direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Hiepterweg 1 Broekhuizen
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1507.BHHIEPTERWEG1-BPO1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel van het bestemmingsplan

Dhr. Cuijpers, hierna initiatiefnemer, heeft op de locatie Hiepterweg 1 te Broekhuizen een melkrundveebedrijf en overweegt nu de melkveetak te beëindigen en zich te gaan richten op de opfok van rundvee (jongvee) en de paardenhouderij. De agrarische activiteiten zullen bestaan uit: het opfokken van ca. 120 stuks jongvee; het aanbieden van stalruimte voor 14 pensionpaarden en het exploiteren van een akkerbouwbedrijf met een oppervlakte van ca. 60 ha. cultuurgrond. Daarnaast wil initiatiefnemer zich richten op het aanbieden van logeer- en kampeergelegenheden voor ruiters en paardenliefhebbers met hun eigen paarden. De eerste focus ligt hierbij op recreanten die enkele dagen met hun eigen paarden in de omgeving willen rondtrekken, maar het kunnen ook deelnemers zijn aan (inter-)nationale concoursen in de omgeving. Hiervoor zullen 5 recreatiewoningen, 6 kampeerplekken en inpandig nog 6 paardenboxen worden gerealiseerd. Verder wenst initiatiefnemer één van de 5 recreatiewoningen in 1e instantie te gebruiken als mantelzorgwoning voor zijn schoonvader. Na het beëindigen van de mantelzorg wordt deze woning weer gebruikt recreatiewoning. Op het buitenterrein zullen verder de nodige voorzieningen zoals paddocks, een paardenbak, parkeergelegenheid en een verbllijfstuin met ligweide en boomgaard worden gerealiseerd. De bestaande sleufsilo's, kuilplaten, de mestsilo en enkele gebouwen zullen worden gesloopt.

 afbeelding "i_NL.IMRO.1507.BHHIEPTERWEG1-BPO1_0002.png"

Afbeelding 1. Uitsnede topografische kaart met aanduiding plangebied (rood omkaderd).

Niet alle beoogde ontwikkelingen zijn toegestaan op basis van het vigerende bestemmingsplan. Daarom is op 1 maart 2021 een principeverzoek (kenmerk WABO-2021-0134) ingediend bij het College van B & W. van de gemeente Horst aan de Maas.

Op 21 september 2021 heeft de gemeente Horst aan de Maas onder voorwaarden een positief principestandpunt ( kenmerk 21-0089347) afgegeven voor de voorgenomen ontwikkelingen.

1.2 Ligging en begrenzing van het plangebied

Het plangebied omvat Hiepterweg 1 en Hiepterweg 2 te Broekhuizen. Onderhavig planvoornemen is voorzien op de locatie van Hiepterweg 1. De locatie ligt in het buitengebied van Broekhuizen. Het ligt in de rand van een overwegend agrarisch gebied wat aan de noordzijde grenst aan een bosgebied (Pastoorwei). Aan de zuidzijde en op een afstand variërend van 50 tot 80 meter ligt de Broekhuizermolenbeek. In de omgeving ligt in oostelijke richting, op ca. 300 meter afstand, de dichtstbijzijnde woonbestemming en op ca. 280 meter afstand ligt een bedrijfsbestemming. In zuidelijke richting ligt op ca. 340 meter afstand een composteringsbedrijf/champignonkwekerij (agrarische bestemming), op ca. 350 meter een champignonkwekerij en op 450 meter afstand en meer liggen aan de Horsterweg diverse woonbestemmingen (lintbebouwing). In westelijke/zuidwestelijke richting ligt op ca. 460 meter één enkele woonbestemming.

De Hiepterweg is een rustige weg en wordt overwegend gebruikt door bestemmingsverkeer en fietsers die de 'Oude Maasarmroute' volgen.

De plangebied is kadastraal bekend als gemeente Broekhuizen, sectie D, nummer 989 en sectie F, nummers 425 en 426 (deels) De omvang van het plangebied waar onderhavig planvoornemen wordt voorzien bedraagt circa 1,8 ha en betreft de percelen kadastraal bekend als gemeente Broekhuizen, sectie F, nummers 425 en 426 (deels).

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.BHHIEPTERWEG1-BPO1_0003.png"

Afbeelding 2. Luchtfoto directe omgeving van het plangebied (rood omkaderd).

De locatie is gelegen aan de bestaande ruiter- en menroute (knooppunt 34) en is bij uitstek geschikt om te fungeren als uitvalsbasis voor een verkenning te paard( of te voet) van het vrij toegankelijke onlangs gerealiseerde Maaspark Ooien-Wanssum of het Schuitwater Bos en Heide, maar ook als stop- en overnachtingsplaats voor ruiters, die gebruik maken van uitgebreide routenetwerk in Noord Limburg. Tevens is de locatie gelegen aan het welbekende Pieterpad (etappe Swolgen-Venlo).

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

De locaties Hiepterweg 1 en 2 zijn in het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Horst aan de Maas' (deels onherroepelijk en vastgesteld op 19 december 2017) bestemd als 'Agrarisch met waarden'. Daarnaast kent de locatie de volgende dubbelbestemmingen, gebiedsaanduidingen, functieaanduidingen en maatvoering:

  • Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'.
  • Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'.
  • Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 6'.
  • Dubbelbestemming 'Waarde - Zone bronsgroene landschapszone'.
  • Dubbelbestemming 'Waarde - Zone zilvergroene landschapszone'.
  • Figuur 'relatie'.
  • Gebiedsaanduiding 'milieuzone - stiltegebied.
  • Gebiedsaanduiding 'overige zone - bos- en mozaiklandschap'.
  • Gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied'.
  • Bouwvlak (ruim 17.000 m2 bij Hiepterweg 1 en ca. 4.200 m2 bij Hiepterweg 1).
  • Functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veehouderij'.
  • Maatvoering 'maximum aantal wooneenheden: 1'.

De als zodanig aangewezen gronden zijn onder andere bestemd voor agrarisch bedrijfsmatig grondgebruik en geheel of overwegend grondgebonden veehouderij.

De locatie Hiepterweg 1 vormt een gekoppeld bouwvlak met het perceel Hiepterweg 2

Op 8 september 2020 is een herziening van het van het vigerend bestemmingsplan vastgesteld ('Buitengebied Horst aan de Maas, herziening 2020'). Op 21 oktober 2021 is het 'Ontwerp Veegplan 2021" gepubliceerd. Voor de planlocatie zijn hierbij geen wijzigingen opgetreden ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan, behoudens enkele kleine voor deze locatie niet relevante wijzigingen in de regels.

Op 21 september 2021 is het 'Parapluplan Internationale werknemer Horst aan de Maas 2021' vastgesteld. Met de regels in dit plan vervallen de bestaande regels omtrent huisvesting van arbeidsmigranten in de geldende ruimtelijke plannen voorzover van toepassing op het plangebied van dit plan, alsmede:

  • het bestemmingsplan 'Correctieve herziening paraplubestemmingsplan "Huisvesting arbeidsmigranten"' met planidentificatienummer NL.IMRO.1507.HMHERZHUISVARBMIGR-BPV1 en
  • het bestemmingsplan 'Parapluplan Huisvesting Arbeidsmigranten' met planidentificatienummer NL.IMRO.1507.BPHMHUISVARBEIDSMG-BPG1

Voor de planlocatie is dit verder niet van belang, omdat geen sprake is van huisvesting voor internationale werknemers. Er zijn derhalve dan ook geen regels uit het 'Parapluplan Internationale werknemer Horst aan de Maas 2021' opgenomen in onderhavig bestemmingsplan 'Hiepterweg 1 Broekhuizen'.

Niet alle beoogde ontwikkelingen binnen de locatie van Hiepetreweg 1 zijn op basis van het vigerende bestemmingsplan rechtstreeks toegestaan. Om de voorgenomen ontwikkelingen mogelijk te maken en in een passend juridisch kader vast te leggen, is er voor gekozen om een separate bestemmingplanprocedure te doorlopen. Voorliggend document voorziet in een toelichting op de bijbehorende regels en verbeelding voor de benodigde bestemmingsplanherziening.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.BHHIEPTERWEG1-BPO1_0004.png"

Afbeelding 3. Uitsnede plankaart vigerende bestemmingplan met aanduiding plangebied (rood omkaderd).

1.4 Leeswijzer

In de hierna volgende hoofdstukken van dit bestemmingsplan komen onder meer de volgende elementen aan de orde:

  • Beschrijving van het plangebied (hoofdstuk 2).
  • Beleidskaders (hoofdstuk 3).
  • Planbeschrijving (hoofdstuk 4).
  • Sectorale aspecten (hoofdstuk 5).
  • Uitvoerbaarheid (hoofdstuk 6).
  • Juridische toelichting (hoofdstuk 7).

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het plangebied

2.1 Algemeen

In onderhavig hoofdstuk wordt een beschrijving gegeven van het plangebied.

2.2 Ruimtelijke structuur

Het plangebied is gelegen in het buitengebied van de gemeente Horst aan de Maas, ten westen van het gehucht Geneberg en het kerkdorp Broekhuizen en ten noorden van het gehucht Stokt, zie ook afbeelding 1. De locatie ligt in de rand van een overwegend agrarisch gebied met weinig bebouwing en dat aan de noordzijde grenst aan een bosgebied (Pastoorwei). Aan de zuidzijde wordt het gebied doorkruist door de Broekhuizermolenbeek.

Het landschap waarbinnen het plangebied is gelegen wordt getypeerd als bos- en mozaïeklandschap. Binnen dit landschapstype vallen de bossen, heiden, venen en zandvlaktes samen met de daar tussen en naast gelegen oudste weides en akkers met zowel grazige vegetaties als heide, bloemrijke graslanden en hooiland, maar ook akkers, vennen en stuifduinen. Het is een, door groene elementen, besloten landschap, waarbinnen geen vergezichten ruimer dan 250 meter mogelijk zijn. Deze gebieden zijn kenmerkend door het besloten karakter, gevormd door bos- en landschapselementen gecombineerd met weinig bebouwing. Hierdoor worden deze gebieden zeer gewaardeerd. De bijzondere kwaliteit die deze gebieden samen brengt, schuilt dus niet zozeer in het natuurlijk fundament, noch in het tijdstip van in gebruik name, maar in de huidige belevingswaarde. Dit landschapstype heeft deels een sterke relatie met de (soms extreme) aardkundige situatie (zeer nat of zeer droog). Deels is dit landschapstype op cultuurhistorische wijze ontstaan, zoals bijvoorbeeld bij landgoederen.

Door de relatieve rust en de vele overgangen tussen bos en de open, grazige vegetaties, herbergt het bos- en mozaiklandschap veel natuurwaarden. De vele verschillende landschapselementen op korte afstand van elkaar bieden vele soorten planten en dieren de gelegenheid zich te voeden, te verplaatsen, te schuilen en zich voort te planten. Door de huidige natuurwaarden vallen vele bossen binnen de ecologische hoofdstructuur (EHS), het tegenwoordige Natuurnetwerk Nederland.

2.3 Functionele structuur

Onderhavige planontwikkeling wordt voorzien op de percelen, kadastraal bekend als gemeente Broekhuizen, sectie F, nummers 425 en 426 (deels). De omvang van het plangebied bedraagt circa 1,8 ha. Het plangebied is bestemd tot 'Agrarisch met waarden'. Het voornemen is om binnen het plangebied een bestemmingswijziging door te voeren om ter plekke, naast de reeds toegestane agrarische activiteiten, ook de logeer- en kampeergelegenheden voor ruiters en paardenliefhebbers, alsook de bijbehorende voorzieningen en de gewenste paardenbak en paddocks, mogelijk te maken. De beoogde ontwikkelingen binnen het plangebied worden, met uitzondering van een gedeelte van de nieuwe paardenbak en één van de paddocks (samen ca. 750 m2), geheel binnen de aanwezige inrichting gerealiseerd.

Onderhavige locatie is momenteel nog in gebruik als akkerbouw- en rundveebedrijf (melkvee met jongvee) met bijbehorende stallen, machinestalling, mestopslagen, kuilplaten en sleufsilo's. Ten behoeve van de planontwikkeling wordt de melkveehouderij beëindigd en worden de kuilplaten, de sleufsilo, de mestsilo en de jongveestal en bering achter de woning gesloopt. De opfok van jongvee en de akkerbouwtak worden naast de beoogde nieuwe ontwikkelingen voortgezet.

2.4 Historische ontwikkeling en cultuurhistorie

De Hiepterweg is een weg die al lang bestaat. De weg komt al voor op kaarten uit 1823, maar was toen meer gekronkeld dan nu. Op kaarten uit 1850 heeft de weg al nagenoeg een rechte vorm, maar de afbuiging naar het gehucht Stokt is er nog niet. Ook lijkt er aan de overzijde van het plangebied reeds bebouwing aanwezig te zijn. Volgens de kaart uit 1850 was ter plaatse van het plangebied nog bos aanwezig. Op de kaart uit 1895 is te zien dat de gronden ter plaatse van het plangebied reeds zijn verkaveld en agrarisch in gebruik zijn. Reeds toen is de omgeving gekarteerd als een mozaïek bestaande uit grasland, bouwland, boomgaarden, bos en heide. De vorm van de Hiepterweg is dan nog steeds hetzelfde.

Door de ruilverkaveling van Broekhuizen in de periode tussen 1948 - 1965 verandert er veel voor Broekhuizen en ook aan de Hiepterweg. Op de kaart van 1967 heeft de Hiepterweg de vorm zoals die nu nog aanwezig is en binnen het plangebied is de eerste bebouwing te zien. Het bedrijf aan de Hiepterweg 1 is in de jaren zestig door de opa van initiatiefnemer opgericht als een varkenshouderij. De oude bebouwing aan de overkant van de weg is ten tijde van de ruilverkaveling verdwenen. Ergens in de jaren 1986 - 1987 verschijnt aan de overkant van de weg de 2e bedrijfswoning (Hiepeterweg 2). In de loop der jaren is de varkenshouderijtak vervolgens beëindigd en heeft het bedrijf de melkveehouderij en de akkerbouwtak uitgebreid tot de huidige omvang. De huidige locatie wordt vrijwel geheel omzoomd door een bomenrij.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de op het plangebied van toepassing zijnde beleidskaders. In de volgende paragraven wordt achtereenvolgens ingegaan op het van toepassing zijnde rijksbeleid, het provinciale beleid en het gemeentelijke beleid.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 NOVI

In het kader van de nieuwe Omgevingswet, die per 1 januari 2022 in werking treedt, heeft het Rijk de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. Deze visie is tot stand gekomen in nauwe samenwerking met provincies en gemeenten, waterschappen, maatschappelijke partijen en burgers.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 wordt in de Nationale Omgevingsvisie de langetermijnvisie in beeld gebracht. Op nationale belangen wil het Rijk (net als nu) sturen en richting geven. Hiervoor worden vier prioriteiten onderscheiden:

  • Ruimte voor klimaat adaptatie.
  • Duurzaam economisch groeipotentieel.
  • Sterke en gezonde steden en regio's.
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Om invulling te kunnen geven aan deze vier prioriteiten hanteert het rijk de volgende drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaat voor enkelvoudige functies.
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal.
  • Afwentelen wordt voorkomen.

Bovendien worden hieronder de belangrijkste keuzes en bijbehorende doelen in de Nationale Omgevingsvisie toegelicht.

