rechtstreeks opgenomen in dit bestemmingsplan.
Beleid Arbeidsmigranten 2019, Short stay en Long stay
Het beleidskader Arbeidsmigranten 2019 geeft aan dat alleen maar tijdelijke vergunningen voor maximaal 10 jaar wordt verleend voor kwalitatieve en duurzame woonvoorzieningen voor arbeidsmigranten.
Er kan voor maximaal twee nieuw te bouwen grootschalige woonvoorzieningen tijdelijk medewerking worden verleend indien deze gelegen zijn op of nabij werkgelegenheidsgebieden. De beoogde locatie binnen Californië 2 wordt als één van deze grootschalige woonvoorzieningen aangewezen.
De woonvoorziening zal minimaal moeten voldoen aan de eisen van de Stichting Normering Flexwonen (SNF). De woonvoorziening zal moeten voorzien in 1-persoons en maximaal 2-persoons slaapkamers. Ook zal sprake moeten zijn van recreatieve voorzieningen in en buiten het gebouw.
Tevens moet de locatie landschappelijk worden ingepast en moet parkeren op eigen terrein plaatsvinden.
Bestemmingsplan 'Buitengebied Horst aan de Maas'
In gemeente Horst aan de Maas heerste de behoefte aan één nieuw integraal, uniform, actueel en digitaal bestemmingsplan dat geldt voor het gehele buitengebied. Ten behoeve van de integraliteit is op 19 december 2017 het bestemmingsplan Buitengebied Horst aan de Maas door de gemeenteraad vastgesteld. Het plangebied is in bestemd als 'agrarisch met waarden', met een gebiedsaanduidingen voor glastuinbouwontwikkeling, heideontginning en het grondwaterbeschermingsgebied Venloschol.
Alle relevante beleidskaders op nationaal, provinciaal en gemeentelijk niveau zijn gericht op de ontwikkeling van het gebied Californië tot een duurzame projectvestiging voor de glastuinbouw. Deze en andere beleidskaders geven nadrukkelijke randvoorwaarden waaronder ontwikkelingen kunnen plaatsvinden. De ontwikkeling kenmerkt zich door de specifieke aandacht voor watermanagement, innovatie, schaalvergroting en duurzaamheid in het gebied, en past binnen de genoemde beleidskaders.
De 'Structuurvisie Klavertje 4-gebied' geeft richting aan de ruimtelijke ontwikkeling van het gebied. Binnen het Klavertje 4-gebied wordt het C2C principe toegepast waarbij thema's als energie, water, groenstructuren en mobiliteit een rol spelen. Onderdeel van het Klavertje 4-gebied is de ontwikkeling van glastuinbouwgebied Californië met als motto 'een gezonde toekomst onder glas'. Het gebied wordt fasegewijs ontwikkeld. Californië 1 is grotendeels ingericht.
Centraal in de ontwikkeling van Klavertje-4 staat de inrichting van het gebied Californië als duurzaam agro-food gebied. Onder duurzaam wordt verstaan dat het gebied zowel op korte als lange termijn een bedrijfseconomisch goed vestigingsgebied voor glastuinbouw en aan agrofood gerelateerde bedrijvigheid moet vormen, waarbij het milieu zowel in de aanleg als in de gebruiksfase zo min mogelijk wordt belast. Het doel van dit bestemmingsplan is het projectmatig en integraal ontwikkelen van de locatie Californië tot een hoogwaardig duurzaam agrofood- en glastuinbouwcomplex, passend binnen de logistieke en agribusiness-activiteiten in het Klavertje-4 gebied. Dit op een zodanige wijze, dat rekening wordt gehouden met zowel de economische ontwikkelingsmogelijkheden als de aanwezige functies en kwaliteiten in en grenzend aan het gebied.
Het plangebied wordt, met uitzondering van de westzijde, omsloten door enkele wegen, te weten de Grubbenvorsterweg, Dijkerheideweg en de Sint Jorisweg, die de grenzen van het plan dan ook vormen. Deze wegen worden in de toekomstige situatie gerespecteerd. De ontsluiting van de glastuinbouw en een groenteverwerkingsbedrijf worden gerealiseerd op de Sint Jorisweg.
Rond het plangebied wordt een natuurzone gerealiseerd. Deze natuurzone wordt aan de westkant minimaal 25 meter breed. Een deel van de Langevense Loop wordt verlegd. Ten zuiden en noorden van de verlegging blijft de watergang liggen; hier wordt de ecologische kwaliteit wel versterkt door het realiseren van een 25 m brede natuurzone (40 m breed ter hoogte van de St. Jorisweg) en wordt de watergang geoptimaliseerd voor de doelsoort kamsalamander. Aan de oost- en zuidkant wordt deze zone breder: ca. 50 m aan de oostzijde en ca. 100 m aan de zuidzijde. In deze natuurzone wordt de nieuwe watergang gegraven (oostzijde), of wordt de bestaande watergang geoptimaliseerd voor de doelsoort kamsalamander (zuidzijde). Bij de watergangen worden natuurvriendelijke oevers gecreëerd. De natuurzone wordt natuurlijk ingericht met afwisselend, gras, struiken en takkenrillen. Ook wordt reliëf gecreëerd door de aanleg van walletjes. De natuurzone wordt direct bestemd als natuur. Door de grote hoeveelheid nieuw ingericht natuurlijk gebied wordt het huidige areaal geschikt biotoop voor de kamsalamander fors uitgebreid. De huidige waterlopen in het plangebied zijn van marginale kwaliteit voor de kamsalamander. Het landhabitat bestaat voor het grootste deel uit intensief landbouwgebied. De nieuwe inrichting kan een zeer positieve impuls geven aan de populatie in het gebied (zie figuur 4.1).
De groenzones om het plangebied Californië 2 worden aangetakt op de robuuste groene structuur zoals beschreven in de Structuurvisie Klavertje 4. Doel van deze groene structuur is het realiseren van een verbindend landschap met een duurzaam functionerend ecologisch netwerk bestaande uit kerngebieden die via kwalitatief hoogwaardige verbindingszones met elkaar worden verbonden. De barrières worden geslecht door de bouw van passende faunapassages. Vanuit de nationale ambitie wordt ingezet op doelsoorten ree en das. Langs enkele oost-west lopende wegen/structuren (Sint Jorisweg, Dijkerheideweg ten zuiden van het plangebied, oost-west verbindingen tussen de westelijke groenzone van Californië 2 en de Dijkerheideweg ter plekke van landbouwweggetjes) wordt een ruimere berm (her)ingericht afgestemd op de doelsoort das. Tevens worden de groenzones rondom het plangebied aan de oost-, zuid- en westzijde ingericht voor de doelsoort das. Daarnaast wordt langs de noord-zuid lopende Dijkerheideweg de bomenstructuur in de berm versterkt en wordt een extra perceel ten westen van de Dijkerheideweg heringericht om de kwaliteit van het (foerageer)gebied voor de das te versterken. Tevens wordt hiermee het coulissenlandschap versterkt.
De realisatie én de instandhouding van de ecologische zones in het plangebied zijn in dit bestemmingsplan geborgd. Deze zones hebben de bestemming Natuur gekregen. Daarnaast geldt voor de totale ontwikkeling een voorwaardelijke verplichting ten aanzien van de realisatie en de instandhouding van de natuurdoelstellingen, zoals opgenomen in de inrichtingskaart (zie figuur 4.1a). Deze voorwaardelijke verplichting is opgenomen in de regels van het bestemmingsplan.
De primaire ecologische zone en de dassenroute, zoals is voorzien in de Structuurvisie Klavertje 4, wordt met de ecologische zones rondom Californië deels ingevuld. Daarnaast zal er ten zuiden van de Grubbenvorsterweg een maatregelenpakket aan groeninrichting worden gerealiseerd, om de verbinding te maken tussen de ecologische zones rondom Californië 2 en de ecologische verbinding langs het spoor. Dit maatregelenpakket zal worden gerealiseerd door het Ontwikkelbedrijf Greenport Venlo. Tot slot wordt er tussen de Dijkerheideweg en het spoor een verbindingszone gerealiseerd (zie figuur 4.1b). Californië BV heeft aan de gemeente en de provincie bevestigd dat zij verantwoordelijk is voor de realisatie van deze verbindingszone. De exacte ligging en inrichting van de verbindingszone wordt in overleg met betrokken grondeigenaren nog nader uitgewerkt en is daarom niet opgenomen binnen het plangebied van dit bestemmingsplan.
Zoals benoemd wordt het plangebied een vestigingsgebied voor glastuinbouw en aan agrofood gerelateerde bedrijvigheid. Navolgend worden de te ontwikkelen functies en het ruimtebeslag toegelicht.
Glastuinbouw
Het grootste gedeelte van het plangebied wordt bestemd als glastuinbouwgebied. Het totale gebied dat als nieuw te creëren kaveloppervlakte glastuinbouwgebied uitgegeven kan worden bedraagt circa 40 ha. Dit zijn de glastuinbouwkavels. Daarnaast wordt maximaal 1,4 hectare aan ontwikkelkavels uitgegeven (2 bestaande en 2 nieuwe) aan de zuidzijde. De verkaveling is (zoveel als mogelijk) geoptimaliseerd op het bedrijfsproces van een glastuinbouwbedrijf (optimale lengte en breedte verhoudingen) en marktconformiteit. Daarnaast zijn de kavels op een wijze gesitueerd dat ze eenvoudig te combineren zijn tot grotere kavels. In de markt is een groeiende vraag naar grotere kavels, dit blijkt ook in Californië. Qua ruimtelijke uitgangspunten wordt aangesloten bij Californië 1, waar een bouwhoogte van 12 meter geldt. Zo ontstaat een eenduidig ruimtelijk beeld.
