Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Wachtpostweg 34 America
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.1507.AMWACHTPOSTWEG34-BPV1

Regels

1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan: 
Het bestemmingsplan “Wachtpostweg 34 America” met identificatienummer NL.IMRO.1507. AMWACHTPOSTWEG34-BPV1 van de gemeente Horst aan de Maas.
 
1.2 bestemmingsplan:
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels.
 
1.3 aanduiding:
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
 
1.4 aanduidingsgrens:
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
 
1.5 aan huis verbonden beroep:
Een dienstverlenend beroep op zakelijk, maatschappelijk, juridisch, medisch, ontwerptechnisch of kunstzinnig gebied en tevens een kapsalon, dat/die in of bij een woning wordt uitgeoefend door de gebruik(st)er van de woning, waarbij de woonfunctie en de ruimtelijke uitwerking en uitstraling daarvan behouden blijven.
Hieronder worden niet verstaan detailhandel (behalve de beperkte verkoop van artikelen verband houdende met de activiteiten), horeca en prostitutie.
 
1.6 agrarisch hulp- en nevenbedrijf:
Een bedrijf dat is gericht op het verlenen van diensten en/of het leveren van dieren of goederen aan agrarische bedrijven, dan wel op het verwerken, bewerken, opslaan, vervoeren en/of verhandelen van dieren of producten, die afkomstig zijn van agrarische bedrijven, waaronder ook wordt begrepen het stomen en verwerken van dekaarde.
 
1.7 bebouwing:
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
 
1.8 bedrijf:
Een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen
 
1.9 bedrijfsgebouw:
Een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.
 
1.10 bedrijfswoning:
Een woning, in of bij een bedrijf of instelling, bestemd voor (het gezin van) een persoon wiens huisvesting daar gelet op de bestemming noodzakelijk is.
 
1.11 bestaand:
Ten tijde van de tervisielegging van het ontwerp-bestemmingsplan aanwezig.
 
1.12 bestaand bouwwerk:
Een bouwwerk dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning, waardoor de aanvraag voor het tijdstip van terinzagelegging is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald.
 
1.13 bestaand gebruik:
Het gebruik dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaat.
 
1.14 bestemmingsgrens:
De grens van een bestemmingsvlak.
 
1.15 bestemmingsvlak:
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
 
1.16 bijbehorend bouwwerk: 
Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.
 
1.17 bijgebouw:
Een al dan niet vrijstaand gebouw, dat door zijn vorm onderscheiden kan worden van het op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw waartoe het behoort en dat in functioneel en architectonisch opzicht ondergeschikt is aan dat hoofdgebouw.
 
1.18 bouwen:
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
 
1.19 bouwgrens:
De grens van een bouwvlak.
 
1.20 bouwperceel:
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
 
1.21 bouwperceelsgrens:
De grens van een bouwperceel.
 
1.22 bouwvlak:
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
 
1.23 bouwwerk:
Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
 
1.24 cultuurhistorische waarde:
De kenmerken van het gebruik dat de mens in de loop der geschiedenis van grond en gebouwen heeft gemaakt, zoals dat onder meer tot uitdrukking komt in de beplanting, het slotenpatroon of de architectuur; onder cultuurhistorische waarden worden mede verstaan de archeologische waarden.
 
1.25 detailhandel:
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
 
1.26 erfafscheiding:
de afbakening van een erf of perceel van een ernaast gelegen erf of perceel, of van de openbare ruimte.
 
1.27 extensieve dagrecreatie:
Die vormen van dagrecreatie welke in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen en fietsen.
 
1.28 gebouw:
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
 
1.29 hoofdgebouw:
Een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
 
1.30 huishouden:
Een aantal aan elkaar door familie- of daarmee gelijk te stellen -band gerelateerde personen, dat gezamenlijk één eenheid vormt en als zodanig ook gebruik maakt van dezelfde voorzieningen in één woning, zoals een gezin, een gezin met inwonende ouders of een woongroep.
 
1.31 maaiveld:
De bovenkant van het terrein dat een gebouw/bouwwerk omgeeft, met dien verstande dat waar sprake is van een hellend of ongelijk maaiveld onder het “aangrenzende maaiveld” wordt verstaan het maaiveld dat grenst aan de voorgevel van een gebouw.
 