  • Gestreefd wordt naar een klimaatbestendige inrichting van Nederland. Dat betekent dat Nederland zo wordt ingericht dat het de klimaatveranderingen aankan. Daarvoor is nodig dat functies meer in evenwicht met natuurlijke systemen (bodem en water) worden ingepast. Een voorbeeld hiervan is het op termijn verhogen van grondwaterstanden in veenweidegebieden;
  • Bovendien wordt een verandering van de energievoorziening beoogd. Bij de inpassing van duurzame energie bestaat oog voor omgevingskwaliteit. Een voorbeeld hiervan is dat eerst wordt gekeken naar ongebruikte daken om zonnepanelen op te plaatsen;
  • Overgang naar een circulaire economie, waarbij we tegelijk goed kunnen blijven concurreren en een aantrekkelijk vestigingsklimaat bieden. Een voorbeeld is het aanpassen van productieprocessen en het gebruik van reststoffen in het haven- en industriegebied;
  • De ontwikkeling van het Stedelijk Netwerk Nederland wordt nagestreefd. Hiermee wordt gestuurd op een goed bereikbaar netwerk van steden waarbij de ambities en mogelijkheden in steden en regio’s in heel Nederland zo goed mogelijk worden gebruikt. Voorbeelden van regionale uitwerking hiervan zijn de verstedelijkingsstrategieën, waarin vooruitgekeken wordt hoe verschillende ruimtelijke functies in en rondom steden het beste ingepast kunnen worden;
  • Het bij elkaar plaatsen van zogenaamde logistieke functies (bijvoorbeeld distributiecentra, datacenters) om hiermee de openheid en de kwaliteit van het landschap te behouden. Daarbij wordt gebruik gemaakt van een voorkeursvolgorde logistieke functies;
  • Het toekomstbestendig maken van het landelijk gebied in goed evenwicht met de natuur en landschap. Daarbij wordt gewerkt aan de overgang naar de kringlooplandbouw zodat gebruik van de grond meer wordt afgestemd op de natuurlijke water- en bodemsystemen.
3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Barro voorziet in de juridische borging van het nationale ruimtelijke beleid. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. Navolgende onderwerpen met nationaal belang zijn opgenomen in het Barro en de eerste aanvulling (Stb. 2012, nr. 388):

  • project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • kustfundament en de daarbuiten gelegen primaire waterkeringen;
  • grote rivieren en rijksvaarwegen en de veiligheid daarom heen;
  • toekomstige rivierverruiming van de Maastakken;
  • Waddenzee en Waddengebied, en IJsselmeergebied;
  • verstedelijking in het IJsselmeer;
  • defensie;
  • erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde;
  • hoofdwegen en landelijke spoorwegen;
  • elektriciteitsvoorziening;
  • ecologische hoofdstructuur.
3.2.3 Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro)

Naast het Barro is ook de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) in werking
getreden. In het Barro is bepaald dat bij ministeriële regeling verschillende militaire terreinen,
gebieden, objecten en zones worden aangewezen, waar gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening mee moeten houden. In de Rarro wordt daar uitvoering aan gegeven.

3.2.4 Conclusie Rijksbeleid

De beoogde planontwikkeling levert geen strijd op met de Nationale Omgevingsvisie, het Barro en de Rarro. Het Rijksbeleid is niet aan de orde, omdat sprake is van een kleinschalige ontwikkeling en er geen onderwerpen vanuit de NOVI en Barro op het plangebied van toepassing zijn. Ook gelden er vanuit de Rarro geen beperkingen ten aanzien van het planvoornemen.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Limburg (POVI)

Op 1 oktober 2021 hebben Provinciale Staten van Limburg de Omgevingsvisie Limburg vastgesteld, met inachtneming van de aanvaarde amendementen. De Omgevingsvisie Limburg vervangt de Omgevingsvisie POL 2014. De Omgevingsvisie Limburg bevat voor de langere termijn (2030-2050) de ambities en beleidsdoelen voor onder andere het buitengebied en de fysieke leefomgeving in Limburg. Met de intrede van de Omgevingsvisie Limburg is relevant dat de benaming van de goudgroene natuurzone is gewijzigd naar de zone 'natuurnetwerk'. Daarnaast zijn de 'zilvergroene natuurzone' en de 'bronsgroene landschapszone' samengevoegd tot de 'Groenblauwe mantel'. Het plangebied ligt op basis van de Omgevingsvisie Limburg binnen de zone 'Landelijk gebied - groenblauwe mantel'.

De groenblauwe mantel omvat onder andere het Maasdal en de landschappelijk en cultuurhistorisch waardevolle beekdalen. De gebieden van de groenblauwe mantel hebben vaak een functie als buffer rond - en verbindingszones tussen- bestaande natuurgebieden. Het betreft gebieden met overwegend (extensievere) landbouwgebieden, monumenten, kleinschalige landschapselementen en waterlopen. In Zuid-Limburg omvat dit gebied ook de steilere hellingen, droogdalen en de belangrijkste landschappelijke verbindingen naar het Maasdal. In de groenblauwe mantel staat het klimaatadaptief maken van het watersysteem centraal. Belangrijk is ook om ruimte te bieden aan economische sectoren die nauw met het landelijk gebied verbonden zijn. De gebieden binnen groenblauwe mantel worden ook gezien als een belangrijke recreatiezone.

Onderhavig initiatief betreft het beëindigen van de melkveehouderij, het voortzetten van de akkerbouwtak en de opfok van jongvee, het aanbieden van pensionstaling en logeer- en kampeergelegenheden voor ruiters en paardenliefhebbers met hun paarden. Door de benodigde voorzieningen hiervoor binnen de huidige locatie te ontwikkelen vindt er geen inbreuk plaats op het landschap. Onderhavige ontwikkelingen binnen het plangbied passen daarmee in het provinciale beleid.

3.3.2 Omgevingsverordening Limburg 2014 / Omgevingsverordening Limburg 2021

De Omgevingsvisie Limburg is een zelfbindend document en bindt daarmee enkel de Provincie Limburg. Als het noodzakelijk is voor de uitwerking van onderdelen van beleid in de Omgevingsvisie om bindende regels te stellen, dan gebeurt dit in de omgevingsverordening. De huidige Omgevingsverordening, de Omgevingsverordening Limburg 2014, bevat regels die voor iedereen of voor bepaalde doelgroepen gelden, maar ook instructiebepalingen die gemeentebesturen in acht moeten nemen bij ruimtelijke besluiten.

Met de komst van de Omgevingswet (beoogde inwerkingtreding per 1-7-2022) is een nieuwe omgevingsverordening nodig. Deze moet passen binnen de kaders en het instrumentarium van de Omgevingswet, maar er worden meteen ook een aantal aanpassingen vanwege nieuwe en gewijzigde beleidsinzichten doorgevoerd. Deze nieuwe en gewijzigde onderdelen vinden hun oorsprong in de Omgevingsvisie Limburg. De besluitvorming over het ontwerp van de Omgevingsverordening door Gedeputeerde Staten heeft plaatsgevonden in oktober.

De nieuwe Omgevingsverordening Limburg (2021) is in ontwerp dus gereed en zal te zijner tijd de Omgevingsverordening Limburg 2014 vervangen.

De omgevingsverordening bevat regels over diverse onderwerpen, zoals ook de aanwijzing van milieubeschermingsgebieden. Onderhavige planlocatie is echter niet gelegen in een dergelijke milieubeschermingsgebied. De planontwikkeling wordt derhalve ook niet belemmerd door regels welke gelden binnen milieubeschermingsgebieden.

3.3.3 Ladder van duurzame verstedelijking

De zogenaamde 'ladder voor duurzame verstedelijking' is opgenomen in artikel 3.1.6, tweede lid, Besluit ruimtelijke ordening en luidt als volgt:

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

De ladder voor duurzame verstedelijking is door de provincie verankerd in de Omgevingsverordening Limburg 2014 (OvL2014) in artikel 2.2.2, lid 1. Aanvullend op deze ladder heeft de provincie in de Omgevingsverordening Limburg bepaald dat tevens de mogelijkheden van herbenutting van leegstaande monumentale en beeldbepalende gebouwen moet worden onderzocht.

Uitgangspunt voor toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking is dat sprake dient te zijn van een stedelijke ontwikkeling. Conform artikel 2.2.1 van de OvL2014 is de definitie van een stedelijke ontwikkeling een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.

Het begrip 'stedelijke ontwikkeling' is in uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State nader verduidelijkt. Van een stedelijke ontwikkeling is bij voorliggende planontwikkeling geen sprake. De ladder van duurzame ontwikkeling is daarom niet van toepassing.

3.3.4 Conclusie provinciaal beleid

Gelet op vorenstaande uiteenzetting van het vigerende provinciale beleid, bestaan er geen belemmeringen voor de beoogde planontwikkelingen binnen het plangebied.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Bestemmingsplan "Buitengebied Horst aan de Maas", "Buitengebied Horst aan de Maas, herziening 2020" , "Veegplan 2021" en Parapluplan Internationale werknemers Horst aan de Maas 2021"

De locatie Hiepterweg I in Broekhuizen is gelegen in het gebied waarvoor de bestemmingsplannen 'Buitengebied Horst aan de Maas' (vastgesteld op 19 december 2017) en 'Buitengebied Horst aan de Maas, herziening 2020' (vastgesteld 8 september 2020) en 'Parapluplan Internationale werknemers Horst aan de Maas (vastgeteld 21 september 2021) gelden. Het perceel Hiepterweg 1 vormt een gekoppeld bouwvlak met het perceel Hiepterweg 2 en heeft de enkelbestemming 'Agrarisch met waarden' met een bouwvlak en de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veehouderij'. Binnen zowel het bouwvlak Hiepterweg 1 alsook het bouwvlak Hiepterweg 2 is een bedrijfswoning toegestaan. Daarnaast gelden binnen de locatie van Hiepterweg 1 de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 3','Waarde - Archeologie 6', 'Waarde - Zone zilvergroene natuurzone' en 'Waarde - Zone bronsgroene landschapszone'. Tot slot gelden de gebiedsaanduidingen 'overige zone - bos- en mozaiklandschap' en 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied'.

Ten aanzien van het planvoornemen wordt hier onderstaand per onderdeel kort op ingegaan.

Agrarische activiteiten

Het opfokken van 120 stuks rundvee, het stallen van 20 (pension)paarden, het exploiteren van een akkerbouwbedrijf en het realiseren van 16 paardenboxen in de bestaande ligboxenstal, is in overeenstemming met het bestemmingsplan en rechtstreeks toegestaan.

Agrarisch verwante nevenactiviteiten - recreatiewoningen

In het planvoornemen is voorzien in het realiseren van 5 recreatiewoningen. Deze worden gerealiseerd in de huidige ligboxenstal.

In artikel 3. lid 3.6.6 "Kleinschalige verblijfsrecreatie ' van het vigerende bestemmingsplan is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen waarbij het bevoegd gezag door middel van een omgevingsvergunning kan afwijken van het bepaalde in lid 3.5.1 om kleinschalige verblijfsrecreatie in de vorm van maximaal 5 recreatiewoningen toe te staan, met dien verstande dat:

  • a. de verblijfsrecreatie gezien de aard, omvang en intensiteit passend moet zijn binnen de agrarische functie;
  • b. de agrarische functie in overwegende mate behouden blijft. Dat is het geval indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
  • 1. maximaal mag 1/3 van het totale vloeroppervlak van de aanwezige bebouwing worden gebruikt ten behoeve van recreatiewoningen, met dien verstande dat het aan te wenden vloeroppervlak nimmer meer dan 100 m2 per recreatiewoning mag bedragen;
  • 2. de (bedrijfs)woning blijft voldoen aan de bepalingen ingevolge of krachtens de Woningwet;
  • 3. dat wil zeggen dat de gebruiker van de woning ook de bedrijfsmatige activiteit ontplooit;
  • 4. het gebruik mag geen ernstige hinder voor het woonmilieu opleveren en mag niet leiden tot onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen gronden en bebouwing; Dit betekent bijvoorbeeld dat het geen activiteit mag zijn waarvoor een milieuvergunning of een melding op grond van de milieuwetgeving verplicht is. Ook mag de activiteit geen industriële handelingen inhouden, evenmin is een seksinrichting toegestaan;
  • 5. gronden buiten het bouwvlak mogen niet worden gebruikt voor deze bedrijfsmatige activiteiten;
  • 6. detailhandel mag niet plaatsvinden tenzij het gaat om detailhandel die direct verband houdt met de kleinschalige verblijfsrecreatie;
  • 7. in de benodigde parkeercapaciteit dient geheel op eigen terrein te worden voldaan;
  • 8. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeerbalans;
  • c. er vooraf schriftelijk advies dient te worden ingewonnen bij de regionale werkgroep Vrijetijdseconomie.

Aan bovenstaande voorwaarden wordt voldaan en voornoemd gebruik kan middels een omgevingsvergunning worden verleend. Het plan is conform voorwaarde c voor advies voorgelegd aan de werkgroep Vrijetijdseconomie en zij heeft positief geadviseerd over de voorgenomen vorm van verblijfsrecreatie. Zie ook subparagraaf 3.4.3. In voorliggend bestemmingsplan wordt deze ontwikkeling onder de bestemming 'Agrarich met waarden' mogelijk gemaakt door dit op te nemen onder de de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - nevenactiviteit'.

Mantelzorgwoning

Het voornemen is om 1 van de recreatiewoningen in 13 instantie te gebruiken als mantelzorgwoning voor 1 van de ouders van de intiatiefnemer. Het Besluit omgevingsrecht (Bor) biedt mogelijkheden om een bestaand bouwwerk overeenkomstig artikel 2, onderdeel22 van bijlage ll Bor vergunningsvrij als mantelzorgwoning te gebruiken. Er moet dan wel met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of een sociaal-medisch adviseur zijn aangetoond dat er sprake is van een mantelzorgbehoefte. ls er geen mantelzorgindicatie, dan biedt het pré-mantelzorgwoning van de gemeente wellicht een mogelijkheid om een mantelzorgwoning te realiseren. Het gebruiken van 1 recreatiewoning als mantelzorgwoning is dus omgevingsvergunningvrij als aan de voorwaarden wordt voldaan.

Groepsaccommodatie

Initiatiefnemer wenst de recreatiewoningen ook te kunnen gebruiken als groepsaccommodatie. De binnenplanse afwijkingsbevoegdheid van artikel 3, lid 3.6.6 van het bestemmingsplan heeft echter geen betrekking op de realisatie van een groepsaccommodatie. Op grond van de begripsbepaling van het bestemmingsplan is een groepsaccommodatie gedefinieerd als 'een (deel van een) gebouw dat blijvend bestemd is voor recreatief nachtverblijf door groepen, waarbij overnacht wordt in slaapzalen en/of slaapkamers, waarbij een afzonderlijke ruimte voor dagactiviteiten alsmede keuken- en sanitaire voorzieningen aanwezig zijn die gemeenschappelijk door de groep worden gebruikt'.

In het planvoornemen wordt dit mogelijk gemaakt door de aanwezigheid van verbindingsdeuren tussen de onderlinge recreatiewoningen. Wanneer groepen de accommodatie huren kunnen deze verbindingsdeuren geopend worden, waardoor ook afzonderlijke ruimtes voor dagactiviteiten alsmede keuken- en sanitaire voorzieningen aanwezig zijn die gemeenschappelijk door de groep gebruikt kunnen worden.

Omdat het bestemmingsplan geen mogelijkheid biedt om binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden' een groepsaccommodatie te realiseren, wordt dit in voorliggend bestemmingsplan onder de bestemming 'Agrarich met waarden' mogelijk gemaakt door dit op te nemen onder de de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - nevenactiviteit'.