Groenteverwerkingsbedrijf
In het noordoosten van het plangebied wordt een aan agrofood gerelateerd bedrijf ontwikkeld. Het gaat om een groenteverwerkingsbedrijf waar de producten die onder meer in het omliggende glastuinbouwgebied zijn geteeld, worden versneden, verwerkt en getransporteerd. Het ruimtebeslag van de bedrijfslocatie beslaat ca. 11 ha. De bouwhoogte van het gebouw bedraagt maximaal 14 meter en steekt daardoor 2 meter uit boven de glastuinbouw (maximale bouwhoogte glastuinbouw bedraagt 12 meter). De bedrijvigheid is bewust in de noordoostelijke hoek van het plangebied beoogd, hier ligt het gebouw op maximale afstand van omwonenden en heeft het een minimale ruimtelijke / landschappelijke impact. De bedrijfsmogelijkheden wordt direct bestemd als categorie 3.2 bedrijf en de activiteiten worden specifiek ingekaderd als agrofood gerelateerde bedrijvigheid zodat de relatie met het omliggende intensieve agrarische productielandschap planologisch is geborgd.
In de regels van dit bestemmingsplan zijn wijzigingsbevoegdheden opgenomen om de bedrijfsactiviteiten te kunnen verbreden naar logistiek en/of maakindustrie, zodat een goede functionele invulling van de kavel mogelijk blijft indien een groenteverwerkingsbedrijf wellicht in de toekomst zou verdwijnen, en om het oppervlak voor agrofoodgerelateerde bedrijvigheid te vergroten indien daar een bedrijfseconomische noodzaak vanuit een groenteverwerkingsbedrijf aan ten grondslag ligt. Al deze wijzigingsbevoegdheden hebben alleen betrekking op het noordelijke deel van het plangebied.
Naast het groenteverwerkingsbedrijf wordt een huisvestingslocatie voor arbeidsmigranten gerealiseerd. De hier wonende arbeidsmigranten werken allen in het agro gerelateerde bedrijf. Voor de huisvesting arbeidsmigranten is een functieaanduiding op de verbeelding van dit bestemmingsplan opgenomen, dit wordt ten westen van de agrofood gerelateerde bedrijvigheid aan de Sint Jorisweg gerealiseerd. Omdat de arbeidsmigranten werkzaam zijn op het bedrijf zijn eventuele extra verkeersbewegingen vanuit deze huisvesting nihil.
Overig
Het overige gedeelte van het totale plangebied van 68 hectare wordt ingevuld met met voorzieningen voor natuur, groen, water en ontsluiting.
De woning aan de Grubbenvorsterweg 57 is een voormalig agrarisch bedrijf, waarvan enkele gebouwen op het achtererf inmiddels gesloopt zijn. De woning wordt als ontwikkelkavel bestemd waarin een woning met bijbehorend kleinschalige bedrijf mogelijk wordt gemaakt. De bestemmingsgrens van de bestemming Agrarisch - Glastuinbouw loopt over de voormalige bebouwing op het achtererf. De bestaande woning aan de Dijkerheideweg 1 wordt meegenomen in dit bestemmingsplan en krijgt een gelijke bestemming als de ontwikkelkavels aan de Grubbenvorsterweg.
Figuur 4.1a: Landschappelijke inpassing plangebied
Figuur 4.1b: Totaalbeeld ecologische en landschappelijke inpassing
Het Besluit milieueffectrapportage, bijlage D stelt dat bij wijziging of uitbreiding van een landinrichtingsproject - waaronder glastuinbouwgebieden - met een oppervlak van 50 hectare of meer, dat door middel van een bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt. Bij de m.e.r.-beoordeling wordt het plan getoetst aan de criteria van Bijlage III van de Europese richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze citeria hebben betrekking op:
Californië 2 wordt door middel van onderhavig bestemmingsplan mogelijk gemaakt, en heeft daarom een m.e.r-beoordelingsplicht.
De m.e.r-beoordeling is opgenomen in Bijlage 1. De conclusie van het rapport luidt dat de ontwikkeling van Californië 2 niet leidt tot belangrijk nadelige milieueffecten. Er is geen nader onderzoek noodzakelijk en er is ook geen reden tot het doorlopen van een m.e.r.-procedure.
Nationaal
In het Nationaal Milieubeleidsplan 3 (NMP3, 1997) is door het kabinet geconstateerd dat grote delen van de Nederlandse bodem zijn verontreinigd. De aanwezigheid van de verontreiniging en de daardoor verminderde gebruiksmogelijkheden van de bodem, heeft zowel in het stedelijk als het landelijk gebied ernstige ruimtelijke en economische gevolgen, zoals het stagneren van ontwikkelingen op het gebied van de volkshuisvestiging, landinrichting, infrastructuur en bedrijventerreinen. Eind 2004 is het Landsdekkend Beeld Bodemverontreiniging (LDB) opgeleverd. Het LDB is een inventarisatie - voor geheel Nederland - van locaties waar de bodem (mogelijk) verontreinigd is door (voormalige) bedrijfsactiviteiten. Uit de ruim 750.000 locaties van het LDB is een werkvoorraad van circa 425.000 (potentieel) ernstige verontreinigde locaties gedestilleerd, die moesten worden onderzocht en eventueel gesaneerd. De verantwoordelijkheid voor het samenstellen van het LDB en het beheer van deze bodemdata was en is de verantwoordelijkheid van de bevoegde gezagen in het kader van de Wet Bodembescherming (Wbb). Voor het plangebied is dit de gemeente Venlo.
Bodemconvenant
Vanaf 2009 ligt de nadruk op het aanpakken van de spoedlocaties: verontreinigde locaties waarbij in de huidige situatie sprake is van onaanvaardbare risico's voor de mens, het grondwater en/of ecosystemen. Deze locaties moesten voor 2015 zijn gesaneerd, of de risico's moesten minimaal beheersbaar zijn. Dit beleid is bestendigd met het ondertekenen van een nieuw, tweede convenant op 17 maart 2015: het Convenant Bodem en Ondergrond 2016-2020.
Voor ernstige, niet spoedeisende locaties geldt een saneringsplicht. De aanpak van de verontreiniging kan echter worden uitgesteld totdat kan worden aangesloten bij maatschappelijk gewenste ontwikkelingen. Uiteindelijk moet het resultaat van de sanering zijn dat de locatie geschikt is voor het (toekomstig) gebruik.
Nieuwe gevallen van bodemverontreiniging, zijn gevallen die op of na 1 januari 1987 zijn ontstaan, vallen onder de zorgplicht. Deze bepaling verplicht bij bodemverontreiniging het nemen van alle maatregelen die redelijkerwijs kunnen worden gevergd, om de verontreiniging geheel te verwijderen.
Sanering van een geval van niet ernstige bodemverontreiniging is wettelijk niet verplicht, met uitzondering van gevallen die vallen onder de zorgplicht. Soms kan het toch wenselijk zijn om de verontreiniging te verwijderen, bijvoorbeeld in het geval van verkoop van een terrein of het bouwrijp opleveren van een locatie.
Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening is inzicht in de bodemkwaliteit relevant, om te kunnen bepalen of de bodemkwaliteit voor de beoogde (nieuwe) bestemming geschikt is. Tevens geeft het een inzicht in de mogelijke (technische) maatregelen die noodzakelijk zijn om de uitvoerbaarheid van een plan te kunnen aantonen. Bij een bestemmingswijziging is het van belang dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemming en de daarin toegestane gebruiksvormen. Aangezien voor alle plangebieden geldt dat er een transitie plaatsvindt van bodemfuncties 'Landbouw' en 'Natuur' naar 'Ander groen, bebouwing, infrastructuur en industrie' impliceert dit een verschuiving van bodemfunctieklasse 'Achtergrondwaarde' naar 'Industrie'. Met andere woorden: er vanuit gaande dat de bodemkwaliteit nu voldoet voor het huidige gebruik, is dit voor het toekomstige gebruik zeker het geval.
In juli 2017 is een vooronderzoek bodem uitgevoerd. Het complete onderzoek met bijbehorende conclusies is als bijlage 2 bij de toelichting gevoegd. Onderstaand is de conclusie van het vooronderzoek voor het bestemmingsplan weergegeven.
Verdachte terreindelen
Op basis van de verzamelde informatie kunnen de onderstaande locaties als verdacht worden beschouwd met betrekking tot de aanwezigheid van bodemverontreiniging én dient bodemonderzoek plaats te vinden:
Onverdachte percelen
Voor de overige binnen het plangebied aanwezige onverdachte locaties is een vooronderzoek conform NEN 5725 en NEN 5707 verricht. De percelen zijn overwegend onbebouwd en worden als landbouwgrond gebruikt.
Op basis van de verzamelde informatie zijn er geen aanwijzingen dat op deze percelen bodembedreigende activiteiten hebben plaatsgevonden die tot een potentiële bodemverontreiniging inclusief asbest hebben kunnen leiden.
Voor de onverdachte percelen is in het kader van de bestemmingsplanwijziging geen bodemonderzoek noodzakelijk.
Diffuse verontreinigingen
Geen deel van het plangebied Californië 2 is eerder onderzocht, wel een locatie nabij het plangebied (Dijkheiderweg 25). Hierdoor is beperkte bodeminformatie (milieuhygiënische kwaliteit) voorhanden. Ook zijn in de omgeving van het plangebied (Trade Port Noord), vanuit diverse kaders, eerder milieuhygiënische bodemonderzoeken verricht. Deze bodemonderzoeken zijn in de periode van 1995-2006 uitgevoerd. Het betreft overwegend vooronderzoeken en verkennende bodemonderzoeken.
Uit de resultaten van de eerder uitgevoerde bodemonderzoeken blijkt dat er binnen het gebied een diffuse verontreiniging (in grond en grondwater) met metalen wordt aangetroffen. Deze licht verhoogde gehalten aan zware metalen (cadmium, koper, kwik, nikkel en zink) in de grond kunnen in de regel, indien er geen specifieke bronlocaties aanwezig zijn, als gebiedseigen worden beschouwd en zijn te relateren aan het huidig en voormalig gebruik als landbouwgronden.
De verhoogde gehalten aan metalen in het grondwater zijn veelal terug te voeren op het (voormalig) agrarisch gebruik en verzuring van de zandige grond, waardoor de metalen uitspoelen naar het grondwater. Dit regionale geval van grondwaterverontreiniging is beschreven in de brief "Provincie Limburg: Aanpassing beleid t.a.v. de verhoogde gehalten aan zware metalen in het grondwater in Noord en Midden-Limburg" (kenmerk 95/36199, d.d. juli 1995).