1.32 mantelzorg:
Het bieden van zorg, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband, aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak. Degene die mantelzorg ontvangt is (niet zelfstandig) woonachting in het hoofdgebouw dan wel in een vrijstaande doch afhankelijke woning.
 
1.33 ondergronds bouwwerk:
Een (gedeelte van) een bouwwerk, waarvan de bovenkant van de vloer is gelegen op ten minste 1,75 meter beneden peil.
 
1.34 overig bouwwerk:
Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
 
1.35 overkapping:
Een bouwwerk op het erf van een gebouw of standplaats, dat strekt tot vergroting van het woongenot van het gebruik van het gebouw of de standplaats, en dat, voor zover gebouwd vóór de voorgevel van een gebouw, geen tot de constructie zelf behorende wanden heeft en voor zover gebouwd achter de voorgevel van een gebouw, maximaal drie wanden heeft waarvan maximaal twee tot de constructie behoren.
 
1.36 pand:
De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.
 
1.37 peil:
  1. voor gebouwen: de hoogte van de bovenzijde van de afgewerkte begane grondvloer en/of de hoofdtoegang van de woning; 
  2. voor bouwwerken, geen gebouw zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende, afgewerkte terrein ter plaatse van het bouwperceel  
1.38 voorgevel:
De naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan kennelijk als zodanig diende te worden aangemerkt.
 
1.39 wet/wettelijke regelingen:
Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar wettelijke regelingen c.q. verordeningen e.d., dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan, tenzij anders bepaald.
 
1.40 woning:
Een (gedeelte van een) gebouw, geschikt en bestemd voor de zelfstandige huisvesting van één huishouden.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen. 
 
2.2 de dakhelling:
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak. 
 
2.3 de goothoogte van een bouwwerk:
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
 
2.4 de hoogte van een windturbine:
Vanaf het peil tot aan de as van de windturbine.
 
2.5 de inhoud van een bouwwerk:
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
 
2.6 de oppervlakte van een bouwwerk:
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
 
2.7 de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:
Tussen de zijdelingse grenzen van een perceel en enig punt van het betreffende bouwwerk, waar de afstand het kortste is.

2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf

 

3.1 Bestemmingsomschrijving

De als ‘Bedrijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf – agrarisch hulp- en nevenbedrijf’ uitsluitend een agrarisch hulp- en nevenbedrijf;
  2. landschapsontwikkeling en instandhouding en het infiltreren van water overeenkomstig het Landschapsplan d.d. 16 juli 2014 als opgenomen in bijlage 1 van de regels.  
een en ander met bijbehorende voorzieningen, waaronder groen, parkeervoorzieningen, in- en uitritten, tuinen.

3.2 Bouwregels

3.2.1 Gebouwen
  1. Gebouwen ten behoeve van de bestemming ‘Bedrijf’ zijn uitsluitend toegestaan binnen een bouwvlak;
  2. Binnen elk bouwvlak is maximaal één bedrijf toegestaan;
  3. Per bedrijf is één bedrijfswoning toegestaan, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden’ bedrijfswoningen zijn toegestaan tot een maximum zoals is aangeduid op de verbeelding;
  4. De bebouwde oppervlakte van de bedrijfsgebouwen mag niet meer bedragen dan is opgenomen ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bebouwd oppervlak’, deze maat is exclusief de toegestane bedrijfswoning;
  5. De maatvoeringen voor gebouwen binnen het bouwvlak zijn als volgt:
 
Bedrijfsgebouwen
Min.
Max.
Goothoogte
n.v.t.
6 m
Bouwhoogte
n.v.t.
14 m
Afstand tussen bedrijfswoning en bedrijfsgebouwen
15 m
n.v.t.
 