Kampeerplekken

Ten behoeve van kampeergelegenheden voor ruiters en paardenliefhebbers met hun eigen paarden wordt binnen het plangebied voorzien in 6 kampeerplakken voor campers. In artikel 3, lid 3.6.2 van het vigerende bestemmingsplan is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen waarbij, onder voorwaarden, het bevoegd gezag bij een omgevingsvergunning kan afwijken van het bepaalde in lid 3.1, ten behoeve van kleinschalig kamperen op gronden op of direct grenzend aan een bouwvlak en wel gekoppeld aan het agrarisch bedrijf op het betreffende bouwvlak.

Een van de voorwaarden is dat bij het plaatsen van de kampeermiddelen een minimale afstand van 25 meter tot een - als zodanig bestemde - verharde weg in acht dient te worden genomen. Binnen het planvoornemen zijn de kampeerplekken echter voorzien binnen een afstand van 25 meter tot de enkelbestemming 'Verkeer', waardoor geen gebruik kan worden gemaakt van voornoemde afwijkingsbevoegdheid. Om deze kampeerplekken toch op de gewenste locatie te kunnen realiseren is deze ontwikkeling in voorliggend bestemmingsplan onder de bestemming 'Agrarich met waarden' opgenomen onder de de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - nevenactiviteit'.

Sanitaire ruimte

Ten behoeve van de recreanten is in het planvoornemen een sanitaire ruimte opgenomen voor in de ligboxenstal. Dit is echter niet in overeenstemming met het bestemmingplan en ook hiervoor is geen afwijkingsbevoegdheid opgenomen die het gebruik van agrarische bedrijfsgebouwen als sanitaire ruimte voor recreanten mogelijk maakt. Aan de realisatie van de sanitaire ruimte kan dan ook alleen met een uitgebreide procedure om af te wijken van het bestemmingsplan of met een bestemmingsplanprocedure worden meegewerkt. Derhalve is ook deze ontwikkeling opgenomen als een van de ontwikkelingen waarvoor voorliggend bestemmingsplan is opgesteld.

Winkelruimte en kleinschalige horeca

Ten behoeve van de recreanten is in het planvoornemen voorzien in een boerderijwinkel en kleinschalige horeca. Ten behoeve van deze functie is dat ook mogelijk. Met voorliggend bestemmingplan wordt dit mogelijk gemaakt door hiervoor de toestemming op te nemen bij de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - nevenactiviteit' onder de bestemming 'Agrarich met waarden'.

Paddocks, een paardenbak met verlichting, trailerparkeerplaatsen en parkeervoorzieningen

Ten behoeve van het planvoornemen wordt ook voorzien in 3 paddocks, een nieuwe paardenbak, voldoende trailerparkeerplaatsen en voldoende parkeervoorzieningen. De aanleg van de gewenste nieuwe paardenbak met verlichting is mogelijk, mits gelegen binnen het bouwvlak. De nieuwe paardenbak ligt echter voor een deel buiten het bouwvlak en dat is niet toegestaan. In artikel 3, lid 3.6.4 van het bestemmingsplan 'Buitengebied Horst aan de Maas' is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om paardenbakken buiten het bouwvlak te realiseren mits aan de in dat artikel genoemde voorwaarden wordt voldaan. Er wordt echter niet voldaan aan de voorwaarden voor het realiseren van een paardenbak buiten het bouwvlak. Vanwege de ligging binnen de dubbelbestemming 'Waarde -Zone zilvergroene natuurzone' mag daar geen paardenbak worden gerealiseerd en per (bedrijfs)woning is maximaal 1 paardenbak toegestaan en er is al 1 paardenbak aanwezig. Ook is 1 van de 3 aan te leggen paddocks gedeeltelijk buiten het bouwvlak gelegen.

Om de paardenbak en de betreffende paddock toch te kunnen realiseren dient een uitgebreide procedure om af te wijken van het bestemmingsplan of een bestemmingsplanprocedure te worden doorlopen. Derhalve is ook deze ontwikkeling opgenomen als een van de ontwikkelingen waarvoor voorliggend bestemmingsplan is opgesteld.

De trailerparkeerplaatsen en de parkeervoorzieningen worden gerealiseerd op eigen grond en zijn in overeenstemming met het vigerende bestemmingsplan.

Om reden dat niet alle gewenste ontwikkelingen op grond van de vigerende bestemmingsplannen kunnen worden verleend, is dus voorliggend bestemmingplan opgesteld. Met voorliggend bestemmingsplan worden de gewenste ontwikkelingen vastgelegd en kunnen deze rechtstreeks op basis van dit nieuwe bestemmingsplan worden toegestaan, indien nodig met een omgevingsvergunning voor de activiteit 'bouwen'.

3.4.2 Structuurvisie Horst aan de Maas / Ontwerp omgevingsvisie Horst aan de Maas

Een structuurvisie bevat de hoofdlijnen van de voorgenomen ontwikkeling van een gebied, evenals de hoofdlijnen van het door de gemeente te voeren beleid. De gemeente Horst een de Maas heeft haar regie op de uitvoering van het ruimtelijke beleid vormgegeven in de Structuurvisie Horst aan de Maas, vastgesteld op 9 april 2013. Op 9 juli 2015 is een evaluatie van de structuurvisie vastgesteld.

De structuurvisie biedt voor de gemeente het kader om uitspraken te doen over de wenselijkheid van ruimtelijke ontwikkelingen die niet passen in het bestemmingsplan. Het grondgebied van de gemeente is om die reden binnen de structuurvisie ingedeeld in diverse gebieden. Het perceel Hiepterweg 1 in Broekhuizen ligt in het gebied '04a Bos- en natuurgebieden'. In dit gebied geldt een meedenkende grondhouding voor gebiedseigen recreatie en toerisme in de vorm van verblijfsrecreatie. Onderhavig planvoornemen past binnen deze visie.

Onlangs is de 'Ontwerp omgevingsvisie Horst aan de Maas' (21-10-2021) gepubliceerd. Deze omgevingsvisie komt voort uit de verplichting van de Omgevingswet voor alle gemeenten om een gemeente dekkende omgevingsvisie op te stellen. De Omgevingswet wordt naar verwachting in 2022 vastgesteld. In de Omgevingswet wordt het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en goede omgevingskwaliteit als belangrijk maatschappelijk doel omschreven. Deze nieuwe wet bundelt 26 huidige wetten en brengt een ander instrumentarium met zich mee. Eén van deze instrumenten is de omgevingsvisie.

De omgevingsvisie Horst aan de Maas is een langetermijnvisie op de leefomgeving binnen de gemeente en zal de structuurvisie vervangen. In de visie staat beschreven welke ambities en opgaven de gemeente en de samenleving hebben voor de langere termijn, tot 2040. De visie geeft onder andere antwoord op vragen over hoe ruimte wordt geboden aan ontwikkelingen waar behoefte aan is, hoe de omgeving aantrekkelijk wordt gehouden voor de huidige bewoners, bedrijven, maar ook voor toerisme. Hoe mogelijk de gezondheid en veiligheid voor de bewoners verbeterd kan worden, maar ook over hoe om te gaan met onder ander de ontwikkelingen rondom het opwekken van duurzame energie, de waterveiligheid, de veranderingen in de agrarische sector, behoud en versterking van de toeristische sector en de bedrijvigheid, welke ook van invloed zijn op de leefomgeving.

De omgevingsvisie is gebaseerd op het bestaand beleid en formuleert dus geen nieuw beleid. Bij het opstellen van de omgevingsvisie is ook de samenleving betrokken (participatie). De omgevingsvisie maakt duidelijk welke richting wordt ingeslagen en hoe initiatieven vanuit de samenleving daaraan kunnen bijdragen.

Zoals hierboven als is vermeld komen in de omgevingsvisie de hooflijnen van het beleid voor de fysieke leefomgeving aan bod. Het grootste verschil met de structuurvisie is, dat in de omgevingsvisie niet alleen ruimtelijke thema's terugkomen, maar ook sociaal-maatschappelijk onderwerpen aangesneden worden. De omgevingsvisie is hiermee een breder georiënteerd product, waarbij ook andere beleidsvelden betrokken worden.

In de omgevingsvisie wordt de vrijetijdseconomie ook als een belangrijke sector gezien. Van nieuwe initiatieven worden kwaliteit en een onderscheidend vermogen verwacht. Ze moeten wat nieuws en unieks toevoegen. Daarbij zijn een verantwoorde spreiding van deze initiatieven over de gemeente en het seizoen ook van belang. Met betrekking tot nieuwe ontwikkelingen blijft het behouden van de kwaliteiten van het landschap (natuurlijk systeem) voorop staan.

Voor wat betreft onderhavige planontwikkelingen en de omgevingsvisie kan ook nu gesteld worden dat deze past binnen de omgevingsvisie. Er is sprake van kwaliteit en een onderscheidend vermogen, zie hiervoor ook onderstaande paragraaf 3.4.3. Omdat de planontwikkeling binnen een bestaande locatie en binnen bestaande gebouwen plaatsvindt, vinden er geen ingrepen plaats die de kwaliteit van het aanwezige landschap aantasten.

3.4.3 Visie (verblijfs)recreatie en Horeca Horst aan de Maas

Deze visie is op 8 februari 2011 door de gemeenteraad vastgesteld en bevat een toetsingskader voor vestiging van nieuwe als ook voor uitbreidingen van (dag)recreatieve initiatieven. De gemeente Horst aan de Maas wil zich met deze visie richten op een divers en kwalitatief hoogwaardig aanbod op het gebied van toerisme, recreatie en horeca. Belangrijke uitgangspunten daarbij zijn het verantwoord (door)ontwikkelen van bestaande recreatie- en horecabedrijven en nieuwe initiatieven moeten onderscheidend en vernieuwend zijn.

In de visie (verblijfs)recreatie en horeca Horst aan de Maas wordt gesteld dat 'onderscheidend' gedefinieerd kan worden als gemiddeld hoog wordt gescoord op:

  • 1. Het bieden van meer kwaliteit t.o.v. het bestaande gemeentelijke aanbod, zodat dit leidt tot het inzetten van een ander segment in de markt;
  • 2. Verbreding van het product, met andere vormen van verblijfsrecreatie of dagrecreatie;
  • 3. Seizoensverlenging en het aantrekken van nieuwe doelgroepen door meer 'winterharde' accommodaties, zoals gastenkamers (B&B), vakantieappartementen, groepsaccommodaties, etc. De nadruk ligt daarbij op inpandige voorzieningen;
  • 4. Inbedding van een bijzonder thema in het product, marketing en activiteiten;
  • 5. Inzetten op specifieke, voor Horst aan de Maas bij voorkeur nieuwe doelgroepen;
  • 6. Landschappelijk onderscheid, bijvoorbeeld met een landgoed- of landschapscamping;
  • 7. Verknoping van activiteiten samen met andere bedrijven, waaronder dagrecreatie.

Het onderscheidend vermogen van de verblijfsrecreatie in onderhavig planvoornemen bestaat onder meer uit het jaarrond gecombineerd aanbieden van overnachtingsmogelijkheden voor mens en dier. Zowel de paardenstallen als de paddocks zijn dusdanig gesitueerd dat ze vanuit de appartementen zichtbaar zijn, wat als erg belangrijk wordt ervaren door de gasten. De gasten kunnen gebruik maken van een ruime paardenbak voor het eventueel voortzetten van hun training tijdens het verblijf, of als voorbereiding (warming-up) voor een buitenrit. Het bedrijf is gelegen aan de bestaande ruiter- en menroute (knooppunt 34) en is bij uitstek geschikt om te fungeren als uitvalsbasis voor een verkenning te paard van het vrij toegankelijke onlangs gerealiseerde Maaspark Ooien-Wanssum of het Schuitwater Bos en Heide.

Verder is ook getoetst aan het ontwikkelkader verblijfsrecreatie van de regio Noord Limburg. Het ontwikkelkader is een praktisch hulpmiddel dat door ondernemers kan worden gebruikt om initiatieven snel en kwalitatief goed te realiseren. Het ontwikkelkader laat zien op welke gebieden en op welke manier de initiatiefnemer zijn plannen dient te onderbouwen, en welke aspecten van belang zijn om toegevoegde waarde te bieden aan het verblijfsrecreatief aanbod in Noord-Limburg. Het ontwikkelkader toont ook welke plan-elementen automatisch tot een negatieve beoordeling leiden als hieraan niet wordt voldaan. De uitdraai van de ingevulde tool behorende bij het ontwikkelkader is als Bijlage 2 toegevoegd aan dit plan. Het initiatief wordt 'Positief' beoordeeld.

Ten behoeve van de toetsing van het planvoornemen aan de door de gemeenteraad vastgestelde 'Visie (verblijfs)recreatie en horeca Horst aan de Maas' is een bedrijfsplan ingediend. Dit bedrijfsplan is voor wat betreft de 5 recreatiewoningen (mantelzorgwoning zal op termijn ook recreatiewoning worden) en de 6 kampeerplekken, ter beoordeling en voor advies voorgelegd aan de regionale werkgroep 'Vrijetijdseconomie'. De werkgroep ziet onderhavig planvoornemen als een toevoeging aan het toeristische product in Horst aan de Maas en passend bij de ambitie om meer kwaliteit toe te voegen en een nieuwe doelgroep te bereiken. De ambities op gebied van paardensport in de regio en de gemeente sluit aan bij dit planvoornemen. De werkgroep staat daarom positief tegenover deze ontwikkeling.

3.4.4 Conclusie gemeentelijk beleid

Gelet op vorenstaande uiteenzetting van het vigerende gemeentelijke beleid, bestaan er geen belemmeringen voor de beoogde planontwikkelingen binnen het plangebied.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Uitgangspunten en doelstellingen van het plan

Initiatiefnemer heeft op de locatie Hiepterweg 1 te Broekhuizen een melkveebedrijf en overweegt nu de melkveetak te beëindigen en zich te gaan richten op opfok van jongvee en de paardenhouderij. De agrarische activiteiten zullen bestaan uit het opfokken van circa 120 stuks jongvee en het aanbieden van stalruimte voor 14 pensionpaarden en het exploiteren van een akkerbouwbedrijf met een oppervlakte van circa 60 ha cultuurgrond. Daarnaast wil initiatiefnemer zich richten op het aanbieden van logeer- en kampeergelegenheden voor ruiters en paardenliefhebbers met hun eigen paarden. De eerste focus ligt op recreanten, die enkele dagen met hun paarden in de omgeving willen rondtrekken, maar het kunnen ook deelnemers zijn aan (inter-) nationale concoursen in de omgeving. Hiervoor zullen 5 recreatiewoningen en nog 6 inpandige paardenboxen worden gerealiseerd. Voor dezelfde doelgroep zullen ook 6 kampeerplekken voor campers en de benodigde sanitaire voorzieningen worden gerealiseerd. Verder wenst cliënt een van de recreatiewoningen te gebruiken als mantelzorgwoning voor zijn schoonvader, welke dus weer gebruikt zal worden als recreatiewoningen zodra de mantelzorgwoning niet meer nodig is. Op het buitenterrein zal verder worden voorzien in verblijfsruimte (boomgaard/weiland, 3 paddocks, een paardenbak en voldoende parkeergelegenheid, ook voor paardentrailers.

De bestaande situatie wordt in onderstaande afbeelding weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.BHHIEPTERWEG1-BPO1_0005.png"

Afbeelding 4. Bestaande bedrijfssituatie Hiepterweg 1 Broekhuizen.

Ten behoeve van het planvoornemen wordt het huidige bedrijfsgebouw (vast aan de bedrijfswoning) nagenoeg geheel gesloopt (zie afbeelding 5) en deels ingericht als privétuin en deels als parkeerplaats/tevens stalling van trailers.