Verder blijkt uit de eerder verrichte onderzoeken in de omgeving van het plangebied in het grondwater regelmatig licht verhoogde gehalten aan aromaten zijn aangetroffen. In "Diffuse verontreiniging in de provincie Limburg - gevalsbeschrijving: Aromatenverontreiniging in het grondwater in Noord- en Midden-Limburg", kenmerk R3342549.GV5, oktober 1995 worden de grondwaterverontreinigingen met aromaten als 'verdeeld over Noord- en Midden-Limburg' aangeduid. Wanneer geen lokale bronnen kunnen worden aangewezen, worden de aangetoonde gehalten gerelateerd aan van nature verhoogde achtergrondwaarden.
In het kader van de procedure voor het bestemmingsplan is het aspect bodem voldoende onderzocht. Bij vergunningverlening dient nader onderzoek naar de betreffende verontreiningen gedaan te worden.
Het beleidskader voor water bestaat uit beleid gericht op waterkwantiteit en waterkwaliteit. Op verschillende niveaus is er beleid ontwikkeld (Europees, Nationaal, Provinciaal en Waterschap). Op het vlak van waterkwaliteit is samenvattend van toepassing dat de waterkwaliteit niet mag verslechteren en dat alle watersystemen in een chemische en ecologisch goede toestand verkeren. Daarnaast mag de toestand van het grondwater niet verslechteren en dient het grondwater beschermd te worden tegen verontreinigingen. Waterkwantiteit valt grotendeels binnen de beleidskaders van het waterschap. In het beleid wordt gestreefd naar het infiltreren van zoveel mogelijk water om de grondwateraanvulling te maximaliseren en de afvoer te minimaliseren. Voor nieuwe ontwikkelingen wordt het principe van hydrologisch neutraal bouwen gehanteerd. Hierbij mag de afvoer vanaf nieuwe ontwikkelingen niet toenemen tot boven de maximale afvoer van 1 l/s/ha. Deze 1 l/s/ha is gebaseerd op de natuurlijke afvoer in het landelijk gebied.
Boringsvrijezone Venloschol
Het plangebied ligt in de boringsvrije zone van de Venloschol. Dit houdt in dat er geen boringen dieper dan circa NAP +5 m (circa 20 m –mv.) mogen worden geplaatst. Afgesproken is dat er geen grondwateronttrekkingen in het plangebied zullen komen. Verder zijn bij de start van de ontwikkeling van Californië afspraken met het waterschap gemaakt. Deze afspraken zijn inmiddels geactualiseerd.
In 2020 is een watertoets uitgevoerd. Het complete onderzoek met is als Bijlage 3 bij de toelichting gevoegd. Onderstaand zijn de conclusies van het onderzoek weergegeven.
Rekening houdend met alle afspraken kan binnen het plangebied ca. 40 ha glastuinbouw en een groenteverwerkingsbedrijf met een kaveloppervlak van ca. 11 ha worden gerealiseerd. De precieze oppervlakte is afhankelijk van de netto waterberging die in de gietwaterbassins kan worden gerealiseerd. Afgesproken is dat 3.000 m3 gietwater per ha glas beschikbaar zal zijn. Uit berekeningen blijkt dat de neerslag van een T=10-bui (50 mm) volledig en een T=100-bui (100 mm) grotendeels kan worden geborgen in deze bassins.
Aan de zuidelijke en oostelijke rand van het plangebied is een groen/blauwe zone voorzien. Hier kan een overschot aan neerslag en de neerslag van andere oppervlakten dan de kassen worden geborgen en zoveel mogelijk in de bodem infiltreren. Dit water is van voldoende kwaliteit voor infiltratie in de bodem.
Ten aanzien van de aanvulling van het grondwater/infiltratie opgave wordt aangesloten bij de overeenkomst tussen gemeente en het waterschap over het aanwenden van het infiltratieoverschot van Trade Port Noord zoals daar ook voor California I afspraken over zijn gemaakt.
De bestaande watergangen langs de zuidelijke, westelijke en noordelijke terreingrens zullen in beperkte mate worden verlegd, zodat de watergangen langs de terreingrens komen te liggen. De Aanvoerleiding Langevense Loop is recent verlegd zodat deze in de landschappelijke zone langs de oostelijke plangrens ligt. Een oppervlakte die wordt gedempt, wordt bij de herinrichting ook gecompenseerd. Door de ligging van de watergangen slechts beperkt te wijzigen, blijven de functies gehandhaafd en wordt overlast voor derden voorkomen.
De locatie wordt een gebied met glastuinbouw en agrofoodbedrijvigheid, waarbij als eis geldt dat er vanuit oppervlaktewater geen inundatie op mag treden in een T=50 situatie. Omdat de neerslag in deze situatie vrijwel geheel in de gietwaterbassins kan worden geborgen, en het water van de overige gebieden zoveel mogelijk in de bodem wordt geïnfiltreerd, is er hooguit een beperkte stijging van het peil van de waterlopen. Gezien de drooglegging van ca. 50 cm is er geen risico op inundatie vanuit oppervlaktewater.
Vanuit het oogpunt van waterkwantiteit voldoet het plan aan de gestelde eisen.
Bij de bouw van de kassen en bedrijfsgebouwen worden geen uitloogbare materialen gebruikt, zodat het regenwater niet verontreinigd wordt. Het proceswater wordt op een afvoerleiding geloosd. De afvoercapaciteit is 0,5 m3/ha/uur, dit komt overeen met ca. 23 m3/uur. Verder worden geen uitloogbare materialen gebruikt. Met deze maatregelen wordt voorkomen dat de waterkwaliteit van het oppervlaktewater verslechtert.
Vanuit het oogpunt van water zorgt de herinrichting van Californië 2 niet tot een verslechtering van de huidige situatie binnen het plangebied en binnen de omgeving van het plangebied. Het aspect vormt daarom ook geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.
Algemeen
De Wet natuurbescherming (hierna Wnb) heeft per 1 januari 2017 de Boswet, Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998 vervangen. De Wnb regelt de bescherming van Natura 2000-gebieden, bescherming van soorten en de bescherming van houtopstanden. In de voorliggende Natuurtoets wordt niet ingegaan op de bescherming van houtopstanden.
Naast bescherming vanuit de Wnb, zijn er ook gebieden die planologisch beschermd zijn. Het betreft het 'Natuurnetwerk Nederland' (hierna NNN). De bescherming van het NNN verloopt via het ruimtelijke ordeningsrecht (Barro, bestemmingsplannen) en niet via de natuurwetgeving.
Soortbescherming
In de Wnb is soortbescherming opgedeeld in drie categorieën. Voor elke categorie gelden verschillende verbodsbepalingen die zijn vermeld in artikel 3.1, 3.5 en 3.10 van de Wnb. Het gaat om de volgende drie categorieën:
De verbodsbepalingen en ontheffingsgronden voor de eerste twee categorieën komen rechtstreeks uit de Vogel- en Habitatrichtlijn. De derde categorie vindt zijn oorsprong in de nationale wetgeving.
Tijdens een bijeenkomst van het Netwerk Groene Bureau d.d. 16 december 2016 is aangegeven dat drie provincies (Utrecht, Overijssel en Gelderland) de geldende “Aangepaste lijst met jaarrond beschermde nesten” (LNV, 2009) aanhouden en blijven hanteren in de Wet natuurbescherming. De verwachting is dat ook overige provincies deze beschermingsstatus aanhouden. De lijst wordt begin 2017 door de provincies geëvalueerd en waar nodig aangepast.
Bij voorliggende toetsing is uitgegaan dat de lijst gehanteerd blijft en dat de nesten een jaarrond beschermde status houden. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen jaarrond beschermde nesten (categorie 1 t/m 4) en mogelijk jaarrond beschermde nesten (categorie 5).
Gebiedsbescherming
Natura 2000
Natura 2000-gebieden zijn natuurgebieden van groot internationaal belang. Deze gebieden zijn aangewezen onder de Europese Habitat- en / of Vogelrichtlijn. Voor de gebieden en de daarbij aangewezen soorten en habitattypen zijn instandhoudingsdoelstellingen opgesteld. Een activiteit mag niet leiden tot significant negatieve effecten op deze doelen of tot een aantasting van de natuurlijke kenmerken. Indien op voorhand significante effecten niet uitgesloten kunnen worden dient een Passende beoordeling opgesteld te worden.
Natuurnetwerk Nederland
Het Natuurnetwerk Nederland is een stelsel van ecologisch hoogwaardige natuurgebieden; de Natura 2000-gebieden maken daar deel van uit. Naast de Natura 2000-gebieden bevat het NNN ook overige leefgebieden van soorten en – om isolatie te voorkomen - gebieden die een verbinding vormen tussen natuurgebieden. Het NNN is onderdeel van het actieve beleid om bedreigde dier- en plantensoorten in een gunstige staat van instandhouding te brengen. De natuurgebieden die behoren tot het NNN en hun functies worden planologisch beschermd, hier geldt het 'nee, tenzij'- principe. De planologische bescherming betekent in het kort dat geen nieuwe bestemmingen worden toegestaan die per saldo leiden tot een significante aantasting van de oppervlakte, de kwaliteit en de samenhang van het NNN. Hieraan wordt getoetst bij de verlening van een omgevingsvergunning op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
Ten behoeve van dit bestemmingsplan is in 2018 een natuurtoets uitgevoerd. Het complete onderzoek is als bijlage 4 bij de toelichting gevoegd. Onderstaand zijn de conclusies van het vooronderzoek weergegeven.
Conclusies: Beschermde gebieden
In het plangebied is geen NNN-gebied of Natura 2000-gebied aanwezig. Er komen wel beschermde gebieden (Natura 2000-gebieden) voor in de invloedsfeer van het plangebied. De Natura 2000-gebieden kunnen mogelijk negatieve effecten ondervinden van de stikstofemissie die bij voorliggend plan mogelijk vrijkomt. Om hier uitsluitsel over te geven is een AERIUS berekeningen uitgevoerd.
Conclusies: Beschermde soorten
Uit de bureaustudie in combinatie met het terreinbezoek is gebleken dat (leefgebied van) de volgende in het kader van de Wet natuurbescherming beschermde soorten aanwezig zijn en/of mogelijk verwacht worden in het plangebied:
In navolgende figuur is de verwachte aanwezigheid van bovenstaande soorten weergegeven.