(Bedrijfs)woningen
Min.
Max.
Goothoogte
n.v.t.
8 m
Bouwhoogte
n.v.t.
10 m
Afstand tot perceelsgrens
5 m
n.v.t.
Inhoud
n.v.t.
1.000 m³
 
Bijgebouwen bij bedrijfswoning uitsluitend toegestaan achter de voorgevel van de bedrijfswoning
Min.
Max.
Afstand van vrijstaande bijgebouwen tot de bedrijfswoning
n.v.t.
15 m
Bebouwde oppervlakte
n.v.t.
75 m²
Goothoogte
n.v.t.
3,5 m
Bouwhoogte
n.v.t.
5,5 m
 
3.2.3 Bouwwerken, geen gebouw zijnde
  1. Op de tot ‘Bedrijf’ bestemde gronden zijn uitsluitend toegestaan andere bouwwerken die ten dienste staan van deze bestemming;
  2. De maatvoering voor andere bouwwerken binnen het bouwvlak is als volgt:
 
Bouwwerken, geen gebouw zijnde
Min.
Max.
Bouwhoogte erfafscheidingen voor de voorgevelrooilijn
n.v.t.
1 m
Bouwhoogte erfafscheidingen achter de voorgevelrooilijn
n.v.t.
2 m
Bouwhoogte antennes, uitsluitend toegestaan achter (het verlengde van) de achtergevel van de bedrijfswoning
n.v.t.
12 m
Bouwhoogte overige bouwwerken, geen gebouw zijnde
n.v.t.
6 m

3.3 Nadere eisen

3.3.1 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van:
  1. de situering, de oppervlakte, de (goot)hoogte van bebouwing;
  2. de aard, de hoogte en de situering van erfafscheidingen;
  3. de aard, situering en oppervlakte van verhardingen;
  4. een en ander op basis van een landschappelijk inpassingsplan (en/of stedenbouwkundig ontwerp) en met inachtneming van de regels zoals deze gesteld zijn in het Limburgs en Gemeentelijk KwaliteitsMenu.
   
3.3.2 Voorwaarden
De in artikel 3.3.1 genoemde nadere eisen mogen uitsluitend worden gesteld:
  1. indien dit noodzakelijk is voor een verantwoorde stedenbouwkundige en landschappelijke inpassing;
  2. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de omliggende waarden en;
  3. in verband met maatwerk ten aanzien van het bouwvlak en de verbetering van de gebiedskwaliteit ten behoeve van duurzaam bedrijfsmatig grondgebruik.

3.4 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:
  1. lid 3.2.1 onder d teneinde de goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen te verhogen met maximaal 20%, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
    1. de verhoging is noodzakelijk voor de continuïteit of ontwikkeling van het bedrijf;
    2. de cultuurhistorische en architectonische waarden moeten behouden blijven;
    3. de landschappelijke en natuurwaarden mogen niet onevenredig worden aangetast;
    4. het woon- en leefklimaat mogen niet onevenredig worden aangetast.

3.5 Specifieke gebruiksregels

3.5.1 Algemeen
Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de gronden en opstallen voor:
  1. het bedrijfsmatig vervaardigen, opslaan, verwerken of herstellen van goederen en het opslaan en be- of verwerken van producten tenzij dit noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik;
  2. buitenopslag, behoudens voor zover dit noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik;
  3. het opslaan en be- en verwerken van champost;
  4. detailhandel, tenzij het gaat om ondergeschikte detailhandel als nevenactiviteit dat direct verband houdt met de bedrijfsactiviteit;
  5. agrarische bedrijvigheid;
  6. woondoeleinden, met uitzondering van de toegestane bedrijfswoningen;
  7. voor andere doeleinden dan de in 3.1 vastgelegde en als zodanig op de verbeelding aangeduide bedrijfsactiviteit.
 
3.5.2 Voorwaardelijke bepaling
Het gebruik van de gronden en bebouwing binnen en overeenkomstig de bestemming ‘Bedrijf’ is toegestaan als het landschapsplan en de infiltratie van water, die voorwaarden zijn voor de landschapsontwikkeling, zijn gerealiseerd en in stand wordt gehouden overeenkomstig bijlage 1 bij deze regels (definitief Landschapsplan d.d. 16 juli 2014).

3 Algemene regels

Artikel 4 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 5 Algemene gebruiksregels

Onder gebruik in strijd met alle bestemmingen wordt in elk geval verstaan de gronden en opstallen te gebruiken, te doen gebruiken of te laten gebruiken in strijd met de bestemming.

