HOOFDSTUK 1    INLEIDENDE REGELS  
Artikel 1    Begrippen  
Artikel 2    Wijze van meten    

HOOFDSTUK 2    BESTEMMINGSREGELS    
Artikel 3    Agrarisch met waarden    

HOOFDSTUK 3    ALGEMENE REGELS    
Artikel 4     Anti-dubbeltelregel    
Artikel 5     Algemene afwijkingsregels    

HOOFDSTUK 4     OVERGANGS- EN SLOTREGELS    
Artikel 6     Overgangsrecht    
Artikel 7     Slotregel    

 
HOOFDSTUK 1.    INLEIDENDE REGELS


Artikel 1.    Begrippen

1.1    plan:
Het bestemmingsplan Buitengebied Grubbenvorst, Perceel L 534 met identificatienummer NL.IMRO.1507.BPGRBUITENGEBL534-VA01 van de gemeente Horst aan de Maas.

1.2    bestemmingsplan:
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3    aanbouw:
Een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.4    aanduiding:
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5    aanduidingsgrens:
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6    agrarisch bedrijf:
Een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van:
a.    het telen van gewassen, waaronder mede begrepen houtteelt, en/of
b.    het houden van dieren met dien verstande dat gebruiksgerichte paardenhouderijen, kennels en dierenasiels niet als agrarische bedrijven worden aangemerkt.

1.7    agrarisch bouwkavel
Een als zodanig op de plankaart aangegeven vlak waarbinnen bij een agrarisch bedrijf behorende bebouwing is toegestaan.

1.8    agrarisch hulp- en nevenbedrijf:
Een bedrijf dat is gericht op het verlenen van diensten en/of het leveren van dieren of goederen aan agrarische bedrijven, dan wel op het verwerken, bewerken, opslaan, vervoeren en/of verhandelen van dieren of producten, die afkomstig zijn van agrarische bedrijven.

1.9    agrarisch loonbedrijf
Een bedrijf dat is gericht op het met behulp van landbouwwerktuigen verrichten van werkzaamheden voor en/of de levering van diensten aan agrarische bedrijven, waaronder verhuurbedrijven voor landbouwwerktuigen.

1.10    agrarisch verwant bedrijf:
Een aan het buitengebied verbonden bedrijf dat is gericht op het verlenen van diensten aan particulieren.

1.11    agribusiness
Bedrijven die goederen en diensten leveren aan land- en tuinbouwbedrijven of zorgen voor verwerking, afzet en transport van agrarische producten van de primaire land- en tuinbouwbedrijven.

1.12    ander bouwwerk
Een bouwwerk, geen gebouw zijnde.

1.13    ander werk
Een werk, geen bouwwerk zijnde, of een werkzaamheid.

1.14    bebouwing:
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.15    bestaand:
Ten tijde van de tervisielegging van het ontwerp-bestemmingsplan aanwezig.

1.16    bestaand bouwwerk:
Een bouwwerk dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van terinzagelegging is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald.

1.17    bestaand gebruik:
Het gebruik dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaat.

1.18    bestemmingsgrens:
De grens van een bestemmingsvlak.

1.19    bestemmingsvlak:
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.20    bijbehorend bouwwerk:
Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.21    bijgebouw:
Een al dan niet vrijstaand gebouw, dat door zijn vorm onderscheiden kan worden van het op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw waartoe het behoort en dat in functioneel en architectonisch opzicht ondergeschikt is aan dat hoofdgebouw.

1.22    boogkas
Een constructie van metaal of een ander materiaal, dat met plastic of in gebruik daarmee overeenkomend materiaal is afgedekt ter vervroeging of verlenging van het teeltseizoen van tuinbouw- of fruitteeltproducten; tevens een draagluchthal;

1.23    boomteeltbedrijf
Een agrarisch bedrijf gericht op de teelt van houtachtige gewassen, zowel in de volle grond als in
containers.

1.24    bos
Elk terrein waarop bosbouw wordt uitgeoefend, zijnde het geheel van bedrijfsmatig handelen en
activiteiten gericht op de duurzame instandhouding en ontwikkeling van bestaande en nieuwe bossen
ten behoeve van (een of meerdere van de functies) natuur, houtproductie, landschap, milieu (waaronder begrepen waterhuishouding) en recreatie.

1.25    bouwen:
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.26    bouwgrens:
De grens van een bouwvlak.

1.27    bouwkavel:
Een door bouwgrenzen op de kaart omgeven oppervlak, waarbinnen volgens deze regels een gebouw of complex van gebouwen mag worden gebouwd.