Figuur 5.1. Globale impressie voorkomen natuurwaarden in het plangebied (rood omkaderd). Bron: Globespotter, 2016.
In onderstaande tabel 5.1 is aangegeven welke gevolgen de aanwezigheid van (het leefgebied van) deze soorten heeft voor het voorliggende plan. Dit zijn de resultaten uit het vooronderzoek uit 2018 (bijlage 4). In de tabel is aangegeven of er sprake is van een overtreding van de Wet Natuurbescherming en onder welke voorwaarden het plan uitvoerbaar is.
Tabel 5.1 conclusies soortenbescherming
* Bij voorliggende toetsing wordt in het kader van uitspraken over de uitvoerbaarheid van het voornemen uitgegaan van een overtreding/ontheffingsaanvraag.
** Dit is de optimale periode voor het nader onderzoek (BIJ12, 2017 c, d, e, i, j en k).
Zorgplicht
In de Wet natuurbescherming is een zorgplicht opgenomen. In het tekstkader in Bijlage I staat het wetsartikel uitgeschreven. De zorgplicht houdt in dat planten en dieren niet onnodig vernield/gedood of verstoord mogen worden. De initiatiefnemer/uitvoerder is verantwoordelijk voor een adequate naleving van de algemene zorgplicht tijdens de uitvoering van de werkzaamheden.
Voor de steenuil, kerkuil, kamsalamander, poelkikker, vleermuis en das is in 2018 vervolgonderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid in het plangebied (Antea Group, 2019). In onderstaande tabel 5.2 zijn de conclusies van dit onderzoek weergegeven.
Tabel 5.2: conclusies vervolonderzoek
In bijlage 5 zijn nadere beschrijvingen van de aanwezigheid van de soorten weergegeven. Voor het verwijderen van de verblijfplaatsen van de kerkuil, de kamsalamander en vleermuizen is een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming benodigd.
Voor de kamsalamder zijn reeds diverse maatregelen getroffen - zoals het uitdiepen van de poel in het noorden van het plangebied.
Voor Natura 2000-gebieden geldt een beschermingsregime om aantasting van de natuurlijke kenmerken van deze gebieden te voorkomen. In de Wet natuurbescherming (verder Wnb) is de bescherming van deze gebieden geregeld. In het kader van de besluitvorming over het plan dient getoetst te worden op de mogelijke gevolgen voor Natura 2000-gebieden. Ook activiteiten buiten een Natura 2000-gebied kunnen de instandhoudingsdoelstellingen in gevaar brengen. Dit wordt externe werking genoemd. Voor projecten geldt een vergunningplicht als het project een verslechterend of significant verstorend effect kan hebben op een Natura 2000-gebied (art. 2.7 Wnb). Als significante effecten niet met zekerheid kunnen worden uitgesloten, moet er op grond van de Wet natuurbeschermingswet een passende beoordeling worden opgesteld (art 2.8 Wnb). In het kader hiervan is een passende beoordeling uitgevoerd voor Californië 2. Deze is in de bijlagen bij de toelichting opgenomen.
Conclusie
Op basis van de effectanalyse kan worden geconcludeerd dat verzekerd is dat de realisatie en het gebruik van Californië 2 geen negatieve effecten zal hebben op enig Natura 2000-gebied, als het gaat om ruimtebeslag, versnippering, verontreiniging, verdroging, verstoring door geluid, licht of trillingen, optische verstoring of verstoring door mechanische effecten. Bij deze storingsfactoren is geconcludeerd dat negatieve effecten met zekerheid zijn uit te sluiten voor de meest nabijgelegen natura 2000-gebieden Deurnsche Peel & Mariapeel en Maasduinen. Daarmee zijn voor deze storingsfactoren ook negatieve effecten op verder weg gelegen Natura 2000-gebieden uit te sluiten.
Ten aanzien van verzuring en/of vermesting door stikstofdepositie zijn diverse AERIUS-berekeningen uitgevoerd. Op grotere afstand liggen ook stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden in Nederland, Duitsland en België, naast de beschreven Natura 2000-gebieden Maasduinen en Deurnsche Peel en Mariapeel. Met AERIUS zijn de mogelijke stikstofeffecten voor al deze Natura2000-gebieden in beeld gebracht. Doordat middels salderen met een voormalige veehouderij de netto stikstofdepositie nergens meer bedraagt dan 0,00 mol/ha/jr, kan met zekerheid worden gesteld dat mogelijke significant negatieve effecten als gevolg van stikstofdepositie uit te sluiten zijn.
Op basis van de voortoets kan worden geconcludeerd dat verzekerd is dat er geen (significante) negatieve effecten zullen optreden c.q. dat er geen aantasting van de natuurlijke kenmerken van enig Natura 2000-gebied zal plaatsvinden.
De ontwikkeling tast het leefgebied van enkele soorten aan (das, kamsalamander, kerkuil en vleermuis). Voor de betreffende soorten is een aanvraag ontheffing in voorbereiding. De benodigde Wnb ontheffing wordt betrokken in de besluitvorming voor vaststelling van dit bestemmingsplan. Er zijn geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Verdrag van Malta
Het verdrag beoogt het cultureel erfgoed dat zich in de bodem bevindt beter te beschermen. Grondslag van het verdrag is dat dit archeologische erfgoed integrale bescherming nodig heeft en krijgt. In het verdrag zijn drie uitgangspunten ten aanzien van de omgang met archeologie geïntroduceerd:
Als uitvloeisel van dit verdrag hebben provincies vanaf de jaren '90 in hun streekplannen en verordeningen kaders voor de toetsing van het archeologische belang opgenomen. En gemeenten hebben in veel bestemmingsplannen aanlegvergunningenstelsels voor archeologie opgenomen.
Erfgoedwet
De Erfgoedwet, welke per 1 juli 2016 van kracht is, bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Bovendien zijn aan de Erfgoedwet een aantal nieuwe bepalingen toegevoegd. Het beschermingsniveau zoals die in de oude wetten en regelingen golden blijven gehandhaafd.
In hoofdstuk 4 is de bescherming van erfgoed opgenomen en in hoofdstuk 5 de archeologische monumentenzorg. De wet en de hierop gebaseerde regelgeving bevatten onder meer voorschriften met betrekking tot opgravingen, het melden van archeologische vondsten en de archeologische rapportage. Op grond van de Wet ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening), zijn gemeenten gehouden de belangen van de archeologische monumentenzorg in hun bestemmingsplannen te verankeren.
Archeologische Maatregelenkaart van de gemeente Horst aan de Maas
De gemeenteraad van Horst aan de Maas heeft op 26 mei 2015 de “Archeologische Maatregelenkaart van de gemeente Horst aan de Maas” vastgesteld.
Op basis van de maatregelenkaart kan geconstateerd worden dat het grootste gedeelte van het plangebied van dit bestemmingsplan is gelegen binnen het gebied aangeduid als ‘categorie 5 (lage archeologische verwachting)’. Slechts een klein gedeelte aan de Grubbenvorsterweg is gelegen binnen 'categorie 3 (hoge archeologische verwachting).
Figuur 5.2. Uitsnede Archeologische Maatregelenkaart Horst aan de Maas
In 2017 is archeologisch onderzoek in het plangebied uitgevoerd. Het volledige onderzoek is bijgevoegd in bijlage 7.
Cultuurhistorische waarden
In het plangebied bevinden zich cultuurhistorisch waardevolle elementen en patronen. De elementen zijn opgenomen op de cultuurhistorische waardenkaart van de Provincie Limburg, zie figuur 5.3. Een overzicht van de historisch waardevolle elementen en patronen is weergegeven in (tabel 5.3). Er bevinden zich geen beschermde (Rijks-) monumenten en/of beschermde Stads- en dorpsgezichten in en in de nabijheid van het plangebied.
Tabel 5.3 Cultuurhistorisch waardevolle elementen
Type | Waarde |
Cultuurhistorisch element (lijn) | Weg uit periode 1806-1890 (oranje lijn) |
Cultuurhistorisch element (lijn) | Oude grens herkenbaar in terrein (zwarte stippellijn) |
Cultuurhistorisch element (lijn) | Grens circa 1865 niet herkenbaar (rode stippellijn) |
Door het gebied lopen enkele historisch wegen (lijnen). De Sint Jorisweg en de Dijkerheideweg zijn wegen uit de periode 1806-1890 en in cultuurhistorisch opzicht waardevol. Deze wegen worden niet aangetast in de structuur van het landschap. Daarnaast loopt midden door het plangebied een oude grens die nog herkenbaar is in het landschap.
De cultuurhistorische waarden rondom het plangebied en aan de randen worden zoveel mogelijk behouden, dan wel ingepast. Waarden binnen het plangebied (waar ontwikkeld wordt) zullen verdwijnen want zijn niet in te passen in de grootschalige ontwikkeling. Echter zijn deze waarden al onderbroken en verstoord door glastuinbouwontwikkeling Californië 1.
Figuur 5.3 Cultuurhistorische waardenkaart (Provincie Limburg, 2006)
Archeologische waarden
Door Antea Group is een archeologisch bureau- en inventariserend veldonderzoek door middel van boringen uitgevoerd. Het complete onderzoeksrapport is als bijlage 7 bij de toelichting gevoegd. Op 3 november 2017 heeft de gemeente het plangebied archeologisch vrijgegeven. Onderstaand zijn de conclusies en het (selectie)advies weergegeven.
Bureauonderzoek
In 2014 is er door (toen nog) Oranjewoud BV al een archeologisch bureauonderzoek in concept opgesteld voor dit plangebied, hoewel dat plangebied destijds van een grotere omvang was.
Hierna is de ontwikkeling tijdelijk stil komen te liggen maar is deze nu weer actueel. Het onderhavige bureauonderzoek is een actualisatie van het bureauonderzoek uit 2014, met een aangepast plangebied en vernieuwde beleidsregels. Op basis van het archeologisch bureauonderzoek geldt voor bijna het gehele plangebied een lage archeologische verwachting op het aantreffen van intacte archeologische vindplaatsen. De reden hiervoor is enerzijds de aanwezigheid van natte laagten/vennen in gehele plangebied. Anderzijds zijn bij andere archeologische veldonderzoeken in de directe omgeving veelal geroerde bodemprofielen aangetroffen waarbij de bodemopbouw tot voorbij een eventueel archeologisch relevant vlak geroerd was. Voor de gebieden met een lage verwachting geldt geen onderzoeksplicht en hier hoeft dan ook geen archeologisch vervolgonderzoek uitgevoerd te worden.