De stal tussen de ligboxenstal/sleufsilo en het mestbassin wordt eveneens gesloopt (zie afbeelding 5), zodat een vrije doorgang ontstaat naar de nieuwe paardenbak en paddocks.

Ook de huidige voederopslagen bestaande uit 4 kuilplaten en een sleufsilo zullen worden verwijderd, wat eveneens geldt voor de mestsilo (zie afbeelding 5). Deze vrijkomende ruimte zal worden ingericht als een boomgaard c.q. weide, met kampeerplekken, parkeerplaatsen en deels een paardenbak. Deze paardenbak loopt in zuidelijke en westelijk richting door in het daar huidig aanwezige weiland. Het huidige weiland tussen de huidige kuilplaten en de Rabattenweg wordt ingericht met 3 paddocks, zie afbeelding 6.

Het ruwvoer ten behoeve van het jongvee (balen) zal gesitueerd worden tussen de huidige jongveestal en de bestaande bomenrij aan de zuidzijde en hierdoor volledig aan het oog onttrokken worden.

De bestaande machinestalling met jongveestal achter de ligboxenstal, alsook de aangrenzende paardenstal voor 4 paarden, blijven in de nieuwe situatie gehandhaafd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.BHHIEPTERWEG1-BPO1_0006.png"

Afbeelding 5. Weergave te slopen bebouwing (wit gemarkeerd) binnen de bedrijfslocatie Hiepterweg 1 Broekhuizen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.BHHIEPTERWEG1-BPO1_0007.png"

Afbeelding 6. Weergave nieuwe bedrijfssituatie Hiepterweg 1 Broekhuizen met landschappelijke inpassing.

De huidige ligboxenstal zal voor de helft worden ingericht voor het opfokken van jongvee (zie 11b in afbeelding 6). Een klein gedeelte van het jongvee blijft overigens gehuisvest in de bestaande jongveestal (zie 10 in afbeelding 6). in totaal zullen er 120 plaatsen beschikbaar zijn voor de opfok van jongvee. De andere helft van de ligboxenstal zal deels worden ingericht met 16 ruime paardenboxen, waarmee de totale stalingscapaciteit voor paarden op 20 paardenboxen komt. In dit gedeelte van de ligboxenstal zullen eveneens de 5 recreatiewoningen worden gerealiseerd. Het huidige melk- en tanklokaal aan de voorzijde van de ligboxenstal zal worden ingericht als opslagruimte/berging, sanitaire ruimte voor de recreanten, winkeltje en fietsenstaling. In onderstaande afbeeldingen wordt de nieuwe gewenste situatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.BHHIEPTERWEG1-BPO1_0008.png"

Afbeelding 7. Plattegrond nieuwe situatie, nvio 0.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.BHHIEPTERWEG1-BPO1_0009.png"

Afbeelding 8. Plattegrond nieuw situatie, nivo 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.BHHIEPTERWEG1-BPO1_0010.png"

Afbeelding 9. Doorsnede nieuwe situatie

De ligboxenstal dateert van 2009 en verkeert in uitstekende staat van onderhoud. Zoals hierboven al is vermeld zal het gebouw voor de helft worden ingericht voor het opfokken van het jongvee en de andere helft zal worden ingericht voor paarden, de recreatiewoningen, de mantelzorgwoning en overige voorzieningen t.b.v. de recreanten.

De recreatiewoningen krijgen een robuuste uitstraling en staan in direct contact, c.q. hebben zicht op de bijbehorende paardenboxen, de weide/boomgaard, de paddocks en de nieuwe paardenbak. De appartementen worden zodanig ingedeeld dat deze ook als groepsaccommodatie kunnen worden verhuurd. Een van de appartementen zal toegankelijk worden gemaakt voor minder validen. In onderstaande afbeeldingen worden enkele impressies van de aanzichten weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.BHHIEPTERWEG1-BPO1_0011.png"

Afbeelding 10. Aanzicht voorgevel nieuwe situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.BHHIEPTERWEG1-BPO1_0012.png"

Afbeelding 11. Aanzicht achtergevel nieuwe situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.BHHIEPTERWEG1-BPO1_0013.png"

Afbeelding 12. Aanzicht rechtergevel nieuwe situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.BHHIEPTERWEG1-BPO1_0014.png"

Afbeelding 13. Aanzicht linkergevel nieuwe situatie.

Het geheel wordt verder landschappelijk ingepast. De landschappelijke inpassing, zie ook paragraaf 4.3, bestaat enerzijds uit de bestaande omzoming van het perceel met de bestaande bomenrij en nieuwe aanplant zoals weergeven in bovenstaande afbeelding 6 en Bijlage 1.

4.2 Stedenbouwkundige / ruimtelijke aspecten

De huidige bebouwing binnen het plangebied is in stedenbouwkundige zin op een plek en geclusterd gesitueerd. Dit sluit aan bij de kenmerken van oudere bebouwde erven binnen het landschappelijke gebied waarin het plangebied gelegen is. Momenteel wordt het ruimtelijk kader gevormd door de direct omliggende landbouwgronden, de woning Hiepterweg 2, het bosgebied aan de noord en noordwestzijde, de Broekhuizermolenbeek ten zuiden van de locatie, de bomenrijen langs de Hiepterweg, de Rabattenweg, de Roamweg en de beplanting en bebouwing op de erven te oosten (gehucht Genenberg) en ten zuiden (gehucht Stokt) van het plangebied. Het plangebied zelf wordt omzoomd door een bomenrij waartussen, aan de zijde van de Hiepterweg, een haag aanwezig is.

De planontwikkeling vindt plaats binnen de huidige omzoomde locatie en binnen de bestaande bebouwing. Twee stallen, een mestsilo en de sleufsilo met de kuilplaten worden t.b.v. de planontwikkeling gesloopt/verwijderd. De recreatiewoningen en de mantelzorgwoning worden aan de buitenzijde voorzien van een terras met overkapping. Gelet op ligging hiervan, tegen de bestaande bebouwing, heeft dit geen nadelige effect op de omgeving, In de nieuwe situatie vindt de ontsluiting plaats via de huidige toegangen aan de Hiepterweg. Er hoeven geen nieuwe toegangen te worden gerealiseerd.

Door de locatie verder landschappelijk in te passen, zal de invloed van onderhavig planvoornemen geen negatieve ruimtelijke, stedenbouwkundige en landschappelijke effecten veroorzaken op de omgeving,

4.3 Landschappelijke inpassing

Bij elke bestemmingswijziging en afwijking van het bestemmingsplan wordt een landschappelijk inpassingsplan verplicht gesteld. Ten behoeve van onderhavig planvoornemen is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld, zie Bijlage 1. De uitvoering van het landschappelijk inpassingplan is verplicht en is derhalve als voorwaardelijke bepaling opgenomen in de planregels. Tevens is dit als zodanig ook vastgelegd in een privaatrechtelijke overeenkomst met de gemeente.

In onderstaande afbeelding worden de landschappelijke inpassingsmaatregelen weergegeven. Voor de beplantingslijst en onderhoud en beheer, zie verder Bijlage 1. De bestaande bomenrijen, in afebeelding 14 aangeduid als J1 en J2, blijven ook in de nieuwe situatie behouden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.BHHIEPTERWEG1-BPO1_0015.png"

Figuur 14. Landschappelijk inpassingsplan.

Hoofdstuk 5 Sectorale aspecten

5.1 Inleiding

Bij de realisering van een planontwikkeling moet in de eerste plaats rekening worden gehouden met de aspecten uit de omgeving die een negatieve invloed kunnen hebben op het plangebied. Dit geldt omgekeerd ook voor de uitwerking die de ontwikkeling heeft op zijn omgeving. Voor het plangebied zijn in dit hoofdstuk de milieuaspecten en overige aspecten beschreven.

De woning (Hiepterweg 2) aan de overzijde van de planlocatie is een bedrijfswoning die onderdeel uitmaakt van de inrichting. Het bouwvlak van de woning is gekoppeld aan het bouwvlak van de planlocatie Hierpterweg 1. Deze bedrijfswoning hoeft daarom niet meegenomen te worden in de beoordeling van de milieuaspecten.

5.2 Milieuaspecten

5.2.1 Bodem- en grondwaterkwaliteit

Indien sprake is van een planologische functiewijziging, dient te worden bezien of de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse geschikt is voor het voorgenomen gebruik.

In dat kader is door Aelmans Eco B.V. ter plaatse een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als Bijlage 7 opgenomen bij deze toelichting. Uit de resultaten van het onderzoek wordt het volgende geconcludeerd:

Grond

Uit de analyseresultaten van de grondmengmonsters blijkt, dat geen van de onderzochte parameters de achtergrondwaarden (AW2000) overschrijden.

Vorenstaande impliceert, dat op basis van voornoemde bevindingen de boven- en ondergrond als klasse AW2000 grond kan worden gekwalificeerd.

Grondwater

In het grondwater zijn overschrijdingen met barium, xylenen en naftaleen aangetroffen. Voor de alhier aangetroffen overschrijdingen zijn geen directe bronnen of oorzaken aan te wijzen.

Voornoemde “lichte” overschrijdingen worden veelvuldig aangetroffen in het ondiepe grondwater..Naar aanleiding van vorenstaande, vormen de alhier aangetroffen overschrijdingen dan ook geen directe belemmeringen voor de beoogde (wijzigings- en bouw) plannen.

Asbest

Tijdens het verrichten van het bodemonderzoek, zijn zintuiglijk geen asbestverdachte materialen aangetoond. Analytisch blijkt, dat de bovengrond van de inspectiegaten geplaatst in de voormalige drupzone met asbest is verontreinigd.

Voornoemde overschrijding is te wijten aan het feit, dat het oude dakbeschot asbesthoudende golfplaten betrof. Deze zijn in 2009 vervangen door een nieuw dak.

Naar aanleiding van voornoemde verontreiniging, zou formeel een nader onderzoek moeten worden uitgevoerd teneinde de omvang in beeld te brengen. Gezien de bron van de verontreiniging, is dit echter niet doelmatig en zinvol.

Daar er sprake is van asbest verontreinigde grond dient wel een BUS-melding opgesteld te worden teneinde voornoemd bodemlaag te saneren. Indien het terrein in de nieuwe situatie wordt verhard met beton, kan dit ook een manier van saneren zijn (aanbrengen duurzame afdeklaag). Men dient dan wel rekening te houden, dat ook hier een BUS-melding voor dient te worden opgesteld ook al is er geen grondverzet noodzakelijk.

Toetsing hypotheses

Grond en grondwater

De hypothese “onverdacht” wordt op basis van de onderzoeksresultaten verworpen. Echter de lichte verontreinigingen in het grondwater, vormen geen belemmeringen voor de toekomstige nieuwbouw.

Asbest

De hypothese “verdacht” met betrekking tot asbest wordt bevestigd. Vanwege deze besmetting, dient een BUS-melding opgesteld te worden alvorens verdere activiteiten alhier mogen plaatsvinden. Voordat men deze melding gaat opstellen, dient men goed inzichtelijk te hebben wat de beoogde bouwpeilen worden en voor welke saneringsvariant er gekozen kan worden.

Veiligheidsklasse

Op basis van de onderzoeksresultaten geldt voor werken in en met verontreinigde bodem voor deze locatie de veiligheidsklasse “zwart niet vluchtig”, vanwege de alhier aangetroffen verontreiniging met asbest.

Conclusie

Wat betrefdt het aspect asbest wordt er voor gekozen om het terrein af te dekken met een betonplaat. Hierdoor en op basis van bovengenoemde resultaten kan geconcludeerd worden dat de vastgestelde milieuhygiënische bodemkwaliteit geen belemmering vormt voor onderhavig planvoornemen.

5.2.2 Geluid

Met betrekking tot het aspect geluid (van externe komaf) kan sprake zijn van geluidbelasting als gevolg van wegverkeerslawaai, industrielawaai en spoorweglawaai.

Binnen het plangebied worden echter geen nieuwe geluidgevoelige objecten opgericht. Zowel de recreatiewoningen als het buitenterrein zijn geen geluidgevoelige objecten. Een akoestisch onderzoek is derhalve niet noodzakelijk.

De afstand van het plangebied tot geluidgevoelige objecten in de omgeving is dermate groot dat het planvoornemen ook niet wordt belemmerd door het aspect geluid. Dit laatste is verder uitgewerkt in paragraaf 5.2.5.

Conclusie

Het aspect geluid vormt derhalve geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.

5.2.3 Luchtkwaliteit

Wet Luchtkwaliteit

Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste bepalingen inzake de luchtkwaliteit opgenomen in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna ook: Wmb). Omdat de luchtkwaliteitseisen op zijn genomen in titel 5.2 van de Wmb, staat deze ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'.

Het doel van titel 5.2 Wm is om de mensen te beschermen tegen de negatieve gevolgen van luchtverontreiniging op hun gezondheid. In de wet- en regelgeving zijn de richtlijnen uit de Europese regelgeving opgenomen, waaraan voorgenomen ontwikkelingen dienen te voldoen.

Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen de luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid van een bestuursorgaan ex. artikel 5.16 Wm:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde;
  • een project leidt al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) of een regionaal programma van maatregelen.

'Niet in betekenende mate' NIBM

Deze Algemene maatregel van Bestuur (AmvB) legt vast wanneer een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de toename van concentraties van bepaalde stoffen in de lucht. Een project is NIBM wanneer het aannemelijk is dat het een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2.

Het NSL is vanaf augustus 2009 van kracht, zodat de 3% grens aangehouden dient te worden.

De beoogde ontwikkeling zal niet leiden tot een toename van het vrachtverkeer en voertuigbewegingen binnen de locatie. Door het wegvallen van het melkvee vervallen namelijk geheel of gedeeltelijk de volgende tansporten ten behoeve van:

  • het wekelijks ophalen van de melk door een vrachtwagen;
  • afvoer van drijfmest (wordt aanzienlijk minder op jaarbasis);
  • inkuilen van voer;
  • leveren van krachtvoer;
  • leveren specifieke bedrijfsbenodigdheden/materialen voor melkvee zoals melkapparatuur, reinigingsmiddelen, melkbenodigdheden e.d.

Door het wegvallen van het melkvee vervalt ook het dagelijks voeren van het melkvee met behulp van landbouwvoertuigen.

T.a.v. de akkerbouwtak zal er niets wijzigen t.a.v. het gebruik en inzet van landbouwvoertuigen.

De opfok van het jongvee, de pensionstalling, de recreatiewoningen zullen naar verwachting wel leiden tot een toename van het aantal voertuigbewegingen van en naar het plangebied. In totaal worden worse case de volgende extra voertuigbewegingen verwacht:

  • transport voor vee en/of voer: 2 voertuigbewegingen per dag door een vrachtwagen;
  • transport t.b.v. leveren goederen: 2 voertuigbewegingen per dag door een vrachtwagen;
  • klanten pensionstalling: (14 x 4 =) 56 voertuigbewegingen met personen auto met of zonder trailer;
  • kampeerplekken: (6 x gem. 3 =) 18 voertuigbewegingen per dag;
  • klanten recreatiewoningen: (5 x 3) = 15 voertuigbewegingen per dag;
  • Personeel: 4 voertuigbewegingen per dag.

De voertuigbwegingen voor de pesnionstalling, kampeerplekken en recreatiewoningen zijn bepaald aan de hand van de CROW kencijfers - verkeersgeneratie 'Buitengebied' en 'Niet stedelijk'. De overige voertuigbewegingen zijn conform opgave initiatiefnemer.