1.28    bouwperceel:
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.29    bouwperceelsgrens:
De grens van een bouwperceel.

1.30    bouwvlak:
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.31    bouwwerk:
Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.32    bruto-vloeroppervlakte:
De totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel of bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten en met uitzondering van gebouwde (ondergrondse of half verdiept gelegen) parkeervoorzieningen.

1.33    containerveld
Werk niet zijnde een bouwwerk bestaande uit grond afgedekt met plastic, antiworteldoek en/of beton,
eventueel in combinatie met andere materialen, ten behoeve van de teelt van gewassen, op welke
afdeklaag de gewassen worden geteeld in potten.

1.34    cultuurhistorische waarde:
De kenmerken van het gebruik dat de mens in de loop der geschiedenis van grond en gebouwen heeft gemaakt, zoals dat onder meer tot uitdrukking komt in de beplanting, het slotenpatroon of de architectuur; onder cultuurhistorische waarden worden mede verstaan de archeologische waarden.

1.35    dagrecreatie:
Een vorm van recreatie waarbij gebruik gemaakt wordt van al dan niet daarvoor aangelegde dan wel gebouwde voorzieningen, zonder dat daarbij sprake is van overnachten.

1.36    detailhandel:
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.37    ecologische waarden:
Waarden betreffende de natuurlijke samenhang tussen organismen en hun milieu.

1.38    erfafscheiding:
de afbakening van een erf of perceel van een ernaast gelegen erf of perceel, of van de openbare ruimte.

1.39    erotisch getinte vermaaksfunctie:
Een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of
vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub
en een seksautomatenhal.

1.40    escortbedrijf
De natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend.

1.41    extensieve dagrecreatie:
Die vormen van dagrecreatie welke in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen en fietsen.

1.42    gebouw:
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.43    glastuinbouwbedrijf:
Een bedrijf, dat geheel of overwegend is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen door gebruik te maken van kassen.

1.44    grondgebonden agrarisch bedrijf:
Een agrarisch bedrijf waarbij hoofdzakelijk gebruik wordt gemaakt van open grond.

1.45    hagelnet:
Een net, met bijbehorende constructie, ter bescherming van de fruitteeltsector tegen schade als gevolg van hagel(buien).

1.46    hoofdgebouw:
Een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.47    horeca:
Een bedrijf waar dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin logies wordt verstrekt, zoals bijvoorbeeld een café, restaurant, hotel, pension, en naar de aard en openingstijden daarmee gelijk te stellen bedrijven, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie.

1.48    houtopstand:
Begroeiing die geheel of gedeeltelijk bestaat uit bomen en/of struiken, voor zover niet vallend onder de
Boswet en behoudens laagstamfruitbomen met de bijbehorende windsingels.

1.49    hoveniersbedrijf:
Een bedrijf dat is gericht op het aanleggen en onderhouden van tuinen en andere (groen)voorzieningen, al dan niet in combinatie met het kweken en verkopen van planten en siergewassen.

1.50    intensieve veehouderij:
Het bedrijfsmatig houden van dieren zonder dat het bedrijf hoeft te beschikken over grond bestemd voor de voerproductie van deze dieren. De dieren worden in stallen of hokken gehouden. Waar in dit bestemmingsplan wordt gesproken over intensieve veehouderij wordt in principe gedoeld op het hebben van een bedrijfsmatige tak van varkens, kippen, vleeskuikens, vleeskalveren, stieren voor de roodvleesproductie, eenden, pelsdieren, konijnen, kalkoenen of parelhoenders (waarvoor een omgevingsvergunning is verleend). De melkveehouderij wordt niet als intensieve veehouderij beschouwd.

1.51    kampeermiddel:
a.    een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een tourcaravan;
b.    enig ander onderkomen en enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde,
één en ander voorzover de onder a. en b. bedoelde onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn in- of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

1.52    kas:
Een gebouw, bestaande uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal dienend tot het kweken of trekken van bomen, vruchten, bloemen of planten.

1.53    kleinschalige horeca
Inrichting ten behoeve van het bedrijfsmatig verstrekken van in hoofdzaak kleine etenswaren al dan niet in combinatie met niet- alcohol bevattende drank en waar de verstrekking van volledige maaltijden niet plaatsvindt.

1.54    landschapselement:
Een element dat samenhangt met de ondergrond en de ontwikkelingsgeschiedenis van het landschap en het oorspronkelijke landgebruik, zoals een bossage, houtwal, houtsingel of steilrandbeplanting.