Veldonderzoek
Een kleiner gedeelte van het plangebied heeft een hoge archeologische verwachting vanwege de aanwezigheid van een dekzandrug, met mogelijk een esdek. Voor het gedeelte met een hoge archeologische verwachting geldt wel een archeologische onderzoeksplicht. Dit gedeelte heeft een oppervlakte van circa 9.000 m2. Er is binnen het plangebied nu een verkennend booronderzoek uitgevoerd om de mate van intactheid en/of eventuele verstoringen van het bodemprofiel te onderzoeken. Het booronderzoek bestond uit het plaatsen van 6 boringen tot 2,0 m-mv tot 0,3 m in de top van de ongestoorde natuurlijke ondergrond (C-horizont).
Conclusie
De resultaten van het veldonderzoek komen grotendeels overeen met de verwachting uit de archeologische bureaustudie. Er zijn (resten van) een veldpodzol aanwezig maar dit heeft niet de benodigde dikte om te classificeren als een esdek. Hier door kan de hoge verwachting voor archeologische resten uit de late middeleeuwen of Nieuwe tijd worden bijgesteld naar laag.
Vanwege het ontbreken van een esdek, kan ook de kans dat een intacte archeologische vindplaats uit de steentijd (Paleolithicum-Neolithicum) bewaard gebleven is worden bijgesteld naar laag. In de oppervlaktekartering zijn hier ook geen aanwijzingen (in de vorm van vuursteen) voor aangetroffen.
Op basis het archeologisch en cultuurhistorisch onderzoek kan worden gesteld dat er geen aanvullend onderzoek noodzakelijk is. Het volledige plangebied is archeologisch vrijgegeven. Deze thema's vormen daarom geen belemmeringen voor verdere besluitvorming betreffende de ontwikkeling van Californië 2.
Gemeente Horst aan de Maas heeft een eigen parkeerbeleid, "Nota parkeernormen 2019". Deze is gebaseerd op de CROW-normen, en aangepast naar de gemeentelijke eisen. Dit beleid vormt het toetsingskader voor het bepalen van de parkeerbehoefte van ruimtelijke plannen en -ontwikkelingen binnen de gemeente.
Voor glastuinbouwbedrijven zijn geen normen opgenomen in de Nota parkeernormen van de gemeente, en bestaat ook geen landelijk beleid. Voor de huisvesting van arbeidsmigranten heeft de gemeente een norm van 0,7 parkeerplaatsen per bed opgenomen. Voor de woningen binnen de bestemming "Gemengd" wordt uitgegaan van een woonhuis buiten de bebouwde kom, zoals opgenomen in de Nota parkeernormen. Hiervoor geldt een norm van 2,0 parkeerplaatsen per woning.
Voor een groenteverwerkingsbedrijf, de bewoners van de woningen en de arbeidsmigranten geldt dat parkeren volledig op eigen terrein dient plaats te vinden, hierdoor wordt bij alle functies binnen het plangebied voldaan aan de norm uit de gemeentelijke Nota parkeernormen.
Voor het glastuinbouwbedrijf bestaan geen normen. Er wordt daarom uit gegaan van het minimaal voorzien van parkeerplaatsen voor de dagelijkse werknemers.
Het aspect parkeren vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) verplicht om, in het kader van een goede ruimtelijke ordening, aan te tonen dat toekomstige bewoners en gebruikers een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd, maar ook dat bestaande bedrijven niet in hun belangen worden geschaad. Hiertoe kan een bepaalde afstand tussen een milieubelastende activiteit en een milieugevoelig object noodzakelijk zijn. Deze afstand wordt milieuzonering genoemd.
Milieuzoneringen zijn wederkerig. Dit betekent dat bedrijven afstand moeten houden tot gevoelige objecten, maar ook dat nieuw te ontwikkelen (gevoelige) objecten voldoende afstand moeten houden tot de bedrijven. Deze afstand is noodzakelijk, omdat anders het vergund recht van het bedrijf wordt aangetast, en omdat daarmee hinder voor toekomstige bewoners wordt voorkomen.
Op grond van diverse regels en documenten valt het indirect ruimtegebruik van milieubelastende activiteiten af te leiden. In het kader van de voorgestane planontwikkeling zijn voor dit onderzoek de volgende wetten, besluiten en literatuur relevant:
Antea Group heeft een milieuhinderonderzoek uitgevoerd. Het complete rapport is als bijlage 8 bij de toelichting gevoegd. Onderstaand zijn de conclusies uit het rapport opgenomen.
De milieubelasting van de omgeving naar het plangebied is als volgt:
De milieubelasting van het plangebied naar de omgeving is als volgt:
De ontwikkeling van Californië 2 wordt niet belemmerd door de milieubelasting vanuit de omgeving naar het plangebied, en andersom leidt de ontwikkeling van het plan ook niet tot milieubelasting naar de omgeving. Ten aanzien van het aspect milieuhinder kan de ontwikkeling doorgang vinden.
Voor externe veiligheid wordt getoetst aan de wettelijke normen, in dit geval het plaatsgebonden risico, het groepsrisico en de bestrijdbaarheid van rampen.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico (PR) geeft inzicht in de theoretische jaarlijkse kans op overlijden van een individu op een bepaalde horizontale afstand van een risicovolle activiteit. Dit risico wordt bepaald door te stellen dat een (fictieve) persoon zich 24 uur per dag gedurende een heel jaar, onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt. De grenswaarde van het PR voor inrichtingen is 10-6 per jaar. Voor kwetsbare objecten geldt deze norm als grenswaarde. Binnen deze contour mogen geen kwetsbare objecten (onder andere woningen en grote kantoren) aanwezig zijn of worden opgericht. Voor beperkt kwetsbare objecten (onder andere bedrijven) geldt deze contour als richtwaarde. Het bevoegd gezag mag gemotiveerd afwijken.
Voor de beoordeling van het plaatsgebonden risico wordt inzichtelijk gemaakt in hoeverre de PR10-6-contouren van de ontwikkelingen over de perceelsgrenzen vallen (of te verwachten is dat deze erover vallen). De wijze van beoordelen is in lijn met de regeling die geldt op basis van het bestemmingsplan Trade Port Noord (Venlo), waarin de railterminal reeds mogelijk is gemaakt.
Groepsrisico
Het groepsrisico drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal 10 personen overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. Het groepsrisico wordt zowel bepaald door de mogelijke ongevallen en bijbehorende ongeval- en uitstromingsfrequentie, als het aantal aanwezigen in de nabijheid van een eventueel ongeval. Bij het aangeven van representatieve aantallen personen wordt geteld vanuit zowel de kwetsbare als de beperkt kwetsbare bestemmingen. Met het groepsrisico wordt aangegeven hoe hoog het totale aantal slachtoffers bij een ongeval kan zijn op basis van de aanwezige mensen. Naarmate de groep slachtoffers (N) groter wordt, moet de kans (f) op een dergelijk ongeval (kwadratisch) kleiner zijn. Dit resulteert in een fN-curve waarbij de kans tegen het aantal slachtoffers is uitgezet. Bij het bepalen van het groepsrisico wordt getoetst aan de oriëntatiewaarde. Dit is geen harde norm, maar geldt als oriënterende waarde. De bepaling van de hoogte van het groepsrisico geldt als beginpunt voor een uitspraak over de aanvaardbaarheid van de hoogte van het groepsrisico.
Zelfredzaamheid, bereikbaarheid en bestrijdbaarheid
Voor een verantwoording van een aanvaarbare veiligheidssituatie is het naast een beoordeling op voorgaande criteria ook nodig in te gaan op de zelfredzaamheid van personen, bereikbaarheid van de ontwikkelingsgebieden voor hulpdiensten en de bestrijdbaarheid van calamiteiten.
Antea Group heeft een onderzoek externe veiligheid uitgevoerd. Het complete rapport is als bijlage 9 bij de toelichting gevoegd. Onderstaand zijn de conclusies uit het rapport opgenomen.
Inventarisatie risicobronnen
In het plan- en studiegebied is gekeken naar de aanwezigheid van de volgende risicovolle activiteiten:
Analyse risicobronnen
Er is één mogelijk relevante risicovolle inrichting, die onder het Bevi valt, in de omgeving van het plangebied aanwezig. Op circa 1200 meter van het plangebied, aan de Handelstraat 6, is Mertens BV gelegen. Deze groothandel in akkerbouwproducten is een Bevi-inrichting heeft PGS 15-opslagen met zeer giftige stoffen. Het invloedsgebied van de PGS 15-opslagen van Mertens BV beslaat conform de QRA uit 2012 (Save) 1300 meter. Vanwege de grote afstand heeft de geprojecteerde ontwikkeling geen invloed op het groepsrisico. Dit is derhalve geen relevante inrichting voor het plangebied.
Andere stationaire risicobronnen zijn op grotere afstand gelegen of hebben een kleiner invloedsgebied. Geen van de invloedsgebieden of risicocontouren van de stationaire risicobronnen heeft een overlap met het plangebied. De risicovolle inrichtingen zijn daarmee niet relevant voor de ontwikkelingen in het plangebied. Hierdoor zijn geen belemmeringen voor functies binnen het plangebied te verwachten.
Rijksweg A73
Het plangebied ligt op ongeveer 1 kilometer van de rijksweg A73. Over deze transportas worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Het plaatsgebonden risico legt geen beperkingen op aan de ontwikkeling. Het invloedsgebied van gevaarlijke stoffen (toxische stoffen) reikt over het plangebied. Het groepsrisico ligt in zowel de huidige als de toekomstige situatie onder de oriëntatiewaarde. Door de ontwikkeling van het plangebied verandert het groepsrisico niet. Hierdoor is de beperkte verwoording zoals bedoeld in artikel 7 van het Besluit externe veiligheid transportroutes van toepassing.
