Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Blitterswijckseweg 16-18-18a te Broekhuizenvorst
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.1507.BPBVBLITTERSWWEG18-OH01

Artikel 4 Waarde - Archeologie

4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor “Waarde - Archeologie” aangewezen gronden, zijn, behalve voor de aldaar voorkomende andere bestemming(en), primair bestemd voor behoud van het ter plaatse aanwezige archeologisch waarden of archeologische waarden.
  
4.2. Bouwregel
Binnen deze dubbelbestemming zijn uitsluitend toegestaan gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die ten dienste staan van deze bestemming, alsmede ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemmingen, mits:
- het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en niet dieper dan de bestaande fundering wordt gebouwd;
- gebouwen maximaal 2,5 m uit de plaats van de bestaande fundering worden opgericht;
- de bebouwde oppervlakte niet meer bedraagt dan 100 m2.
 
4.2.1. Andere bouwwerken
Uitsluitend mogen bouwwerken worden opgericht ten dienste van de bestemming, tenzij het plangebied niet groter is dan 2500 m²; dan geldt uitsluitend de onderliggende bestemming, behalve als de bouwlocatie is gelegen binnen een gebied met de aanduiding “archeologisch monument” dan wel binnen gronden gelegen binnen 50 m van een archeologische vindplaats.
  
4.3. Afwijking van de bouwregels
4.3.1. Omgevingsvergunning
Burgemeester en Wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.2 ten behoeve van het oprichten van bouwwerken voor de op deze gronden liggende andere bestemming(en), indien op basis van (archeologisch) onderzoek is aangetoond, dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad. Hierbij gelden de volgende voorwaarden:
- het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al of niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
- het doen van opgravingen;
- de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg;
- de aanvrager moet een rapport overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van Burgemeester en Wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
- er dient schriftelijk advies te worden ingewonnen bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag ofdoor het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.
  
4.4. Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van
werkzaamheden
4.4.1. Verbod
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en/of
werkzaamheden uit te (doen) voeren:
a. het ophogen van de bodem met meer dan 2 m;
b. grondwerkzaamheden op een grotere diepte dan 30 cm, waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
c. bodem verlagen of afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingenvergunning is vereist;
d. het verlagen van het waterpeil;
e. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
f. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
g. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
h. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;
i. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
 
4.4.2. Uitzondering op verbod
Het in artikel 4.4.1 genoemde verbod geldt niet voor de werken en/of werkzaamheden:
a. de werkzaamheden betrekking hebben op gronden binnen de aanduiding agrarische bouwkavel en/of onbebouwde bouwkavel, dan geldt deze dubbelbestemming niet;
b. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft over een maximale oppervlakte van 2500 m2 en deze gronden niet zijn gelegen binnen 50 m van een archeologische vindplaats indien het geen archeologisch aandachtsgebied betreft;
c. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft tot een diepte van 30 cm onder het bestaande maaiveld, met dien verstande dat ter plaatse van de bestemming van artikel 3 en 4 een diepte geldt van 50 cm onder het bestaande maaiveld;
c. voor zover het werkzaamheden in de bodem in een archeologisch aandachtsgebied betreft over een maximale oppervlakte van 100 m2;
d. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit de plaats van de bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
e. indien de werken en/of werkzaamheden het gewone onderhoud betreffen, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
f. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een aanlegvergunning in dit kader is verleend;
d. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden in dit kader is verleend;
e. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft die direct samenhangen met een verleende omgevingsvergunning op grond van het bepaalde artikel 4.3.
f. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een deskundige;
g. waarmee is of mag worden begonnen op het tijdstip van onherroepelijk worden van het bestemmingsplan;
h. het normaal onderhoud en beheer betreffen.
 
4.4.3. Weigeren omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of
van werkzaamheden
Een vergunning als bedoeld in artikel 4.4.1 wordt slechts verleend indien door de uitvoering de aanwezige archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden aangetast. Hierbij gelden de volgende voorwaarden:
a. het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al of niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
b. het doen van opgravingen;
c. de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan een door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties;
d. er dient advies ingewonnen te worden van een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en welke voorwaarden dienen te worden gesteld.
 
4.5. Wijzigingsbepalingen
Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen om, als gevolg van de specifieke archeologische
waardering op de gemeentelijke archeologische waardenkaart, de dubbelbestemming archeologisch gebied deels te verwijderen van de verbeelding, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
a. het (ten dele) verwijderen van de dubbelbestemming betreft uitsluitend gronden, die ingevolge een vastgestelde gemeentelijke archeologische waardenkaart, geen of slechts beperkte archeologische waarden (meer) bevatten;
b. het wijzigingsplan geeft de gronden aan, waarvoor uitsluitend de onderliggende bestemming van toepassing is.
 
4.6. Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering van
bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse
behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn.
De nadere eisen zijn erop gericht dat de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) worden behouden.