In totaal komen bovenstaande voertuigbewegingen uit op 97 extra voertuigbewegingen per dag, waarvan ca. 4% vrachtverkeer. Deze extra verkeersgeneratie is ingevoerd in de hiervoor door het ministerie van Infrastructuur en Milieu en Kenniscentrum Infomil beschikbaar gestelde NIBM-Tool. Hieruit blijkt dat nader onderzoek naar de invloed van onderhavig planvoornemen op de luchtkwaliteit niet noodzakelijk is.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.BHHIEPTERWEG1-BPO1_0016.png"

Afbeelding 15. Resultaat berekening m.b.v. de NIBM-tool 2021.

Luchtkwaliteit ter plaatse

Momenteel mogen binnen de inrichting 192 melkkoeien, 114 stuks jongvee, 1 fokstier en 4 paarden worden gehouden. Voor melkvee geldt een fijnstofemissie van 118 g PM10/per dier/jaar. Voor jongvee bedraagt dit 38 g PM10/per dier/jaar en voor de fokstier 170 g PM10/per dier/jaar. Voor paarden is geen fijnstofemissie vastgesteld.

Op basis van deze fijnstofemissie bedraagt de jaarlijkse emissie aan PM10 omgerekend 27,2 kg per jaar. In de nieuwe situatie is sprake van 120 stuks jongvee met een jaarlijkse emissie van 4,l kg PM10 per jaar. Er is derhalve sprake van een forse afname van de fijnstofemissie door vee, zelfs al zouden de paarden wel een vastgestelde emissie voor fijnstof hebben. De luchtkwaliteit als gevolg van de aanwezigheid van vee verslechtert in de nieuwe situatie in ieder geval niet, het wordt er zelfs beter van.

Achtergrondwaarden

Om een goed woon- en leefklimaat te kunnen waarborgen dient deze in het kader van een goede ruimtelijke ordening ter plaatse beoordeeld te worden

Van belang hierbij zijn de wegen als emissiebronnen van luchtverontreinigende stoffen rondom het plangebied. Rondom het plangebied bevindt zich echter weinig verkeer. De aanwezige bronnen zijn opgenomen in de achtergrondconcentraties, zoals die door het RIVM jaarlijks in kaart worden gebracht. Op de grootschalige concentratiekaart Nederland wordt de huidige achtergrondconcentraties per km-vak weergegeven. Normaal gesproken zijn er in het oosten en zuiden van Nederland geen knelpunten op het gebied van luchtkwaliteit met betrekking tot fijn stof en stikstofdioxide te verwachten.

Volgens de kaarten van het RIVM bedraagt de concentratie PM2,5 ter plaatse 8,4 µg/m3 en de concentratie PM10 ter plaatse 14,6 µg/m3. De concentratie NO2 bedraagt 10,4 µg/m3. In de Wet milieubeheer is de jaargemiddelde grenswaarde voor PM2,5 gesteld op 25 µg/m3 en voor PM10 op 40 µg/m3. Voor NO2 is de jaargemiddelde grenswaarde eveneens gesteld op 40 µg/m3. Volgens deze waardes mag gesteld worden dat de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied voldoende is voor een goed woon- en leefklimaat

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt dan ook geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.

5.2.4 Geur

Met de Wet geurhinder en veehouderij (Wvg) wordt aan geurgevoelige objecten bescherming toegekend voor wat betreft de geurbelasting vanuit veehouderijen. Geurhinder dient namelijk zoveel mogelijk beperkt te worden, omdat dit hinder kan veroorzaken voor de leefomgeving. Om geurhinder te voorkomen / binnen aanvaardbare normen te houden, zijn regels gesteld aan de uitstoot van geuremissies van veehouderijen en dienen ook bepaalde afstanden aangehouden te worden tussen veehouderijen en geurgevoelige objecten.

De 'Gebiedsvisie Wet Geurhinder en Veehouderij' van de gemeente Horst aan de Maas behorende bij de geurverordening 2020 van de gemeente Horst aan de Maas, heeft betrekking op de het gehele gemeentelijke grondgebied. Daarmee is een actueel inzicht verkregen in de geurbelasting uit stallen van veehouderijen in en nabij de gemeente Horst aan de Maas. Onderdeel van de gebiedsvisie zijn een aantal kaarten die inzicht geven in het aantal en soort agrarische bedrijven binnen, en net buiten, de gemeente en de geurcontouren die bij deze bedrijven behoren. Daarmee kan een snelle eerste beoordeling van de geurbelasting ter plaatse van het plangebied plaatsvinden. In afbeelding 16 is een uitsnede van de kaart 'Beoordeling leefklimaat op basis van de indicatieve achtergrondbelasting ten aanzien van geurhinder' weergegeven. Het plangebied is daarbij gelegen binnen een leefklimaat dat overwegend beoordeeld wordt als 'zeer goed'. Afbeelding 17 geeft een uitsnede van de kaart 'Indicatie geurcontouren 3 ou en 14 ou' of de vaste afstandscontouren. Hieruit blijkt dat het plangebied buiten de 3 ou en 14 ou contouren en de vaste afstandscontouren van omliggende bedrijven is gelegen. Vanwege de ligging in het buitengebied is binnen het plangebied een belasting tot maximaal 14 ou aanvaardbaar. Op basis van deze indicaieve kaarten vormen omliggende veehouderijbedrijven vormen qua geurbelasting dus geen belemmering voor onderhavige planontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.BHHIEPTERWEG1-BPO1_0017.png"

Afbeelding 16. Uitsnede kaart indicatieve achtergrondbelasting.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.BHHIEPTERWEG1-BPO1_0018.png"

Afbeelding 17. Uitsnede kaart indicatieve geurhindercontouren of vaste afstandcontour.

Omdat bovenstaand sprake is van indicatieve kaarten die mogelijk geen correct beeld geven van de actuele situatie, is vervolgens ook een cumulatieve geurberekening uitgevoerd op basis van een recent bronnenbestand. De resulaten van deze berekening zijn in onderstaande afbeelding 18 weergegeven. Zie ook Bijlage 3. Het leefklimaat ter plaatse van het plangebied is ook nu nog steeds te beoordelen als 'zeer goed'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.BHHIEPTERWEG1-BPO1_0019.png"

Afbeelding 18. Weergave resultaat cumulatieve geurberekening op basis van actueel bronnenbestand,

Voor wat betreft de geurbelasting vanuit het eigen bedrijf, geldt dat deze geen beperking vormt voor onderhavig planvoornemen. De bedrijfswoning Hiepterweg 2, de recreatiewoningen en kampeerplekken worden als niet geurgevoelig aangemerkt en bovendien maakt het houden van jongvee en paarden een onlosmakelijk deel uit van het. geheel. Paarden zijn vaste afstandsdieren en binnen een afstand van 50 meter (afstand dierverblijf tot geurgevoelig object) zijn geen geurgevoelige objecten van derden gelegen, waardoor het houden van meer paarden ook geen belemmering vormt voor onderhavige planontwikkeling.

Het aspect geur vanuit veehouderijen vormt dan ook geen beperking op onderhavig planvoornemen.

Geurhinder afkomstig uit bedrijven, niet zijnde veehouderijen, wordt behandeld in de volgende paragraaf.

5.2.5 Bedrijven en milieuzonering

Vanuit het aspect 'goede ruimtelijke ordening' dient voldoende ruimtelijke scheiding te zijn tussen hinder veroorzakende (o.a. bedrijven) en hindergevoelige functies (waaronder woningen). Hiervoor worden de richtafstanden uit de VNG publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' als maatgevend beschouwd. Bovenstaande moet op twee manieren getoetst worden.

Enerzijds wordt er gekeken of het project zelf veroorzaker is van hinder en anderzijds wordt bekeken of het project kwetsbaar is voor hinder.

In de omgeving van het plangebied zijn geen bedrijven gelegen die een invloed hebben op onderhavig planvoornemen. Onderhavig planvoornemen zorgt daarnaast ook niet voor nieuwe beperkingen van bedrijven in de omgeving. De afstand van de betreffende bedrijven tot het plangebied is namelijk dermate groot (>200 meter) dat het plangebied gelegen is buiten de richtafstanden van de voorkomende bedrijven. Daarbij worden die bedrijven in hun ontwikkelingen beperkt door de meer nabij gelegen woningen in hun omgeving. De woningen in de omgeving van het plangebied liggen bovendien ook buiten de betreffende richtafstanden die van toepassing zijn op onderhavig bedrijf binnen het plangebied (100 meter voor rundvee en 50 meter voor kampeerterrein en recreatiewoningen).

In onderhavig planvoornemen is overigens sprake van een afname aan milieuactiviteiten/milieuhinder aangezien de melkveetak wordt beëindigd.

Conclusie

Gelet op vorenstaande vormt het aspect milieuzonering geen belemmering voor de voorgenomen planontwikkeling.

5.2.6 Gezondheid

Bij onderhavige planontwikkeling is geen sprake van een intensieve veehouderij of uitbreiding van een veehouderij. In de nabije omgeving zijn ook geen intensieve veehouderijen en geitenhouderijen gelegen welke een invloed zouden kunnen hebben op de ontwikkelingen binnen het plangebied. Van het houden van jongvee en paarden zijn geen effecten bekend welke van invloed zijn op de gezondheid van de mens. Effecten en/of besmettingsgevaar op de volksgezondheid zijn in onderhavige situatie dan ook niet te verwachten.

De Wet publieke gezondheid is op 1 december 2008 in werking getreden. Hierin is onder meer vastgelegd dat het bevoegd gezag de taak heeft om gezondheidsaspecten in bestuurlijke beslissingen te bewaken. Zij zullen zich daarbij moeten baseren op beschikbare onderzoeken.

Op vrijdag 6 maart 2015 heeft de Commissie m.e.r. de Handreiking gezondheid en m.e.r. gelanceerd. De Handreiking laat stap voor stap zien hoe je gezondheid meeneemt bij plannen voor bijvoorbeeld snelwegen, woonwijken of intensieve veehouderijen.

Bij het beschrijven van de invloed van onderhavige bedrijfsvoering op de gezondheid van omwonenden worden volgens de Handreiking van de MER-commissie de volgende aspecten beschouwd:

  • geur;
  • fijn stof;
  • geluid;
  • verkeersveiligheid.

Uit de conclusies van de toetsing van deze aspecten in onderhavige toelichting kan gesteld worden dat de betreffende aspecten geen gevaar vormen voor de volksgezondheid. Ook de verkeersveiligheid op de toch al rustige buitenwegen zal verder verbeteren aangezien er minder zwaar vrachtverkeer van en naar de locatie zal plaatsvinden.

5.2.7 Externe veiligheid

In onderhavig geval is er sprake van het realiseren van zogenaamd beperkt kwetsbare objecten. Er worden 5 recreatiewoningen (waarvan 1 in 1e instantie dienst zal doen als mantelzorgwoning) en 6 kampeerplekken gerealiseerd. Het beleid inzake externe veiligheid is van toepassing. Derhalve is er een afweging gemaakt of de planontwikkeling ertoe leidt dat er een onaanvaardbaar risico ontstaat in het kader van de externe veiligheid.

In onderstaande afbelding (19) is een uitsnede van de Risicokaart Limburg inzake externe veiligheid verwerkt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.BHHIEPTERWEG1-BPO1_0020.png"

Afbeelding 19. Uitsnede risicokaart met aanduiding plangebied.

Beleid

Het beleid in het kader van de externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving voor wat betreft handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen, als op het vervoer van deze stoffen.

Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de richtlijnen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, vloeit de verplichting voort om in het kader van ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het plangebied als gevolg van handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze risico's worden beoordeeld op twee soorten risico's: het groepsrisico en het plaatsgebonden risico.

Groepsrisico

Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen tegelijkertijd komt te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek. In het Bevi is een verantwoordingsplicht binnen het invloedsgebied opgelegd, i.c. het gebied binnen de zogenaamde 1%-letaliteitsgrens, zijnde de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf.

Voor elke verandering van het groepsrisico, dit kan een af- of toename zijn, in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd. Deze verantwoording ziet toe op de wijze waarop de toelaatbaarheid van de verandering van het groepsrisico in de besluitvorming is betrokken. Samen met de hoogte van het groepsrisico, worden ook andere aspecten meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Hieronder vallen onder meer de zelfredzaamheid en de bestrijdbaarheid van een calamiteit.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans dat een onbeschermd individu in een jaar komt te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron. Voorbeelden van risicobronnen zijn bedrijven, wegen en spoorlijnen. De 10-6-contour is de maatgevende grenswaarde/richtwaarde. Dit houdt in dat er een kans van 1 op 1miljoen is op overlijden.

Situatie plangebied

Binnen het plangebied worden geen activiteiten verricht die een groepsrisico met zich meebrengen. Ook is er geen sprake van een plaatsgebonden risico. De locatie van initiatiefnemer betreft immers geen BEVI inrichting.

Het plangebied ligt ook niet in de invloedsfeer van BEVI inrichtingen. Gezien de grote afstand van het plangebied tot de meest nabij gelegen (BEVI)- inrichting (meer dan 900 meter) kan ten aanzien van het groeps- en plaatsgebonden risico worden gesteld dat, gezien de aard van het in het planvoornemen, er geen sprake is van een te verantwoorden groepsrisico en/of plaatsgebonden risico.

Transportroutes gevaarlijke stoffen

Vervoer van gevaarlijke stoffen vindt sinds jaar en dag plaats via het spoor, over de weg en het water. Knelpunt hierbij is dat er geen plafond bestaat voor de omvang en samenstelling van dit vervoer. Theoretisch kan het vervoer ongelimiteerd toenemen, met dan eveneens ongelimiteerde gevolgen voor de ruimtelijke ordening. De overheid heeft daarom het Basisnet vastgesteld dat per 1 april 2015 in werking is getreden, met routes die worden aangewezen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het beleid achter het landelijke Basisnet is dat een plafond vastgesteld wordt voor dit vervoer van gevaarlijke stoffen. Ook worden randvoorwaarden aan de ruimtelijke ordening gesteld. Dit is verwoord in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) dat eveneens op 1 april 2015 in werking is getreden.

In het Basisnet is aangegeven dat ontwikkelingen op meer dan 200 meter van een transportroute voor gevaarlijke stoffen, slecht beperkte invloed uitoefenen op het groepsrisico.

Transport gevaarlijke stoffen over de weg

Binnen het plangebied is geen transportroute voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg gelegen. Op meer dan 6 kilometer van het plangebied ligt de A73. Deze weg is aangewezen als route voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Als PR-plafond weg wordt 0 meter vermeld. Ook overige wegen liggen op een afstand van meer dan 1 kilometer.

Vorenstaande betekent dat ten aanzien van transportroutes met gevaarlijke stoffen geen rekening hoeft te worden gehouden bij de toetsing en beoordeling van het groepsrisico.

Transport gevaarlijke stoffen over het spoor

Binnen het plangebied zijn geen transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor aanwezig. De spoorlijn Venlo - Nijmegen, waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd, ligt op meer dan 3 km afstand van het plangebied. Het plangebied ligt daarmee buiten de risicocontouren van deze spoorlijn.

Transport gevaarlijke stoffen over het water

Het plangebied is gelegen op meer dan 1 km van de Maas en ligt daarmee buiten de risicocontouren van de Maas.

Transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen

Binnen de grenzen van het plangebied zijn geen buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen aanwezig. Binnen 1 km afstand van het plangebied zijn eveneens geen buisleidingen gelegen. Het plangebied ligt buiten de risicocontouren van de op grotere afstand gelegen buisleidingen.