Rijksweg A67
De rijksweg A67 ligt op een afstand van circa 3 kilometer van het plangebied. Over deze transportas worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Vanuit het plaatsgebonden risico zijn geen knelpunten. Het invloedsgebied van gevaarlijke stoffen (toxische stoffen) reikt tot over het plangebied. Het groepsrisico ligt in zowel de huidige als de toekomstige situatie onder de oriëntatiewaarde. Door de ontwikkeling van het plangebied verandert het groepsrisico niet. Hierdoor is de beperkte verwoording zoals bedoeld in artikel 7 van het Besluit externe veiligheid transportroutes van toepassing
Spoorlijn Eindhoven - Venlo
Het spoortracé Eindhoven - Venlo ligt op circa 120 meter afstand van het plangebied. Over deze spoorlijn worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Vanuit het plaatsgebonden risico zijn geen knelpunten. Het invloedsgebied van gevaarlijke stoffen reikt tot over het plangebied. Uit berekeningen voor het groepsrisico blijkt de ontwikkeling van het plangebied een beperkte verhoging van het groepsrisico te veroorzaken.
Met deze verandering blijft het groepsrisico onder 10% van de oriëntatiewaarde. Dit betekent dat een beperkte verantwoording van het groepsrisico nodig is.
Binnen het plangebied ligt een 36” pijpleiding waar brandbare vloeistoffen doorheen worden vervoerd. Doordat de bestemming gemengd binnen de 10-6 per jaar is geprojecteerd kan een kwetsbaar object gerealiseerd worden binnen de 10-6 per jaar contour. Het is niet verboden beperkt kwetsbare objecten te realiseren binnen een 10-6/jaar contour, mits voorzien van een gedegen onderbouwing. Om deze knelpunten te voorkomen kan de realisatie van kwetsbare objecten worden uitgesloten in de bestemming gemengd op deze locatie.
In de verantwoordingsplicht (beperkte verantwoording) worden de spoorlijn, de beide rijkswegen en de buisleiding betrokken.
Kwantitatieve risicoanalyse oliepijpleiding RRP
Antea Group heeft de externeveiligheidssituatie van oliepijpleiding Rotterdam Rijn Pijpleidingen B.V. in relatie tot het plangebied onderzocht middels een kwantitatieve risicoanalyse (QRA). Met name het groepsrisico is daarbij van belang. De complete rapportage is als bijlage 9 bij de toelichting gevoegd. Onderstaand zijn de conclusies uit de rapportage weergegeven.
Plaatsgebonden risico contour
Doordat de bestemming gemengd binnen de 10-6 per jaar is geprojecteerd kan een kwetsbaar object gerealiseerd worden binnen de 10-6 per jaar contour. Het is niet verboden beperkt kwetsbare objecten te realiseren binnen een 10-6/jaar contour, mits voorzien van een gedegen onderbouwing. Om deze knelpunten te voorkomen kan de realisatie van kwetsbare objecten worden uitgesloten in de bestemming gemengd op deze locatie.
Groepsrisico
Het groepsrisico van de bestaande situatie en van de nieuwe situatie blijft onder de oriëntatiewaarde. Door realisatie van de glastuinbouw en de bestemming gemend verandert het groepsrisico op de volgende wijze:
het hoogste groepsrisico neemt toe tot 4% van de oriëntatiewaarde bij 25 slachtoffers, de absolute hoogte is kleiner dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde. In huidige situatie is er geen sprake van groepsrisico en het verschil tussen de huidige en toekomstige situatie is kleiner dan 10%.
Vanwege de geringe toename van het groepsrisico is verantwoording van het groepsrisico niet noodzakelijk.
Nadere eisen
Het Bevb schrijft voor dat er een belemmeringen strook van 5 meter van toepassing is op de olieleidingen (artikel 14 Bevb). Deze strook is opgenomen in de verbeelding en regels van het bestemmingsplan.
Uit het onderzoek externe veiligheid volgt dat vanuit externe veiligheid geen belemmeringen aanwezig zijn voor de ontwikkelingen in het plangebied. Dit heeft te maken met de ontwikkeling van glastuinbouw binnen het plangebied waardoor geen grote aantallen personen mogelijk worden gemaakt en de weinige risicobronnen in de omgeving. Bij externe veiligheid gaat het om risico's die door risicobronnen worden veroorzaakt, maar ook om het aantal personen dat hieraan wordt blootgesteld.
Uit de QRA voor de oliepijpleiding kan geconcludeerd worden, dat aspecten ten aanzien van externe veiligheid (plaatsgebonden en groepsrisico) dusdanig in de vergunning worden gereguleerd, dat er geen sprake is van mogelijke significante milieugevolgen. Tevens is het risico op seismische activiteit geminimaliseerd, doordat het water wordt teruggepompt in de ondergrond. In het bestemmingsplan is gewaarborgd dat er een belemmeringen strook van 5 meter aan beide zijden om de olieleiding (in totaal 10 meter) van toepassing is.
De NSVV, de Nederlandse Stichting voor Verlichtingskunde heeft door de Commissie Lichthinder een “Algemene richtlijn betreffende lichthinder” laten schrijven. Met betrekking tot verlichting van of bij bedrijfsterreinen gelden de richtlijnen die zijn gepubliceerd in deel 1 "Algemeen en sportveldverlichting" en deel 2 "Terreinverlichting". Recentelijk is een nieuwe versie gepubliceerd, waarin de delen 1 t/m 5 zijn samengevat en nog enkele aanvullingen hebben plaatsgevonden.
Er is geen wettelijke norm wat betreft het aspect lichthinder.
Definitie van lichthinder is volgens de NSVV: “Het ten gevolge van een buitenverlichtingsinstallatie ontstaan van ongewenste visuele neveneffecten, bij meer dan een nader bepaald percentage van personen, buiten de groep van personen waarvoor de verlichtingsinstallatie oorspronkelijk bestemd is.”
De richtlijnen geven criteria voor het bepalen van lichthinder op mensen die in de omgeving verblijven.
Door Antea Group is een onderzoek naar lichthinder uitgevoerd. Het complete rapport is als bijlage 10 bij de toelichting gevoegd. Onderstaand zijn de uitgangspunten en randvoorwaarden met betrekking tot lichthinder uit het rapport opgenomen.
Uitgangspunten en randvoorwaarden
De gebiedsontwikkeling van Californië 2 leidt tot een toename van lichtbronnen in het plangebied, waarin naar waarschijnlijkheid (onder meer 's nachts) assimilatiebelichting wordt toegepast. De omvang van de donkere gebieden in de omgeving van de kassen neemt daardoor af.
Om het effect op de omgeving zo veel mogelijk te beperken, is het uitgangspunt van de ontwikkeling dat er voldaan wordt aan de regels die het Activiteitenbesluit stelt aan glastuinbouwbedrijven omtrent assimilatiebelichting. De volgende maatregelen moeten er gedurende de nachtelijke uren waarin assimilatieverlichting wordt toegepast voor zorgen dat aan de regels uit het Activiteitenbesluit voldaan wordt:
Om aan bovenstaande uitgangspunten te voldoen, worden afdekkende zij- en boven schermen die voldoen aan de minimale eisen voor lichtreductie geplaatst op de kassen. Het effect van de lichthinder op de omgeving wordt door deze schermen zo veel mogelijk gereduceerd (minimaal 98%). Echter blijft er een marginaal effect van lichthinder op de omgeving bestaan, omdat niet alle emissie gereduceerd wordt door de schermen.
Toepassing van de afschermmaatregelen, zoals benoemd in artikel 3.5.1. uit het Activiteitenbesluit, zorgen ervoor dat de kassen voldoen aan de eis die het Activiteitenbesluit stelt dat tenminste 98% van alle lichtemissie wordt gereduceerd.
Er blijft een marginaal effect van lichthinder van de ontwikkeling op de omgeving bestaan. Omdat er in de nabije omgeving geen lichtgevoelige objecten (zoals dierenpensions of beschermde natuurgebieden) bevinden, is het effect slechts minimaal.
Door Antea Group is een memo opgesteld waarin de wijze is opgenomen waarop de verkeersgeneratiecijfers is bepaald voor deze ontwikkeling. Daarbij wordt ook een doorkijk gegeven naar het verkeerskundig effect van deze ontwikkeling. De complete memo is als bijlage 11 bij de toelichting gevoegd. Navolgend is het effect van de ontwikkeling op de verkeersafwikkeling opgenomen en de conclusies met betrekking tot de verkeersafwikkeling
De ontwikkeling van Californië 2 zorgt voor een verkeersaantrekkende werking van in totaal ca. 2.800 motorvoertuigbewegingen per etmaal. Hiervan is ca. 84% licht verkeer (personenauto's en bestelbusjes) en ca. 16% middelzwaar en zwaar verkeer (vrachtwagens). Californië 2 ontsluit op de Horsterweg, via de St. Jorisweg en Nieuw Erf. Er is in de verkeersstudie echter ook rekening gehouden met een beperkte hoeveelheid 'sluip'verkeer (alleen personenauto's) over de Dijkerheideweg, Grubbenvorsterweg en Sevenumseweg.
De verkeersaantrekkende werking van Californië 2 is vergeleken met het autonome verkeer (d.w.z. het verkeer zonder realisatie van Californië 2) op omliggende wegen, 10 jaar na vaststellen bestemmingsplan (2030). Hiertoe zijn de verkeerscijfers uit het Verkeersmodel Noord-Limburg (2018) gebruikt.
Effect van de ontwikkeling op de verkeersafwikkeling
Voor de afwikkeling van verkeer zijn niet dezelfde tijdsvakken maatgevend als voor het uitvoeren van milieuberekeningen. Voor het bepalen van het effect op de verkeersafwikkeling wordt uitgegaan van de maatgevende ochtend- en avondspitsperiode gedurende een werkdag.
Conform de uitgangspunten verkeersgeneratie zoals aangegeven in deze memo zullen er 2.565 mvt/etm afwikkelen over de St. Jorisweg, Nieuwe Erf en Horsterweg in de plansituatie 2030. Omdat er geen verdeling van verkeer beschikbaar is gedurende de dag hebben wij een norm van 10% gedurende een twee uur durende spits aangehouden. Dit betekent dat gedurende een ochtend- en avondspitsuur 257 motorvoertuigen in twee uur gebruik maken van de St. Jorisweg / Nieuw Erf richting Horsterweg.