1.55    lawaaisport:
Een sportactiviteit waarbij motorisch of mechanisch geluid wordt geproduceerd dat zodanig is dat het
omgevingsgeluid wordt overschreden, waaronder in ieder geval begrepen de rallysport, motorsport,
(model)vliegsport; de jachtsport wordt hier niet onder begrepen.

1.56    lichte horeca:
Een bedrijf waar hoofdzakelijk overdag dranken en/of etenswaren worden verstrekt aan bezoekers van andere functies, met name functies als centrumvoorzieningen en dagrecreatie, zoals theehuisjes, ijssalons, croissanterieën, dagcafés, dagrestaurants en naar de aard en openingstijden daarmee gelijk te stellen bedrijven.

1.57    maaiveld
De bovenkant van het terrein dat een gebouw/bouwwerk omgeeft, met dien verstande dat waar sprake is van een hellend of ongelijk maaiveld onder het “aangrenzende maaiveld” wordt verstaan het maaiveld dat grenst aan de voorgevel van een gebouw.

1.58    natuurwetenschappelijke waarde:
De aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang.

1.59    nevenactiviteit:
Een bedrijfs- of beroepsmatige activiteit die in ruimtelijk, functioneel en inkomenswervend opzicht
duidelijk ondergeschikt is aan de op de ingevolge dit bestemmingsplan toegestane hoofdfunctie op een
bouwperceel.

1.60    niet-grondgebonden agrarisch bedrijf:
Een agrarisch bedrijf waarbij voor de bedrijfsvoering hoofdzakelijk geen gebruik wordt gemaakt van open grond, zoals de varkens-, kalver- of pluimveefokkerij, eendenmesterij of -fokkerij, pelsdierenhouderij, glastuinbouwbedrijf, witlof- en intensieve kwekerij;

1.61    normaal onderhoud, gebruik en beheer:
Een gebruik gericht op het in zodanige conditie houden of brengen van objecten dat het voortbestaan van deze objecten op tenminste het bestaande kwaliteitsniveau wordt bereikt.

1.62    nutsvoorzieningen:
Voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.  

1.63    omschakeling:
Omzetten van een bedrijfstype in een ander bedrijfstype.

1.64    ondergronds bouwwerk
Een (gedeelte van) een bouwwerk, waarvan de bovenkant van de vloer is gelegen op ten minste 1,75 meter beneden peil.

1.65    overig bouwwerk
Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.66    overkapping
Een bouwwerk op het erf van een gebouw of standplaats, dat strekt tot vergroting van het woongenot van het gebruik van het gebouw of de standplaats, en dat, voor zover gebouwd vóór de voorgevel van een gebouw, geen tot de constructie zelf behorende wanden heeft en voor zover gebouwd achter de voorgevel van een gebouw, maximaal drie wanden heeft waarvan maximaal twee tot de constructie behoren.

1.67    paardenbak:
Een niet overdekt terrein ingericht ten behoeve van het paardrijden, met daarbij behorende voorzieningen.

1.68    pand
De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.69    peil:
a.    voor gebouwen: de hoogte van de bovenzijde van de afgewerkte begane grondvloer en/of de hoofdtoegang van de woning;
b.    voor bouwwerken, geen gebouw zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende, afgewerkte terrein ter plaatse van het bouwperceel

1.70    prostitutie:
Het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.71     (extensief) recreatief medegebruik:
Vorm van recreatie waarvoor geen specifieke inrichting van het gebied noodzakelijk is, maar waarvoor kan worden volstaan met de voorzieningen die reeds ten behoeve van de hoofdfunctie aanwezig zijn en ondergeschikte voorzieningen zoals bewegwijzeringsbordjes, picknickbanken en draaihekjes.

1.72    recreatiewoning:
Een gebouw dat bedoeld is als tijdelijk recreatieverblijf voor gebruikers die hun hoofdverblijf elders hebben.

1.73    regenkap:
Een constructie van houten, gegalvaniseerde, verzinkte stalen palen of iets dergelijks met daarop een
boog met een kap van transparante folie.

1.74    schuilgelegenheid:
Een kleinschalig bouwwerk met maximaal drie muren dat buiten het bouwblok geplaatst wordt ten
behoeve van het bieden van schuilgelegenheid voor vee.