Overige aandachtsgebieden in het kader van externe veiligheid

Kleine kans op overstromingen

Volgens de risicokaart is er in het zuidelijk deel van het plangebied een kleine kans op overstromingen., zie onderstaande afbeelding. In dit gedeelte bevinden zich geen verblijfsruimten waarin mensen verbliven en ook geen inrichting waarin dieren verblijven. Het mogelijk onderlopen van paddocks en de paardenbak levert geen gevaar op voor mens en dier.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.BHHIEPTERWEG1-BPO1_0021.png"

Afbeelding 20. Uitsnede risicokaart- natuurrampen - overstromingen - kleine kans - met aanduiding plangebied.

Natuurbrandvlak

Het gaat hier over bos-, heide, of duingebied waar een natuurbrand kan ontstaan. In Nederland komen bos- en heidebranden vaker voor dan duinbranden. De meeste natuurbranden ontstaan door menselijke onvoorzichtigheid en soms door natuurinvloed zoals blikseminslag.

Voor registratie io de Risicokaart wordt gekeken naar brandbaar natuurgebied met een aaneengesloten omvang van minstens 100 ha (1 km2):

  • 1. Gemengd bos en naaldbosgebied met een aaneengesloten omvang van 100 ha;
  • 2. Heide- , (hoog)veen, gras- of riet- en duingebied met een aangesloten omvang van minstens 100 ha. Dit geldt wanneer een brand in dit gebied een directe bedreiging vormt voor een substantieel bosareaal of bebouwing: vakantieparken of dorpen.

Het plangebied grenst aan de noordzijde, aan de overkant van de Hiepterweg, nagenoeg aan het natuurbrandvlak, type DBS, met een oppervlakte van 1073,7 ha. Het betref de Tienrayse- en Swolgerheide en bestaat uit dichtbegroeid naaldbos. Naaldbos is heel brandbaar. Bij een (mogelijk) natuurbrand is het zaak dit zo snel mogelijk te melden bij de brandweer en dat de gasten tijdig gewaarschuwd worden. Voor zover als mogelijk dienen ook de nodige maatregelen te worden genomen. De aanwezige ventilatievoorzieningen en eventuele openstaande deuren en ramen moeten gesloten worden om te voorkomen dat rookgassen binnen dringen en worden ingeademd. Bij ernstige rookoverlast en/of kans op brandoverslag naar de gebouwen dienen de aanwezige personen en dieren geëvacueerd te worden. De locatie biedt hiertoe voldoende vluchtroutes. Een en ander zal in goed overleg met de brandweer gecoördineerd moeten worden.

Met betrekking tot het planvoornemen worden sowieso rookmelders en brandveiligheidsvoorziengen aangebracht. Een en ander wordt in de omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen opgenomen.

De aanwezigheid van een natuurbrandvlak in de nabijheid van het plangebied vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

Aardbevingsvlak

Op de risicokaart worden gebieden waar mogelijk risico op een aardbeving aanwezig is aangegeven als aardbevingsvlakken. De mogelijke effecten van een aardbeving worden op de risicokaart aangegeven volgens de schaal van Mercalli. Deze schaal loopt van I (niet gevoeld) tot XII (catastrofale schade). Bij de sterkte van aardbevingen denkt men meestal aan de schaal van Richter. Die meet echter alleen de ondergrondse kracht van de beving bij de bron, die diep en ver weg kan liggen. De schaal van Mercalli meet de beving op een specifieke plaats.

In Nederland kan een eventuele aardbeving naar verwachting uitkomen op V – VIII op de schaal van Mercalli:

  • V. vrij sterk: algemeen gevoeld, opgehangen voorwerpen slingeren, klokken blijven stilstaan;
  • VI. sterk: schrikreacties, voorwerpen in huis vallen om, bomen bewegen, weinig solide huizen worden beschadigd;
  • VII. zeer sterk: schade aan vele gebouwen, schoorstenen breken af, golven in vijvers, kerkklokken geven geluid;
  • VIII. vernielend: algemene schade aan gebouwen, zwakke bouwwerken gedeeltelijk vernield.

Het plangebied is gelegen in Mercalli-zone VI. De systematiek voor de beoordeling van de externe veiligheidsrisico's kent geen regeling die rekenschap met externe gebeurtenissen zoals aardbevingen en dergelijke voorschrijft. De ligging van het plangebied in de Mercalli-zone levert derhalve geen belemmeringen op voor het planvoornemen.

Conclusie externe veiligheid

Op basis van bovenstaande overwegingen kan worden gesteld dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor onderhavig plan.

5.2.8 M.e.r.-beoordeling

Het Besluit M.e.r. is per 1 juli 2017 gewijzigd. De nieuwe beoordelingssystematiek moet worden toegepast en worden omschreven. Voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst die onder de drempelwaarden van kolom 2 vallen moet een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

Een m.e.r.-beoordeling is een toets van het bevoegd gezag om te beoordelen of bij een project belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Wanneer uit de toets blijkt dat er belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden moet er een m.e.r.-procedure worden doorlopen.

De vormvrije m.e.r.-beoordeling is dus altijd nodig als een besluit of plan wordt voorbereid over activiteiten die voorkomen op de D-lijst en die onder de drempelwaarden liggen.

In bijlage D van het Besluit m.e.r. (D 10) zijn o.a. de oprichting, wijziging of uitbreiding van vakantiedorpen en hotelcomplexen buiten stedelijke zones met bijbehorende voorzieningen alsook permanente kampeer- en caravanterreinen opgenomen. De drempelwaarden liggen bij 250.000 bezoekers per jaar, een oppervlakte van 25 hectare of meer, 100 ligplaatsen of meer of een oppervlakte van 10 hectare of meer in een gevoelig gebied.

Voor wat betreft de opfok van het jongvee is in feite geen sprake van oprichten en/of uitbreiding. De totale rundveestapel krimpt fors en de opfok van de 120 stuks jongvee kan binnen de bestaande stalruimtes en aanwezige plaatsen plaatsvinden. Wat betreft de pensionpaarden is in bijlage D van het Besluit m.e.r. (D14) de oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie voor het fokken, mesten of houden van dieren opgenomen. De drempelwaarden liggen bij 100 stuks paarden of pony’s (Rav cat. K.1 en K.3), waarbij het aantal bijbehorende dieren in opfok jonger dan 3 jaar niet wordt meegeteld. (Rav cat. K.2 en K.4).

Onderhavig planvoornemen overschrijdt geen van deze drempelwaarden en is daarmee niet rechtstreeks m.e.r-beoordelingsplichtig.

Om te bepalen of al dan niet een vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld dient te worden kan men een aanmeldnotitie opstellen om vooraf een besluit te nemen over de noodzaak voor het opstellen en procedureel doorlopen van een vormvrije m.e.r.-beoordeling. In de aanmeldnotitie dient ten minste ingegaan te worden op de volgende selectiecriteria:

  • 1. De kenmerken van het project;
  • 2. De plaats van het project;
  • 3. De kenmerken van de potentiële gevolgen.

Ad 1. Kenmerken van project.

In de planlocatie wordt de melkveehouderij beëindigd en binnen de bestaande ligboxenstal worden 5 recreatiewoningen (waarvan 1 in eerste instantie dienst zal doen als mantelzorgwoning), een pensionstal, een sanitaire ruimte en bijbehorende voorziening gerealiseerd. Binnen de bestaande locatie komen verder 6 kampeerplekken, parkeervoorzieningen, een paardenbak, 3 paddocks en een weide met fruitbomen. Enkele gebouwen, een mestsilo en de kuilvoerplaten met sleufsilo worden gesloopt en de opfok van jongvee vindt plaat binnen de aanwezige stalruimten. Daarnaast wordt de bestaande akkerbouwtak voortgezet. Er is daarmee geen sprake van een overschrijding van de drempelwaarden uit lijst C en D van het Besluit m.e.r.

Ad 2. Plaats van het project.

In onderdeel A van de bijlage bij het Besluit m.e.r is bepaald wat verstaan wordt onder een gevoelig gebied. Als gevoelig gebied zijn gebieden aangewezen die beschermd worden op basis van de natuurwaarden, landschappelijke waarden, cultuurhistorische waarden en waterwingebieden. De planlocatie behoort niet tot een dergelijk gebied.

Ad 3. De kenmerken en de potentiële gevolgen.

Met het beoogde planvoornemen wordt binnen een agrarisch bedrijf de melkveehouderij beëindigd en wordt hiervoor in de plaats een recreatiebestemming toegevoegd. De agrarische activiteiten richten zich op de bestaande akkerbouwtak en de opfok van jongvee binnen de aanwezige stalruimte. De recreatieve bestemming richt zich op ruiters en paardenliefhebbers die in de omgeving willen deelnemen aan nationale of internationale wedstrijden of gewoon met hun paard(en) de omgeving willen verkennen. Daarnaast is er ruimte voor pensionpaarden voor paardenliefhebbers uit de omgeving.

De te verwachten milieu- en overige effecten zijn in onderhavig hoofdstuk (hfdst 5) beschouwd. Hieruit blijkt dat er geen sprake is van nadelige milieugevolgen die een belemmering kunnen veroorzaken voor onderhavig planvoornemen.

Conclusie

Gelet op het kleinschalige karakter van het plan in vergelijking met de plandrempels uit het Besluit m.e.r. en de ligging van de planlocatie (niet in de buurt van een Natura 2000-gebied) en de kenmerken van de potentiële effecten, zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de beschouwingen van de verschillende milieuaspecten, zoals deze in de overige paragrafen zijn opgenomen. In het kader van de procedure voor de wijziging van het bestemmingsplan is dan ook geen m.e.r.-procedure of m.e.r.-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.

5.3 Waterparagraaf

Water vormt een steeds belangrijker aspect bij ontwikkelingen op onder meer het gebied van woningbouw en bedrijventerreinen. Belangrijke thema's zijn: het vasthouden in plaats van direct afvoeren van hemelwater, het hergebruik van water, het zuinig omgaan met drinkwater en het beperken van de onttrekking van grondwater. Het is dan ook verplicht om bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de toelichting c.q. ruimtelijke onderbouwing aan te geven op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Deze verantwoording wordt ook wel de waterparagraaf genoemd. Deze paragraaf kan als waterparagraaf worden beschouwd.

5.3.1 Beleidskader

De provincie Limburg kent als uitgangspunt dat verdroging zo veel mogelijk moet worden tegengegaan en dat de waterkwaliteit, met het oog op een duurzaam gebruik in de toekomst, erg belangrijk is. Verder sluit de provincie aan bij het beleid van het Nationaal waterplan om infiltratie van water in de bodem te bevorderen en water meer terug te brengen in stedelijk gebied.

Binnen de waterbeheersplannen van Limburg is integraal waterbeheer een belangrijk begrip. Ook hier speelt verdroging en waterkwaliteit een belangrijke rol in het beleidsproces. Ter invulling van (specifiek) ecologische functies stelt het Waterschap onder andere dat, ter voorkoming van verdroging, grondwaterstanden (daar waar dat mogelijk is) verhoogd moeten worden door peilbeheer. Ook dient het rioleringsbeheer door gemeenten op en aan de watergangen en -plassen toegekende functies, afgestemd te worden. Naast die ecologische functie dienen er ook mensgerichte hoofdfuncties ten behoeve van industrie of drinkwater ingepast te worden. Tevens dient er plaats te zijn voor mensgerichte nevenfuncties.

Vanaf 1 november 2003 zijn de overheden wettelijk verplicht om alle ruimtelijke plannen, die van invloed zijn op de waterhuishouding, voor advies voor te leggen aan de waterbeheerders. Tot juli 2004 kwam het voor dat voor de watertoets verschillende waterbeheerders (waterschapsbedrijf, waterschap, provincie en Rijkswaterstaat) apart moesten worden benaderd. Die gaven dan afzonderlijke wateradviezen. Dat zorgde voor veel onduidelijkheid en papieren rompslomp. Daarom hebben de Limburgse waterbeheerders afgesproken om alle aanvragen in het hun betreffende gebied af te handelen via één loket: het zogenaamde watertoetsloket. Het loket is ondergebracht bij het Waterschap Limburg.

Niet alle ruimtelijke plannen behoeven de watertoets te doorlopen. Daartoe heeft het waterschap een stroomschema, met daarbij behorende notitie ondergrens, opgesteld waaruit het toepassingsbereik van de watertoets blijkt. Ook zijn per gemeente waterkaarten opgesteld waaruit de verschillende waterbelangen op een bepaalde locatie zijn af te lezen. Aan de hand van de 'digitale watertoets' kunnen (ruimtelijke) plannen voor advies worden voorgelegd aan het Waterschap Limburg.

5.3.2 Situatie plangebied

Het plangebied is gelegen binnen het werkgebied van het Waterschap Limburg. Door de sloop van enkele gebouwen, de mestsilo en de kuilplaten met de sleufsilo neemt het verhard oppervlak in de nieuwe situatie af ten opzicht van het verhard oppervlak in de huidige situatie. Aan de afvoer van het hemelwater van de bestaande gebouwen en verharding welke gehandhaafd blijven, wijzgt niets. De oppervlakte van de aanbouw aan de ligboxenstal t.b.v. de recreatiewoningen en de verharding voor de parkeer- en stallingsplaatsen voor auto's en trailers is per saldo kleiner dan de oppervlakten die gesloopt worden. Een wateradvies van het waterschap is derhalve niet noodzakelijk.

Op welke wijze wordt omgegaan met het afval- en hemelwater binnen het onderhavige plangebied wordt hierna uiteengezet.

Aanpak afvalwater en hemelwater in her projectgebied.

Afvalwater

Het huishoudelijk afvalwater als gevolg van onderhavige planontwikkeling zal worden geloosd op de gemeentelijke riolering van de gemeente. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt is het afvoeren van dit afvalwater via de gemeentelijke riolering vereist en daarmee tevens de beste optie.

Hemelwater van onverhard en semi-verhard terrein

Het hemelwater van binnen het plangebied aanwezige onverhard of semi-verhard terrein zal rechtstreeks in de bodem infiltreren.

Hemelwater (dak)verhardingen

Het hemelwater van bestaande daken en verharding welke gehandhaafd blijven wordt op dezelfde wijze afgevoerd zoals dat nu ook gebeurt. Hieraan wijzigt niets. Het hemelwater dat valt op de nieuwe (dak)verharding zal op eigen bodem infiltreren. In de betreffende omgevingsvergunning t.b.v. de betreffende bouwkundige voorzieningen zal dit worden uitgewerkt.

Capaciteit hemelwatervoorziening

Het streven is om de nieuwbouw 100% af te koppelen. Om te beoordelen hoe groot de te realiseren hemelwatervoorziening moet zijn, dient op basis van de nieuwe Keur van het Waterschap Limburg per 1 april 2019 de dynamisch berging-/infiltratievoorzieningen minimaal gedimensioneerd te worden op een neerslaggebeurtenis met herhalingstijd 1:100, gemiddeld klimaatscenario 2050. Voor Noord en Midden-Limburg dient daarbij een bui-duur van 24 uur te worden gehanteerd, zijnde 100 mm (100 liter/m2 verhard oppervlak). In de betreffende omgevingsvergunning t.b.v. de betreffende bouwkundige voorzieningen zal dit worden uitgewerkt.

Door afdoende capaciteit van de infiltratievoorziening te realiseren en door bij het bepalen van het hoogste waterniveau hiermee rekening te houden, behoeft voor wateroverlast op eigen en aangrenzende percelen niet te worden gevreesd.

Door het hemelwater van de nieuwe bebouwing en verharding niet te lozen op de riolering wordt voldaan aan de norm dat bij nieuwbouw 100% van het verharde oppervlak dient te worden afgekoppeld.