De ontwikkeling van Californië 2 resulteert in een verkeersgeneratie van in totaal 2.800 mvt/etmaal. Het gebruik van o.a. de de St. Jorisweg, Nieuw Erf en Horsterweg is echter in de huidige situatie en de autonome ontwikkeling zo laag dat deze sterk onder de capaciteit van de betreffende wegen blijft. Op basis van de toename van verkeer op het Nieuw Erf (2.565 mvt/etmaal, als maximale toename op een wegvak) worden op deze weg geen verkeerskundige problemen verwacht. Op basis van de genoemde uitgangspunten (10% van verkeersgeneratie wikkelt af in de spitsperiode) zullen er namelijk 257 mvt per uur toegevoegd worden aan het reguliere gebruik in de ochtend- en avondspits; de capaciteit van deze weg is ruim voldoende voor deze intensiteiten.
Het aspect verkeer vormt geen belemmering voor uitvoering van het plan.
Wegverkeersgeluid
Wegverkeersgeluid kent twee wettelijke regimes: de Wet milieubeheer en de Wet geluidhinder. Rijkswegen die zijn opgenomen in het Geluidregister, hebben een geluidproductieplafond (GPP). Daarnaast is het juridisch kader van alle niet-rijkswegen vastgelegd in de Wet geluidhinder.
Voor de verkeersaantrekkende werking wordt beoordeeld of er een relevante toename is. Een relevante toename is een toename van de geluidsbelasting op nabijgelegen geluidsgevoelige objecten van 2 dB of meer. Dit komt overeen met het toetsings-kader voor fysieke wijzigingen op of aan een weg ('reconstructie'). De voorkeursgrenswaarde volgens de Wet geluidhinder bedraagt 48 dB, toenames onder deze waarde zijn niet relevant.
Industrielawaai
Voor het beoordelen van het geluidseffect van beoogde bedrijfsfuncties op de woonomgeving wordt de VNG publicatie 'Bedrijven en milieuzonering 2009' gehanteerd. Hierin wordt voor kassen een richtafstand van 30 meter tot 'rustige woonwijk en buitengebied' gehanteerd. Bij een gemend gebied wordt 10 meter gehanteerd. Voor categorie 3.2 bedrijvigheid wordt een richtafstand van 100 meter tot 'rustige woonwijk en buitengebied' gehanteerd. Bij een gemend gebied wordt 50 meter gehanteerd. In onderhavig onderzoek is sprake van een gemengd gebied, omdat lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid als gemengd gebied getypeerd kan worden.
Railverkeer
Het plangebied ligt binnen de zone van het spoortraject Horst-Sevenum – Venlo (Lden,gpp = 69,1 dB op referentiepunt 18794). De zone van de spoorweg bedraagt ter hoogte van het plangebied derhalve 600 meter ingevolge artikel 1.4a van het Besluit geluidhinder. Voor railverkeerslawaai bedraagt de voorkeursgrenswaarde 55 dB. De maximaal toegestane geluidbelasting bedraagt 68 dB.
Antea Group heeft een onderzoek naar wegverkeersgeluid en industrielawaai uitgevoerd. Het volledige onderzoeksrapport is opgenomen in bijlage 12. Onderstaand zijn de effecten van het voornemen en de conclusies weerggeeven.
Ontwikkeling glastuinbouwgebied
De fysieke wijziging aan de Sint Jorisweg zal plaatsvinden waar de ontsluiting van het plangebied aansluit op de Sint Jorisweg. Binnen de zone van het gewijzigde weggedeelte zullen geen woningen liggen. Er is derhalve geen toetsing aan de Wet geluidhinder nodig. Voor alle aansluitende wegen is er geen sprake is van "uitstraling van de reconstructie".
Beschouwing van de werkelijke geluidbelasting van een mogelijke milieubelastende activiteit binnen het plangebied wijst uit dat installaties van het glastuinbouwgebied (WKK/koel) op circa 85 meter van woningen gelegen moeten zijn. Deze afstand tussen de woning en bedrijfsactiviteit wordt in de regels van het bestemmingsplan gewaarborgd door het opnemen van een voorwaardelijke beperking.
Op het beoogde bedrijventerrein komt een bedrijf ten behoeve van de verwerking en distributie van agrarische producten (groente). Derhalve is hiervoor de geluiduitstraling over het hele vlak van het bedrijventerrein geprojecteerd om zodoende te bepalen of er voldoende afstand is tussen het bedrijventerrein en bestaande/beoogde woningen. Uit de resultaten blijkt dat hier inderdaad sprake van is.
Woningontwikkeling
De beoogde woningen zijn gelegen binnen de geluidzone van de Grubbenvorsterweg. De resultaten laten zien dat de geluidbelasting als gevolg van deze weg op de plangrens op de kortste afstand tot de weg ten hoogste 56 dB bedraagt, en hoger dan 53 dB over een strook van circa 6 meter breed vanaf de plangrens. De hier berekende geluidbelasting is hoger dan de maximale ontheffingswaarde ingevolge de Wet geluidhinder. Als de te projecteren woningen hierbuiten worden gerealiseerd dan kan een hogere waarde worden vastgesteld. Om te zekeren dat woningen buiten de 53 dB contour worden gerealiseerd kan worden overwogen om een bouwvlak (buiten 53 dB contour) in het bestemmingsplan op te nemen of voorwaarden op te nemen in een voorwaardelijke beperking. Bron-, overdrachts- en ontvangersmaatregelen zijn vanwege financiële redenen, 'geluidlekken' en/of stedenbouwkundige bezwaren niet doelmatig geacht.
De beoogde woningontwikkeling valt ook deels binnen de geluidzone van het spoortraject Horst-Sevenum – Venlo. De geluidbelasting als gevolg van spoorverkeer bedraagt hoogstens 58 dB op de grens van het woonvlak van Dijkerheideweg 1. Hiermee wordt niet voldaan aan de voorkeursgrenswaarde ingevolge de Wet geluidhinder. Omdat maatregelen onvoldoende doelmatig zijn, kan B&W overwegen een hogere waarde ingevolge de Wet geluidhinder vast te stellen van ten hoogste 58 dB vanwege het spoortraject Horst-Sevenum – Venlo.
De 85 meter afstand voor bestaande woningen wordt ook aangehouden voor beoogde woningen door middel van de voorwaardelijke beperking in het bestemmingsplan.
Het aspect geluid levert geen belemmeringen op voor de uitvoering van het bestemmingsplan.
De belangrijkste wet- en regelgeving voor het milieuaspect luchtkwaliteit is vastgelegd in Titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer (Wm). In samenhang met Titel 5.2 zijn de grenswaarden voor luchtkwaliteit in bijlage 2 van de Wm opgenomen. In Titel 5.2 Wm is bepaald dat bestuursorganen een besluit, dat gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, kunnen nemen wanneer aannemelijk is dat aan één of meer van onderstaande grondslagen wordt voldaan:
Bij Titel 5.2 Wm horen uitvoeringsregels die zijn vastgelegd in Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB's) en ministeriële regelingen. Het gaat daarbij onder andere om het Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen, de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 en het Besluit gevoelige bestemmingen.
Grenswaarden
De (Europese) grenswaarden voor de concentraties van luchtverontreinigende stoffen in de buitenlucht zijn vastgelegd in bijlage 2 van de Wet milieubeheer. Deze grenswaarden zijn gericht op de bescherming van de gezondheid van mensen.
Door Antea Group is een luchtkwaliteitonderzoek uitgevoerd. Het complete onderzoek is als bijlage 13 bij de toelichting gevoegd. Onderstaand zijn de resultaten van het onderzoek weergegeven.
Beoordeling effect plan
Uit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening is enerzijds gekeken naar de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) ter plaatse van het plangebied, anderzijds naar het (maximale) effect van het voorgenomen plan. Voor deze beoordeling is rekening gehouden met het extra verkeer dat op de wegen in de directe omgeving van het plangebied gaat rijden als gevolg van het plan en met de emissies van de geplande glastuinbouw en het groente- en fruitverwerkingsbedrijf.
Verkeer
De realisatie van de glastuinbouw, het groente- en fruitverwerkingsbedrijf en de huisvesting van arbeidsmigranten leidt tot extra (gemotoriseerd) verkeer op de wegen in de directe omgeving van het plangebied. Het gaat daarbij zowel om motorvoertuigbewegingen van lichte voertuigen van onder andere personeel als van vrachtvoertuigen voor onder andere bevoorrading.
De verkeersaantrekkende werking van het plan is overeenkomstig de overige onderzoeken en is in tabel 5.4 weergegeven.
Tabel 5.4: Plangeneratie verkeer in voertuigbewegingen per etmaal
Om de maximale bijdrage van het extra verkeer te bepalen aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen is gebruik gemaakt van de NIBM-tool (versie 27-3-2020). De NIBM-tool gaat uit van de voor luchtkwaliteit meest ongunstige situatie en berekent daardoor de maximale bijdrage van het verkeer. In onderstaande figuur 5.4 is de berekening met de NIBM-tool opgenomen.
Figuur 5.4: Berekening met de NIBM-tool (versie 27-03-2020)
Uit de berekening met de NIBM-tool volgt dat de maximale verkeersbijdrage van het voorgenomen plan aan de jaargemiddelde concentraties 4,95 µg/m3 NO2 en 0,77 µg/m3 PM10 is.
Resultaten
De bijdrage van glastuinbouw en bedrijvigheid de jaargemiddelde concentraties NO2 en PM10 is bepaald op 11 beoordelingspunten. De hoogste bijdrage van de glastuinbouw en bedrijvigheid bedraagt 0,4 µg/m3 NO2 (meerdere punten) en 0,0 µg/m3 PM10.
Totaal effect van het extra verkeer, de glastuinbouw en de bedrijvigheid
Om de (maximale) bijdrage van het voornemen aan de jaargemiddelde concentraties NO2 en PM10 te bepalen, zijn de bijdrages opgeteld bij de grootschalige achtergrondconcentraties ter plaatse van het plangebied. Tevens is de bijdrage van het verkeer in de autonome situatie bepaald.