1.75    seksinrichting:
De voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden.
Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.76    teeltondersteunende voorzieningen:
Voorzieningen/constructies met als doel het gewas te forceren tot meer groei en of de oogst te spreiden. Het gaat daarbij om zowel vervroegen als verlaten ten opzichte van normale open teelt en/of
beschermen tegen weersinvloeden, ziekten en plagen dat leidt tot een betere kwaliteit;

1.77    tijdelijke huisvesting seizoensarbeiders:
Het huisvesten van werknemers, die in een periode van grote arbeidsbehoefte gedurende enkele
maanden op een agrarisch bedrijf werkzaam zijn om naar de aard kortdurend werk te verrichten.

1.78    tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen:
Voorzieningen/constructies, zoals hagelnetten, met als doel het gewas te forceren tot meer groei en/of de oogst te spreiden. Het gaat daarbij om zowel vervroegen of verlaten ten opzichte van normale open teelt en/of beschermen tegen weersinvloeden, ziekten en plagen en die maximaal 6 maanden, al of niet aaneengesloten, in het jaar aanwezig is.

1.79    uitbouw:
Een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.80    vollegrondstuinbouw:
Een agrarisch bedrijf waarbij hoofdzakelijk gebruik wordt gemaakt van open grond ten behoeve van het telen van gewassen, daaronder niet begrepen de boomteelt.

1.81    voorgevel:
De naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan kennelijk als zodanig diende te worden aangemerkt.

1.82    woning:
Een (gedeelte van een) gebouw, geschikt en bestemd voor de zelfstandige huisvesting van één huishouden.

 
Artikel 2.    Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1    de bouwhoogte van een bouwwerk:
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.2    de dakhelling:
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.3    de goothoogte van een bouwwerk:
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.4    de hoogte van een windturbine:
Vanaf het peil tot aan de as van de windturbine.

2.5    de inhoud van een bouwwerk:
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.6    de oppervlakte van een bouwwerk:
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.7    de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens
Tussen de zijdelingse grenzen van een perceel en enig punt van het betreffende bouwwerk, waar de afstand het kortste is.




HOOFDSTUK 2.    BESTEMMINGSREGELS


Artikel 3.    Agrarisch met waarden

3.1    Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Agrarisch met waarden’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.    duurzaam agrarisch (bedrijfsmatig) grondgebruik;
b.    behoud en ontwikkeling van landschappelijke waarden;
c.    behoud, herstel en ontwikkeling van cultuurhistorische,
d.    architectonische en aardkundige waarden;
e.    behoud en ontwikkeling ecologische waarden;
f.    behoud en herstel van aanwezige poelen en watergangen;
g.    behoud en ontwikkeling van recreatief medegebruik;
h.    paden en landwegen;
i.    bestaande perceelsontsluitingen;
j.    voorzieningen van openbaar nut.

3.2    Bouwregels

3.2.1    Openbaar nut
Voor de gebouwen en bouwwerken ten dienste van het openbaar nut geldt, dat de bebouwingshoogte van deze bouwwerken niet meer mag bedragen dan 3,5 m en de goothoogte niet meer dan 2,7 m; de bebouwde oppervlakte van gebouwen mag niet groter zijn dan 15 m2 per gebouw.

3.2.2    Overige doeleinden
Ten dienste van het agrarisch grondgebruik zijn uitsluitend erfafscheidingen toegestaan tot een hoogte van 1,5 m. De andere bouwwerken voor agrarisch grondgebruik en voor de overige doeleinden mogen niet hoger zijn dan 2,5 m. Bouwwerken ten behoeve van de openbare verkeersdoeleinden mogen max. 6 m hoog zijn.

3.3    Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de aard, de hoogte en de situering van erfafscheidingen indien:
a.    dit noodzakelijk is voor een verantwoorde stedenbouwkundige en landschappelijke inpassing;
b.    ter voorkoming van onevenredige aantasting van de omliggende waarden en;
c.    in verband met maatwerk ten aanzien van het agrarisch bouwperceel en de verbetering van de gebiedskwaliteit ten behoeve van duurzaam agrarisch grondgebruik.

3.4    Afwijken van de bouwregels

3.4.1    Maatvoering erfafscheidingen
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.2.2 teneinde voor erfafscheidingen een grotere hoogte toe te staan tot maximaal 2 m, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
a.    de grotere hoogte is noodzakelijk in verband met de agrarische bedrijfsvoering;
b.    de erfafscheidingen mogen niet gesloten zijn;
c.    de landschappelijke waarden mogen niet onevenredig worden aangetast;
d.    het woon- en leefklimaat mogen niet onevenredig worden aangetast.