Conclusie waterhuishouding

Gelet op vorenstaande uiteenzetting vormt het aspect waterhuishouding geen onoverkomelijke belemmeringen voor voorliggende planontwikkeling.

5.4 Kabels en leidingen

Door het plangebied lopen geen boven- en/of ondergrondse leidingen met een planologische beschermingszone. Er is op dat gebied derhalve geen sprake van bijbehorende (planologische) beschermingszones en/of belangen van derden op dit punt.

De aanwezigheid van kabels en leidingen met betrekking tot de nutsvoorzieningen in de omgeving is evident.

5.5 Natuur

Bij het opstellen van ruimtelijke plannen moet rekening worden gehouden met de gevolgen van de ontwikkeling voor de natuur. Het natuurbeschermingsrecht is te vinden in verdragen, Europese en nationale regelgeving en in nationaal en provinciaal beleid. Vanuit de Europese regelgeving wordt met name nadruk gelegd op de bescherming van plant- en diersoorten (Vogelrichtlijn) en leefgebieden (Habitatrichtlijn). Ten behoeve hiervan zijn dan ook diverse beschermingsgebieden aangewezen. De belangrijkste beschermingszones zijn Natura 2000-gebieden. In het vervolg van deze paragraaf wordt specifiek ingegaan op respectievelijk gebiedsbescherming en soortenbescherming.

5.5.1 Gebiedsbescherming

De bescherming van Natura 2000-gebieden is geregeld in de Wet natuurbescherming, die de implementatie vormt van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. De Natura 2000-gebieden vormen samen een Europees netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Als ontwikkelingen (mogelijk) leiden tot aantasting van natuurwaarden binnen een Natura 2000-gebied, moet een vergunning worden aangevraagd. Gedeputeerde Staten van de provincie zijn het bevoegd gezag voor verlening van deze vergunning. Indien eerst een omgevingsvergunning wordt aangevraagd voor een activiteit waarvoor tevens een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming is vereist, dan haakt de natuurtoets aan bij de omgevingsvergunning. Daarnaast moet rekening worden gehouden met het beleid ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland (voorheen EHS). Ten aanzien van ontwikkelingen binnen het Natuurnetwerk Nederland geldt het 'nee, tenzij-principe'.

Het plangebied ligt buiten de begrenzing van het Natuurnetwerk Nederland (NNN), daarnaast zijn volgens de provinciale verordening geen natuurwaarden binnen het projectgebied aanwezig. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied is 'Maasduinen'. Dit betreft een Habitatrichtlijngebied dat ligt op ca.2,7 km. afstand ten zuidoosten van het projectgebied, maar ook een Vogel- en Habitatrichtlijngebied dat ligt op ca. 2,7 km ten noordoosten van het plangebied, zie afbeelding 21.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.BHHIEPTERWEG1-BPO1_0022.png"

Afbeelding 21. Ligging plangebied t.o.v. de Maasduinen

Binnen het plangebied wordt de melkveehouderij beëindigd en worden hiervoor in de plaats recreatieve voorzieningen toegevoegd. De agrarische activiteiten richten zich op de bestaande akkerbouwtak en de opfok van jongvee binnen de aanwezige stalruimte. De nieuwe recreatieve voorzieningen richten zich op ruiters en paardenliefhebbers die in de omgeving willen deelnemen aan nationale of internationale wedstrijden of gewoon met hun paard(en) de omgeving willen verkennen. Daarnaast is er ruimte voor pensionpaarden voor paardenliefhebbers uit de omgeving.

Omdat stikstofemissie, welke mogelijk veroorzaakt wordt door de beoogde planontwikkeling, een effect kan veroorzaken op Natura 2000-gebieden, dient onderzocht te worden of er een vergunning in het kader van de Wet Natuurbescherming nodig is.

De sloop-, aanleg- en bouwactiviteiten zijn met ingang van de inwerkingtreding van de Wet stikstofreductie en natuurverbetering (Wsn), samen met het Besluit stikstofreductie en natuurverbetering (Bsn), d.d. 1 juli 2021, vrijgesteld van de Natura 2000-vergunningplicht en hoeven derhalve niet meer meegenomen in een onderzoek naar mogelijke gevolgen hiervan op Natura 2000-gebieden. De vrijstelling geldt niet voor structurele stikstofemissies in de gebruiksfase of voor andere emissies dan stikstof. In onderhavig geval zal met name de stikstofemissie van het verkeer van invloed zijn.

Wijziging voertuigbewegingen.

De beoogde ontwikkeling zal niet leiden tot een toename van het vrachtverkeer en voertuigbewegingen binnen de locatie. Door het wegvallen van het melkvee vervallen namelijk geheel of gedeeltelijk de volgende tansporten ten behoeve van:

  • het wekelijks ophalen van de melk door een vrachtwagen;
  • afvoer van drijfmest (wordt aanzienlijk minder op jaarbasis);
  • inkuilen van voer;
  • leveren van krachtvoer;
  • leveren specifieke bedrijfsbenodigdheden/materialen voor melkvee zoals melkapparatuur, reinigingsmiddelen, melkbenodigdheden e.d.

Door het wegvallen van het melkvee vervalt ook het dagelijks voeren van het melkvee met behulp van landbouwvoertuigen.

T.a.v. de akkerbouwtak zal er niets wijzigen met betrekking tot het gebruik en inzet van landbouwvoertuigen.

De opfok van het jongvee, de pensionstalling, de recreatiewoningen en de mantelzorgwoning zullen naar verwachting wel leiden tot een toename van het aantal voertuigbewegingen van en naar het plangebied. In totaal worden voor de huidige en nieuwe situatie worse case de volgende voertuigbewegingen aangehouden:

Huidige situatie:

  • eigen vervoer met personenauto: 8 voertuigbewegingen (licht verkeer) per dag;
  • bezoek dierenarts, adviseur, bezoeker bedrijf: 4 voertuigbewegingen (licht verkeer) per dag;
  • transport met eigen tractoren: 4 voertuigbewegingen (zwaar verkeer) per dag;
  • transport voor vee en/of voer/ melkophaaldiens: 4 voertuigbewegingen per dag door een vrachtwagen (zwaar verkeer).

In totaal komen bovenstaande voertuigbewegingen uit op 20 voertuigbewegingen per dag, waarvan ca. 40 % zwaar verkeer.

Nieuwe situatie:

  • eigen vervoer met personenauto: 8 voertuigbewegingen (licht verkeer) per dag;
  • transport met eigen tractoren: 4 voertuigbewegingen (zwaar verkeer) per dag;
  • transport voor vee en/of voer: 2 voertuigbewegingen per dag door een vrachtwagen (zwaar verkeer).
  • transport t.b.v. leveren goederen: 2 voertuigbewegingen per dag door een vrachtwagen (zwaar verkeer);
  • klanten pensionstalling: (14 x 4 =) 56 voertuigbewegingen met personenauto (licht verkeer) met of zonder trailer;
  • kampeerplekken: (6 x gem. 3 =) 18 voertuigbewegingen (licht verkeer) per dag;
  • klanten recreatiewoningen: (5 x 3) = 15 voertuigbewegingen (licht verkeer) per dag;
  • personeel: 4 voertuigbewegingen (licht verkeer) per dag.

In totaal komen bovenstaande voertuigbewegingen uit op 109 voertuigbewegingen per dag, waarvan ca. 7% vrachtverkeer.

De voertuigbewegingen voor eigen woning, pensionstalling, kampeerplekken en recreatiewoningen zijn bepaald aan de hand van de CROW kencijfers - verkeersgeneratie 'Buitengebied' - 'Niet stedelijk'. De overige voertuigbewegingen zijn conform opgave initiatiefnemer.

Wijziging stalemissies.

Het bedrijf beschikt over een vergunning Wet natuurbescherming van 13 december 2012, kenmerk: 2012/60199. Hierin zijn de volgende dieraantallen vergund:

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.BHHIEPTERWEG1-BPO1_0023.png"

De ammoniakemissie van deze dieren bedraagt met de huidige omrekennormen uit de Rav:

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.BHHIEPTERWEG1-BPO1_0024.png"

In de nieuwe situatie zullen er 120 stuks jongvee en 20 paarden worden gehuisvest. De totale ammoniakemissie van deze dieren bedraagt dan nog maar:

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.BHHIEPTERWEG1-BPO1_0025.png"

Door de beoogde planontwikkeling is er een afname van 2933,8 - 628 = 2.305,8 kg NH3/jaar.

De ammoniakrechten die in de nieuwe situatie niet meer nodig zijn zullen aangeboden worden aan derden die deze nodig hebben voor hun projectontwikkeling. Een en ander zal volgens de daartoe geeigende procedures en voorwaarden uitgevoerd worden.

Wijzigingen als gevolg van emissie recreatiewoningen en sanitaire ruimte.

De recreatiewoningen en de sanitaire ruimte worden gasloos uitgevoerd, waardoor er dus ook geen NOx-emissie vrijkomt als gevolg van het gebruik van deze ruimtes.

Invloed verkeer en stalemissies op Natura 2000-gebieden als gevolg van voornoemde wijzigingen.

Om de invloed van de stikstofemissie van het verkeer en de huisvesting van dieren in de gebruiksfase op de Natura 2000-gebieden te bepalen, is door Aelmans ROM B.V. met bovenstaande gegevens een stikstofonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek inclusief bijlagen is opgenomen in Bijlage 4 van deze toelichting.

Uit de resultaten van het onderzoek naar de invloed van NOx- en NH3-emissie van de gebruiksfase op Natura 2000-gebieden blijkt dat het planvoornemen geen negatieve effecten veroorzaakt op de Natura 2000-gebieden. De gebruiksfase leidt niet tot een depositietoename . Het aspect stikstof levert derhalve geen belemmeringen op voor onderhavig planvoornemen. Een vergunning Wet natuurbescherming t.b.v. gebruiksfase is niet nodig.

5.5.2 Soortenbescherming

Behalve de mogelijke effecten op natuurgebieden moet tevens duidelijk zijn of het betreffende plan effecten heeft, en zo ja welke, op beschermde soorten. De soortenbescherming is eveneens vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Deze wet is de implementatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn voor wat betreft de soortenbescherming.

In verband met de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen dient rekening te worden gehouden met soortenbescherming en dan met name de aanwezigheid van beschermde soorten in het plangebied. In ruimtelijke plannen mogen geen mogelijkheden worden geboden voor ruimtelijke ontwikkelingen waarvan op voorhand redelijkerwijs kan worden ingezien dat in het kader van de Wet natuurbescherming geen ontheffing zal worden verleend.

Standaard geldt voor het plangebied de algemene zorgplicht zoals die in Wet natuurbescherming centraal staat (artikel 1.11 Wnb). Dit houdt in dat voorafgaand aan een ingreep alle maatregelen genomen dienen te worden om nadelige gevolgen voor in het wild levende dieren en planten zoveel mogelijk te voorkomen, beperken of ongedaan te maken. Bovendien moeten de handelingen in logisch verband staan met de ontwikkeling en geen doel op zich vormen. Deze zorgplicht geldt te allen tijde, ook indien een ontheffing of vrijstelling is verleend.

De gronden en gebouwen binnen het plangebied zijn intensief in gebruik. Omdat de aanwezigheid van beschermde soorten niet uitgesloten kan worden, is door NIPA milieutechniek b.v. uit Oss een quickscan flora en fauna uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen als Bijlage 5 bij deze toelichting.

Uit de resultaten van dit onderzoek blijkt dat niet uitgesloten kan worden dat de voorgenomen herontwikkeling een negatieve invloed heeft op beschermde soorten vanuit de Wet natuurbescherming.en natuurgebieden.

Vanwege de mogelijke aanwezigheid van vleermuizen in de te slopen voormalige varkensstal dient voor aanvang van de sloopwerkzaamheden een nader onderzoek uitgevoerd te worden naar de aanwezigheid van kraam-, zomer- en/of paarverbljjfplaatsen.

Ook is niet uit te sluiten dat de huismus nesten in de voormalige varkensstal en melkveestal heeft. Hier zijn meerdere huismussen waargenomen en ook mogelijke nestlocaties.

Tevens dient rekening gehouden te worden met het broedseizoen als de sloopwerkzaamheden beginnen of indien het toch noodzakelijk blijkt om de bestaande hagen en bomen te snoeien/kappen. Dit laatste is echter niet aan de orde.

Verder wordt geconcludeerd dat gezien de afstand en de aard van de ingreep als gevolg van de ruimtelijke ontwikkeling geen negatieve effecten worden verwacht op de meest nabijgelegen natuurgebieden (LNN/Natura 2000).

Door tijdens de ontwerpfase te denken aan 'natuur inclusief' bouwen kan het planvoornemen meer natuurwaarde bieden. Denk hierbij aan bijvoorbeeld ingebouwede nestkasten voor vleermuizen of huismussen en gierzwaluwen, maar ook aan het aanplanten van diverse inheemse boomsoorten.

Ten behoeve van het planvoornemen is een landschappelijk inpassingsplan uitgewerkt (zie Bijlage 1). Hierin zijn inheemse soorten opgenomen. Het inpassingsplan draagt positief bij aan de ecologische kwaliteiten binnen het plangebied. Verder zal ook worden voorzien in enkele nestkasten.

5.5.3 Overige verstoringseffecten

Zoals hierboven als is vermeld heeft het planvoornemen gezien de grote afstanden en de aard van de ingreep, geen directe nadelige gevolgen (bijvoorbeeld door oppervlakteverlies, verstoring door licht, geluid, etc.) voor de Natura2000-gebieden.

5.5.4 Wet ammoniak en veehouderij

De Wet ammoniak en veehouderij (verder: Wav) biedt een beschermingskader voor de zeer kwetsbare gebieden tegen de verzurende en vermestende werking van ammoniak. De Wav stelt dat alleen voor verzuring gevoelige gebieden, of delen daarvan, die zijn gelegen in de ecologische hoofdstructuur, als zeer kwetsbaar kunnen worden aangemerkt. In deze gebieden en in een beschermingszone van 250 meter daaromheen, geldt een verbod voor nieuwvestiging van veehouderijen en is uitbreiding van bestaande veehouderijen slechts onder beperkingen mogelijk. Deze maatregelen zijn aanvullend op het generieke emissiebeleid op het gebied van ammoniak. Dit is ook opgenomen in het Activiteitenbesluit, paragraaf 3.5.8, artikel 3.113.

Ten noordwesten en binnen een afstand van 250 meter van de locatie Hiepterweg 1 ligt het Wav-gebied nr. 364. Uitbreiding van landbouwhuisdieren is niet toegestaan, met uitzondering van o.a.:

- Uitzondering t.a.v. paarden.

Zowel in de Wav (artikel 7 lid 1 onder c) als onder het Activiteitenbesluit (artikel 3.114 lid 1 onder c) wordt uitbreiding van de paarden wel toegestaan binnen een zeer kwetsbaar gebied of in een zone van 250 meter rondom een zodanig gebied.

- Geringe uitbreiding landbouwhuidieren binnen de vergunde ammoniakemisse.

Zoals in paragraaf 5.5.1 is te lezen neemt het aantal stuks rundvee behoorlijk af door het beëindigen van de melkveehouderij. Het aantal stuks jongvee neemt met 6 stuks toe tot 120 stuks. Er is echter sprake van een forse afname van de ammoniakemissie. Conform artikel 7 lid 1 onder a van de Wav en artikel 3.114 lid 1 onder a, is deze uitbreiding van het jongvee toegestaan, omdat de ammoniakemissie na de uitbreiding lager is dan de vergunde ammoniakemissie voorafgaand aan de uitbreiding.

