HOOFDSTUK 1 INLEIDENDE REGELS
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze van meten
HOOFDSTUK 2 BESTEMMINGSREGELS
Artikel 3 Recreatie
HOOFDSTUK 3 ALGEMENE REGELS
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
Artikel 5 Algemene aanduidingsregels
Artikel 6 Algemene afwijkingsregels
HOOFDSTUK 4 OVERGANGS- EN SLOTREGELS
Artikel 7 Overgangsrecht
Artikel 8 Slotregel
HOOFDSTUK 1. INLEIDENDE REGELS
Artikel 1. Begrippen
1.1 plan:
Het bestemmingsplan Venrayseweg 116 Horst met identificatienummer
NL.IMRO.1507.BPHOVENRAYSEWEG116-VA01 van de gemeente Horst aan de Maas.
1.2 bestemmingsplan:
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels.
1.3 aanbouw:
Een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw
waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan
worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht
ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.4 aanduiding:
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid,
waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het
gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.5 aanduidingsgrens:
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.6 ander bouwwerk
Een bouwwerk, geen gebouw zijnde.
1.7 ander werk
Een werk, geen bouwwerk zijnde, of een werkzaamheid.
1.8 bebouwing:
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.9 bebouwingspercentage:
Een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het bouwvlak
aangeeft, dat maximaal mag worden bebouwd, tenzij in de regels anders
is bepaald.
1.10 bedrijf:
Een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen,
vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van
goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis
verbonden beroepen daaronder niet begrepen
1.11 bedrijfsgebouw:
Een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.
1.12 bedrijfsverzamelgebouw:
Een gebouw waarin het uitoefenen van verschillende vormen van
bedrijvigheid (waaronder industriële, ambachtelijke,
dienstverlenende, consumentverzorgende, therapeutische functies en
kantoren) wisselend en tegelijkertijd kan worden uitgeoefend, waarbij
de ruimtelijke uitstraling in overeenstemming is met die van
één bedrijf.
1.13 bedrijfswoning/dienstwoning:
Een woning, in of bij een bedrijf of instelling, bestemd voor (het
gezin van) een persoon wiens huisvesting daar gelet op de bestemming
noodzakelijk is; deze woning wordt begrepen onder de bedrijfsgebouwen.
1.14 bestaand:
Ten tijde van de tervisielegging van het ontwerp-bestemmingsplan aanwezig.
1.15 bestaand bouwwerk:
Een bouwwerk dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van
het plan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd
krachtens een omgevingsvergunning, waarvoor de aanvraag voor het
tijdstip van terinzagelegging is ingediend, tenzij in de regels anders
is bepaald.
1.16 bestaand gebruik:
Het gebruik dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaat.
1.17 bestemmingsgrens:
De grens van een bestemmingsvlak.
1.18 bestemmingsvlak:
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.19 bijbehorend bouwwerk:
Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op
hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet
tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.
1.20 bijgebouw:
Een al dan niet vrijstaand gebouw, dat door zijn vorm onderscheiden kan
worden van het op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw waartoe het
behoort en dat in functioneel en architectonisch opzicht ondergeschikt
is aan dat hoofdgebouw.
1.21 bouwen:
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.22 bouwgrens:
De grens van een bouwvlak.
1.23 bouwkavel:
Een door bouwgrenzen op de kaart omgeven oppervlak, waarbinnen volgens
deze regels een gebouw of complex van gebouwen mag worden gebouwd.
1.24 bouwperceel:
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.25 bouwperceelsgrens:
De grens van een bouwperceel.
1.26 bouwvlak:
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar
ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen
zijnde zijn toegelaten.
1.27 bouwwerk:
Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.28 bruto-vloeroppervlakte:
De totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel of bedrijf met
inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten
en met uitzondering van gebouwde (ondergrondse of half verdiept
gelegen) parkeervoorzieningen.
