Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 3.2.2, ten behoeve van het oprichten van hagelnetten, onder de volgende voorwaarden:
a.
de hagelnetten dienen landschappelijke te worden ingepast. Dit betekent in ieder geval dat de netten niet mogen doorlopen tot aan de grond en voorts dat er randvoorwaarden kunnen worden gesteld aan de zichtbaarheid van de hagelnetten;
b.
bij het toetsen van de toelaatbaarheid zijn – mede met het oog op de zichtbaarheid – de volgende aspecten van belang:
-
zicht op continuïteit van het agrarisch bedrijf;
-
beschrijving van de locaties waar de hagelnetten geplaatst worden;
-
invloed van het reliëf op de zichtbaarheid;
-
het gebruikte (constructie)materiaal voor de netten;
-
de aangevraagde oppervlakte hagelnetten;
-
de ligging ten opzichte van wegen, paden, dorpen en bebouwing;
c.
er mag geen sprake zijn van een onevenredige aantasting van de omliggende waarden en functies;
d.
de bedrijfseconomische noodzaak is aangetoond;
e.
de teeltondersteunende voorzieningen zijn uitsluitend toegestaan zolang de teelt het vereist met een maximum van 8 maanden. Hiertoe dient een bepaling inclusief boetebeding te worden toegevoegd, welke verwijdering garandeert. De ondersteunende stellingen zelf mogen het hele jaar aanwezig zijn;
f.
de hoogte van hagelnetten mag niet meer bedragen dan 4 m;
g.
de landschappelijke en natuurwaarden mogen niet onevenredig worden aangetast;
h.
er dient te worden voldaan aan de 'Beleidsregels hagelnetten', vastgesteld door gedeputeerde staten van Limburg op 9 maart 2004.