Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Klassenweg 57 Sevenum
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.1507.BPSNKLASSENWEG57-OH01

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.    
duurzaam agrarisch (bedrijfsmatig) grondgebruik;
b.    
behoud en ontwikkeling van landschappelijke en cultuurhistorische waarden;
c.    
behoud en ontwikkeling van extensief recreatief medegebruik;
d.    
behoud en herstel van aanwezige poelen en watergangen;
e.    
paden en landwegen;
f.     
bestaande perceelsontsluitingen;
g.    
voorzieningen van openbaar nut;
h.    
schuilgelegenheden voor dieren,
een en ander met de bijbehorende bouwwerken en voorzieningen.

3.2 Bouwregels

3.2.1 Gebouwen

Op de voor 'Agrarisch' aangewezen gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van gebouwen ten behoeve van het openbaar nut, onder de volgende voorwaarden:
a.    
de bouwhoogte bedraagt maximaal 3,5 meter;
b.    
de goothoogte bedraagt maximaal 2,7 meter;
c.    
de oppervlakte bedraagt maximaal 15 m2 per gebouw.

3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Op de voor 'Agrarisch' aangewezen gronden mogen geen bouwwerken, geen gebouw zijnde, worden gebouwd, met uitzondering van:
a.    
tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen, met dien verstande dat de hoogte maximaal 2,5 meter mag bedragen;
b.    
erfafscheidingen, met dien verstande dat de hoogte maximaal 1,5 meter mag bedragen;
c.    
bouwwerken ten behoeve van de openbare verkeersdoeleinden, met dien verstande dat de hoogte maximaal 6 meter mag bedragen.

3.3 Nadere eisen

3.3.1 Onderwerpen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van:
a.    
de situering, de oppervlakte en de (goot)hoogte van bebouwing;
b.    
de aard, de hoogte en de situering van erfafscheidingen;
c.    
de aard, de situering en het oppervlakte van verhardingen,
waarbij de regels zoals deze gesteld zijn in het Limburgs Kwaliteitsmenu in acht dienen te worden genomen.

3.3.2 Toepassingscriteria

De in artikel 3.3.1 genoemde onderwerpen voor het stellen van nadere eisen mogen uitsluitend worden gesteld:
a.    
indien dit noodzakelijk is voor een verantwoorde stedenbouwkundige en landschappelijke inpassing;
b.    
ter voorkoming van onevenredige aantasting van de omliggende waarden en;
c.    
in verbande met maatwerk ten aanzien van de verbetering van de gebiedskwaliteit ten behoeve van duurzaam agrarisch grondgebruik;
d.    
indien de procedureregels overeenkomstig afd 3.4 Awb van toepassing zijn.

3.4 Afwijken van de bouwregels

3.4.1 Afwijken van de bouwregels voor het bouwen van schuilgelegenheden voor vee

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 3.2.1 voor het kunnen bouwen van schuilgelegenheden voor vee, onder de volgende voorwaarden:
a.    
de schuilgelegenheden voor vee mogen – per schuilgelegenheid een bebouwde oppervlakte van max. 18 m2 beslaan per perceel;
b.    
de goothoogte mag maximaal 3 m bedragen;
c.    
er is een kapconstructie mogelijk evenals een platte afdekking;
d.    
de schuilgelegenheid dient te worden omsloten met tenminste drie wanden;
e.    
de gekozen locatie moet verenigbaar zijn met het bestaande landschap. Het plaatsen van de schuilgelegenheid mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van het landschappelijke karakter van het gebied;
f.     
er is getoetst of de nieuwe bebouwing voldoet aan de welstandseisen.

3.4.2 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van een grotere bouwhoogte voor erfafscheidingen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 3.2.2 voor het toestaan van erfafscheidingen met een hoogte van maximaal 2 meter, onder de volgende voorwaarden:
a.    
de grotere hoogte is noodzakelijk in verband met de agrarische bedrijfsvoering;
b.    
de erfafscheidingen mogen niet gesloten zijn;
c.    
de landschappelijke waarden mogen niet onevenredig worden aangetast;
d.    
het woon- en leefklimaat mogen niet onevenredig worden aangetast.