1.29 dagrecreatie:
Een vorm van recreatie waarbij gebruik gemaakt wordt van al dan niet
daarvoor aangelegde dan wel gebouwde voorzieningen, zonder dat daarbij
sprake is van overnachten.
1.30 dansschool
Een instelling waar les wordt gegeven in alle vormen van dans, en waar
de danssport uitgeoefend kan worden, met inbegrip van op fitness
geënte dansvormen.
1.31 detailhandel:
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling
ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die
deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in
de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.32 dienstverlening:
Het bedrijfsmatig verrichten van activiteiten welke bestaan uit het
verlenen van diensten aan derden, met of zonder rechtstreeks contact
met het publiek, zoals reis- en uitzendbureaus, stomerijen,
wasserettes, makelaars, kappers en pedicures.
1.33 eerste bouwlaag:
De bouwlaag op de begane grond.
1.34 erfafscheiding:
de afbakening van een erf of perceel van een ernaast gelegen erf of perceel, of van de openbare ruimte.
1.35 erotisch getinte vermaaksfunctie:
Een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van
voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder
begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal.
1.36 escortbedrijf
De natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die
bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was prostitutie
aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt
uitgeoefend.
1.37 extensieve dagrecreatie:
Die vormen van dagrecreatie welke in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen en fietsen.
1.38 gebouw:
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.39 hoofdgebouw:
Een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor
de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een
perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig
zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.40 horeca:
Een bedrijf waar dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse
worden verstrekt en/of waarin logies wordt verstrekt, zoals
bijvoorbeeld een café, restaurant, hotel, pension, en naar de
aard en openingstijden daarmee gelijk te stellen bedrijven,
één en ander al dan niet in combinatie met een
vermaaksfunctie met uitzondering van een erotisch getinte
vermaaksfunctie
1.41 huishouden:
Een aantal aan elkaar door familie- of daarmee gelijk te stellen -band
gerelateerde personen, dat gezamenlijk één eenheid vormt
en als zodanig ook gebruik maakt van dezelfde voorzieningen in
één woning, zoals een gezin, een gezin met inwonende
ouders of een woongroep.
1.42 intensieve recreatie:
Vorm van recreatie, waarbij relatief veel recreanten gedurende langere
of kortere tijd binnen een beperkte oppervlakte bijeen verblijven.
1.43 kampeermiddel:
a. een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een tourcaravan;
b. enig ander onderkomen en enig ander voertuig of
gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde,
één en ander voorzover de onder a. en b. bedoelde
onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn in- of
opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief
nachtverblijf.
1.44 kantoor:
Een gebouw, dat dient voor de uitoefening van administratieve
werkzaamheden en werkzaamheden die verband houden met het doen
functioneren van (semi) overheidsinstellingen, het bankwezen, en naar
de aard daarmee gelijk te stellen instellingen.
1.45 maaiveld
De bovenkant van het terrein dat een gebouw/bouwwerk omgeeft, met dien
verstande dat waar sprake is van een hellend of ongelijk maaiveld onder
het “aangrenzende maaiveld” wordt verstaan het maaiveld dat
grenst aan de voorgevel van een gebouw.
1.46 mantelzorg:
Het bieden van zorg, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch
verband, aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische
en/of sociale vlak. Degene die mantelzorg ontvangt is niet zelfstandig)
woonachting in het hoofdgebouw dan wel in een vrijstaande doch
afhankelijke woning.
1.47 milieucategorie:
Indeling van bedrijven opgesteld door VNG op basis van belasting van
het milieu. De milieucategorie van een bedrijf hangt af van geur, stof,
geluid, gevaar, verkeer of visuele aspecten. De milieucategorie loopt
op van lichte bedrijvigheid (categorie 1) tot zware industrie
(categorie 6).
1.48 nevenactiviteit:
Een bedrijfs- of beroepsmatige activiteit die in ruimtelijk,
functioneel en inkomenswervend opzicht duidelijk ondergeschikt is aan
de op de ingevolge dit bestemmingsplan toegestane hoofdfunctie op een
bouwperceel.