Artikel 6 Algemene afwijkingsregels

 

6.1 Afwijkingsbevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen, voor zover niet reeds op grond van een andere bepaling kan worden afgeweken, afwijken van de regels in hoofdstuk 2 op de volgende punten en mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat-, bebouwings- en landschapsbeeld, woon- en leefklimaat, ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden:
  1. van de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 20% van die maten, afmetingen en percentages, voor zover dit nog niet reeds in afwijkingsbevoegdheden is opgenomen;
  2. van de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en / of –intensiteit daartoe aanleiding geven;
  3. teneinde de op de verbeelding ingetekende begrenzingen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, met maximaal 10 meter te verschuiven;
  4. van de bestemmingsbepalingen en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  5. van de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwde zijnde ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en / of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan 40 meter;
  6. van de regels voor het bouwen van niet voor bewoning bestemde gebouwen van openbaar nut, zoals telefooncellen, wachthuisjes, gasreduceerstations en schakelstations mits de inhoud niet meer dan 50 m³ en de goothoogte niet meer dan 3 m bedraagt.

6.2 Afwegingskader afwijkingsbevoegdheid

6.2.1     Afwegingskader
Bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheden in dit plan vindt een evenredige belangenweging plaats waarbij betrokken worden de mate waarin:
  1. de waarden, die het plan beoogt te beschermen, kunnen worden geschaad;
  2. de aanwezige archeologische waarden beschermd worden;
  3. de landschappelijke inpasbaarheid is aangetoond;
  4. het gebruik leidt tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving;
  5. de verkeerssituatie wordt beïnvloed, waaronder begrepen de gevolgen voor de infrastructuur;
  6. het woon- en leefklimaat wordt aangetast;
  7. de milieubelasting toeneemt;
  8. de omliggende waarden en functies worden aangetast.
 
6.2.2     Weigering omgevingsvergunning
Indien de belangen als genoemd in artikel 6.2.1 sub a t/m h onevenredig worden geschaad dan wel aangetast, dan vindt de afwijkingsbevoegdheid geen toepassing.

6.3 Afwegingskader Kwaliteitsmenu

Bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheden in dit plan vindt een evenredige belangenweging plaats waarbij het Limburgs en Gemeentelijk Kwaliteitsmenu betrokken worden.

Artikel 7 Algemene aanduidingsregels

7.1 Veiligheidszone - leiding

7.1.1 Bouwregels
Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - leiding' is het verboden kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten op te richten dan wel nieuw in gebruik te nemen.
7.1.2 Afwijkingsbevoegdheid beperkt kwetsbaar object
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.4.1 en toestaan dat beperkt kwetsbare objecten worden gebouwd dan wel opgericht, mits het bouwwerk aantoonbaar slechts een geringe toename van de normering van het groepsrisico met zich meebrengt en hier schriftelijk advies over wordt ingewonnen.
7.1.3 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming op onderdelen wijzigen teneinde de aanduiding 'veiligheidszone - leiding' te wijzigen in die zin dat:
  1. de aanduiding 'veiligheidszone - leiding' vervalt, indien uit nader onderzoek is gebleken dat de leiding buiten werking is gesteld;
  2. de aanduiding 'veiligheidszone - leiding' wordt verkleind, indien uit onderzoek is gebleken dat door een wijziging in transportparameters de plaatsgebonden risicocontour kleiner is geworden of dat door aangepaste wet- en regelgeving, nieuwe inzichten, danwel nieuwe rekenmethoden een kleinere plaatsgebonden risicocontour geldt.

4 Overgangs- en slotregels

Artikel 8 Overgangsrecht

 

8.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

8.2 Overgangsrecht gebruik

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.  
Een en ander behoudens voor zover uit de Richtlijnen 79/409/EEG en 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979, inzake het behoud van de vogelstand onderscheidenlijk van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna, beperkingen voortvloeien ten aanzien van ten tijde van de inwerkingtreding van een bestemmingsplan bestaand gebruik.

Artikel 9 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan “Wachtpostweg 34 America”