3.4.3 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van teeltondersteunende voorzieningen in de vorm van hagelnetten

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 3.2.2, ten behoeve van het oprichten van hagelnetten, onder de volgende voorwaarden:
a.    
de hagelnetten dienen landschappelijke te worden ingepast. Dit betekent in ieder geval dat de netten niet mogen doorlopen tot aan de grond en voorts dat er randvoorwaarden kunnen worden gesteld aan de zichtbaarheid van de hagelnetten;
b.    
bij het toetsen van de toelaatbaarheid zijn – mede met het oog op de zichtbaarheid – de volgende aspecten van belang:
-
zicht op continuïteit van het agrarisch bedrijf;
-
beschrijving van de locaties waar de hagelnetten geplaatst worden;
-
invloed van het reliëf op de zichtbaarheid;
-
het gebruikte (constructie)materiaal voor de netten;
-
de aangevraagde oppervlakte hagelnetten;
-
de ligging ten opzichte van wegen, paden, dorpen en bebouwing;
c.    
er mag geen sprake zijn van een onevenredige aantasting van de omliggende waarden en functies;
d.    
de bedrijfseconomische noodzaak is aangetoond;
e.    
de teeltondersteunende voorzieningen zijn uitsluitend toegestaan zolang de teelt het vereist met een maximum van 8 maanden. Hiertoe dient een bepaling inclusief boetebeding te worden toegevoegd, welke verwijdering garandeert. De ondersteunende stellingen zelf mogen het hele jaar aanwezig zijn;
f.     
de hoogte van hagelnetten mag niet meer bedragen dan 4 m;
g.    
de landschappelijke en natuurwaarden mogen niet onevenredig worden aangetast;
h.    
er dient te worden voldaan aan de 'Beleidsregels hagelnetten', vastgesteld door gedeputeerde staten van Limburg op 9 maart 2004.

3.5 Specifieke gebruiksregels

3.5.1 Verboden gebruik

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken:
a.    
als volkstuin;
b.    
voor het beoefenen van lawaaisporten;
c.    
voor de bewerking van grondstoffen ten behoeve het produceren van meststoffen;
d.    
voor een seksinrichting;
e.    
voor horeca I en horeca II;
f.     
voor het plaatsen van kampeermiddelen;
g.    
voor buitenopslag;
h.    
voor het stallen van al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen van derden.

3.6 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 3.5.1 teneinde kleinschalig kamperen toe te staan, met dien verstande dat:
a.    
slechts kampeermiddelen zijn toegestaan met een niet permanent karakter (tenten, toercaravans e.d.);
b.    
maximaal 25 kampeermiddelen zijn toegestaan, waarbij als voorwaarde geldt dat er geen beperkingen aan de omliggende agrarische bedrijven worden toegebracht in het kader van milieuwetgeving;
c.    
de kampeermiddelen uitsluitend mogen worden geplaatst binnen een zone van maximaal 50 meter gerekend vanaf de grens van de bestemming 'Wonen';
d.    
bij het plaatsen van de kampeermiddelen een minimale afstand van 25 meter tot een - als zodanig bestemde - verharde weg in acht dient te worden genomen;
e.    
er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing dan wel van landschappelijke compensatie. Daarbij dient rekening te worden gehouden met het karakter van het omringende landschapstype;
f.     
het woon- en leefklimaat mogen niet onevenredig worden aangetast.

3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

3.7.1 Verbod

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren die voorkomen in de onderstaande opsomming:
a.    
het aanbrengen van verhardingen, met uitzondering van:
-      
verhardingen met een oppervlakte van maximaal 200 m2;
-      
kavelpaden;
b.    
het aanbrengen van (infrastructurele) ondergrondse leidingen;
c.    
het graven, dempen of herprofileren van sloten en kleine oppervlaktewateren en of het egaliseren, vergraven, verlagen of ophogen van de bodem.
 
Deze omgevingsvergunning kan slechts worden verleend als aan de volgende voorwaarden is voldaan:
d.    
het aanbrengen van verhardingen dient noodzakelijk te zijn in het kader van de agrarische bedrijfsvoering dan wel het recreatief medegebruik;
e.    
het aanbrengen van leidingen mag niet leiden tot onevenredige aantasting van de agrarische belangen;
f.     
er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de landschappelijke, natuur en cultuurhistorische waarden;
g.    
aangetoond wordt dat de werkzaamheid noodzakelijk is in het kader van de agrarische bedrijfsexploitatie dan wel in het kader van natuur en/of landschapsbeheer;
h.    
er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de waterhuishouding.

3.7.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in artikel 3.7.1 is niet van toepassing voor werken of werkzaamheden:
a.    
waarvoor ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanlegvergunning is verleend;
b.    
die ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan in uitvoering waren;
c.    
die betreffen het normale beheer en/of onderhoud.