1.49 normaal onderhoud, gebruik en beheer:
Een gebruik gericht op het in zodanige conditie houden of brengen van
objecten dat het voortbestaan van deze objecten op tenminste het
bestaande kwaliteitsniveau wordt bereikt.
1.50 nutsvoorzieningen:
Voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals
transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers,
bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, voorzieningen ten behoeve van
(ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor
telecommunicatie.
1.51 ondergronds bouwwerk
Een (gedeelte van) een bouwwerk, waarvan de bovenkant van de vloer is gelegen op ten minste 1,75 meter beneden peil.
1.52 overig bouwwerk
Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.53 overkapping
Een bouwwerk op het erf van een gebouw of standplaats, dat strekt tot
vergroting van het woongenot van het gebruik van het gebouw of de
standplaats, en dat, voor zover gebouwd vóór de voorgevel
van een gebouw, geen tot de constructie zelf behorende wanden heeft en
voor zover gebouwd achter de voorgevel van een gebouw, maximaal drie
wanden heeft waarvan maximaal twee tot de constructie behoren.
1.54 pand
De kleinste bij de totstandkoming functioneel en
bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met
de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.
1.55 peil:
a. voor gebouwen: de hoogte van de bovenzijde van de
afgewerkte begane grondvloer en/of de hoofdtoegang van de woning;
b. voor bouwwerken, geen gebouw zijnde: de gemiddelde
hoogte van het aansluitende, afgewerkte terrein ter plaatse van het
bouwperceel
1.56 prostitutie:
Het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
1.57 (extensief) recreatief medegebruik:
Vorm van recreatie waarvoor geen specifieke inrichting van het gebied
noodzakelijk is, maar waarvoor kan worden volstaan met de voorzieningen
die reeds ten behoeve van de hoofdfunctie aanwezig zijn en
ondergeschikte voorzieningen zoals bewegwijzeringsbordjes,
picknickbanken en draaihekjes.
1.58 recreatiewoning:
Een gebouw dat bedoeld is als tijdelijk recreatieverblijf voor gebruikers die hun hoofdverblijf elders hebben.
1.59 seksinrichting:
De voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig
of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen
worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard
plaatsvinden.
Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een
seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een
prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een
erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.60 sekswinkel:
De voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin hoofdzakelijk
goederen van erotisch-pornografische aard aan particulieren plegen te
worden verkocht of verhuurd
1.61 speelvoorziening
Voorzieningen gericht op sportieve activiteiten zoals multifunctionele
verharde speelvelden, trapvelden, sport- en spelattributen zoals
doelpalen, basketbalpalen, ballenvangers, etc.
1.62 sportterein:
Een terrein ten behoeve van lichamelijke bezigheid ter ontspanning of
als beroep met spel- of wedstrijdelement waarbij conditie en
vaardigheid vereist zijn dan wel bevorderd worden en waarvoor
bepaalde regels gelden.
1.63 Staat van Bedrijfsinrichtingen
De als bijlage bij deze regels behorende en daarvan onderdeel uitmakende lijst van bedrijven en instellingen.
1.64 uitbouw:
Een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan
een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van
het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan
het hoofdgebouw.
1.65 verkoopvloeroppervlakte (vvo):
De totale vloeroppervlakte van een detailhandelsvestiging, welke bestemd is voor de verkoop en uitstalling van goederen.
1.66 voorgevel:
De naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw
betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de
gevel die op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het
plan kennelijk als zodanig diende te worden aangemerkt.
1.67 woning:
Een (gedeelte van een) gebouw, geschikt en bestemd voor de zelfstandige huisvesting van één huishouden.
Artikel 2. Wijze van meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een
overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen,
zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen
bouwonderdelen.
2.2 de dakhelling:
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.3 de goothoogte van een bouwwerk:
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het
boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.4 de hoogte van een windturbine:
Vanaf het peil tot aan de as van de windturbine.