Tabel 5.5: Beoordeling effect plan
Rekening houdend met de vastgestelde grootschalige achtergrondconcentraties, de (maximale) bijdrage van het extra verkeer, de glastuinbouw en de bedrijvigheid blijven de jaargemiddelde concentraties NO2 en PM10 ruimschoots onder de maatgevende grenswaarden voor deze stoffen. Het is dan ook aannemelijk dat na realisatie van het voorgenomen plan wordt voldaan aan de grenswaarden. De wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit vormt dan ook geen belemmering voor verdere besluitvorming.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze gepresenteerd moeten worden. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi. De wettelijke vereisten vormen de leidraad bij deze nieuwe bestemmingsregeling voor het plangebied.
Met de digitalisering van ruimtelijke plannen is het lezen en interpreteren van de verbeelding (voorheen plankaart) een nieuwe aangelegenheid. Via de website www.ruimtelijkeplannen.nl kunnen bestemmingsplannen worden ingezien.
Alhoewel de digitale verbeelding het uitgangspunt vormt, blijft het mogelijk het bestemmingsplan analoog in te zien (de toelichting, regels en de plankaarten). Op de verbeelding zijn alle functies zodanig bestemd, dat het mogelijk is om met behulp van het renvooi direct te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied zijn gegeven en welke regels daarbij horen. Uitgangspunt daarbij is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft over de in acht te nemen maten en volumes.
Op de verbeelding worden verschillende soorten vlakken gebruikt. Het bestemmingsvlak geeft aan waar een bepaald gebruik is toegestaan. Over een bestemmingsvlak kan een dubbelbestemming liggen waar aanvullende regels worden gesteld ten aanzien van de bestemming (bijvoorbeeld 'Leiding - Brandstof'). In de regeling bij de bestemming is vervolgens bepaald of en zo ja, waar en op welke wijze de gronden mogen worden bebouwd (zie paragraaf 6.4).
Aanduidingen
Op de verbeelding is een onderscheid gemaakt tussen verschillende aanduidingen en figuren:
Nadere uitleg bij deze aanduidingen is te lezen bij de bespreking van de betreffende bestemmingen en/of artikelen waarin de aanduidingen zijn opgenomen.
De regels geven duidelijkheid over de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de specifieke gebruiksregels. In de regels zijn eventuele afwijkings- en wijzigingsregels opgenomen. Door middel van deze regels biedt het plan flexibiliteit voor toekomstige ontwikkelingen. Ook biedt de regeling burgemeester en wethouders de mogelijkheid om nadere eisen te stellen. Hiermee kan de in het plan opgenomen regeling in een aantal gevallen worden gespecificeerd. Dit zal met name gaan om eisen bij concrete bouwaanvragen.
Begrippen
De begrippen die het bestemmingsplan gebruikt worden in dit artikel gedefinieerd. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen.
Wijze van meten
Dit artikel maakt duidelijk hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte en dergelijke van gronden en bouwwerken worden gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard.
Voor ondergeschikte bouwdelen (zoals luifels en overstekende daken) geldt een specifieke regeling. Deze worden namelijk niet meeberekend zolang bouw- en of bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m worden overschreden.
De bestemmingen vangen steeds aan met de bestemmingsbenaming. Daarna wordt in de bestemmingsomschrijving weergegeven voor welke doeleinden de betreffende gronden bestemd zijn. Vervolgens wordt in de bouwregels aangegeven welke bouwwerken bij recht mogen worden opgericht en welke situerings- en maatvoeringseisen hiervoor gelden. In sommige bestemmingen wordt bovendien nader ingegaan op de toegestane voorzieningen. Vervolgens is een gebruiksbepaling opgenomen waarin wordt aangegeven dat gronden en opstallen niet in strijd met de bestemming mogen worden gebruikt. Voor de duidelijkheid is een aantal situaties aangegeven die in ieder geval in strijd met de bestemming worden geacht.
Om bepaalde ontwikkelingen te sturen, respectievelijk in de hand te houden, is bij sommige bestemmingen tevens gekozen voor het opnemen van omgevingsvergunningsbepalingen. Na het doorlopen van een in het bestemmingsplan nader uiteengezette procedure, kan aan deze ‘flexibliteitsbepalingen’ medewerking worden verleend.
Om te voorkomen dat bestemmingen gefrustreerd worden, zijn diverse bestemmingen voorzien van een stelsel van omgevingsvergunningen voor werken en werkzaamheden. Hierin is geregeld dat een aantal werken en werkzaamheden verboden is, tenzij het bevoegd gezag hiervoor een omgevingsvergunning heeft afgegeven.
De hoofdbestemming binnen het plangebied is de bestemming 'Agrarisch - Glastuinbouw'. Binnen deze bestemming wordt de realisatie van de glastuinbouw mogelijk gemaakt. De bestmming 'Bedrijf' is van toepassing op het agrofood bedrijf dat is gericht op het (industrieel) verrijken, verwerken en transporteren van landbouw- en voedselproducten die bedoeld zijn voor menselijke consumptie. Daarnaast is de bestemming 'Gemengd' opgenomen voor de ontwikkelkavels aan de Grubbenvorsterweg.
De ontwikkeling van nieuwe natuur, mede in het kader van de benodigde Wnb ontheffing, vindt plaats binnen de bestemming 'Natuur'. Om de realisatie en instandhouding van deze natuurontwikkeling te borgen, is hiertoe een voorwaardelijke verplichting opgenomen in de algemene regels.
In dit onderdeel van de regels komen algemene regels aan de orde die gelden voor alle bestemmingen in het bestemmingsplan. De algemene regels bestaan uit de volgende artikelen.
Overgangsrecht
Het overgangsrecht ziet zowel op bouwwerken als op gebruik die op het moment van vaststelling van het bestemmingsplan aanwezig zijn, c.q. bestaat. Gedurende de werking van dit bestemmingsplan is het toegestaan bouwwerken die legaal zijn gebouwd, of nog kunnen worden gebouwd, in stand te houden en ook gedeeltelijk te vernieuwen (mits de maatvoering gelijk blijft). Ook het gebruik van de gronden en bouwwerken zoals dit bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan mag worden voortgezet, mits dit gebruik na inwerkingtreding van het plan niet meer dan een jaar wordt onderbroken. Wijziging van het gebruik is alleen toegestaan indien hierdoor de strijd met de nieuwe bestemming wordt verkleind. De bescherming van het overgangsrecht zoals hierboven beschreven vervalt op het moment dat een nieuw bestemmingsplan voor de betreffende gronden wordt vastgesteld.
Slotregel
Deze regel benoemt op welke wijze naar de regels van dit bestemmingsplan dient te worden verwezen.
Om de ontwikkeling van het hoogwaardige agrofood- en glastuinbouwgebied mogelijk te maken, is de Grondexploitatiemaatschappij Californië BV opgericht. De Grondexploitatiemaatschappij Californië BV kent een tijdelijk karakter. Het doel van dit bedrijf is de aan- en verkoop van grond in de projectvestiging Californië. Hierbij geldt nadrukkelijk de randvoorwaarde: 'Ontwikkeling van een duurzaam en hoogwaardig glastuinbouwgebied in de regio Zuid-oost Nederland, waarbij continuïteit in ontwikkeling en duurzaamheid gegarandeerd is. De grondexploitatiemaatschappij is een onafhankelijke juridische entiteit die tot doel heeft de realisatie van het gebied. De grondexploitatiemaatschappij Californië BV is verantwoordelijk voor de organisatie en de financiële afwikkeling van de realisatie van het bestemmingsplan van Californië 2. Deze maatschappij zal dus zelfstandig zorg moeten dragen voor de acquisitie van bedrijven, de optimalisatie van het plan, het aanvragen van subsidies et cetera. Zij is dus volledig verantwoordelijk voor de financieel economische haalbaarheid. Daartoe is een grondexploitatie opgesteld waaruit blijkt dat het plan financieel-economisch haalbaar is.
In de Wet ruimtelijke ordening is bepaald dat het kostenverhaal van de gemeente verplicht gelijktijdig met het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan verzekerd moet zijn. Op grond van artikel 6.12 lid 1 in samenhang met artikel 6.12 lid 4 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de gemeenteraad verplicht voor het verhaal van kosten een exploitatieplan op te stellen en vast te stellen gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan, indien er in dat bestemmingsplan een aangewezen bouwplan mogelijk wordt gemaakt. De plicht tot het vaststellen van een exploitatieplan geldt niet als het kostenverhaal anderszins is geregeld, bijvoorbeeld middels een anterieure overeenkomst.
In dit geval wordt er voor vaststelling van het bestemmingsplan een anterieure overeenkomst gesloten tussen de gemeente en Grondexploitatiemaatschappij Californië BV, waarbij kosten en eventuele planschade voor rekening en risico komen van Californië BV waardoor kostenverhaal voor de gemeente volledig anderszins is verzekerd. Hierdoor is in onderhavig geval géén plicht tot vaststelling van een exploitatieplan.
Inspelend op de behoefte zal de planrealisatie van het gebied plaatsvinden middels een goede afstemming tussen enerzijds behoefte/vraag, het bouwrijp maken en de afzet/verkoop van de kavels. De liquidatie van de grondexploitatie wordt verwacht in 2024.
Het ontwerp bestemmingsplan wordt gedurende 6 weken ter inzage gelegd, waarbij éénieder in de gelegenheid wordt gesteld een zienswijze in te dienen. Het voorontwerp bestemmingsplan is in het kader van het zogenoemde "artikel 3.1.1 Bro - overleg" verstuurd naar de verschillende overlegpartners. De reacties hierop hiervan zijn in onderhavig plan verwerkt.
Het Ontwikkelbedrijf Greenport Venlo organiseert met regelmaat een omgevingsdialoog met bewoners rondom het plangebied. Tijdens deze bijeenkomsten is er aan de omgeving een nadere toelichting gegeven op de ontwikkeling van Californië 2 en zijn diverse onderwerpen met de omwonenden besproken. Daarnaast heeft Californië BV op 18 maart 2019 een omgevingsdialoog met omwonenden gehouden.