Gelet op vorenstaande is de uitbreiding met paarden en jongvee in het kader van de Wav toegestaan.

5.5.5 Conclusie natuur

Gelet op vorenstaande uiteenzetting kan gesteld worden dat het aspect natuur onderhavig planvoornemen niet in de weg staat.

5.6 Archeologie en cultuurhistorie

5.6.1 Archeologie

Per 1 juli 2016 geldt de Erfgoedwet in Nederland. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen, waarbij in beginsel geldt: “de veroorzaker betaalt”. Het belangrijkste doel van de wet is het behoud van het bodemarchief “in situ” (ter plekke), omdat de bodem de beste garantie biedt voor een goede conservering van de archeologische waarden. Het is verplicht om in het proces van ruimtelijke ordening tijdig rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Op die manier komt er ruimte voor overweging van archeologievriendelijke alternatieven.

Na de invoering van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving hebben provincies de bevoegdheid gekregen om zogenaamde attentiegebieden aan te wijzen. Dit zijn gebieden die archeologische waardevol zijn of naar verwachting waardevol zijn. Gemeenten zijn in dat geval verplicht hun bestemmingsplan(nen) in het desbetreffende gebied te herzien.

5.6.2 Gemeentelijk archeologiebeleid

De gemeente Horst aan de Maas heeft op 26 mei 2015 haar eigen archeologisch beleid vastgelegd. Volgens de daarin opgenomen archeologische maatregelenkaart is het locatie waarin het planvoornemen plaatsvindt gelegen in een gebied met een hoge archeologische verwachtingswaarde (cat. 3) en met een specifieke archeologische verwachting (beek)dalen en oude Maasgeulen (cat. 6). Deze verwachtingswaarden zijn binnen het vigerende bestemmingsplan en binnen het plangebied opgenomen als dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' en 'Waarde - Archeologie 6'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.BHHIEPTERWEG1-BPO1_0026.png"

Afbeelding 22. Uitsnede archeologiekaart Horst aan de Maas.

Binnen de categorie 3 zijn vrijstellingen opgenomen voor verstoringen tot 500m2 oppervlak en/of niet dieper dan 50 cm onder maaiveld. Binnen categorie 6 zijn vrijstellingen opgenomen voor verstoring tot en met 2.500 m2. en/of niet dieper dan 50 cm onder maaiveld.

Onderhavig planvoornemen voorziet niet in sloop- en bouwactiviteiten die de oppervlakte en/of de diepte aan bodemverstoring binnen de betreffende archeologische waarden overschrijden.

Kortom, er kan op basis van bovenstaande worden geconcludeerd dat het aspect archeologie geen belemmering oplevert voor het planvoornemen. De aanwezige archeologische dubbelbestemmingen blijven gehandhaafd.

5.6.3 Cultuurhistorie

Per 1 januari 2012 is de Modernisering Monumentenzorg in werking getreden. Als gevolg hiervan is het Bro (artikel 3.6.1, lid 2) gewijzigd. In een ruimtelijke onderbouwing behorende bij een omgevingsvergunning dient een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten, rekening is gehouden. Ook de facetten historische bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.

Op de provinciale cultuurhistorische waardenkaart is ten aanzien van onderhavig plangebied geen specifieke vermelding opgenomen van monumenten. Volgens de kaart is het plangebied gelegen in een mozaiklandschap wat weer gelegen is in een riviergeul. Aan het behoud van deze landschappen wordt veel waarde gehecht. Zoals in hoofdstuk 2 en 4 al is beschreven leidt het planvoornemen niet tot aantasting van het landschap, omdat de ontwikkelingen geheel plaats vinden binnen bestaande gebouwen en binnen de contouren van het huidige bedrijf.

Gelet op vorenstaande geldt dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt voor onderhavig plan.

5.6.4 Conclusie

Archeologie en cultuurhistorie vormen geen belemmering voor het planvoornemen. Worden er in de toekomst bij eventuele nieuwe werkzaamheden vondsten aangetroffen, dan dient dit, op basis van de wet, gemeld te worden bij bevoegd gezag.

5.7 Verkeer en parkeren

Met betrekking tot onderhavige ontwikkeling dienen de (eventuele) gevolgen voor de verkeersstructuur alsmede het parkeren inzichtelijk te worden gemaakt.

5.7.1 Verkeersstructuur

In subparagraaf 5.2.3 en paragraaf 5.5 zijn de gevolgen van het verkeer als gevolg van het planvoornemen beschreven. De geringe voertuigbewegingen van en naar de locatie zullen niet tot problemen leiden. Het plangebied blijft via de bestaande ontsluitingen ontsloten via de Hiepterweg. Er bestaat geen noodzaak om nieuwe ontsluitingen aan te leggen. Het plangebied is zowel vanuit zuidelijke richting als oostelijke richting goed bereikbaar; vanuit het zuiden via de Horsterweg, de Roamweg en de Rabattweg en vanuit het oosten via de Genenberg. Ten behoeve van het planvoornemen behoeft de infrastructuur van deze wegen niet aangepast te worden.

5.7.2 Parkeren

Parkeren, maar ook laden en lossen geschiedt volledig op eigen terrein. Daarvoor is meer dan voldoende ruimte aanwezig. Op basis van de Nota parkeernormen van de gemeente Horst aan de Maas gelden voor het gebed buiten de bebouwde kom de volgende eisen:

  • (bedrijfs)woning: 2 plaatsen (privéterrein);
  • recreatiewoning: 10,5 plaatsen, norm is 2,1 per woning;
  • manege/paardenhouderij: 6 tot 8 plaatsen, norm is 0,4 per box.

Dat betekent een totaal van ca. 18 parkeerplaatsen. Hierin zal worden voorzien en er is ook reeds rekening mee gehouden met de uitwerking van het landschappelijk inpassingsplan.

In de 'ligboxenstal' is tevens voorzien in een fietsenstalling waar ook de mogelijkheden aanwezig zijn om elektrische fietsen op te laden.

5.7.3 Conclusie

Verkeer en parkeren vormen geen belemmering voor onderhavig planvoornemen

5.8 Duurzaamheid

Duurzaamheid speelt een belangrijke rol in onderhavige planontwikkeling. Het gaat bij duurzaam bouwen niet alleen om energiebesparing, maar bijvoorbeeld ook om:

  • gebruik van duurzame materialen die rekening houden met het milieu en de gezondheid van bewoners en gebruikers;
  • een gezond binnenmilieu bijvoorbeeld door goede ventilatie om vocht, schimmel en ophoping van schadelijke stoffen te voorkomen;
  • prettige en leefbare woonruimtes, huizen, gebouwen, wijken en steden;
  • duurzaam slopen, om de materialen die vrijkomen bij de sloop opnieuw te kunnen gebruiken (hergebruik en recycling);
  • verantwoord watergebruik;
  • voorkomen dat grondstoffen voor bouwmaterialen uitgeput raken.

De recreatiewoningen worden voorzien van een warmtepomp en zonnepanelen t.b.v. verwarming, warmwatervoorziening en elektriciteit. Ook voor de overige elektriciteitsvoorziening zal zoveel mogelijk gebruik worden gemaakt van zonnepanelen. Verder zullen de recratiewoningen goed worden geïsoleerd en geventileerd, minimaal volgens de eisen uit het bouwbesluit (nieuwbouw). Tevens wil initiatiefnemen op termijn mogelijk ook investeren in opslagvoorzieningen voor elektriciteit, maar dan moet dit wel voldoende ontwikkeld en betaalbaar zijn. Het streven is om uiteindelijk energieneutraal te worden als de mogelijkheden hiervoor haalbaar en economisch verantwoord zijn.

Daarnaast worden de recreatieve voorzieningen alsook een van de recreatiewoningen toegankelijk gemaakt voor mindervaliden.

T.a.v. de realisatie van de recreatiewoningen en bijbehorende voorzieningen zal zoveel mogelijk worden ingezet op het gebruik van duurzame materialen, goed voor het milieu en gezondheid van de gebruikers.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

De kosten verbonden aan het bestemmingsplan zijn geheel voor rekening van de initiatiefnemer. In een anterieure overeenkomst worden afspraken tussen gemeente en initiatiefnemer over ambtelijke apparaatskosten, planschade en landschappelijke inpassing, vastgelegd. Voor de gemeente Horst aan de Maas zal het initiatief kostenneutraal verlopen.

6.2 Handhaving

6.2.1 Handhavingsbeleid

Bij de totstandkoming van onderhavig bestemmingsplan is aandacht besteed aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels. Een aantal factoren is van belang voor een goed handhavingsbeleid.

6.2.2 Kenbaarheid wijzigingsplan

Bekendmaking van de plannen voor het gebied aan de omliggende bewoners en waar mogelijk rekening houden met de ingebrachte opmerkingen.

6.2.3 Inzichtelijke en realistische regelgeving

Een bestemmingsplan is een juridische regeling die inzichtelijk en realistisch dient te zijn. Het plan moet helder van opzet en niet onnodig beperkend of star zijn. Daarbij zullen de regeling en de bepaling welke hierin zijn opgenomen handhaafbaar moeten zijn. Dit betekent dat de regels duidelijk zijn en er niet meerdere interpretaties kunnen voortvloeien uit de omschrijvingen. Daarom zijn de regels ook inhoudelijk getoetst op de handhaafbaarheid ervan. Het bestemmingsplan Hiepterweg 1 te Broekhuizen is onder meer voorzien van een duidelijke verbeelding.

6.2.4 Actief handhavingbeleid

Het handhavingsbeleid van de gemeente Horst aan de Maas is vastgelegd in een Handhavingsbeleidsplan Horst aan de Maas-Venray. In deze beleidsvisie en de bijbehorende stukken wordt de totale handhaving van wet en regelgeving welke binnen de gemeente wordt uitgevoerd gereguleerd. Ook de handhaving van bestemmingsplannen is daarin meegenomen.

6.3 Maatschappelijk uitvoerbaarheid

De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Tussen gemeente en verschillende instanties moet overleg over het plan worden gevoerd alvorens een ontwerpbestemmingsplan ter visie gelegd kan worden. Bovendien is het noodzakelijk dat belanghebbenden de gelegenheid hebben om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Daartoe dient een omgevingsdialoog gevoerd te worden. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.

6.3.1 Vooroverleg

Het plan is in het kader van het wettelijk vooroverleg doorgestuurd naar de provincie en het waterschap. De provincie en het waterschap hebben wel/geen opmerkingen op het voorliggend bestemmingsplan. De opmerkingen van zowel provincie en waterschap hebben betrekking op .................... (Indien van toepassing: ) Het bestemmingsplan wordt/is op deze punten aangepast

6.3.2 Omgevingsdialoog

Initiatiefnemer heeft in het belang van het planvoornemen de directe omwonenden/belanghebbende hiervan op de hoogte gebracht. Hiertoe is het door de gemeente beschikbare formulier gebruikt. Alle benaderde omwonenden/belanghebbenden hebben kenbaar gemaakt akkoord te gaan met onderhavig planvoornemen. De benaderde omwonenden/belanghebbenden zijn de bewoners van:

  • Roamweg 2 Broekhuizen.
  • Haasendonkerweg 1 Broekhuizen.
  • Genenberg 28 Broekhuizen.
  • Genenberg 21a, 21.
  • Genenberg 23.
  • Hiepterweg 2.

De ondertekende formulieren zijn als Bijlage 6 opgenomen bij deze toelichting.

6.3.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf ….....voor een periode van 6 weken voor eenieder ter inzage gelegen. Er zijn tegen het ontwerpbestemmingsplan wel/geen zienswijzen ingediend.

6.4 Procedure

De wettelijke procedure start met het moment van ter inzage legging van het ontwerp bestemmingsplan.

6.4.1 Algemeen

De wettelijke procedure, die circa 26 weken in beslag neemt, bestaat uit navolgende stappen:

  • 1. Openbare kennisgeving van het ontwerp bestemmingsplan.
  • 2. Ter inzage legging van het ontwerp bestemmingsplan met alle bijbehorende stukken gedurende 6 weken. Tevens wordt de bekendmaking toegezonden aan Gedeputeerde Staten en belanghebbenden.
  • 3. Gedurende de termijn van ter inzage legging kan een ieder zienswijzen naar voren brengen.
  • 4. Vaststelling van het bestemmingsplan door de gemeenteraad binnen 12 weken.
  • 5. Algemene bekendmaking van het bestemmingsplan door ter inzage legging met voorafgaande kennisgeving en toezending van het besluit tot vaststelling aan Gedeputeerde Staten: binnen 2 weken dan wel, indien Gedeputeerde Staten zienswijzen hebben ingebracht of het bestemmingsplan gewijzigd is vastgesteld, binnen 6 weken na vaststelling.
  • 6. Mogelijkheid tot beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen 6 weken na bekendmaking voor belanghebbenden.
  • 7. Inwerkingtreding op de dag na afloop van de beroepstermijn, zijnde 6 weken na de bekendmaking, tenzij binnen deze termijn een verzoek om voorlopige voorziening is ingediend bij de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Hoofdstuk 7 Juridische toelichting

7.1 Planstukken

Dit hoofdstuk geeft inzicht in de wijze waarop de gewenste ruimtelijke en functionele ontwikkeling van het plangebied in dit bestemmingsplan juridisch is vertaald.

Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing.

De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van het bestemmingsvlak. De verbeelding vormt samen met de regels het bindende onderdeel van het bestemmingsplan.

De toelichting heeft geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de onderbouwing van het planvoornemen

7.2 Toelichting op de verbeelding

De verbeelding geeft het nieuwe bouwvlak weer incl. de enkelbestemming en de van toepassing zijnde functieaanduidingen. De dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen zoals die gelden voor het plangebied in het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Horst aan de Maas', zijn eveneens opgenomen in de verbeelding,

7.3 Toelichting op de regels

De regels zijn standaard als volgt opgebouwd:

  • Hoofdstuk 1 bevat de begripsbepalingen en een bepaling over de wijze van meten; deze worden opsommingsgewijs in alfabetische volgorde gegeven en dienen als referentiekader voor de overige regels.
  • Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingen.
  • Hoofdstuk 3 bevat enkele algemene regels, zoals de antidubbeltelbepaling, de procedurebepaling en algemene regels ten aanzien van omgevingsvergunningen.
  • Hoofdstuk 4 tenslotte bevat het overgangsrecht en de slotregels met daarin de titel van het bestemmingsplan.

De bestemmingen vangen steeds aan met de bestemmingsbenaming. Daarna wordt in de bestemmingsomschrijving weergegeven voor welke doeleinden de betreffende gronden bestemd zijn. Vervolgens wordt in de bouwregels aangegeven welke bouwwerken bij recht mogen worden opgericht en welke situerings- en maatvoeringseisen hiervoor gelden. In sommige bestemmingen wordt bovendien nader ingegaan op de toegestane voorzieningen. Vervolgens is een gebruiksbepaling opgenomen waarin wordt aangegeven dat gronden en opstallen niet in strijd met de bestemming mogen worden gebruikt. Voor de duidelijkheid is een aantal situaties aangegeven die in ieder geval in strijd met de bestemming worden geacht.

Om bepaalde ontwikkelingen te sturen, respectievelijk in de hand te houden, is bij sommige bestemmingen tevens gekozen voor het opnemen van omgevingsvergunnings- en wijzigingsbepalingen. Na het doorlopen van een in het bestemmingsplan nader uiteengezette procedure, kan aan deze 'flexibiliteitsbepalingen' medewerking worden verleend.