2.5 de inhoud van een bouwwerk:
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de
gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van
daken en dakkapellen.
2.6 de oppervlakte van een bouwwerk:
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of hart van de scheidingsmuren,
neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte
bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.7 de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens
Tussen de zijdelingse grenzen van een perceel en enig punt van het betreffende bouwwerk, waar de afstand het kortste is.
HOOFDSTUK 2. BESTEMMINGSREGELS
Artikel 3. Recreatie
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Recreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. een dansschool;
b. een horecagelegenheid ten behoeve van het houden van feesten en partijen;
c. aan de hoofdbestemming ondergeschikte detailhandel.
één en ander met bijbehorende bouwwerken en voorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Bedrijfsgebouwen
Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:
a. gebouwen mogen uitsluitend worden opgericht binnen het bouwvlak;
b. de bebouwde oppervlakte van de bedrijfsgebouwen mag in totaal niet meer bedragen dan 495m²;
c. de goothoogte van gebouwen mag maximaal 6 m bedragen, de bebouwingshoogte maximaal 10 m;
3.2.1 Overige bouwwerken
De bebouwingshoogte van andere bouwwerken mag maximaal 4 m bedragen met
uitzondering van sport- en spelattributen waarvan de hoogte maximaal 8
m mag bedragen, lichtmasten waarvan de hoogte maximaal 12 m mag
bedragen enerfafscheidingen waarvan de hoogte maximaal 2 m mag bedragen.
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Maatvoering gebouwen
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het
afwijken van het bepaalde in lid 3.2.1 onder c. teneinde de goothoogte
en/of bebouwingshoogte van gebouwen te verhogen met maximaal 10%, mits
aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
a. de verhoging is noodzakelijk voor de continuïteit of ontwikkeling van het recreatiebedrijf;
b. de architectonische waarden moeten behouden blijven;
c. de landschappelijke en natuurwaarden mogen niet onevenredig worden aangetast.
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Parkeren
De terreinen dienen zodanig te worden ingericht dat per recreatieve
voorziening op eigen terrein in de parkeerbehoefte kan worden voorzien,
tenzij op andere wijze voldoende in de parkeerbehoefte kan worden
voorzien.
3.4.2 Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik wordt in elk geval begrepen:
a. het bedrijfsmatig vervaardigen, opslaan, verwerken
of herstellen van goederen en het opslaan en be- of verwerken van
producten tenzij dit noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte
gebruik;
b. buitenopslag, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik;
c. detailhandel, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik;
d. het gebruik van de bebouwen ten behoeve van woondoeleinden.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.5.1 Buiten opslag
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het
afwijken van het bepaalde in lid 3.4.2 onder b, mits aan de volgende
voorwaarden wordt voldaan:
a. aangetoond is dat de buitenopslag noodzakelijk is
voor de continuïteit van de betreffende recreatieve voorziening;
b. de belangen van de omliggende (niet) agrarische
bedrijven en andere functies worden niet onevenredig aangetast;
c. er vindt geen toename van de milieubelasting plaats;
d. middels een inrichtingsplan is aangetoond dat zorg
gedragen wordt voor een zorgvuldige landschappelijke inpassing.
HOOFDSTUK 3. ALGEMENE REGELS
Artikel 4. Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een
bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven,
blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 5. Algemene aanduidingsregels
5.1 Vrijwaringszone - weg
5.1.1 Algemeen
Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - weg' zijn de gronden
mede bestemd voor mogelijke toekomstige reconstructies en/of
uitbreidingen van de Rijksweg A73, alsmede voor het creëren van
een optimale infrastructurele omgeving.
5.1.2 Bouwregels
Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - weg' mag, in afwijking
van het bepaalde in onderliggende bestemmingen, niet worden gebouwd met
uitzondering van bouwwerken gerelateerd aan of ten behoeve van de
verkeersbestemming c.q. het wegverkeer.