3.4.2    Hagelnetten
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 3.2 ten behoeve van het oprichten van hagelnetten onder de volgende voorwaarden:
a.    er wordt voorzien in landschappelijke inpassing, waterinfiltratie danwel retentie en eventueel kwaliteitsverbeterende maatregelen overeenkomstig het gemeentelijk kwaliteitsmenu opgenomen in de Integrale Structuurvisie Horst aan de Maas;
b.    er wordt advies ingewonnen van een regionale kwaliteitscommissie;
c.    hagelnetten mogen aan de rand van percelen niet doorlopen tot aan de grond;
d.    de karakteristieke openheid van agrarische gebieden met weinig bebouwing mag niet worden aangetast.

3.4.3    Schuilgelegenheden
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 3.2 ten behoeve van het oprichten van schuilgelegenheden in het agrarisch gebied, onder de volgende voorwaarden:
a.    de schuilgelegenheden voor vee mogen -per schuilgelegenheid- een bebouwde oppervlakte van maximaal 18 m2 beslaan per perceel;
b.    de goothoogte mag maximaal 3 m bedragen;
c.    er is een kapconstructie mogelijk evenals een platte afdekking;
d.    de schuilgelegenheid dient te worden omsloten met tenminste drie wanden;
e.    er getoetst is of de nieuwe bebouwing voldoet aan de welstandseisen.

3.5    Specifieke gebruiksregels

3.5.1    Extensief recreatief medegebruik
Het hele gebied binnen deze bestemming mag in beginsel worden gebruikt voor extensief recreatief medegebruik. Ter ondersteuning van het recreatief medegebruik zijn beperkte recreatieve voorzieningen toegestaan, zoals picknicktafels, bankjes, bewegwijzering e.d.

3.5.2    Omschakeling naar niet-grondgebonden bedrijf
Omschakeling van grondgebonden naar niet-grondgebonden bedrijven is niet toegestaan.

3.5.3    Omschakeling naar boom- en/of fruitteeltbedrijf
Nieuwvestiging of omschakeling van een andersoortig agrarisch bedrijf naar een boom- en/of fruitteeltbedrijf is niet toegestaan, tenzij het boom-en/of fruitteelt betreft met een gewashoogte van maximaal 1,50; bestaande boom- en/of fruitteeltbedrijven worden geacht te voldoen aan het plan; perceelswisselingen zijn voor bestaande boom- en fruitteeltbedrijven, gelegen binnen deze bestemming, toegestaan.

3.5.4    Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik wordt in elk geval begrepen:
a.    het gebruik van gronden als volkstuin;
b.    het beoefenen van lawaaisporten;
c.    het gebruik van gronden en opstallen voor de bewerking van grondstoffen ten behoeve het produceren van meststoffen;
d.    het gebruik van gronden en opstallen voor een seksinrichting;
e.    het gebruik van gronden en opstallen voor horeca;
f.    het plaatsen van kampeermiddelen;
g.    het gebruik van gebouwen, behoudens de bedrijfswoning(en), voor permanente of tijdelijke bewoning;
h.    het gebruik van gronden buiten de agrarische bouwkavel voor buitenopslag;
i.    het gebruik van gronden buiten de agrarische bouwkavel voor het stallen van al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen;
j.    het gebruik van grond buiten de agrarische bouwkavel voor paardenbakken.


 
HOOFDSTUK 3.    ALEGEMENE REGELS


Artikel 4.    Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.


Artikel 5.    Algemene afwijkingsregels

5.1    Maatvoeringen, begrenzingen en masten

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:
a.    van de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 20% van die maten, afmetingen en percentages, voor zover dit nog niet reeds in de afwijkingsregels is opgenomen;
b.    teneinde de op de plankaart ingetekende begrenzingen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, met maximaal 10 meter te verschuiven;
c.    van de bestemmingsbepalingen en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
d.    van de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan 40,00 m;
e.    van de bestemmingsbepalingen voor het bouwen van niet voor bewoning bestemde gebouwtjes van openbaar nut, zoals telefooncellen, wachthuisjes, gasreduceerstations en schakelstations mits de inhoud niet meer dan 50 m3 de goothoogte niet meer dan 3 m bedraagt;

mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat-, bebouwings- en landschapsbeeld, woon- en leefklimaat, ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.



 
HOOFDSTUK 4.    OVERGANGS- EN SLOTREGELS


Artikel 6.    Overgangsrecht

6.1    Overgangsrecht bouwwerken

a.    Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
1.    gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
2.    na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
b.    Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
c.    Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

6.2    Overgangsrecht gebruik

f.    Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
g.    Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde in sub a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
h.    Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
i.    Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.


Artikel 7.    Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan ‘Buitengebied Grubbenvorst, Perceel L 534’.



Aldus vastgesteld in de vergadering van