5.1.3 Afwijken van de bouwregels
Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van het
wegverkeer, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van het
bepaalde in 5.1.2, voor de bouw van bouwwerken, met dien verstande dat:
a. gebouwd wordt overeenkomstig de onderliggende bestemming;
b. een afstand van minimaal 50 meter wordt aangehouden tot de as van de dichtst bij gelegen rijbaan;
c. dit vanuit het milieuoogpunt en oogpunt van verkeersveiligheid aanvaardbaar is;
d. geen belemmering ontstaat voor beoogde toekomstige infrastructurele uitbreidingen;
e. vooraf een positief advies is gekregen van de beheerder van de betreffende weg.
5.1.4 Bestaande bebouwing
De in 5.1.3 bedoelde afwijking wordt geacht te zijn verleend ten
aanzien van bouwwerken, of een complex van bouwwerken die bestaan op
het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, dan wel
mogen worden opgericht krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde
omgevingsvergunning voor het bouwen.
5.2 Veiligheidszone-lpg
5.2.1 Bouwregels
Ter plaatse van de aanduiding veiligheidszone-lpg' mogen in en op de
gronden, volgens de regels van de onderliggende bestemming die op die
gronden rust, bouwwerken worden gebouwd mits deze niet kunnen worden
aangemerkt als kwetsbare objecten of beperkt kwetsbare objecten in de
zin van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
5.2.2 Afwijken van de bouwregels
Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het veiligheidsrisico
van de kwetsbare objecten of beperkt kwetsbare objecten, kan met een
omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in 5.2.1, voor de
bouw van bouwwerken welke zijn toegelaten krachtens de onderliggende
bestemming indien die bouwwerken als kwetsbare objecten of beperkt
kwetsbare objecten kunnen worden aangemerkt in de zin van het Besluit
externe veiligheid inrichtingen, mits aangetoond wordt dat deze
objecten voldoen aan de normen van plaatsgebonden risico (PR) en
groepsrisico (GR).
Artikel 6. Algemene afwijkingsregels
6.1 Maatvoeringen, begrenzingen en masten
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:
a. van de bij recht in de regels gegeven maten,
afmetingen, percentages tot niet meer dan 20% van die maten, afmetingen
en percentages, voor zover dit nog niet reeds in de afwijkingsregels is
opgenomen;
b. teneinde de op de plankaart ingetekende
begrenzingen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, met maximaal 10 meter te
verschuiven;
c. van de bestemmingsbepalingen en toestaan dat
bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe
aanleiding geeft;
d. van de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de
hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte
van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen
gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten,
wordt vergroot tot niet meer dan 40,00 m;
e. van de bestemmingsbepalingen voor het bouwen van
niet voor bewoning bestemde gebouwtjes van openbaar nut, zoals
telefooncellen, wachthuisjes, gasreduceerstations en schakelstations
mits de inhoud niet meer dan 50 m3 de goothoogte niet meer dan 3 m
bedraagt;
mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat-,
bebouwings- en landschapsbeeld, woon- en leefklimaat,
ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven, de
verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden
van de aangrenzende gronden.
HOOFDSTUK 4. OVERGANGS- EN SLOTREGELS
Artikel 7. Overgangsrecht
7.1 Overgangsrecht bouwwerken
a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van
inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is,
dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het
bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en
omvang niet wordt vergroot,
1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit
geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de
omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de
dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van
het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van
de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal
10%.
c. Het eerste lid is niet van toepassing op
bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding
van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het
daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat
plan.
7.2 Overgangsrecht gebruik
f. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op
het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in
strijd is, mag worden voortgezet.
g. Het is verboden het met het bestemmingsplan
strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde in sub a te veranderen of te
laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij
door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
h. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder
a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode
langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik
daarna te hervatten of te laten hervatten.
i. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het
gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende
bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 8. Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan ‘Venrayseweg 116 Horst’.
Aldus vastgesteld in de vergadering van